Missiewerking in de provincie Bij het aanvaarden van de missie van Punjab in 1888 heeft men zich in de provincie onvoldoende gerealiseerd dat men niet alleen missionarissen moest zenden, maar ook over de middelen moest beschikken om in de onvermijdelijke dure onkosten te voorzien. De eerste missionarissen, zo dacht men, gingen als legeraalmoezeniers naar Brits Indië. Hun wedde zou ruim voldoende zijn voor hun levensonderhoud. Er zou zelfs een overschot zijn voor liefdadige werken. De stichting van missieposten onder ‘outcasts’ in het eerste jaar na hun aankomst in Punjab had niemand kunnen voorzien. Alleen tijd en ondervinding zouden leren wat het aanvaarden van een missiegebied inhield. P. Celestien van Wervik, eerste procurator Le premier procureur Il primo Economo Mobombi mosolo wa yambo Missieprocuur Vanaf 1890 wordt onder impuls van de generale minister Bernardus van Andermatt het missiewerk meer georganiseerd. In een missionerende provincie wordt voortaan een missieprocurator aangesteld die namens de provinciaal de contacten onderhoudt met de reguliere oversten, de bisschoppen en de missionarissen. Hij vertegenwoordigt de orde naar buiten toe, regelt praktische en materiële zaken voor de missionarissen, zoals reizen en verzending van koffers, zamelt geld in en beheert de financies van de missies. De aankoop van materiaal en de verzending ervan bleef tot de jaren zestig een aangelegenheid van de procurator. Vanaf 1964 werd daarvoor geleidelijk een beroep gedaan op het Bureel Aankopen Missionarissen (b.a.m.) en het c.d.i. Initiatieven Om onze missies onder de aandacht te brengen van de gelovigen werden in de loop der jaren heel wat initiatieven genomen. Ze waren niet enkel bedoeld om giften in te zamelen voor de missie maar evenzeer middelen om de mensen bewust te maken dat missiewerk een zaak was van iedere gelovige. De geest van de tijd volgend namen deze initiatieven verschillende vormen aan. Missienaaikransen Missienaaikransen ontstonden bij de vrouwelijke derde ordelingen. Ze maakten liturgische gewaden en kleren voor de inlanders. Om interesse te wekken werd jaarlijks een tentoonstelling gehouden, waarop de resultaten van een jaar arbeid werden getoond. De tentoonstelling ging gepaard met een tombola, en winstgevende attracties, zoals een viskraam, waarbij met behulp van een haakje een prijs werd opgevist uit een kuip, en een soort roulette, een bord met 138 Serafijns werk van de H.H. Missen L’œuvre séraphique des Saintes Messes L’opera serafica delle Sante Messe Lisalisi mpo ya misa Aartsbroederschap L’archiconfrérie L’Arciconfraternità Lingomba Antwerpen. Naaikrans Le cercle de couture Circolo di cucitura Lisanga esika ya kotonga 139 Uitnodiging tentoonstelling L’invitation à l’exposition L’invito ad una esposizione Fimibo Naar aanleiding van een omzendbrief (10 oktober 1931) van de provinciaal Donatus Wynants worden in onze colleges en studiehuizen een Sint Fidelis missiebond (fimibo) opgericht met de bedoeling missieroepingen te wekken en deze jonge mensen rechtstreeks te betrekken bij de missieactie van de kapucijnen. Allerlei activiteiten werden georganiseerd. Maandelijks hadden vergaderingen plaats waar missionarissen op verlof graag geziene gasten waren. Hun 1928. Izegem. Naaikrans Le cercle de couture Circolo di cucitura Lisanga esika ya kotonga cijfers waarop men een wijzer met pluim aan het draaien bracht. De kinderen beleefden er pret aan. Vanaf 1973 hielden de naaikransen op te bestaan en ontstonden plaatselijke groepen die jaarlijks een missiedag organiseerden ten voordele van de missionarissen. Sluitzegel Timbre-vignette La vignetta Missiemuseum In 1891 werd in het klooster te Antwerpen een klein missiemuseum ingericht met voorwerpen uit Punjab om de mensen een idee te geven van het land en het volk waaronder de kapucijnen werkzaam waren. Vanaf 1910 werden ook voorwerpen uit Ubangi tentoongesteld. In de loop van de jaren werd het een omvangrijke collectie. In 1957 werd het opnieuw ingericht en alleen voorwerpen met een historische, etnologische of folkloristische waarde werden behouden. Het museum verdween in de jaren 1970−1980 en een aantal voorwerpen werden ondergebracht in het provinciaal archief. 140 1928. Antwerpen. Missiemuseum La musée de la mission Il museo della missione Muzeo ya misio (aangedikte) verhalen lieten velen dromen van een missionarisleven. Missiefilms werden vertoond en bij allerlei activiteiten werden de studenten betrokken. Missiepropaganda Heel wat energie werd besteed in missiepropaganda. Allerlei propagandamateriaal werd gedrukt en verspreid: affiches voor het Serafijns Werk, mappen met postkaarten met zichten uit de Ubangi, boeken, brochures, folders en prentjes, de jaarlijkse uitgave vanaf 1921 van de Missiealmanak, vanaf 1894 elke maand het missienieuws in ons tijdschrift Franciscaanse Standaard, medewerking aan de Xaverianareeks (Missiebrochuren) en artikels in dagbladen en tijdschriften. Ook de poging tot zaligverklaring van pater Joris van Geel, missionaris in Congo in de zeventiende eeuw kreeg heel wat aandacht. Overal in het land werden voordrachten gegeven, met of zonder diapositieven op vraag van medebroeders, pastoors, inrichters van tentoonstellingen en missiedagen, bestuurders van kringen en verenigingen allerhande. Later en vooral na de tweede wereldoorlog werden films over de Uitnodiging voor een afscheidsmis L’invitation pour une messe d’adieu L’invito per la messa di Addio Bobyangemi mpo ya misa ya bokabwani 141 missies populair waaronder een film opgenomen door pater Nerée Popelier over Ubangi. Afscheidsplechtigheden werden gehouden bij het vertrek van missionarissen die men misschien nooit meer zou terugzien. Later werden de missionarissen gevraagd vóór hun terugkeer naar de missie een predikatie te houden in de parochie van hun afkomst. Bij die gelegenheid werden missiefeesten en tentoonstellingen georganiseerd. Lossen van opgestuurde container Déchargement d’un container Scarico di un container Bobimisi mikumba o kontainer Rome. Projectencommissie La Commission des projets Commissione dei progetti Lisanga mpo ya ba projets 142 Tentoonstellingen Expo tot 1982 Exposition jusqu’à 1982 Esposizione fino al 1982 Botalisi kin’o 1982 Missiebusjes Tronc de mission Tronco di missione Eteni ya misio Tussen 1922−1925 werd al materiaal bijeengebracht voor een tentoonstelling die plaats had te Brussel in 1923 en 1935. Op de internationale missietentoonstelling te Rome in 1936 was ook de Belgische provincie aanwezig. Na de tweede wereldoorlog hernam de activiteit. Er kwam een grote missietentoonstelling te Brugge, die daarna verschillende plaatsen aandeed, al dan niet samen met de andere franciscaanse ordes en congregaties. Vanaf 1962 kreeg deze tentoonstelling onder leiding van Gaston Spillebeen en later van Bob Monsecour een totaal ander karakter. Op vele parochies werd een eerder commerciële tentoonstelling gehouden waarop Chinees lakwerk, porselein, ivoor, meubels, borduurwerk, tapijten, houtsnijwerk en juwelen verkocht werden ten voordele van onze missies. De bedoeling was meer bekendheid te geven aan de missies van onze provincie en door het verkopen van voorwerpen, geld in te zamelen voor deze missies. Tot 1982 werden jaarlijks gemiddeld 15 tentoonstellingen gehouden. Met een stationwagen, een aanhangwagen en een tweedehandse verhuiswagen trok men van plaats naar plaats om de expo op te bouwen en na 10 dagen weer af te breken. Deze expo maakte het mogelijk te voorzien in het levensonderhoud van onze missionarissen en hen te helpen in hun pastorale en sociale projecten. Dank zij deze expo werd het ook mogelijk het fonds voor de missies in aanzienlijke mate te laten aangroeien. Inzamelen van giften Het inzamelen van giften voor de missie gebeurde op verschillende manieren. Op allerlei wijze deed men beroep op de liefdadigheid van de gelovigen. Reeds in 1896 werd in de kerk van de kapucijnen te Antwerpen de broederschap van 143 de Maagd Maria, Moeder van de goddelijke Herder opgericht om door gebed en aalmoezen de missies te ondersteunen. Vanaf 1898 werd die broederschap naar andere kloosterkerken uitgebreid. Vanaf 1923 werden missiebusjes geplaatst in winkels. Deze busjes hadden meestal de vorm van een Afrikaan die met zijn hoofd knikte bij het inwerpen van een aalmoes. Ook de studenten van onze colleges en studiehuizen leverden hun bijdrage: paternosters maken voor de missies, uitzoeken van postzegels, almanakken verkopen, verzamelen en verkopen van zilverpapier, lood, oud papier. Te Izegem werden ‘knikkertjes’ gegoten aan de lopende band en later allerlei vrome afbeeldingen die hun weg vonden naar vele huiskamers. Allemaal voor de missies. Van al deze activiteiten is vandaag het uitzoeken van postzegels overgebleven waarbij postzegelverzamelingen en ook losse postzegels te gelde worden gemaakt voor de missies. In onze kerken hadden jaarlijks omhalingen plaats voor onze missies evenals bij de afreis van een missionaris. Ook werd in het toeristisch seizoen in de kuststeden gepreekt. Nadat de bedelronde halverwege de jaren zestig werd afgeschaft bleven twee broeders nog enkele jaren van huis tot huis gaan om een aalmoes voor onze missies. Op vele plaatsen werden Vlaamse kermissen en toneelopvoeringen ingericht. Gemeenschappen van zusters, afdelingen van de derde orde, van de eucharistische kruistocht, en van gezinnen, namen het onderhoud van een missionaris of een catechist op zich. Brugge. Kleinseminarie. Inzameling van oud papier Le petit séminaire. La collecte de vieux papier La missione e colletta di carta Misio mpe bosangisi nkasa Inzameling van postzegels La collecte de timbres postals Colletta di francobolli Bosangisi ba timbres Fabricatie van paternosters La fabrication des chapelets Fabrica di rosari Bosali sapele 144 Leuven. Missiologische week La Semaine missiologique Settimana missiologica Mposo ya misio Werk Kapucijnen Missies In 1899 richtte de generale minister Bernardus van Andermatt, samen met de Zwitserse tertiaris Frieda Folger het Serafijns Werk der Heilige Missen op ter ondersteuning van de Kapucijnenmissies. IJveraars en ijveraarsters zochten weldoeners die jaarlijks een bijdrage betaalden in ruil voor het lezen van missen. Een kwart van de opbrengst ging naar Rome en werd van daaruit verdeeld over de missies van de orde. Het werk werd na de eerste wereldoorlog in onze provincie geïntroduceerd. Vanaf 1931 werd het systematisch uitgebouwd. Verschillende medebroeders, onder andere Bruno Vansteenkiste en Aster Missiaen, bewerkten een eigen district, zochten ijveraars en ijveraarsters. Jaarlijks bleef dit werk zijn rendement opleveren, niet alleen financieel. Het was een uitstekend middel om in contact te treden met de mensen. Na de Ordesraad van Mattli in 1978 werd het Serafijns Werk der Heilige Missen theologisch herzien en de naam veranderd in werk kapucijnenmissies (w.k.m.). Het bleef aanvankelijk bij deze naamsverandering. In 1989 stelde men in de provincie vast dat de contacten verminderden, de informatie miniem was en de opbrengst stagneerde. Het werk had een nieuwe impuls 145 nodig. Via ‘directe mailing’, met een centraal adressenbestand, opvolging van de stortingen schrijft men vanaf 1990 mensen aan waarvan men meent dat zij de kapucijnen en onze missie genegen zijn. Telkens wordt gewezen op de noden van onze missies vanuit concrete vragen. Deze wijze van werken spreekt mensen aan omdat zij weten waar hun gift aan besteed wordt. Ook het generaal bestuur besloot met de opkomst van jonge provincies in het zuiden tot een grondige reorganisatie van het centrale missiefonds dat tot dan toe exclusief afhankelijk was van de bijdrage van het Serafijns Werk. Vanaf 1984 werd het centraal missiefonds gereorganiseerd om aan de noden van de missies tegemoet te komen. Dank zij de hulp van de provincies en weldoeners kon het kapitaal geleidelijk verhoogd worden. In 1988 richt de generale minister, Flavio Carraro, een commissie op met de bedoeling dit fonds onder de beste voorwaarden aan te wenden. Pater Kamiel Teuns werd als projectmanager gevraagd (1990−2000) om samen met een commissie de werking van het fonds op punt te stellen en de projectendienst uit te werken. In plaats van het geld over de missies te verdelen, werkt men voortaan met projecten. Wanneer een ‘missie’ subsidie vraagt om een project op gang te brengen zoals een noviciaat, een studiehuis, een school, een kerk, een behuizing voor kapucijnen dan wordt eerst informatie ingewonnen door de projectmanager. Hij vraagt een beschrijving van de plannen, ligging, omgeving, noodzaak, dichtheid van de bevolking, bestek, eigen bijdrage, hulp van organisaties of provincies, aanbeveling van de provinciaal enz. Wanneer dat allemaal in orde is komt het project ter sprake in de voltallige commissie die een gefundeerd advies geeft aan het Generaal Bestuur. Als het Generaal Bestuur het project goedkeurt worden voor de medefinanciering contacten gelegd met de kapucijnenprovincies Propaganda in Italië La propagande en Italie La Propaganda in Italia Propaganda o Italia en met organisaties. Als de medefinanciering rond is worden de projecten uitgevoerd en waar ook ter wereld opgevolgd: Werd het geld ontvangen? Wie bouwt? Bouwt men volgens de ingediende plannen? Voldoet het project aan de behoeften? Op voorstel van deze commissie werd vanaf 1992 aan elke provincie gevraagd 6 tot 10 procent van alle inkomstenvoor de missies in de provincie af te staan aan dit fonds. In 1999 wordt door de generale minister, John Corriveau, een commissie opgericht voor internationale solidariteit voor provincies in nood, niet alleen in de missies maar in heel de orde. Natuurlijk blijft het principe gehandhaafd dat gelden gegeven voor de missies ook daarvoor moeten gebruikt worden. Subsidies De inzameling van giften was belangrijk om de missie in Ubangi te ondersteunen. Alles werd jaarlijks nauwkeurig opgetekend en doorgezonden. De giften werden gebruikt waarvoor ze gegeven werden. En daarbij was ‘de penning’ van de arme even belangrijk als de grote giften. Ze dienden voor het bouwen en onderhouden van missieposten, voor het levensonderhoud van de missionarissen, voor de opleiding en vorming van catechisten, seminaristen, voor 146 Propaganda voor roepingen La pastorale des vocations Pastorale per le vocazioni Apostolat mpo ya bilenge o mosala mwa Nzambe z­ iekenverzorging, voor studiebeurzen, voor het betalen van catechisten, onderwijzers, huispersoneel. Tot aan de onafhankelijkheid ontving de missie overheidssubsidies. Van 1910 tot 1914 bijvoorbeeld 50.000 fr. bij het stichten van een nieuwe missiepost. Na de eerste wereldoorlog werd een subsidie toegekend volgens het aantal missionarissen. Nadat Congo onafhankelijk geworden was, werd tot 1977 door de Belgische staat een tegemoetkoming uitgekeerd voor geleden schade. Voor het overige kwam de hele financiering neer op de provincie die in de mate van het mogelijke aan de behoeften en noden van een groeiende missie tegemoetkwam. Bij de oprichting van de generale viceprovincie Congo in 1994 werd aan haar het gedeelte van het missiefonds, dat voor de Congomissie was gereserveerd, overgedragen met de verzekering dat men verder vanuit de provincie projecten zou blijven steunen. Ontwikkelingshulp De Propagandadienst voor de missies (mipro) onder leiding van Gaston Spillebeen begon vanaf 1957 ook aandacht te besteden aan wat toen hulp aan ontwikkelingslanden werd genoemd. Instellingen als Unicef, Oxfam, Medicus Mundi, Misereor, Caritas Catholica, Broederlijk Delen, Bouworde, Oostpriesterhulp, s.o.s. Boites de Lait, Tele s.o.s. Oostende, Belgische Boerenbond en regeringen stellen aanzienlijke kapitalen ter beschikking van de ontwikkelingslanden. Privé-beroep op deze instellingen bleef meestal zonder gevolg. Hulp wordt maar verleend onder bepaalde voorwaarden en mits zekere waarborgen. Het is niet voldoende een project in te dienen, er moeten ook een aantal formaliteiten vervuld worden en waarborgen gegeven. De missiepropagandist werd door de provinciaal gemandateerd om in samenwerking met de procurator de ontwikkelingsprojecten te coördineren en als tussenpersoon op te treden ten overstaan van de ontwikkelingsorganisaties. Na het vertrek van de broeders van Oostakker was er een grote nood aan bekwame leerkrachten. Leken leerkrachten werden aangeworven voor het middelbaar onderwijs. Toen het ontwikkelingsproject c.d.i.-Bwamanda tot stand kwam, werd in toenemende mate beroep gedaan op leken en op allerlei organisaties. Ook werden allerlei acties op touw gezet. 147 Missiesecretariaat Het missiesecretariaat werd in 1973 in een nieuwe vorm opgericht. Het nam vanaf 1976 ook de taken van de missieprocuur over en gaf aan de missiewerking een nieuwe richting. Het werd stilaan duidelijk dat onze missieactiviteit een einde zou nemen en dat alles wat tot stand was gekomen moest overgedragen worden. Onze missie was een zelfstandig bisdom geworden, de missionarissen stonden nu in dienst van de plaatselijke kerk. De tijd was aangebroken om ook de orde in te planten in Afrika. Heel deze overgang werd door het missiesecretariaat begeleid. Daar kwam heel wat bij kijken. Het missiefonds had vanaf het begin de bedoeling om een vlotte werking te verzekeren van de missiewerking in eigen land, de lokale kerken uit te bouwen en de inplanting van de Orde te verzekeren. Dit fonds, opgebouwd met giften van weldoeners, met de bijdragen uit het Werk Kapucijnenmissies, de bedelrondes, de tentoonstellingen en in belangrijke mate met de steun van de provincie, werd een onderdeel van het economaat. Ook als de verantwoordelijkheid voor een eigen missie eindigt, blijft de missieopdracht bestaan. De provincie behoort tot een universele broederschap en moet leren over de grenzen van eigen land en eigen vroegere missies te zien. Het missiefonds krijgt daardoor een andere functie. Financiële bijdragen aan het generalaat of andere provincies in nood is een aangelegenheid van het provinciebestuur. Natuurlijk blijft er een bijzondere band bestaan met de bisdommen die uit onze missies zijn gegroeid. Een jonge kerk wil terecht haar eigen weg gaan en eigen projecten verwezenlijken. In heel deze overgangsperiode was ook het directe contact met de medebroeders ter plaatse heel belangrijk. Het doel van deze bezoeken was steeds samen met hen meedenken over de nieuwe situatie waarin zij leven en werken, interesse betonen voor hun werk en hun problemen, hun belangen behartigen, helpen zoeken hoe zij hun levenswerk kunnen overdragen en doorgeven, hen bemoedigen en steunen en bijzondere aandacht besteden aan hun projecten. In de provincie blijft het onthaal en dienstbetoon een zinvolle opgave. Reisregelingen, contact met families, administratieve regelingen voor ziekenzorg en pensioenen zijn steeds terugkerende zaken. Tenslotte zijn er in de voorbije jaren contacten gegroeid met allerlei organisaties, met missiesecretariaten van de orde en vooral sinds 1988 met het generalaat dat voor de projectenwerking op de Vlaamse missiesecretaris beroep deed. 148