22 DE VOLKSKRANT MAANDAG 6 MEI 2013 Opinie & Debat ‘Angst’ heet ineens ‘aanpassingsstoornis’ Malou van Hintum is auteur van het boek Doe eens normaal. Handboek psychiatrie De overheid wil een etiket voor elk mentaal ongemak. Dit brengt hoge kosten met zich mee. olgende maand verschijnt de nieuwste versie van het wereldwijde handboek voor de psychiatrie, de DSM-5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders). Er is veel te doen over deze ‘bijbel’ voor de psychiatrie, die ten onrechte deze status heeft. De DSM is een hulpmiddel om psychische aandoeningen te classificeren – niet meer en niet minder. Dat de overheid het gebruikt als basis om de zorg te financieren, slaat nergens op. Dankzij de DSM hebben psychiaters wereldwijd een gemeenschappelijk vocabulaire. Ze benoemen psychische aandoeningen als depressie, schizofrenie en autisme aan de hand van dezelfde criteria: criteria die in het handboek staan om symptomen te classificeren. Als het om ernstige symptomen gaat, zijn psychiaters het snel over de classificatie eens. Maar hoe meer een aandoening rondzwiebert in het grijze gebied tussen gek en gezond, hoe meer meningsverschillen er ontstaan. Dat is logisch, want elke patiënt is weer anders. Zelfs als twee mensen dezelfde symptomen hebben, betekent dat niet dat ze er ook allebei evenveel en op dezelfde manier last van hebben. Dat hangt van twee dingen af. In de eerste plaats van hun eigen sociale en intellectuele vaardigheden. Als die goed zijn ontwikkeld, kunnen mensen beter functioneren dan wanneer dat niet het geval is. Denk bijvoorbeeld aan hoog-intelligente mensen met Asperger, die hun problemen met sociale communicatie kunnen maskeren door geaccep- V teerd gedrag af te kijken en te imiteren. In de tweede plaats hangt dat af van hun sociale omgeving: kan die rekening houden met hun stoornis, dan maakt dat het functioneren met een aandoening minder lastig. Denk bijvoorbeeld aan kinderen met ADHD, die vaak hun voordeel kunnen doen met extra begeleiding en meer structuur op school. Deze twee factoren verschillen per patiënt, en dat is precies de reden waarom een classificatiesysteem als de DSM niet meer dan een hulpmiddel kan zijn. Psychische aandoeningen bevinden zich op een spectrum, wat betekent dat je er (veel) meer of (veel) minder last van kunt hebben. Om goed te begrijpen wat er aan de hand is, is het niet voldoende een rijtje symptomen af te vinken en te concluderen: het is ADHD, je bent ziek, en deze behandeling gaat helpen. Daarvoor is een beoordeling op maat nodig, en die is pas mogelijk als er allerlei informatie is ingewonnen. Een diagnostisch gesprek begint De patiënt doet er meer toe dan de ziekte dan ook met het verzamelen van die informatie. Daarna wordt geprobeerd de klachten en problemen in hun context te begrijpen (dat heet diagnostiek). Uiteindelijk kan er dan een ‘etiket’ worden geplakt (dat heet classificatie), maar dat is het minst belangrijke onderdeel van het proces. Het gaat erom dat iemand, dankzij een goede diagnose, goed wordt geholpen met de problemen die hij en zijn omgeving ervaren. Maar wat zien we gebeuren? Allerlei beroepsgroepen gebruiken de DSM om, niet gehinderd door psychiatrische en ontwikkelingspsychologische kennis, hun eigen ‘diagnoses’ te stellen. Ze pakken een pen en gaan symptomen aanvinken. Daardoor krijgen mensen etiketten die ze niet nodig hebben (overdiagnostiek), en worden andersom mensen met pro- blemen gemist (onderdiagnostiek). Deze manier van werken wordt afgedwongen door de overheid. Die heeft in 2008 bedacht dat een ‘DSMlabel’ noodzakelijk is om hulp van verzekeraars vergoed te krijgen. Gezondheidszorgprofessionals moeten een aan de DSM gekoppelde DBC (diagnose-behandelcombinatie) openen, een code voor een ‘zorgproduct’, om hun behandelingen betaald te krijgen. De hoogte van die vergoeding hangt af van het aantal minuten dat met een behandeling is gemoeid. Die minuten zijn ingedeeld in verschillende schijven: hoe meer minuten, hoe meer geld. Het is daarom verleidelijk net iets boven de eerste (of tweede) schijf te gaan zitten, want dat levert meer geld op. Ook wordt het aantrekkelijk een label te kiezen dat zo veel mogelijk geld oplevert. Als ‘aanpassingsstoornis’ meer oplevert dan ‘angst’, noem je iemands problemen een ‘aanpassingsstoornis’. Totdat overheid en verzekeraars besluiten dat er wel erg veel mensen met een ‘aanpassingsstoornis’ bij komen, en de behandeling daarvan niet meer wordt vergoed, wat in 2012 is gebeurd. Scholen die extra geld nodig hebben om ‘moeilijke’ leerlingen te ondersteunen, krijgen dat alleen als zulke leerlingen een DSM-label hebben. Het is krankjorum om de behoefte aan extra onderwijsondersteuning te moeten koppelen aan de classificaties in een psychiatrisch hulpboek, maar dat is wel wat de overheid verlangt. Geen label? Dan ook geen geld. Door geld voor hulp via een DBC te koppelen aan de DSM, worden hulpverleners en ook leerkrachten gedwongen om mensen met problemen in te passen in een standaardprotocol dat verbonden is aan een ‘etiketteringssysteem’ dat daarvoor nooit is bedoeld. Dat lokt hoge kosten uit en leidt ertoe dat de labels en protocollen voorop staan, niet de (potentiële) patiënt. Maar het is belangrijker om de patiënt te kennen dan de ziekte die hij heeft, zoals Hippocrates al zei. Het wordt daarom hoog tijd de DSM in de la te leggen, de DBC-structuur als mislukt te beschouwen, en op zoek te gaan naar een financieringsmodel zonder perverse prikkels dat mensen met psychische aandoeningen recht doet. Een overheid die dat niet inziet, is echt gek. Illustratie: watvrouwenwillen.nu