DOC - Europa EU

advertisement
MEMO/12/310
Brussel, 8 mei 2012
Het Erasmus-programma in 2010/2011: de cijfers
toegelicht
Vandaag heeft de Europese Commissie nieuwe cijfers bekendgemaakt over het
aantal studenten, docenten en andere personeelsleden uit het hoger onderwijs dat
in het academisch jaar 2010/2011 aan het Erasmus-programma heeft
deelgenomen (IP/12/454). Aan 231 410 Europese studenten en 42 813
personeelsleden uit het hoger onderwijs werden Erasmus-beurzen toegekend om
te studeren, stage te lopen, onderwijs te geven of een opleiding te volgen in het
buitenland.
Erasmus biedt studenten uit het hoger onderwijs de mogelijkheid om een periode
van drie tot twaalf maanden in een ander Europees land door te brengen – voor
studies of voor een stage bij een bedrijf of een andere organisatie. Elke student die
ingeschreven is bij een deelnemende instelling voor hoger onderwijs in een van de
33 Erasmus-landen (de lidstaten van de EU, IJsland, Kroatië, Liechtenstein,
Noorwegen en Turkije) komt hiervoor in aanmerking. Ook studenten die een
kortlopende hogere beroepsopleiding volgen, kunnen steun uit het programma
krijgen.
Nieuw record: meer dan 230 000 Erasmus-studenten
Sinds het programma van start ging, is het aantal studenten met een Erasmusbeurs gestaag gegroeid. De kaap van 200 000 werd voor het eerst overschreden in
2009/2010 en de 231 410 studenten die in 2010/2011 voor studie of opleiding naar
het buitenland trokken, zijn goed voor een nieuw record en een groeicijfer van
8,5 % op jaarbasis in vergelijking met het jaar ervoor (het equivalente groeicijfer
voor 2009/2010 bedroeg 7,4 % op jaarbasis).
Diagram 1: Aantal Erasmus-studenten per jaar van 1987/1988 tot
2010/2011
MEMO-12-XXX
Diagram 2: Erasmus voor studentenmobiliteit – relatieve verandering van
het aantal studenten per uitzendland tussen 2009/2010 en 2010/2011
Uit diagram 2 blijkt dat het aantal Erasmus-studenten in bijna alle landen is
toegenomen. De grootste stijging van het aantal uitgaande studenten werd
geregistreerd in Kroatië (132 %), gevolgd door Liechtenstein (52 %) en Cyprus
(22 %). In 19 landen lag de toename hoger dan het gemiddelde van 8,5 %.
Eén land, Luxemburg, vertoonde een daling van het aantal Erasmus-studenten
(-5,8 %). Toch blijft dit het land dat in verhouding tot zijn nationale
studentenpopulatie het grootste aantal studenten naar het buitenland zendt.
Erasmus-kampioenen
Spanje zond het grootste aantal studenten naar het buitenland, zowel voor studie
als voor stages (36 183), gevolgd door Frankrijk (31 747) en Duitsland (30 274).
Spanje was met 37 432 gaststudenten tevens de populairste bestemming, gevolgd
door Frankrijk (27 721) en Duitsland (24 734). Het Verenigd Koninkrijk ontving
dubbel zoveel studenten (24 474) als het zelf naar het buitenland stuurde (12 833).
De meeste landen zonden meer studenten uit dan ze zelf ontvingen. Het beste
evenwicht tussen inkomende en uitgaande studenten werd opgetekend in Slovenië,
gevolgd door Oostenrijk, Nederland en Luxemburg.
Studenten van 3 041 instellingen voor hoger onderwijs namen deel aan
mobiliteitsuitwisselingen, dat is een stijging van 6,6 % ten opzichte van het jaar
voordien.
2
Diagram 3: Erasmus voor studentenmobiliteit – gemiddeld maandelijks
EU-beursbedrag
Het gemiddelde maandelijkse EU-beursbedrag daalde van 254 EUR in 2009/2010
tot 250 EUR in 2010/2011. Zo konden meer studenten deelnemen dan in het jaar
daarvoor. Bovenstaand diagram geeft de gemiddelde maandelijkse beursbedragen
voor de uitgezonden studenten uit de respectieve landen weer. De Commissie stelt
per land een plafond vast voor het maandelijkse beursbedrag. Het exacte bedrag
voor elk geval wordt bepaald door de nationale agentschappen en de instellingen
voor hoger onderwijs die het programma beheren.
In 2010/2011 hebben 254 studenten met bijzondere behoeften (handicaps)
bijkomende steun ontvangen om deel te nemen aan Erasmus-uitwisselingen,
tegenover 257 in 2009/2010.
Stijging van 7,2 % voor Erasmus-studies
Erasmus biedt studenten de mogelijkheid om een periode van drie tot twaalf
maanden van hun studietraject aan een andere instelling voor hoger onderwijs door
te brengen.
Van de 231 410 Erasmus-studenten gingen er 190 498 naar het buitenland in het
kader van hun studies. Dit is een stijging van 7,2 % in vergelijking met 2009/2010.
Het aantal studenten dat voor studie naar het buitenland trok, is in drie landen
gedaald (Luxemburg, Hongarije en Polen), terwijl in 16 landen een meer dan
gemiddelde groei werd vastgesteld. De verhoudingsgewijs grootste groei ten
opzichte van de cijfers voor 2009/2010 werd genoteerd in Kroatië (96,6 %), gevolgd
door Liechtenstein (84,2 %) en Cyprus (25,1 %).
Spanje zond het grootste aantal studenten naar het buitenland voor studies
(31.427), gevolgd door Frankrijk (25.789) en Duitsland (25.178). Spanje bleef de
populairste bestemming voor studies in het buitenland en ontving 30 580 Erasmusstudenten (+4,3 %), gevolgd door Frankrijk (23 173, +5,2 %) en Duitsland (19 120,
+6,6 %).
Gemiddeld gingen studenten iets langer dan 6,4 maanden in het buitenland
studeren en het gemiddelde beursbedrag bedroeg 226 EUR (tegenover 230 EUR in
het jaar daarvoor).
Sociale wetenschappen, bedrijfskunde en rechten waren voor Erasmus-studenten
de populairste vakgebieden (34,7 %), gevolgd door menswetenschappen en
kunsten (31,5 %) en technische wetenschappen en bouwkunde (12,6 %).
3
Stijging van 15 % voor Erasmus-stages
Sinds 2007 biedt Erasmus studenten de mogelijkheid om in het buitenland
werkervaring op te doen bij bedrijven of andere organisaties. In 2010/2011 heeft
één op zes Erasmus-studenten, 40 912 van de 231 410, voor deze optie gekozen.
Dat is een stijging van 15,1 % ten opzicht van het jaar daarvoor. De gemiddelde
duur van een stage bedroeg 4,3 maanden en de studenten ontvingen een
maandelijks EU-beursbedrag van gemiddeld 366 EUR (minder dan de 386 EUR in
2009/2010).
Evenals in de voorgaande jaren was Frankrijk het land dat het grootste aantal
studenten uitzond voor een Erasmus-stage (5 958, goed voor een aandeel van
14,6 %), gevolgd door Duitsland (5 096, 12,5 %) en Spanje (4 756, 11,6 %). Het
Verenigd Koninkrijk was de populairste bestemming voor Erasmus-stages en
ontving 6 970 studenten (goed voor een aandeel van 17 %), gevolgd door Spanje
(6 852, 16,7 %) en Duitsland (5 614, 13,7 %).
Om stages in het buitenland te stimuleren, kan een instelling voor hoger onderwijs
een stageconsortium oprichten. Deze consortia omvatten instellingen voor hoger
onderwijs en andere organisaties, zoals bedrijven of verenigingen.
In 2010/2011 werden in 13 landen 74 stageconsortia opgericht. De stageconsortia
konden kansen bieden aan meer dan 14 % van de stagiairs.
Bij de Erasmus-stages was de grootste groep studenten afkomstig uit de richtingen
sociale wetenschappen, bedrijfskunde en rechten (26,6 %). De groep uit
menswetenschappen en kunsten (17,1 %), die het jaar voordien nog het sterkst
vertegenwoordigd waren, werd daarmee ingehaald. Daarna volgden de studenten
uit de richtingen landbouwkunde en diergeneeskunde (15,4 %), die achtmaal
talrijker waren dan het jaar daarvoor.
Hoeveel studenten hoger onderwijs (bachelors en masters) zijn er in
de landen die aan het Erasmus-programma deelnemen? Hoeveel
onder hen hebben in 2010/2011 hun studies geheel of gedeeltelijk in
het buitenland vervolgd?
Op een totale studentenpopulatie van meer dan 22,5 miljoen in de 32 deelnemende
landen heeft in 2010/2011 ongeveer 1 % een Erasmus-mobiliteitsbeurs voor
studenten gekregen1.
In de veronderstelling dat de gemiddelde studieduur in het hoger onderwijs vier tot
vijf jaar bedraagt (bachelors en masters), krijgt naar schatting zo'n 4,5 % van alle
Europese studenten op een bepaald moment tijdens hun hogere opleiding een
Erasmus-beurs. Daarvan gaat 67 % naar bachelorstudenten, 28 % naar
masterstudenten, 1 % naar studenten op doctoraal niveau en 4 % naar studenten
die een kortlopende hogere studie volgen. Met Erasmus-steun of andere openbare
of particuliere middelen brengt ongeveer 10 % van het totale aantal studenten zijn
studies geheel of gedeeltelijk in het buitenland door, of heeft dit reeds gedaan.
1
In 2010 bedroeg de totale studentenpopulatie in de EU-27 ongeveer 18,5 miljoen
studenten.
4
Op de bijeenkomst van de voor het hoger onderwijs verantwoordelijke ministers in
Boekarest (Roemenië) van 26 en 27 april 2012 (IP/12/394) werd de
mobiliteitsstrategie van Bologna goedgekeurd, waarin bepaald is dat, in
overeenstemming met de Europese benchmark voor mobiliteit in het hoger
onderwijs die in november 2011 is goedgekeurd, in 2020 ongeveer 20 % van de
afgestudeerden uit het Europese hoger onderwijs een deel van zijn studies in het
buitenland zal hebben gedaan.
Erasmus Intensieve Taalcursussen (EILC)
Erasmus biedt ook gespecialiseerde taalcursussen aan voor de in de EU minder
gebruikte en onderwezen talen om de studenten te helpen bij de voorbereiding van
hun studies of stages in het buitenland. De cursussen worden georganiseerd in de
landen waar deze talen als officiële taal gebruikt worden. Er worden geen
cursussen aangeboden voor de meest courante talen zoals Duits, Engels, Frans en
Spaans (Castiliaans).
Sinds de introductie van de EILC's is het aantal cursussen waarvoor steun wordt
verstrekt aanzienlijk gestegen. In 2010/2011 werden in 24 landen voor in totaal
5 872 Erasmus-studenten (+9 %) zo'n 392 cursussen georganiseerd (stijging van
8,6 % ten opzichte van 361 in het jaar daarvoor).
De populairste bestemmingen om talen te leren waren Italië, België (Vlaanderen)
en Portugal. Het hoogste percentage inkomende studenten dat deelnam aan een
taalcursus werd opgetekend in Slovenië, waar 18,9 % van alle inkomende
Erasmus-studenten deelnam. Daarna volgden IJsland (13,9 %) en Estland
(12,7 %).
Erasmus voor personeelsmobiliteit
personeelsopleiding)
(onderwijsopdrachten
en
Erasmus biedt het onderwijzend personeel uit het hoger onderwijs en werknemers
uit particuliere ondernemingen tevens de mogelijkheid om voor een periode van
één dag tot zes weken te gaan lesgeven in het buitenland. Op dezelfde manier kan
ieder personeelslid uit het universitair of niet-universitair hoger onderwijs voor een
periode van vijf dagen tot zes weken in het buitenland een opleiding volgen.
In het academisch jaar 2010/2011 heeft Erasmus 42 813 uitwisselingen van
onderwijzend en niet-onderwijzend personeel uit instellingen voor hoger onderwijs
gesteund om in het buitenland les te geven of een opleiding te volgen. Dit bekent
een groei van 13,3 % op jaarbasis, een aanzienlijk sterkere groei dan in het jaar
daarvoor (3,8 %).
Topland voor het uitzenden van personeel was Polen (5 210), gevolgd door Spanje
(4 506) en Duitsland (3 674). De favoriete bestemming in het kader van
personeelsmobiliteit was Spanje (4 304), daarna volgden Duitsland (4 195) en Italië
(3 703). Bij personeelsuitwisselingen is de verhouding tussen inkomend en
uitgaand doorgaans beter in evenwicht dan bij de studentenuitwisselingen.
5
In 2010/2011 vormden mannen 51,2 % van het personeel dat aan Erasmus
deelnam. Aan 13 personeelsleden met bijzondere behoeften werd bijkomende
steun toegekend om aan de Erasmus-uitwisselingen deel te nemen (tegenover vijf
in het jaar daarvoor). De gemiddelde duur van dergelijke mobiliteitsperioden
bedroeg 5,7 dagen en het gemiddelde beursbedrag – bovenop het gebruikelijke
salaris – bedroeg 662 EUR (een daling ten opzichte van de 672 EUR in
2009/2010).
In totaal hebben 2 254 instellingen voor hoger onderwijs deelgenomen aan
mobiliteitsactiviteiten, dat is een stijging van 4,6 % in vergelijking met het jaar
ervoor.
Onderwijsopdrachten vertonen aanzienlijke groei
Het aantal docenten dat uit Erasmus steun krijgt voor onderwijsopdrachten groeit
gestaag en sinds het programma in 1997/1998 van start ging, zijn al meer dan
300 000 personeelsuitwisselingen financieel gesteund. Van de 42 813 gesteunde
personeelsuitwisselingen in 2010/2011 ging het in 31 617 gevallen om
onderwijsopdrachten (8,9 % meer dan het jaar daarvoor).
Er werden 355 onderwijsopdrachten uitgevoerd door personeel van ondernemingen
dat door instellingen voor hoger onderwijs in andere Europese landen werd
uitgenodigd om er te gaan lesgeven ( +37 % in vergelijking met het jaar daarvoor).
Topland voor het uitzenden van personeel was Polen met 3 376 gesteunde
onderwijsopdrachten, gevolgd door Spanje (3 272) en Duitsland (3 006). Zoals in
de voorafgaande jaren waren de populairste bestemmingen voor
onderwijsopdrachten Duitsland (3 059), Spanje (3 017) en Italië (2 859).
De meeste mobiele docenten waren afkomstig uit de volgende vakgebieden:
menswetenschappen en kunsten (30,5 %), sociale wetenschappen, bedrijfskunde
en rechten (22,6 %), technische wetenschappen en bouwkunde (13,7 %).
Docenten brachten gemiddeld 5,6 dagen in het buitenland door om colleges te
geven: sinds 2000/2001, toen het gemiddelde 6,9 dagen bedroeg, is er een lichte
maar constante daling. De gemiddelde beurs per onderwijsopdracht – bovenop het
gebruikelijke salaris – bedroeg 645 EUR, dit is een lichte daling in vergelijking met
het voorgaande jaar (654 EUR).
Personeelsopleiding wint nog steeds aan populariteit
Sinds de start in 2007 is de populariteit van het steunprogramma voor de opleiding
van personeel opmerkelijk toegenomen. Van de 42 813 gesteunde
personeelsuitwisselingen in 2010/2011 ging het in 11 196 gevallen om
onderwijsopdrachten (28 % meer dan het jaar daarvoor). Deze uitwisselingen zijn
bestemd voor zowel universitair als niet-universitair personeel, met inbegrip van het
personeel van de administratieve en ondersteunende diensten.
2 728 personeelsleden uit het hoger onderwijs volgden in 2010/2011 een
opleiding in het buitenland (48,6 % meer dan het jaar daarvoor).
Polen heeft het grootste aantal personeelsleden (1 834) naar het buitenland
gestuurd voor opleiding, gevolgd door Spanje (1 234) en Finland (782). Spanje was
de populairste bestemming (1 287) gevolgd door Duitsland (1 136) en het Verenigd
Koninkrijk (1 121).
De duur van de opleiding voor personeel bedroeg gemiddeld 6,2 dagen. Er namen
meer vrouwen dan mannen deel aan de opleidingen voor personeel (68 %), terwijl
vrouwen slechts 42,1 % van de deelnemers uitmaakten bij de onderwijsopdrachten.
6
Aantal intensieve Erasmus-programma's blijft stijgen
Erasmus biedt docenten en studenten de kans om elkaar te ontmoeten in het kader
van thematische studieprogramma's, die van tien dagen tot zes weken kunnen
duren. De EU financiert de organisatie van deze zogeheten intensieve
programma's, onder meer de reiskosten en een dagvergoeding voor de
deelnemers.
De landen die het grootste aantal dergelijke programma's organiseerden waren
Italië met 51 cursussen (12,6 % van het totale aantal), gevolgd door Duitsland (38)
en Frankrijk (32). De populairste vakgebieden waren sociale wetenschappen,
bedrijfskunde en rechten (26 %); exacte en technische wetenschappen en
bouwkunde (18 %). Cursussen op het gebied van wiskunde of informatica, evenals
menswetenschappen of kunsten, zijn beide goed voor een aandeel van 15 %. De
gemiddelde duur was iets meer dan 12 dagen.
In 2010/2011 werden 404 intensieve Erasmus-programma's georganiseerd (een
stijging in vergelijking met de 384 in het voorgaande jaar). Hieraan hebben 13 963
studenten (zowel internationale als nationale studenten: +10,7 %) en 5 010
docenten (+14,4 %) deelgenomen.
Erasmus-samenwerkingsprojecten tussen universiteiten
Het Erasmus-programma promoot met financiering van samenwerkingsprojecten
tevens de modernisering van het Europees hoger onderwijs. Met deze tot drie jaar
durende projecten wordt via grensoverschrijdende samenwerking tussen de
instellingen voor hoger onderwijs en de belanghebbenden de hervorming van het
beleid gestimuleerd. De aanvragen worden eenmaal per kalenderjaar ingediend en
jaarlijks wordt ongeveer 20 miljoen EUR voor deze projecten voorbehouden.
Vele door dit Erasmus-onderdeel gefinancierde projecten hebben bijgedragen tot
belangrijke ontwikkelingen in het beleid. Zo was het Europees systeem voor het
verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) oorspronkelijk een Erasmusproject en werd het pas later een van de belangrijkste instrumenten ter bevordering van
de mobiliteit dat nu in heel Europa wordt toegepast. (ECTS kent op basis van de
studiebelasting om bepaalde leerresultaten te behalen aan elk onderdeel van een
studieprogramma studiepunten toe. Dit maakt het voor studenten eenvoudiger in
verschillende programma's behaalde studiepunten te verzamelen en het
vereenvoudigt de erkenning van studies in het buitenland.)
Het aantal aanvragen voor samenwerkingsprojecten tussen universiteiten neemt
van jaar tot jaar toe. In 2011 werden 197 aanvragen ingediend (een stijging ten
opzichte van de 194 in 2010). Daarvan werden er 69 geselecteerd voor
financiering. Dit betekent dat gemiddeld 35 % positief geëvalueerd wordt. Het
Verenigd Koninkrijk heeft het grootste aantal voorstellen ingediend (29), gevolgd
door Finland en België (elk 21), Italië (18) en Spanje (16). Het Verenigd Koninkrijk
was tevens het meest succesvol op het gebied van goedgekeurde projecten, 17
projecten kregen groen licht.
7
Hoeveel geeft de EU uit aan het Erasmus-programma?
Voor de huidige begrotingsperiode (2007-2013) heeft de EU voor het Erasmusprogramma 3,1 miljard EUR uitgetrokken. In 2010/2011 bedroeg de totale begroting
ongeveer 460 miljoen EUR, waarvan 435 miljoen EUR bestemd was voor de
bevordering van mobiliteit.
Het grootste gedeelte van de Erasmus-begroting wordt beheerd door nationale
agentschappen in de deelnemende landen. Bijna 90 % van de Erasmus-begroting
wordt geïnvesteerd in mobiliteit voor studenten en personeel. Erasmus steunt ook
multilaterale projecten en netwerken, dit vertegenwoordigt ongeveer 4 % van de
begroting. Deze worden centraal beheerd door het Uitvoerend Agentschap voor
onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) in Brussel.
De onderstaande tabel geeft het totale bedrag aan Erasmus-middelen weer dat elk
jaar aan mobiliteit wordt besteed.
Tabel 1: Decentrale Erasmus-middelen voor nationale agentschappen
Jaar
Jaarlijkse Erasmus-begroting voor
mobiliteit van studenten en personeel in miljoen
EUR
1988
13,00
1989
26,84
106,46 %
1990
32,88
22,50 %
1991
43,86
33,39 %
1992
62,88
43,37 %
1993
67,88
7,95 %
1994
72,78
7,22 %
1995
73,46
0,93 %
1996
74,3
1,14 %
1997
70,00
-5,79 %
1998
100,27
43,24 %
1999
100,27
0,00 %
2000
111,79
11,49 %
2001
116,19
3,94 %
2002
121,9
4,91 %
2003
142,53
16,92 %
2004
168,00
17,87 %
2005
200,96
19,62 %
2006
245,75
22,29 %
2007
372,25
51,48 %
2008
416,36
11,85 %
2009
415,25
-0,27 %
2010
435,03
4,76 %
2011
469,64
7,96 %
2012
480,22
2,25 %
2013(*)
489,82
2,00 %
(*) schatting
8
Wijziging, op
jaarbasis
Hoe worden de Erasmus-middelen op nationaal niveau toegewezen?
De totale Erasmus-begroting voor de mobiliteit van studenten en personeel wordt
op basis van de onderstaande factoren aan de verschillende landen toegewezen:
- Bevolking: aantal studenten, afgestudeerden en docenten in het hoger
onderwijs (niveau 5-6 van de internationale standaardclassificatie van het
onderwijs, ISCED). De gegevens worden aangeleverd door Eurostat.
- Kosten van levensonderhoud en afstand tussen hoofdsteden: worden gebruikt
als correctiefactoren bij de factor bevolking.
- Indicator van vorige prestaties: wordt berekend op basis van het aantal in het
verleden uitgezonden personeelsleden en studenten (op basis van de laatst
beschikbare gegevens).
Hoe wordt het maandelijkse EU-beursbedrag berekend?
Erasmus-beurzen zijn bedoeld om een deel van de extra woon- en reiskosten in het
buitenland te dekken. Erasmus-studenten betalen geen inschrijvingsgeld aan de
gastinstelling in het buitenland.
In elk land wijzen de nationale agentschappen de ter beschikking gestelde
middelen toe aan de instellingen voor hoger onderwijs. Een nationaal agentschap
kan beslissen om hogere beurzen toe te kennen aan een kleiner aantal studenten
(zoals bijvoorbeeld in Bulgarije, Cyprus en Turkije gebeurt), of lagere beurzen aan
een groter aantal studenten (zoals bijvoorbeeld in Frankrijk en Italië). Het moet zich
wel houden aan het plafond voor beurzen dat door de Europese Commissie voor
elk land van bestemming wordt vastgelegd (zie de gids voor het programma Een
Leven Lang Leren).
Op basis van factoren zoals de aangevraagde bedragen en de resultaten uit het
verleden wijzen de nationale agentschappen de middelen toe aan de aanvragende
instellingen. Binnen een door het nationale agentschap vastgestelde marge die van
land tot land verschilt, kan de instelling dan beslissen welk bedrag het precies
betaalt aan de studenten (en hoeveel de week- of dagbijdrage voor personeel
bedraagt).
Het maandelijkse beursbedrag is afhankelijk van het land van bestemming en van
het type mobiliteit. Zo bestaat er bijvoorbeeld een tendens om een hoger
beursbedrag toe te kennen voor stages dan voor studies in het buitenland.
De Erasmus-beurs van de Europese Unie kan met diverse medefinancieringen uit
nationale, regionale en lokale bronnen worden aangevuld.
De nationale agentschappen kunnen het beursbedrag voor sociaal-economisch
zwakkere studenten verhogen.
In 2010/2011 varieerde het gemiddelde EU-beursbedrag voor studentenmobiliteit
van 133 EUR voor Spaanse studenten tot 653 EUR voor studenten uit Cyprus. Het
gemiddelde maandelijkse beursbedrag over alle landen bedroeg 250 EUR.
9
Hoe kunnen studenten en personeelsleden een aanvraag voor een
Erasmus-beurs indienen?
Het Erasmus-programma staat open voor alle studenten van de instellingen uit het
hoger onderwijs met een Erasmus University Charter uit 33 deelnemende landen
(27 EU-lidstaten, IJsland, Kroatië, Liechtenstein, Noorwegen, Turkije en sinds
2011/2012 ook Zwitserland). De meeste instellingen voor hoger onderwijs in
Europa – meer dan 4 000 – hebben het Erasmus University Charter ondertekend.
Als eerste stap bij het indienen van een aanvraag voor een Erasmus-studieperiode
of -stage dient men contact op te nemen met het bureau buitenland van de
instelling in het thuisland en vóór de mobiliteitsperiode een studieovereenkomst
voor Erasmus-studies in het buitenland of een stageovereenkomst voor stages in te
vullen. Deze overeenkomsten bakenen het programma af dat de student tijdens zijn
studie- of stageperiode moet volgen. Zij moeten worden goedgekeurd en
ondertekend door de thuisinstelling, de gastinstelling of –onderneming in het
buitenland en door de student zelf. Hierdoor wordt volledige academische
erkenning door de thuisinstelling van het tijdens de Erasmus-periode naar behoren
afgewerkte programma vereenvoudigd en gewaarborgd.
Erasmus-studie: wie een deel van zijn studie in het buitenland wil vervolgen, moet
ten minste in het tweede jaar hoger onderwijs zitten.
Erasmus-stage: studenten kunnen een Erasmus-stage volgen vanaf het eerste
jaar van hun studie in het hoger onderwijs.
Een verblijf in het buitenland – zowel voor studies als voor stages – kan variëren
van 3 tot 12 maanden voor elk, of voor de combinatie in totaal 24 maanden. Voor
studenten die een kortlopende hogere beroepsopleiding volgen, bedraagt de
minimumduur voor stages twee maanden.
Erasmus voor personeelsleden: het onderwijzend personeel moet bij de
thuisinstelling een door de gastinstelling goedgekeurd lesprogramma voorleggen.
Personeelsleden die een Erasmus-opleidingsbeurs willen aanvragen, moeten op
dezelfde wijze hun opleidingsprogramma laten goedkeuren door hun thuisinstelling
en de gastinstelling of -onderneming.
Hoe komt een universiteit in aanmerking voor deelname aan het
Erasmus-programma?
Een universiteit of een andere instelling voor hoger onderwijs moet een aantal
beginselen en andere verplichtingen uit het Erasmus University Charter
onderschrijven voor zij kan deelnemen aan de Erasmus-projecten voor mobiliteit of
samenwerking. De nadruk ligt op het verzekeren van een hoog kwaliteitsniveau. De
gastinstelling mag inkomende Erasmus-studenten geen inschrijvingsgeld
aanrekenen, en na terugkeer naar de thuisinstelling moeten succesvol afgelegde
vakken of stages automatisch volledig worden erkend.
Wat is Erasmus Mundus?
Het Erasmus Mundus-programma is een internationaal zusterprogramma van het
traditionele Erasmus-programma, maar is volledig onafhankelijk. Sinds het in 2004
gelanceerd werd, hebben meer dan 25 000 studenten uit andere delen van de
wereld Erasmus Mundus-beurzen ontvangen om te studeren aan instellingen voor
hoger onderwijs in Europa. Met een jaarlijks budget van meer dan 220 miljoen EUR
(2011), beoogt Erasmus Mundus academische excellentie te ondersteunen,
samenwerking met landen buiten de EU te bevorderen en de aantrekkelijkheid van
10
het hoger onderwijs in Europa te vergroten. Erasmus Mundus biedt financiële steun
voor instellingen en beurzen voor individuen die deelnemen aan:
- Europese programma's voor masters en doctoraten ( inclusief beurzen),
- partnerschappen met niet-Europese instellingen voor hoger onderwijs en
beurzen voor studenten en academici,
- projecten om het Europees hoger onderwijs wereldwijd te promoten.
De internationale dimensie van de onderwijsprogramma's van Europa zullen
worden geïntegreerd in het toekomstige programma Erasmus voor iedereen
(IP/11/1398).
11
Waarom draagt het programma de naam Erasmus?
Het Erasmus-programma is genoemd naar de filosoof, theoloog en humanist
Desiderius Erasmus van Rotterdam (1466-1536). Erasmus, die tijdens de
Reformatie leefde, geniet ruime bekendheid als tegenstander van het dogmatisme.
Erasmus heeft tijdens zijn zoektocht naar kennis, ervaring en inzicht uit de
contacten met andere landen in verschillende delen van Europa gewoond en
gewerkt.
Het acroniem ERASMUS kan ook worden gelezen als EuRopean Community
Action Scheme for the Mobility of University Students (Actieplan van de Europese
Gemeenschap voor de mobiliteit van universiteitsstudenten).
Meer informatie:
Zie ook: Erasmus breekt record: aantal studentenuitwisselingen stijgt met 8,5 %
(IP/12/454)
Meer over het Erasmus-programma
Erasmus facts and figures [brochure]
Statistieken over Erasmus
12
Download