De muziek der sferen

advertisement
15
‘De muziek der sferen’
het verhaal van een lange vechtscheiding
De band tussen twee partners kan aanvankelijk zo innig zijn dat hij een keurslijf wordt: een
van beide partners voelt zich dan gedomineerd of achtergesteld en zoekt ademruimte.
Ze groeien wat verder uit elkaar. De gedomineerde partner begint een inhaalbeweging en
stelt zich steeds zelfstandiger op.
Het komt tot een breuk, met verbittering, wederzijdse verwijten en achterdocht.
Beiden beseffen dat ze hoe dan ook niet zonder elkaar kunnen en proberen een nieuwe
basis te leggen voor hun relatie.
het containerwoord ‘god’
Als er zoiets als een religieuze dimensie in de werkelijkheid bestaat, dan zou er tussen de
sterren toch ergens een mannetje met een lange baard en een witte jurk moeten zweven.
Quod non. Ergo: God bestaat niet.
A
Interactie tussen wereldbeeld en mensbeeld
De kosmos wordt veroverd door mensen die zichzelf kwijtgeraakt zijn
De verdienste van de Vlaamse cultuurfilosoof Max Wildiers is dat hij voor de westerse cultuur
heeft aangetoond hoe wereld- en mensbeeld interageren – of dat zouden moeten doen. De
hedendaagse crisis in de westerse cultuur wijt de auteur namelijk aan storingen in deze
interactie.1
Iedere cultuur heeft een wereldbeeld: een algemene opvatting over ontstaan en structuur
van de kosmos, over eigenschappen en functie van God of goden.
Op basis van dit wereldbeeld ontwikkelt zich het mensbeeld: de opvattingen over rol en
betekenis van de mens, van de ethiek, het religieuze gezag, het staatsbestel, kunst,
wetenschap en cultuur.
Iedere cultuur evolueert2: verschuivingen in het wereldbeeld (uitvindingen, ontdekkingen)
dwingen het mensbeeld zich aan te passen. Wanneer dit te traag, onvolledig of helemaal
niet gebeurt, sluiten beide niet meer op elkaar aan en ontstaan er communicatiestoringen. In
zo’n situatie krijgen ethiek en religie het moeilijk: ze beschikken slechts over verouderde
woorden om over mens en wereld te spreken zodat de dialoog met het wereldbeeld nog
verder verstoord wordt. Dat onze cultuur vandaag een beetje religieus analfabeet is, schrijft
Wildiers toe aan zulke communicatiestoring.
N.M. WILDIERS, Wereldbeeld  teologie. Van de middeleeuwen tot vandaag, Standaard Wetenschappelijke
Uitgeverij, Antwerpen/Amsterdam, 19772, IX-418 p. Van deze klassieker werd later een herwerkte versie
gepubliceerd onder de titel Kosmologie in de Westerse Cultuur. Historisch-kritisch essay, DNB/Pelckmans-Kok
Agora, Kapellen/Kampen, 1988.
2 F. CAPRA, Het keerpunt, p. 293-295.
1
16
B
Het middeleeuwse wereldbeeld




Het
wereldbeeld
middeleeuwen
van
de
was
voorwetenschappelijk: het steunde
niet op onderzoek of waarneming,
maar op gegevens uit de Bijbel en
van klassieke schrijvers als Plato en
Cicero.) Aan het gezag van deze
twee bronnen werd niet getwijfeld.3
De kosmos was geocentrisch: de
mens en zijn planeet waren er
letterlijk en figuurlijk het middelpunt
van. Rond de aarde draaiden zeven
kristallen
sferen
(concentrische
bollen). Ze droegen de zon, de maan
en de vijf toen bekende planeten
(Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en
Saturnus). Daarrond lagen nog de
sfeer met de vaste sterren en
tenslotte het empyreum, waar God
en de zaligen verbleven.
De kosmos was hiërarchisch: alle
schepselen bekleedden hun plaats in
een door God geschapen (en dus
volmaakte) rangorde. De aarde,
bedorven als ze was door het
menselijke kwaad, stond in deze hiërarchie natuurlijk het verst van God af.
Ten slotte was de schepping statisch: sedert de eerste scheppingsdag was er niets
meer veranderd. Elke wijziging zou immers afbreuk doen aan de volmaaktheid van
schepper.4
De mens heeft voor het algemene wereldbeeld dat de sociale en sacrale orde moest
funderen, altijd inspiratie gezocht in de kosmos. Hij voelde dat de hemelse orde geschikt was
om de mensenwereld naar te modelleren.
1.
Het Ptolemaeïsche wereldbeeld en de muziek der sferen
Het is een onbetwistbaar feit, dat de wentelingen van de hemelsferen harmonieuze geluiden
voortbrengen. Immers, geluid wordt steeds voortgebracht door beweging en de in de
godheid aanwezige rede draagt er zorg voor dat deze geluiden ook melodieus klinken.
Zo beschrijft Macrobius omstreeks 400 het wereldbeeld dat de volgende vijftien eeuwen de
wetenschap, godsdienst, ethiek en staatkunde zou bepalen. De zoemtonen die de zeven
sferen bij hun wentelingen produceerden waren (zoals al de rest) het werk van een rationele
3
Nog in 1500 werd geloofd dat de teksten van de klassieke schrijvers de geïnspireerde wijsheid van een gouden
eeuw bevatten. Zie J. BRONOWSKI, De mens in wording, Gaade, Amerongen, 1978, p. 141.
4 Bemerk dat deze opvatting heden ten dage nog gehuldigd wordt door creationisten.
17
en volmaakte schepper. Alle tonen moesten dus wel in een harmonieus akkoord
samenklinken. Rationaliteit en chaos sloten elkaar nu eenmaal uit.5
Deze voorstelling van de kosmos (het Griekse woord voor orde!) was in Macrobius’ dagen al
gemeengoed. Ze wordt het Ptolemaeïsche wereldbeeld genoemd, naar de Griekse geleerde
(ca. 90-168) die er de bekendste beschrijving van leverde.
Grote verdienste voor haar vorming had ongetwijfeld Pythagoras (6de-5de eeuw v.Chr.).
Deze filosoof-wiskundige was ervan overtuigd dat het diepste wezen van de dingen alleen
getalsmatig uitgedrukt kon worden. Fundamentele uitspraken over de kosmos moesten dus
wiskundig van aard zijn.6 Pythagoras hield bovendien van muziek en daarom viel hem het
verband op tussen de lengte van een gespannen snaar en haar toonhoogte. Het was voor
hem maar een kleine stap om dat verband in vaste getalsverhoudingen uit te drukken. Zo
werd muziek toegepaste wiskunde.7 Pythagoras’ ideeën hadden veel invloed en verhieven de
wiskunde voor vele eeuwen tot de enige betrouwbare benadering van de werkelijkheid.8
2.
De christianisering
Een godsdienst van liefde werd een godsdienst van orde9
De muziek der sferen werd in de christelijke theologie (en zo in de West-Europese cultuur)
binnengeloodst door Plato (428-348 v.Chr.). Aan deze Griekse filosoof werd in de eerste helft
van de middeleeuwen een haast goddelijk gezag toegekend. In zijn geschriften legde hij uit
waarom een welwillende godheid het heelal een rationele mathematische structuur had
gegeven en hoe we kennis van die orde konden verwerven. Dat kon volgens Plato alleen met
behulp van de zuivere rede, omdat de zintuigen ons slechts een vertekend beeld, hoogstens
een betwijfelbare mening, over de volmaakte werkelijkheid konden verschaffen. Alleen in het
hoofd, in het verstand kan de echte waarheid (de Idee, noemt Plato dat) huizen. Het enige
deel van ons lichaam dat we zelf niet kunnen zien, zei Plato, is het deel van ons hoofd dat
zich achter en boven onze ogen bevindt. Daar huizen nu net de volmaakte Ideeën die al ons
denken en handelen sturen. God heeft ons hoofd dan ook bolvormig gemaakt omdat die
vorm het dichtst bij de volmaaktheid aanleunt.10
Uit deze ideeënleer leidde Plato dan de ethiek af. Hij zag de mensenwereld of microkosmos
als een onvolmaakte afspiegeling van de volmaakte macrokosmos. Mens en heelal werden
door dezelfde wiskundige wetten geregeerd, zij het op verschillende schaal.
Deze ethiek noemt men de ethiek van de natuurwet: wat in de macrokosmos een
eigenschap was, werd in de microkosmos een morele eis. Een menselijke daad was ethisch
verantwoord wanneer hij in samenklank was met de rest van de kosmos. Een mens was
goed wanneer hij zijn juiste plaats in de wereld innam - en daar bleef. In dit
natuurwetsdenken stonden deugden als gematigdheid, respect voor hiërarchie in kerk en
5
Dit is een mooi voorbeeld van het middeleeuwse deductieve denken (zie verder).
Zie J. BRONOWSKI, o.c., p. 156-157. Pythagoras noemde het getal de archè of het oerelement van het
universum, te vergelijken met het hindoeïstische brahman (zie verder). Muziek zijn hoorbaar gemaakte getallen,
zei hij.
7 Muziek vormde in de middeleeuwen met reken-, meet- en sterrenkunde het quadrivium, het viertal
mathematische wetenschappen.
8 Aan dit vertrouwen in de wiskunde zou veel later een einde komen, en merkwaardig genoeg was dat eveneens
aan Pythagoras’ ontdekkingen te wijten. Denk aan zijn beroemde stelling: bij een rechthoekige driehoek geldt dat
A²+B²=C²; als we A en B gelijkstellen aan 1 wordt de lengte van C: 2. Dat getal is niet in een reeks cijfers of
een breuk tussen 2 getallen weer te geven. Dit gaf het goddelijke aura van de wiskunde een ferme deuk. Volgens
de legende hield Pythagoras de ontdekking angstvalling geheim.
9 M. WILDIERS, De muziek der sferen, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam, 1983, p. 123-124;
ID., Theologie op nieuwe wegen, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Kok, Amsterdam, 1985, p. 49.
10 Dat de aarde een bol was, was voor de Ouden een uitgemaakte zaak. Rond 270 v.Chr. legde Aristarchos het
heliocentrisme vast, dat pas in de tweede eeuw n. Chr. weggedrumd werd door Ptolemaeus.
6
18
staat en berusting in het lot natuurlijk hoog in de waardeschaal. Een op wiskunde
gebaseerde ethiek was natuurlijk ook statisch: goed en kwaad konden evenmin veranderen
als de volgorde van de getallen.
Deze theologische evolutie weerspiegelde tevens een evolutie op politiek-sociaal vlak: in die
tijd verving de godsdienst stilaan de militaire overheersing als eenheidsfactor in het
Romeinse Rijk.
Middeleeuwse theologen als Thomas van Aquino (1224?-1274) en dichters als Dante (12651321) hebben binnen dit wereldbeeld al het weten en geloven van hun tijdperk tot een
verheven en monumentale uitdrukking gebracht.11
De theorie van de muziek der sferen gold als een toppunt van vernuft en haar prestige was
vergelijkbaar met dat van de befaamde Great Unifying Theory waar de moderne geleerden
naar zoeken. De middeleeuwse voorstelling van de schepping bevredigde wonderwel het
middeleeuwse verlangen naar orde, regelmaat, hiërarchie en harmonie. Op de tegenwerping
dat de mens die hemelse muziek toch niet horen kon, werd met Platoonse spitsvondigheid
Een voorbeeld is de tweeboekenleer van Bonaventura, in navolging van Augustinus (354-430): God had bij de
schepping twee boeken geschreven: de Bijbel en de kosmos. Omdat hun auteur volmaakt was, kon tussen beide
boeken geen tegenspraak bestaan. Thomas van Aquino zag godsdienst en wetenschap gewoon als een eenheid:
hoe beter we de natuur kennen, hoe meer we deelhebben aan Gods wijsheid. (Zulk een nauwe band moest vroeg
of laat beginnen te knellen…)
11
19
geantwoord: daar de mens sedert de zondeval besmet was door het kwaad (de erfzonde)
zijn zijn zintuigen afgetakeld en missen ze de verfijning om de goddelijke muziek te horen.
Gelijk verschil van stem de zang veredelt,
zo vormt het rangverschil in onze glorie
de zoete harmonie van deze sferen.12
3.
De deemstering van het middeleeuwse wereldbeeld
a) De vergissingen van een tijdperk zitten opgesloten in zijn evidenties
13
In het jaar 1054 verscheen een ster aan de hemel die zo helder was dat zij alle andere in
lichtkracht overtrof. Meer dan twee jaar lang prijkte het schitterende lichtpunt aan het
uitspansel; gedurende enkele weken straalde het zelfs zo fel dat het overdag te zien geweest
moet zijn. Toch lijkt niemand in Europa de ongewone ster opgemerkt te hebben. In geen
enkel Europees document van die tijd wordt ervan gewag gemaakt. Chinese en Japanse
kronieken vermelden het fenomeen wel. (...) De middeleeuwse mens zag het verschijnsel
niet omdat hij het niet kòn zien. Hij leefde in de overtuiging dat de sterren onveranderlijke
lichtpunten zijn, vastgepind aan de kristallen sfeer boven de aarde. Dat een ster uit het niets
opdoemt en weer verdwijnt, was ondenkbaar. Het verschijnsel werd genegeerd als een
droom die niets betekent.14
Eeuwenlang hebben wetenschappers binnen het kader van het middeleeuwse wereldbeeld
naar antwoorden op hun vragen gezocht:



Zo was er het taaie probleem van de vijf zwervers onder de hemellichamen, in wier
bizarre banen men maar geen vaste patronen vond. Ze waren zo intrigerend ánders
dan de eeuwige cirkelgang van de vaste sterren. De middeleeuwse sterrenkundigen
braken er zich het hoofd over: God had niets geschapen zonder bedoeling; maar wat
kon hier dan achter steken? Waren de planeten soms boodschappers die met hun
verrassende koerswijzigingen iets duidelijk wilden maken aan de mens? Waren zij
levende wezens met een eigen wil? Weerspiegelden hun dwaalwegen het grillige
menselijke lot?15
Het geloof in Gods almacht voedde ook de overtuiging dat de baan van een
hemellichaam cirkelvormig moést zijn, of toch minstens een combinatie van cirkels.
Een lichaam dat zich in een cirkel beweegt, verplaatst zich namelijk slechts in schijn
ten opzichte van het middelpunt; en onbeweeglijkheid wees op volmaaktheid.16
Op analoge wijze werd tot het statische karakter van de kosmos besloten. Als een
perfecte toestand evolueert kan dat alleen in de richting van de onvolmaaktheid
gebeuren, en dat druiste in tegen het principe van Gods volmaaktheid.
b)
Historische omstandigheden versnelden de deemstering
Dante, Divina Commedia, Paradijs, zang VI, v. 124-126.
Een actueel voorbeeld: volgens sommigen is het politiek correcte geloof dat de opwarming van het klimaat
veroorzaakt wordt door de uitstoot van broeikasgassen én de overtuiging dat we het broeikaseffect kunnen en
moeten beheersen, een hinderpaal voor een correct milieu- en gezondheidsbeleid. Zie J. DE CEULAER, ‘Begraven
is goedkoper’. Interview met Luc Bonneux, epidemioloog en scepticus, in Knack van 20 december 2006, p. 43-45.
14 Deze anekdote over de Krabnevel vermeldt G. BODIFEE in een column in Knack van 21 januari 1998.
15 Astrologie was in de middeleeuwen belangrijker dan astronomie! Koningen en pausen namen - ondanks het
Bijbelse verbod - nooit een beslissing zonder een sterrenwichelaar te raadplegen.
16 Zie J. BRONOWSKI, o.c., p. 164.181.
12
13
20
Kerkelijke crisissen zoals de verhuizing van de pausen naar Avignon en het Westerse
Schisma (1378), calamiteiten als de pestepidemieën in de 14de eeuw en de Honderdjarige
Oorlog (1337-1453) hadden de mens het gevoel gegeven dat de wereld onder zijn voeten
wankelde. De kerk boette door al deze wantoestanden zozeer aan prestige in, dat steeds
minder mensen haar gezag voetstoots aanvaardden.
c)
In de renaissance leerde de mens inductief denken
Francis BACON17 (1561-1626) voerde als devies:
Kennis is macht. Daarmee gaf hij aan dat
kritisch onderzoek (waarneming, experiment en
ervaring) voorrang had op geloof. Met zijn
experimentele methode voerde hij de inductieve
denkwijze in: je moet van bijzondere
waarnemingen vertrekken om tot algemene
conclusies te komen (generalisering vanuit
particuliere waarneming). De middeleeuwen
hadden deductief gedacht: vanuit een algemeen
principe werden bijzondere waarnemingen geïnterpreteerd. Induceren is generaliseren,
deduceren is afleiden.
De renaissance – versie Blackadder
‘To you, Baldrick, the renaissance
was just something that happened to
other people, wasn’t it?’
‘Baldrick, let us not forget you tried
to solve the problem of your
mother’s low ceiling by cutting off
her head.’
C
Een queeste naar harmonie leidt tot vertwijfeling
Eigenlijk vreemd dat de heerschappij van de rede de wereld juist chaotischer maakt, maar
toch is dat de conclusie die we onder invloed van de wetenschapshistorie steeds opnieuw
moeten trekken.18
Zelfs lang na de baanbrekende ontdekkingen van de Verlichting zou het middeleeuwse
wereldbeeld nog worden verdedigd door geleerden die er eigenlijk de doodsteek aan
toegediend hadden. De verklaring is eenvoudig: de astronomen van de zestiende en
zeventiende eeuw wilden allerminst komaf maken met het middeleeuwse wereldbeeld en
met zijn godsdienstige en Pythagoreïsche inspiratie.19 Integendeel: ze waren allen
diepgelovig en zagen hun werk als een poging om Gods wiskundige vernuft te ontsluieren
tot meerdere eer en glorie van de Schepper (Kennis is het schouwen van de waarheid en de
waarheid is in God).
1.
Nicolaus Copernicus (1473-1543)
Heliocentrisme vervangt geocentrisme
Deze Poolse astronoom vermoedde na grondige studie van zijn observaties dat je de
symmetrie in het zonnestelsel alleen kon zien als je op de zon stond: die moest dus het ware
centrum zijn.20 Hij haalde daarom het heliocentrische wereldbeeld van Aristarchos van
Samos (ca. 310 v.Chr.) van onder het stof omdat het eenvoudiger was dan Ptolemaeus’
17
Men verwarre deze filosoof niet met zijn land- en naamgenoot Roger Bacon (1214-1292) die eveneens een
voorvechter was van het empirisme
18 J. JAMES, De muziek der sferen, Bres, Amsterdam, 1997, p. 198.
19 M. WERTHEIM, o.c., p. 61.
20 Zie J. BRONOWSKI, o.c., 1978, p. 196.
21
ontzettend ingewikkelde beeld, en het cirkelaxioma van Plato consequenter toepaste. De
planeten - de aarde incluis - beschreven ronde banen om de zon. De sfeer met de vaste
sterren lag om het zonnestelsel heen.
Echt vlot ging het niet: omdat de idee van cirkelbanen in feite strijdig was met zijn
waarnemingen, was Copernicus verplicht talrijke hulpcirkels te veronderstellen (vooral om
het weerbarstige probleem van het teruglopen van de planeten te verklaren). Zijn tweede
kunstgreep was de excentriciteit: hij moest de zon even buiten het middelpunt van de banen
plaatsen. De goddelijke cirkel was voorlopig gered maar het Copernicaanse zonnestelsel zag
er na al dat geknutsel zeker niet eenvoudiger uit dan het Ptolemaeïsche.
Copernicus was dan ook geen volbloed empirist: hij hield de waarnemingen van de ouden
voor absoluut betrouwbaar. Net als Pythagoras en de zijnen was hij overtuigd van harmonie
en symmetrie van het heelal. Zó zeker was hij trouwens ook niet van zijn nieuwe
zonnestelsel. Voorzichtigheidshalve stelde hij het voor als niet meer dan een nieuwe
hypothese, naast zovele andere. De kerk vond dat trouwens ook, zodat het boek niet
veroordeeld - en dus ook nauwelijks gelezen - werd. De pausen uit Copernicus’ tijd waren de
wetenschap trouwens gunstig gezind.21
2.
Galileo Galilei (1564-1642)22
De Bijbel leert how to go to heaven; de wetenschap leert how the heavens go.
Onder impuls van deze Italiaan brak de nieuwe wetenschap definitief door. Als volbloed
empirist vertrouwde hij uitsluitend op zijn waarnemingen. Hij was ook een van de eersten
die de telescoop voor serieus wetenschappelijk werk aanwendde.
Door zijn sterrenkijker nam hij op een dag vier kleine maantjes in een baan rond Jupiter
waar. Die observatie druiste in tegen het oude dogma van een hiërarchisch en geocentrisch
heelal. Galilei begon dan ook Copernicus’ heliocentrisme als een vaststaand feit voor te
stellen, maar vreemd genoeg bewees hij Copernicus’ gelijk vaak met verkeerde argumenten.
Ook hij kon het doorslaggevende bewijs niet leveren. Precies dit laatste nam de kerk hem
(niet ten onrechte!) kwalijk: bij gebrek aan bewijs mocht het heliocentrisme alleen als
hypothese voorgesteld worden.
Gewichtig is ook dat Galilei het onderscheid erkende tussen de religieuze, symbolische taal
van de Bijbel en de exacte, wetenschappelijke taal van de natuur. Centraal thema van de
christelijke openbaring is niet de weg van zon, maan en sterren maar wel de weg van God
en mens naar elkaar.
Overigens is het conflict tussen Galilei en de kerk in latere jaren opgeblazen: foltering en
brandstapel zijn er niet bij te pas gekomen en Galilei, toch al niet gezegend met een
minzaam karakter, gooide door zijn arrogant en provocerend optreden nog olie op het vuur.
De beruchte ‘Zaak-Galilei’ was geen conflict over de juistheid van een wetenschappelijk
vermoeden, maar over de wetenschappelijke vrijheid en het gezag van Bijbel en kerk. Galilei
ondergroef het gezag van de antieke schrijvers en de historische juistheid van de Bijbel. Dat
tastte de geloofwaardigheid van het kerkelijke gezag aan. Als de kerk zich vergiste wat het
heelal betrof, hoe kunnen we dan weten of ze op andere punten de waarheid in pacht heeft?
Zo’n aanval van binnenuit kon de kerk, in volle Contrareformatie,23 missen als kiespijn.
Karen ARMSTRONG vermeldt dat het boek uiteindelijk toch op de kerkelijke index terechtkwam: zie Een
geschiedenis van God. Vierduizend jaar jodendom, christendom en islam, Ambo/Anthos, Amsterdam, 200015, p.
21
322.
22 Zie J. BRONOWSKI, o.c., p. 198-218.
23 De door het concilie van Trente ingezette aanval tegen het protestantisme in de 17 de eeuw.
22
3.
Johannes Kepler (1571-1630)
Ellipsen in plaats van cirkels
Net als Galilei was Kepler een empiricus: observaties waren heilig en mochten door geen
enkele kunstgreep aan de dogma’s worden aangepast. Toch probeerde ook hij de
middeleeuwse opvattingen te redden: hij zette zich aan het rekenen om de baan van Mars
(de onregelmatigste planeet) te vangen in elegante formules die Pythagoras plezier zouden
hebben gedaan. Na vijf jaar cijferen gaf hij het op... Niet het cijferen, maar het cirkeldogma.
Met spijt in het hart gaf Kepler toe dat aan de nauwkeurigste observaties alleen recht kon
gedaan worden als de planetenbanen ellipsvormig waren.
Het oude beeld werkte echter ook bij hem nog door: Kepler rustte niet voor hij de ellipsen
weer in nette wiskundige formules had uitgedrukt.24 Zelfs de muziek der sferen haalde hij
weer binnen boord: de snelheid van de planeten en hun afstand tot de zon variëren, zo
redeneerde hij, en dus brengen ze geen constante toon voort maar een melodie. Het hemelse akkoord van Pythagoras werd nu een heuse symfonie.
4.
Isaac Newton (1642-1727)
Gravitatie in plaats van God, de mens in plaats van de schepper
Newton ontdekte de gravitatiekracht die alle lichamen - ook de hemellichamen - beïnvloedt
en toonde hoe men de baan van een vallend voorwerp kon berekenen. God als motor
(beweger) van de kosmos werd overbodig. Hij gaf de mens de idee dat hij heerser over de
natuur was, zeker toen zijn ontdekkingen tot het ontwerpen van nuttige machines leidden.
Zo leidde hij de industriële revolutie in, met zijn enthousiaste geloof in het menselijk kunnen.
Newton bleef echter aannemen dat God de zaak nog af en toe bijstuurde (bepaalde
waargenomen schommelingen kon hij op geen andere wijze in zijn theorie inpassen) en dat
hij soms kometen zond als onheilsprofeten.25
‘Ik denk dat dit niet is te verklaren uit louter natuurlijke oorzaken en zie me derhalve
genoodzaakt het toe te schrijven aan de wijsheid en het vernuft van een onafhankelijk
handelend agens.’ (…) ‘Zwaartekracht mag dan de planeten in beweging brengen, zonder de
goddelijke kracht zouden ze echter nooit in een dergelijke cirkelende beweging gebracht
kunnen worden die ze nu rondom de Zon beschrijven, en derhalve, zowel om deze reden als
om andere, ben ik gedwongen het geraamte van dit systeem toe te schrijven aan een
intelligent, onafhankelijk handelend Agens.’ Als bijvoorbeeld de aarde met een snelheid van
maar honderd mijl per uur om haar as zou draaien in plaats van met duizend, zou de nacht
tien keer zo lang duren en zou het op aarde veel te koud zijn om enig leven mogelijk te
maken; en tijdens de lange dag zouden alle gewassen door de hitte verschroeien. Het wezen
dat dit allemaal zo volmaakt had uitgedacht, moest een uiterst intelligente Mechanicus zijn.’26
24
25
26
Zie J. BRONOWSKI, o.c., p. 184.
Newtons verzamelde geschriften bevatten meer bladzijden over astrologie dan over astronomie.
Karen ARMSTRONG, o.c., p. 337.
23
5. Die Entzauberung der Welt27
Wat gebeurt er met de mens, als het wereldbeeld omvergeworpen wordt?’28
Als ik het zwijgende heelal29 bekijk en de onverlichte mens, aan zichzelf overgeleverd en als
verdwaald in deze uithoek van het heelal, zonder te weten wie hem daar geplaatst heeft,
wat er van hem zal worden na zijn dood, niet tot enige kennis in staat, dan bekruipt mij een
angst zoals bij een mens die men slapend naar een verlaten en angstwekkend eiland heeft
gebracht en die bij zijn ontwaken niet weet waar hij is, zonder mogelijkheid om te
ontsnappen. En dan sta ik versteld, dat men niet wanhopig wordt over een dergelijke
toestand.30
De tijdgeest was nu wel grondig veranderd: tot en met Newton werd wetenschap
beschouwd als een loflied op Gods scheppende vernuft. Daar bleef geen spaander meer van
heel. Eeuwenlang nijver speurwerk van sterrenkundigen deed de wetenschap lijken op een
feuilleton waaruit men God stilaan wilde wegschrijven. Iedere wetenschappelijke revolutie
leverde functieverlies op voor God.
De Franse schrijver Voltaire (1694-1778) schreef dat God in de kosmos niet méér
tussenbeide kwam dan een horlogemaker in een horloge: als het af is, windt hij het op en is
vanaf dat moment overbodig. Deze opvatting, die goddelijke tussenkomst en openbaring
ontkent, heet deïsme. (Je ne suis pas chrétien, mais c’est pour t’aimer mieux, bad Voltaire
ironisch).
Zijn landgenoot, de sterrenkundige Laplace (1749-1827) ging nog een stap verder. Hij was
een der eerste wetenschappers die hun werk niet zagen als een eerbetoon aan God, maar
als een afrekening ermee. In zijn kosmologie kwam geen enkele verwijzing naar God voor.
Toen Napoleon hem daarover ondervroeg, verklaarde hij dat hij die hypothese niet nodig
had. God was als verklaringsfactor overbodig en dus hoefde je zijn bestaan niet te
veronderstellen. Dit positivisme31 had het deïsme tot atheïsme gemaakt.
6. Steun uit andere hoeken
Het nieuwe wereldbeeld brak zo krachtig door omdat het door verschillende disciplines
tegelijk ondersteund werd. Verschillende benaderingen vulden mekaar aan en versterkten
mekaar.
De godsdienst werd dus ook van andere zijden onder vuur genomen:

27
De bioloog Charles Darwin (1809-1882) sprak met zijn evolutietheorie het statische
karakter van de kosmos tegen en bewees dat de natuur juist wezenlijk aanpassing en
veranderlijkheid is. Bovendien bleek uit zijn werk dat de evolutie niet door een
hogere macht, maar grotendeels door het toeval gestuurd werd. Darwin reduceerde
de koning van de schepping tot een toevallige schakel in de biologische evolutie.
Naar het woord van de Duitse socioloog Max Weber. Hij ziet deze onttovering negatief: ze houdt de mens
gevangen als in een ijzeren kooi. En dus zoekt iedereen naar de nooduitgang. Zie H. POLIS, Requiem voor een
literaire gek, in De Morgen van 7 mei 2008, p. 7.
28 B. BRECHT, Galileo Galilei.
29 Vergelijk met de Bijbelse visie: Ps. 19,2.
30 B. PASCAL, Pensées, nr. 72.
31 De Franse chemicus Berthelot (1827-1907) vatte het positivisme samen als volgt: er bestaan geen mysteries;
alleen vraagstukken.
24



D.
De psychoanalyticus Sigmund Freud (1856-1939) ontdekte dat de menselijke geest
niet de verheven zetel van Gods wijsheid was, maar slechts het product van de
menselijke overlevings- en seksuele drang.
De filosoof Karl Marx (1818-1883) herleidde de menselijke cultuur, algemeen gezien
als het meest hoogstaande geestesproduct, tot een bijverschijnsel van sociale
uitbuitingsmechanismen.
De filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) ten slotte, degradeerde de menselijke
ethiek van goddelijke wet tot een doorzichtig handigheidje van verliezers en
zwakkelingen.
De twintigste eeuw tracht uit de impasse te ontsnappen
God is dood. God en de wetenschappen hebben een eeuwenlange veldslag geleverd over de
rechten op de schepping. In 1965 leek Gods graf definitief gegraven. Er werden immers
geluidssignalen opgevangen die dateerden van de tijd van de Big Bang. Maar God bleek
taaier dan verwacht, want al gauw doken nieuwe vragen op. Hoe kon het universum zo
nauwkeurig ontworpen zijn zonder een ontwerper? Gelovigen vullen de hiaten op met God,
maar die kun je niet in wetenschappelijke termen definiëren.32
Na een overstromingsramp ontwaren reddingswerkers midden op de watervlakte een man
die zich wanhopig vastklampt aan een plank. Ze roeien erheen op een geïmproviseerd vlot
en trachten hem aan boord te hijsen. De man weert hen af en zegt ‘God zal mij redden!’ Wat
later nodigt de bemanning van een militaire patrouilleboot hem uit aan boord te komen.
Opnieuw weigert hij met ‘God zal mij redden!’ Nog later wordt een reddingshelikopter op
dezelfde manier afgescheept. De man verdrinkt jammerlijk.
Aan de hemelpoort gekomen leest hij God de levieten: ‘Ik had nog zo mijn hoop op U
gesteld!’ ‘O ja?’ repliceert God, ‘ik had nochtans al een vlot, een boot en een helikopter
gestuurd!’
1.
Dietrich BONHOEFFER (1906-1945)
Een Copernicaanse revolutie in de theologie
Een poging om God weer in het scenario te schrijven. Maar dat vroeg wel om een restyling
van zijn personage.
Religieuze mensen spreken over God zodra hun menselijke kennis hen in de steek laat (vaak
ten gevolge van denkluiheid) of zodra menselijke krachten te kort schieten. Het is eigenlijk
altijd weer de deus ex machina, die ze laten opdraven als schijnoplossing voor onoplosbare
problemen, of als kracht wanneer de mens te kort schiet. Steeds weer wordt er geprofiteerd
van menselijke zwakheid, steeds weer wordt er geopereerd aan de grenzen van het
menselijke. Dit kan uiteraard maar standhouden, totdat de mens met eigen kracht de
grenzen nog verder terugdringt en God als deus ex machina overbodig wordt. Dit praten
over grenzen is voor mij een zeer bedenkelijke zaak geworden (...). Ik heb altijd de indruk
dat we hiermee angstig ruimte uitsparen voor God. Ik zou van God willen spreken, niet aan
de grenzen maar in het centrum, niet bij zwakheid maar bij kracht, dus niet bij dood en
schuld maar bij het leven en het goede van de mens.33
Gegevens uit De Standaard van 8 december 2001.
D. BONHOEFFER, Verzet en overgave, Ten Have, Baarn, 19783, p. 235. Deze laatste zinnen zullen nog aan
betekenis winnen in de lessen over procestheologie later dit schooljaar.
32
33
25
2.
Toch nog plaats voor een verklarende God?
Priester Georges Lemaître (1894-1966), vader van de oerknaltheorie
Als iemand wil bewijzen dat godsdienst en wetenschap niet met elkaar hoeven te botsen,
dan komt Georges Lemaître meestal ter sprake. Lemaître was een priester-natuurkundige die
zowel in de rooms-katholieke hiërarchie als in de wetenschappelijke wereld een stevige
reputatie verwierf. In Rome schopte hij het tot voorzitter van de Pauselijke Academie voor
de Wetenschappen. Maar vrijwel iedereen kent hem als de vader van de oerknaltheorie, een
eer die hij moet delen met de Rus Alexander Friedmann, die hem nog een paar jaar voor
was.
Aan het begin van de twintigste eeuw ging men er nog van uit dat het heelal niet verandert
met de tijd. Hoewel zijn eigen inzichten erop wezen dat het heelal moet groeien óf krimpen,
bleef ook Albert Einstein aanvankelijk vasthouden aan die zogenaamde steady state theory.
Friedmann (in 1922) en Lemaître (in 1927 en 1931) waren de eersten om te suggereren dat
het heelal een beginpunt had gekend. Als het heelal uitdijt, was het vroeger kleiner dan nu
— in den beginne was het dus samengebald in één punt, wat Lemaître het 'oeratoom'
noemde. (…)
Omdat de big bang wonderwel leek te passen bij het idee dat God de wereld uit het niets
heeft geschapen, probeerde Pius XII in 1951 de oerknaltheorie te omhelzen. Georges
Lemaître verzocht de paus evenwel om niet té enthousiast te zijn — wetenschap en
godsdienst hoefden volgens hem niet te botsen, maar konden ook beter uit elkaars vaarwater blijven. Behalve met de paus had Lemaître een goede relatie met Einstein, met wie hij
onder meer van gedachten wisselde tijdens de historische Solvayconferentie van 1927 in het
Brusselse Metropole Hotel.34
The Finetuning of the Universe
De Oostenrijkse filosoof Ludwig WITTGENSTEIN noemde het een van de grootste
vergissingen van onze eeuw, te stellen dat natuurwetten ook verklaringen zijn. Natuurwetten
kunnen immers niet uitleggen waarom ze zijn zoals ze zijn.35 Waarom materie? Waarom
evolutie? De wetenschap kan er de mechanismen van laten zien, dat het zo is, maar
daarmee is de waaromvraag niet uitgeput. Hoe meer we de materie begrijpen, hoe meer de
verleiding groeit om te zeggen dat ze zichzelf verklaart. En in zekere zin is dat ook zo. Maar
dat kan en moet evenzeer worden omgekeerd: hoe meer we de materie en haar
wetmatigheid kennen, hoe meer we het wonder ervan gaan beseffen. Waarom zijn de
natuurwetten zoals ze zijn? Als de grootteorde van de gravitatiekracht enigszins anders was
geweest, dan was onze planeet met haar veelheid aan leven er nooit geweest. En hetzelfde
geldt bv. voor de lading van een elektron: ware die een fractie anders geweest dan zouden
de sterren van de eerste generatie ofwel niet zijn ontploft ofwel niet in staat geweest zijn
waterstof en helium te verbranden en aldus de koolstof te laten ontstaan waarop heel ons
leven is gebaseerd.36 Het is opmerkelijk dat de waarden van deze getallen zo precies op
elkaar zijn afgestemd dat ze de ontwikkeling van leven mogelijk maken.
Jean Paul VAN BENDEGEM, wiskundige en wetenschapsfilosoof, noemt zichzelf net zoals zijn
leermeester Leo Apostel een religieus atheïst: ‘Ik ‘geloof’ dat God niet bestaat. Dat is sterker
dan zeggen: ik ‘geloof niet’ dat God bestaat.’ Wetenschap gaat over feiten, religie hoort bij
zingeving, zegt hij. Ik kan mij niet voorstellen dat er vanuit de wetenschap argumenten
34
35
36
J. DE CEULAER in Knack van 11 juli 2007, p. 35.
Ontleend aan een voordracht van J. VAN DER VEKEN in 1992.
S. HAWKING, Het heelal. Verleden en toekomst van ruimte en tijd, Bert Bakker, Amsterdam, 1988, p. 154-155.
26
zouden komen die duidelijk aantonen dat religie onzin is. Ook het omgekeerde lijkt mij
uitgesloten. Naast de natuurwetten die we vandaag kennen, zijn er een aantal constanten:
zoals de snelheid van het licht. Die bedraagt 300 000 km per seconde, geen kilometer meer
of minder. Tot nader order verklaren de natuurwetten niet waarom die constanten precies
die waarden hebben. Als nu zou blijken dat die constanten er net zo goed helemaal anders
hadden kunnen uitzien, én al het leven alleen kan ontstaan in dit universum, met déze
constanten, dan is de vraag: waarom uitgerekend deze constanten en geen andere? En zo
komen sommigen terecht bij God, die de constanten zou hebben gekozen - God als
finetuner, zeg maar. Alleen vraag ik mij af: wat is de waarde van een God die alleen maar de
startknop mag induwen en vervolgens geen rol meer speelt?
Download