Stop de opmars van bacteriële infecties! Opmars van de bacterie in het veld Aardappeltelers kunnen ervan meespreken: steeds meer aardappelpartijen die worden afgekeurd omwille van de bacterieziekten zwartbenigheid en knolrot (zie Fig. 1). Pectinolytische bacteriën zoals Pectobacterium en Dickeya vormen hierbij de voornaamste boosdoeners. Momenteel baart het genus Dickeya (het vroegere Erwinia chrysanthemi) de grootste zorgen, gezien deze bacteriestammen verantwoordelijk zijn voor de toename van zwartbenigheid op het veld. Een belangrijk probleem is de wijde verspreiding van deze bacterie via latent geïnfecteerd pootgoed. Bijkomende kopzorgen voor de telers (en voor alle landbouwers is het algemeen) is dat het gebruik van antibiotica tegen bacteriële ziekten al geruime tijd verboden is door de Europese Unie en dat steeds meer resistentie optreedt tegen gewasbeschermingsmiddelen op basis van koper. Hoog tijd dat nieuwe en alternatieve methoden ontwikkeld worden om de opmars van bacteriële ziekten een halt toe te roepen. Fig. 1 Bacteriële aardappelziekten knolrot (A) en zwartbenigheid (B). Een oude methode herontdekt Bacteriële virussen, genaamd bacteriofagen (= ‘bacterie-eters’) of kortweg fagen, zijn de natuurlijke vijand van de bacterie en zijn van enorm belang voor het temperen van bacteriële populaties op onze aarde. De opbouw van faagpartikels is zeer eenvoudig en bestaat slechts uit een streng genetisch materiaal (DNA), ingekapseld in een mantel van proteïnen (zie Fig. 2). Toch zorgt deze structuur voor een specifieke herkenning van de oppervlakte van een bacteriecel en fungeert als een soort injectienaald die haar DNA in de cel spuit. Dit ‘vreemde’ DNA zet de bacteriecel aan om nieuwe faagpartikels te produceren. Hierbij wordt de gastheercel afgedood en worden de nieuwgevormde faagpartikels vrijgesteld (zie Fig. 3). Al rond de jaren 1920 is het idee ontstaan om fagen te gebruiken als biocontrole tegen bacteriële infecties, net zoals lieveheersbeestjes worden ingezet als de natuurlijke vijand van de bladluizen. Mede dankzij de komst van antibiotica in de jaren 1940 raakte deze methode in de Westerse wereld in de vergetelheid, maar wordt nu als alternatieve bestrijdingsmethode van bacteriële infecties naar voor geschoven door de opkomst van multiresistentie tegen bestaande methoden. Fig. 2 Algemene structuur van een bacteriofaag (A) en een foto van een geïsoleerde Dickeya-faag met een elektronenmicroscoop (B). Vincent Dunon 1 Virussen!? Is dat wel veilig? Fagen moeten nog steeds opboksen tegen de negatieve connotatie van het label ‘virus’ dat ze opgeplakt krijgen. We denken al gauw aan het griepvirus of uitbraken van SARS, maar in werkelijkheid verschillen dierlijke en bacteriële virussen als dag en nacht. Bacteriofagen zijn immers zeer specifiek voor een welbepaalde bacteriële soort, laten de rest van de microbiële gemeenschap intact en vormen zeker geen bedreiging voor dierlijke cellen (dierlijke cellen verschillen immers fundamenteel van bacteriecellen zodat ze niet compatibel zijn). Naast hun specificiteit bezit het gebruik van fagen nog voordelen. Het is als het ware een middel dat zichzelf in stand houdt (en vermenigvuldigt), waardoor ze zelf reageren op de ernst van de bacteriële infectie. Gezien hun opbouw bestaat uit natuurlijke componenten, zijn ze volledig biodegradeerbaar en oefenen zo geen extra druk uit op het milieu zoals dit bij de tegenwoordige bestrijdingsmethoden wel het geval is. Door de voordelen en oplossingen die fagen bieden, vinden ze langzamerhand hun weg naar industriële productieprocessen. Zo heeft het Amerikaanse federaal voedselagentschap (FDA) het licht al op groen gezet voor het gebruik van fagen ter bestrijding van de menselijke pathogeen Listeria monocytogenes in levensmiddelen, waaronder zachte kazen. I n de Europese Unie is momenteel een evaluatie aan de gang van het gebruik van fagen op levensmiddelen door het Europese voedselagentschap (EFSA) en daarnaast wordt er ook getracht een Europees wettelijk kader te creëren die het gebruik mogelijk moet maken. Fig. 3 Levenscyclus van fagen. (1) Fagen en bacteriën zijn in de omgeving aanwezig. (2) Bij herkenning van een bepaalde bacteriecel hecht de faag zich aan het oppervlak, (3) waarna het zijn DNA-streng (rood) injecteert. (4) De bacteriecel wordt op deze manier er toe aangezet om nieuwe faagpartikels te produceren. (5) Uiteindelijk wordt de bacterie gedood en komen de nieuwe faagpartikels vrij om nieuwe bacteriecellen te infecteren. Dickeya in het vizier Om de strijd aan te binden met de aardappelpathogeen Dickeya spp. hebben onderzoekers van de Katholieke Universiteit Leuven (departement Biosystemen) en het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) de handen in elkaar geslagen om een faaggebaseerde bestrijdingsstrategie op te stellen. Hierbij zal worden getracht om fagen te gebruiken als middel om verspreiding van de bacterie naar gezond pootgoed te voorkomen tijdens de opslag. De eerste fase van dit project is gestart, waar we er in geslaagd zijn specifieke fagen te isoleren tegen Dickeya, die hun infectiviteit onder labocondities hebben bewezen. Drie verschillende types fagen werden uit bodemstalen geïsoleerd en één hiervan werd onderworpen aan een grondige analyse op moleculair niveau door de bepaling van de volledige DNA-sequentie (zie Fig. 2). Analyse van dit genoom toonde aan dat er geen toxische genen aanwezig zijn. Naast deze cruciale ‘veiligheidsanalyse’ werden ook belangrijke microbiële parameters bepaald die nodig zijn voor de ontwikkeling van deze bestrijdingsstrategie tegen Dickeya bacteriën. In een volgende fase zal de effectiviteit van het gebruik van deze fagen op pootgoed worden onderzocht. Ook voor andere economisch belangrijke gewassen kunnen gelijkaardige studies en strategieën worden opgesteld. Vincent Dunon 2