Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie Lespakket 1 Sociale waarneming en zelfperceptie © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 1 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie AUTEURSRECHTEN Het cursusmateriaal wordt ter beschikking gesteld onder een licentievorm die gratis gebruik in een onderwijscontext (non-profit) mogelijk moet maken, zijnde de Creative Commons-licentie ‘Naamsvermelding – NietCommercieel - GelijkDelen 2.0’. De licentie bepaalt de voorwaarden voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken. Volgens de licentie mag het lesmateriaal alleen gebruikt worden voor nietcommerciële doeleinden en mits er verwezen wordt naar de Vlaamse overheid. Het materiaal mag door gebruikers vrij worden aangepast indien de nieuwe lesmaterialen die zo ontstaan terug onder dezelfde voorwaarden ter beschikking worden gesteld. De Vlaamse overheid blijft eigenaar van het materiaal. Belangrijk: bovenstaande samenvatting is enkel ter info, ze beperkt op geen enkele wijze de voorwaarden die in de volledige licentietekst beschreven worden; zie hiervoor http://creativecommons.org/licenses/by-nc-sa/2.0/be/legalcode.nl. Elk verkeerd gebruik van het cursusmateriaal in en buiten Vlaanderen zal bestraft worden. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 3 INHOUDSTAFEL SOCIALE WAARNEMING EN ZELFPERCEPTIE..............................................................................................5 LES 1: SOCIALE WAARNEMING...................................................................................................................7 Het beeld dat we ons vormen van andere mensen .......................................................... 7 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. Het ruwe materiaal waarop we ons baseren ...........................................................................8 De vorming van een snelle algemene indruk over de persoon .......................................... 12 De uitwerking tot een meer evenwichtig oordeel ............................................................... 15 1.3.1. Het attributieproces: het interpreteren van enkelvoudige indrukken ........... 15 Het covariatiemodel ....................................................................................................... 17 De fundamentele attributiefout................................................................................. 21 Andere vertekeningen ................................................................................................... 22 1.3.2. Het samenvoegen van de verschillende deelindrukken ....................................... 24 Een geheel dat meer is dan de som van de delen ................................................. 25 Gebaseerd op de interacties tussen de deelindrukken ...................................... 26 Sommige deelindrukken krijgen meer gewicht dan andere ............................... 27 Het inpassen van tegenstrijdige informatie .......................................................... 28 Hoe tot een meer getrouw beeld van iemand komen? ...................................................... 29 Opdrachten bij les 1 ........................................................................................................... 33 Autocontroleoefeningen .................................................................................................... 35 LES 2: ZELFPERCEPTIE ............................................................................................................................. 37 De constructie van het zelfbeeld.................................................................................... 37 2.1. Zelfattributie ............................................................................................................................... 39 2.1.1. Parallellen met het sociale attributieproces ......................................................... 39 2.1.2. Verschillen tussen sociale attributie en zelfattributie ..................................... 40 Het actor-observatoreffect ...................................................................................... 40 Attributie van opinies, gevoelens en verlangens ................................................... 44 Mogelijke gevolgen van een verkeerde zelfattributie ........................................ 45 2.2. Sociale vergelijking ..................................................................................................................... 47 2.2.1. De sociale vergelijkingstheorie in een notendop .................................................. 47 Wanneer sociale vergelijking? .................................................................................... 48 Wie verkiezen we als referentie? ............................................................................. 48 Mogelijke gevolgen ......................................................................................................... 49 2.2.2. Ook voor emoties, attitudes en karaktereigenschappen .................................... 51 2.2.3. Varianten op de theorie................................................................................................ 52 © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 4 2.3. Zelfwaardering ............................................................................................................................. 54 2.3.1. Voordelen van een positief zelfbeeld ...................................................................... 54 2.3.2. Het creëren en in stand houden van een positief zelfbeeld ............................. 56 Positieve ervaringen opzoeken ................................................................................... 56 Selectief waarnemen en onthouden .......................................................................... 56 Gerichte sociale vergelijking ...................................................................................... 56 Een positieve attributiestijl ....................................................................................... 57 Adequate copingstrategieën ........................................................................................ 61 Opdrachten bij les 2 .......................................................................................................... 65 Autocontroleoefeningen .................................................................................................... 67 Antwoorden op de autocontroleoefeningen .................................................................. 69 Overzicht bronnen illustraties.......................................................................................... 71 © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 5 Sociale waarneming en zelfperceptie Waarom gedraag je je ten aanzien van de heer met das anders dan ten aanzien van de jongere met slobberende jeans? Waarom heb je bij de bakker om de hoek vaak de neiging om humoristisch uit de hoek te komen en voel je dit niet bij de bakker een straat verder? Waarom weet je feilloos of het gepast is een onbekende met ‘hoi hoi’ aan te spreken? Zodra we in contact komen met andere mensen vormen we ons een beeld van de ander: toffe gast, man met gevoel voor humor, belangrijke dame, … Enkele indrukken volstaan. Dit beeld bepaalt voor een groot deel het soort interacties dat we naderhand met elkaar zullen hebben. Soms ligt hier al de kiem van latere conflicten en misverstanden. Want klopt het idee wel dat we zo snel over de ander vormen? In de eerste les gaan we na hoe die beeldvorming in zijn werk gaat: welke informatie we daarbij gebruiken, hoe we die gegevens verwerken tot een min of meer afgerond beeld van de persoon, welke fouten we erbij maken en hoe we die eventueel kunnen vermijden. Ook het beeld dat we van onszelf hebben heeft een grote invloed op hoe we met anderen omgaan. Dit zelfbeeld komt voor een deel op een soortgelijke manier tot stand. Ook dat is een persoonlijke constructie die gebaseerd is op diverse soorten informatie. Alleen beschikken we in dat geval over een veel uitgebreider gamma aan gegevens. Bovendien laat het eindresultaat ons veel minder koud. Het gaat immers onszelf aan. De vorming van het zelfbeeld is het onderwerp van de tweede les. Wanneer je dit lespakket hebt bestudeerd, zal je: inzicht hebben in hoe het beeld dat we van mensen hebben tot stand komt beseffen dat dit beeld niet altijd correct is begrijpen waarom de eerste indruk vaak niet klopt maar wel zeer bepalend kan zijn het oordeel van mensen over anderen met een (veel) grotere korrel zout nemen je beter wapenen tegen fouten in het beeld dat je je spontaan van anderen vormt de ander al iets juister kunnen inschatten… inzien hoe ons zelfbeeld tot stand komt beseffen dat ook dit beeld niet altijd overeenkomt met de werkelijkheid beseffen dat je anders naar jezelf kijkt dan anderen en omgekeerd inzicht hebben in de gevolgen van een positief of een negatief zelfbeeld inzien hoe je je zelfbeeld positief kunt houden of hoe je een positiever zelfbeeld kan ontwikkelen een eerste besef hebben van hoe beïnvloedbaar we wel zijn! Veel plezier ermee! © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 6 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 7 LES 1: SOCIALE WAARNEMING Het beeld dat we ons vormen van andere mensen foto’s Stephan Vanfleteren Figuur 1.1. Je kent hen niet. En toch … Bekijk de mensen in figuur 1.1. Geef aan wie van hen je zou verkiezen als collega en met wie van hen je het liefst een avondje zou willen gaan stappen. Hoelang duurde het alvorens je je favoriete persoon in figuur 1.1 gevonden had? Wellicht niet lang! We hebben vrij snel een idee van wat voor iemand we voor ons hebben. Onbewust zijn we erop uit om aan de mensen die we ontmoeten zo vlug mogelijk een aantal eigenschappen toe te kennen, een algemeen idee te krijgen over hun persoonlijkheid of althans over bepaalde aspecten daarvan. We menen te weten of iemand zelfverzekerd of timide is, joviaal of introvert, intelligent of eerder beperkt qua mogelijkheden. Welke eigenschappen schreef je toe aan de personen in figuur 1.1? Welke bepaalden jouw voorkeur? Op die manier proberen we kennelijk wat meer ordening aan te brengen in de onoverzichtelijke chaos van gedragingen waarmee we te maken krijgen. Wellicht om het gedrag van de ander beter te kunnen voorspellen en meteen ook te zien hoe we ons het best tegenover hen kunnen gedragen. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 8 Stel: je zit op de trein en je hebt niets om handen. Je kijkt wat doelloos rond naar de mensen om je heen: iemand leest de sportbladzijden in de krant, een ander is ijverig in de weer met een laptop, verderop zitten twee dames rustig te praten, terwijl een andere verdiept is in de lectuur van De Da Vinci code. Sluit gedurende enkele minuten je ogen en laat de beelden tot je doordringen. Wat gaat er door je heen bij het rond kijken op de trein? Voor je het weet heb je je al een idee gevormd van wat soort mensen de medereizigers zouden kunnen zijn. Die met zijn laptop zal wel een zakenman zijn die zijn werk erg ter harte neemt en een stevige ambitie heeft om hogerop te geraken. Dit geldt zeker niet voor die dikkerd met zijn krant: die zie je eerder functioneren in een vlakke loopbaan waarbij de uren na het werk allicht als veel belangrijker ervaren worden dan de kantooruren... Welke beelden riepen de dames bij je op? In wat volgt gaan we eerst even na wat het basismateriaal is waarop we ons baseren om tot zo’n beeldvorming te komen (1.1). Met dat ruwe materiaal kunnen we vervolgens twee kanten uit. In de meeste gevallen gebruiken we het enkel om ons een algemeen idee te vormen over het soort individu dat we voor ons hebben, zonder er echt over na te denken (1.2). Maar soms vinden we het belangrijk genoeg om tot een meer evenwichtig profiel te komen (1.3). We besluiten deze les met de vraag hoe we tot een juister beeld van iemand kunnen komen (1.4). 1.1. Het ruwe materiaal waarop we ons baseren De waarde van het beeld dat wij ons vormen van iemands persoonlijkheid wordt in de eerste plaats beïnvloed door de aard van de gegevens waarop het gebaseerd is. Dat zijn de feitelijke waarnemingen die we van hem opdoen. Ga na op basis waarvan je ertoe kwam om de personen in figuur 1.1 net die eigenschappen toe te schrijven. Over welke soort indrukken gaat het zoal? Kan je aangeven wat het risico is dat je beeld eenzijdig of vervormd is? Een belangrijke aanwijzing van iemands persoonlijkheid is zijn gedrag: wat hij doet en wat hij zegt. Denk terug aan de mensen die je daarnet aan het observeren was op de trein. Of kijk naar het gedrag van de personen die afgebeeld staan in figuur 1.2: je zult er zonder moeite totaal verschillende karakters in herkennen. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 9 Figuur 1.2. Drie verschillende karakters… Toch kunnen we ons daar behoorlijk aan mispakken. Het is niet ondenkbaar dat de bazige collega op het werk zich thuis heel gedeisd moet houden en braaf uitvoert wat vrouwlief hem opdraagt, terwijl de onderdanige klerk zich aan de biljarttafel ontpopt tot een ware kampioen. Het gedrag wordt immers in sterke mate mee beïnvloed door de situatie waarin iemand zich op een bepaald moment bevindt of door de rol die hij te spelen heeft. Sommige personen krijgen we bovendien keer op keer telkens in dezelfde situatie te zien. Zo kan het gebeuren dat we van twee mensen (bijvoorbeeld een dokter en een diskjockey) ten onrechte de indruk hebben dat het totaal verschillende mensen zijn, gewoon omdat we de ene telkens in een heel ernstige rol ontmoeten, terwijl we de andere enkel in een sfeer van amusement meemaken. Bovendien maken we onbewust zelf nog een selectie uit de indrukken die op ons afkomen. We kúnnen gewoon niet alles in ons opnemen. Soms zien we enkel wat we wíllen zien of we laten ons leiden door wat het sterkst opvalt, en dat is niet altijd het meest representatieve. Van sommige collega’s herinneren we ons vooral die ene keer dat ze iets heel doms deden, terwijl al die andere ‘gewone’ gedragingen ongemerkt aan ons voorbijgingen. Daar komt nog bij dat bepaalde gedragingen die we bij iemand opmerken soms onbedoeld en zelfs totaal onbewust door onszelf zijn uitgelokt. Als de leraar op een saaie manier lesgeeft, verliest de klas de aandacht. En dus vindt hij de leerlingen ongeïnteresseerd. Doordat zij niet goed opletten, geraakt de leraar gedemotiveerd en geeft hij minder goed les. En dus vinden de leerlingen hem saai... Op die manier ontstaan makkelijk self-fulfilling prophecies of zichzelf waar makende voorspellingen. Dit betekent dat de verwachtingen die we koesteren ten aanzien van iemand bewaarheid worden doordat we bepaalde gedragingen bij hem uitlokken die perfect passen bij wat we van hem verwacht hadden. We doen dat meestal onbewust. Vooral dit fenomeen is van aard om de beeldvorming op een schier onontwarbare manier te vervormen, omdat we er echt van overtuigd zijn ons wel degelijk op waargenomen ‘feiten’ te baseren, zonder dat we de verdachte herkomst ervan door hebben. Een interessant voorbeeld vinden we in een onderzoek van Word, Zanna & Cooper (1974). Het onderzoek bestond uit twee gedeelten. Eerst observeerden de onderzoekers het gedrag van (blanke) interviewers die blanke en zwarte sollicitanten moesten ondervragen. Alle sollicitanten waren vooraf getraind om zowel verbaal als non-verbaal op eenzelfde wijze te reageren op de vragen. Toch bleken de interviewers zich in het algemeen positiever op te stellen tegenover de © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 10 blanke dan tegenover de zwarte sollicitanten. Tegenover de zwarten ontwikkelden ze een meer terughoudende gedragsstijl: ze behielden een grotere afstand tijdens het gesprek, ze hadden ook minder oogcontact en vertoonden een meer afgewende schouderoriëntatie. De interviews duurden ook minder lang en de ondervragers maakten opvallend meer spreekfouten, blijkbaar omdat ze minder geïnteresseerd waren in hun gesprekspartner. In het tweede deel van het onderzoek werden de (ook weer blanke) interviewers vooraf getraind om zich volgens het bovenstaande model ofwel afstandelijk en ongeïnteresseerd (zoals tegenover de zwarten), ofwel met een positieve ingesteldheid (zoals tegenover de blanken) te gedragen. De sollicitanten waren dit keer allemaal blanke niet-getrainde proefpersonen. Het bleek dat degenen die ‘als zwarten’ behandeld werden zich effectief ook minder gunstig presenteerden en daardoor negatiever beoordeeld werden dan degenen die ‘als blanken’ bejegend werden. Beide delen van het onderzoek bij elkaar leggend kunnen we besluiten dat zwarten (of leden van andere gediscrimineerde groepen) zich allicht effectief vaak minder gunstig presenteren. Niet omdat ze zo zijn, maar gewoon omdat ze door de anderen op een meer negatieve wijze bejegend worden. Dit fenomeen speelt niet alleen tegenover minderheidsgroepen. Het kan zich voordoen in elk contact dat we met mensen hebben. Zodra we bepaalde verwachtingen, sympathieën of antipathieën koesteren tegenover iemand, bestaat de kans dat we bepaalde gedragingen bij die persoon uitlokken en andere afremmen. Dit doen we vaak door heel subtiele non-verbale signalen uit te sturen. Kies 3 personen die je kent vanuit twee verschillende rollen of vanuit twee verschillende situaties. Enkele voorbeelden: de winkelier in je vereniging bijvoorbeeld, of je huisgenoot op een vergadering met de bewoners van het appartementsgebouw, of een collega die je ontmoet wanneer hij onder vrienden is, … Observeer die mensen in de verschillende situaties en zoek de gelijkenissen en verschillen in de manier waarop ze zich gedragen in deze verschillende rollen of situaties. Welke impact heeft dit, denk je, op het beeld dat mensen zich van deze persoon vormen wanneer zij hem slechts in één van beide situaties ontmoeten? Uit wat voorafgaat kon al blijken dat we ons niet alleen baseren op wat anderen doen (hun feitelijk gedrag), maar ook op hun uiterlijk. Meestal is dat het eerste en soms ook het enige dat we van de ander waarnemen. Je kan de invloed ervan op het beeld dat we ons van hem vormen moeilijk overschatten. Het gaat dan onder meer om de huidskleur zoals in het voorbeeld, maar ook om eigenschappen zoals de lichaamsgestalte (denk aan de krantenlezende dikkerd op de trein), de haarkleur (een dom blondje of een furieuze roodharige…), het geslacht (’t is weer een vrouw - maar zeg het dus maar niet te gauw…), de leeftijd (hij is jong, dus hij wil wat …). En uiteraard kunnen ook allerlei kunstmatige ingrepen of toevoegsels, zoals kledij en make-up of een goed gekozen brilmontuur, helpen om een heel specifieke uitstraling mee te geven aan iemands persoonlijkheid. Zoals blijkt uit figuur 1.3, kan een verandering in iemands uiterlijk een totale wijzing teweegbrengen in het beeld dat we ons van de persoon vormen. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 11 Figuur 1.3. Het uiterlijk heeft invloed op de beeldvorming Welke indruk heb je van de dame links? En van de dame rechts? En wat denk en voel je als we je zeggen dat het om dezelfde persoon gaat? Naast die fysieke, grotendeels onveranderlijke lichaamskenmerken levert ook wat we met ons lichaam doen een belangrijke bijdrage tot de algemene beeldvorming. Het gaat dan om onze lichaamshouding, onze manier van bewegen, zitten en staan. Maar ook om de manier waarop we kijken en praten. Bemerk het verschil: je zit te wachten op de bus. Iemand spreekt je aan, met stille stem, de ogen naar beneden gericht, de rug lichtjes gebogen en de handen samen houdend. Of: iemand stapt met vaste tred en met rechte rug op je af, kijkt je indringend in de ogen en spreekt je aan op zo’n manier dat omstanders alles kunnen horen. Niet ten onrechte spreekt men in dat verband van lichaamstaal. Mimiek, gestiek (gebarentaal) en intonatie spelen inderdaad een belangrijke rol in communicatie. Onderzoek wijst uit dat die zelfs meer informatie overbrengen dan de woorden zelf! Diverse onderzoeken hebben bijvoorbeeld aangetoond dat leugens relatief makkelijk te onderscheppen zijn door te letten op bepaalde aspecten van de lichaamstaal. Het best lukt dit door niet te luisteren naar de woorden die iemand spreekt en zelfs zijn gelaatsuitdrukking te negeren (dit zijn aspecten die we nogal makkelijk onder controle kunnen houden), maar vooral oog te hebben voor de rusteloze bewegingen van handen en voeten en de hoge en beverige stem waarmee hij spreekt. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 12 Een opdracht voor de durvers: Kleed je eens totaal anders dan je gewoon bent. In een chic pak bijvoorbeeld of net uiterst slordig en/of bevuild. Gedraag je daarbij anders dan gewoonlijk. In je chic pak hou je de rug recht en kijk je indringend de wereld in. In je slonzige pak loop je wat gebogen, slenter je met de voeten en staar je voor je uit. In het contact met mensen hou je deze lichaamshouding aan. Ga nu de straat op (misschien maar best in een gemeente waar men je niet kent … ). Spreek voorbijgangers aan om de weg te vragen. Merk je een verschil in de manier waarop men je bejegent? Wat precies is anders dan wat je gewend bent? Hoe verklaar je het verschil? 1.2. De vorming van een snelle algemene indruk over de persoon Van mensen die we kort ontmoeten komen we vrij weinig te weten. Toch roepen hun uiterlijk en de wijze waarop zij zich op dat moment gedragen meteen een beeld op dat veel meer omvat dan we werkelijk van hen ‘weten’. Daardoor kunnen we hun gedrag vaak min of meer voorspellen en stellen we ons eigen gedrag erop in. Ga maar eens na wat er door je hoofd gaat wanneer je langs de weg plots tegengehouden wordt door een man in blauw uniform. Zonder moeite herken je er een politieagent in. Meteen roept dit het beeld bij je op van een ietwat gestrenge kerel, correct in de omgang maar zonder veel emotie, die jou plichtsbewust op een aantal mogelijke tekorten zal inspecteren. Het idee dat je aldus van hem gevormd hebt, lokt vervolgens bij jezelf een aangepast gedrag uit: je zult de man niet meteen de hand schudden of een opmerking maken over zijn uiterlijk, maar je heel voorkomend en onderdanig opstellen om een eventuele bekeuring te vermijden. Hoe slagen we erin om op basis van die luttele gegevens zo snel tot een algemeen beeld van de persoon te komen? Het antwoord is te vinden in het gebruik van wat men cognitieve schema’s noemt. Dit zijn een soort innerlijke voorstellingen van de wijze waarop bepaalde dingen of gebeurtenissen plegen samen te hangen. Het is iets wat ook al een rol speelt in de gewone zintuiglijke waarneming. Wanneer de lucht donker kleurt, weet je dat het kan gaan regenen en dat je maar best een paraplu meeneemt. Wanneer je op straat een sirene hoort, verwacht je dat er een ambulance aan komt rijden en dus kijk je reeds uit hoe je de doorgang kan vrij maken. Door gebruik te maken van dergelijke schema’s volstaat één waarneming om er een heleboel informatie uit af te leiden. Hierdoor zijn we in staat om ons gedrag mee af te stemmen op dingen die we nog niet als dusdanig hebben waargenomen maar die in de lijn van de verwachtingen liggen. In de sociale waarneming maken we voortdurend gebruik van dergelijke schema’s. De ervaring heeft ons geleerd dat bepaalde signalen die we van sommige mensen opvangen vaak samen gaan met specifieke gedragswijzen of persoonlijkheidskenmerken. Dit geeft aanleiding tot de vorming van een cognitief schema. Nemen we later iets vergelijkbaars waar, dan wordt het schema opnieuw opgeroepen. Een reiziger getuigt: “op reis in de landelijke gebieden van Roemenië en Oekraïne heb ik herhaaldelijk ervaren hoe gastvrij de mensen er zijn, en dus © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 13 verwacht ik bij een eerste contact met iemand uit zo’n dorp eenzelfde hartelijkheid te zullen ontmoeten.” Veel van die cognitieve schema’s zijn niet ontstaan op basis van eigen ervaringen, maar hebben we overgenomen van andere mensen: van onze ouders via de opvoeding, van de vriendengroep of de collega’s, of soms ook door het kritiekloos overnemen van bepaalde vooroordelen die nogal verspreid zijn binnen de bredere samenleving. Welk beeld heb jij van mensen uit Roemenië of Oekraïne? Is het even positief als het beeld dat de reiziger hierboven heeft? Velen hebben een veel negatiever beeld van mensen uit Roemenië of Oekraïne dan de reiziger hierboven. Het bevat eerder kenmerken van onbetrouwbaarheid en gevaar. Wie niet in die landen geweest is, heeft zich immers ook al een beeld gevormd van het soort mensen dat er leeft, maar dan op basis van wat men opvangt op straat of wat men kan lezen in de krant. Het gaat dan om berichten over aanrandingen en overvallen, die veelal het werk zijn van slechts enkelingen. Maar net die berichten over het gedrag van enkelingen bepaalt ons beeld over alle Roemenen of Oekraïners. Binnen iedere cultuur vind je van die taaie opvattingen over de zogezegd typische kenmerken van de leden van een bepaalde groep. Soms komen die opvattingen overeen met de werkelijkheid, maar vaak ook niet. Of ze zijn te ongenuanceerd. Men heeft het dan over stereotypen. Een stereotype is een cognitief schema dat gedeeld wordt door een groot aantal leden van een bepaalde cultuur of subcultuur, waarin een aantal kenmerken vervat zitten die als ‘typisch’ ervaren worden voor een specifieke groep mensen. Meestal zijn het simplistische veralgemeningen. Ze zijn ontstaan vanuit een beperkt aantal vaststellingen en worden in stand gehouden door selectief te focussen op waarnemingen die het stereotiepe beeld bevestigen. Er bestaan verschillende soorten stereotypen. Zo ken je ongetwijfeld enkele nationaliteitsstereotypen: het beeld van de ‘typische’ Amerikaan, de Hollander, … Maar er zijn ook leeftijds-, geslachts- en beroepsstereotypen. Ga bij jezelf na hoe ‘anders’ je je gedraagt bij een eerste contact met een man of met een vrouw, met iemand van 35 of van 85 jaar, of met een metser of een notaris. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 14 Het gebruik van schema’s heeft zowel voor- als nadelen. Geef drie voordelen en drie mogelijke gevaren. Bij de antwoorden op de autocontroleoefeningen vind je een opsomming waarmee je je lijstje kunt vergelijken. Om de voor- en nadelen op het spoor te komen kan je je voorstellen hoe het zou zijn wanneer we geen gebruik van dergelijke schema’s zouden maken. Bedenk ook dat een pluspunt vaak een keerzijde heeft, wat je op een nadeel kan brengen en omgekeerd. Welk schema opgeroepen wordt bij het zien van iemands gedrag of uiterlijk, is afhankelijk van diverse factoren. Eén daarvan is de context waarin we ermee te maken krijgen. Een opgeheven vuist krijgt een heel andere betekenis bij een voetballer die net een doelpunt maakte dan bij een automobilist die jou rakelings wil voorbijsteken. Daarnaast zijn er bepaalde geplogenheden binnen de cultuur. Mannen die elkaar intens kussen zal men bij ons doorgaans anders beoordelen dan in culturen waar dat net zo gebruikelijk is als bij vrouwen. En competitief gedrag dat bij ons vaak gezien wordt als teken van een gezonde ambitie kan in andere culturen ervaren worden als een verfoeilijk gebrek aan respect of sympathie. Ook voorbije gebeurtenissen en de actuele gemoedstoestand van de waarnemer kunnen een verschil maken. Een rugzaktoerist op de metro werd kort na de aanslagen van 7 juli 2005 in Londen allicht heel anders bekeken dan enkele dagen voordien. En daarnaast is er de mogelijke invloed van sommige blijvende persoonlijkheidseigenschappen van jezelf. Misschien ken je het spreekwoord nog wel: “Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten.” Wie zelf nogal hebberig is of kwade bedoelingen heeft, zal vaak tot een heel ander idee van iemand komen dan wie milder of eerder onbevangen in het leven staat. Zelfs het beroep dat iemand uitoefent kan tot vooringenomen interpretaties leiden. Een frappant voorbeeld vinden we in een onderzoek dat de Amerikaan David Rosenhan (1973) voerde in een aantal psychiatrische instellingen. Hij en enkele collega’s boden zich (ieder apart) aan in twaalf verschillende psychiatrische ziekenhuizen, met als enige klacht dat ze af en toe ‘stemmen hoorden’. Voor de rest vertelden zij naar waarheid over hun interessen, hun sociale contacten en de dingen die hen bezighielden. Op één na werden ze allen opgenomen als “schizofreen”. Van dan af begonnen ze zich volstrekt normaal te gedragen en veinsden geen enkele klacht meer. Toch duurde het tussen 7 en 52 dagen eer ze ontslagen werden. En ook dan nog klonk de diagnose “schizofreen in herstel”. Leerrijk in dat verband is dat sommige van hun medepatiënten het wel al snel doorhadden dat zij helemaal niet ziek waren. Alleen de medische staf bleek totaal blind voor de tekenen van normaliteit. Zo bijvoorbeeld werd het feit dat de proefpersonen een dagboek bijhielden waarin ze hun observaties nauwkeurig opschreven, door sommige leden van de staf geïnterpreteerd als een uiting van een dwangmatige ingesteldheid, interpretatie die uiteraard samenhangt met hun beroepsmatig referentiekader. Zoek met een collega, vriend of buur vijf gemeenschappelijke kennissen. Vraag hem om voor die vijf personen telkens in acht kenmerken te omschrijven hoe hij hen ziet. Doe jij dat ook voor dezelfde vijf personen onafhankelijk van hem. Vergelijk daarna de lijstjes: © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie - 1.3. Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 15 Wat zijn gelijkenissen in het lijstje en wat zijn duidelijke verschillen? Ga na waar die verschillen vandaan komen op basis van wat je leerde in paragraaf 1.1 en 1.2. Wanneer je geen duidelijke verschillen opmerkt, ga dan na hoe je dit kan verklaren op basis van die paragrafen. De uitwerking tot een meer evenwichtig oordeel In veel gevallen blijft het beeld dat we ons van iemand vormen beperkt tot een snelle interpretatie van een paar oppervlakkige indrukken. Dikwijls volstaat dat ook wel omdat het enkel om kortstondige en louter functionele contacten gaat. Op zich is het bijvoorbeeld helemaal niet erg dat ik een beperkt en misschien zelfs totaal verkeerd beeld heb van de postbode of van de juffrouw aan de kassa van de supermarkt, omdat ik die mensen enkel ontmoet in hun beroepsfunctie. Maar in sommige situaties kan het wel erg belangrijk zijn om tot een meer waarheidsgetrouw beeld te komen. Denk aan het rapport dat een gerechtspsychiater moet opstellen over een beklaagde. Of aan het oordeel dat iemand in een selectiebureau zich dient te vormen over de verschillende kandidaten die solliciteren naar een bepaalde job. Of zelfs aan een elementair examen, waarbij verwacht mag worden dat de examinator zich niet zal laten misleiden door allerlei niet ter zake doende indrukken, maar zich een correct beeld zal vormen over kennis en vaardigheden van de studenten die hij voor zich krijgt. In al dat soort situaties zal er beduidend meer zorgvuldigheid aan de dag moeten gelegd worden om tot een evenwichtig oordeel te komen. Wat komt daar zoal bij kijken? Twee aspecten zullen we hierna wat verder toelichten. Vooreerst de vraag hoe we de aparte indrukken die we van iemand opvangen correcter kunnen interpreteren (1.3.1). En vervolgens waarop we zoal bedacht moeten zijn wanneer we een reeks uiteenlopende indrukken (en de interpretaties die we erbij maken) samenvoegen tot een globaal oordeel (1.3.2). Stel je voor dat je een nieuwe collega op het werk krijgt of een nieuwe buur. Ga na wat je kan doen of waar je op kan letten om het beeld dat je spontaan van die persoon vormt te vervolledigen of te corrigeren. 1.3.1. Het attributieproces: het interpreteren van enkelvoudige indrukken In de sociale psychologie is er heel wat onderzoek verricht naar de manier waarop we er in ons gewone gedrag toe komen om mensen bepaalde kenmerken toe te schrijven. Men noemt dat het attributieproces. De term verwijst naar de attributen, dit zijn de ‘wezenlijke © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 16 eigenschappen’ die we iemand toekennen of attribueren (van het Franse attribuer) op basis van wat we bij hem waarnemen. Een leerkracht wiskunde merkt tijdens zijn les dat Bert, één van zijn leerlingen, door het raam zit te staren. Hoe kan de leerkracht dit gedrag zoal interpreteren? Waarop kan de leerkracht zich bij die interpretaties baseren. Wanneer we iemand zich op een bepaalde manier zien gedragen, vooral wanneer het opvalt, hebben we de spontane neiging om er een verklaring bij te bedenken. De leerkracht van Bert, en jij in zijn plaats, had wellicht zeer snel een interpretatie klaar: Bert is niet geïnteresseerd in wiskunde, hij is geen al te beste leerling, hij kan niet volgen, … Dacht je wat verder na, dan kwamen mogelijk andere interpretaties naar boven zoals: hij wordt afgeleid door iets wat hij buiten ziet, ik pak het niet goed aan en slaag er niet in hem te boeien met de leerstof, … We zijn er ons doorgaans niet van bewust, maar meestal leggen we de oorzaak van het gedrag spontaan bij de persoon zelf. We oordelen nogal makkelijk dat de persoon gewoon ís zoals hij zich gedraagt. Alleen wanneer alles erop wijst dat de verklaring te zoeken is in de situatie, laten we hemzelf buiten beschouwing. Ik zie iemand op straat rondlopen met zijn jas achterstevoren aan. Spontaan denk ik dat hij niet goed wijs is of dat hij erg verstrooid was deze morgen. Maar ineens herinner ik mij dat het de tijd van de jaarlijkse studentendopen is en dus besluit ik dat het daar wel mee te maken zal hebben. In de eerste plaats is het dus van belang om te achterhalen of hetgeen we bij de ander waarnemen een interne of een externe oorzaak heeft, dit is een oorzaak in de persoon zelf of in de situatie. Dit kan vérstrekkende gevolgen hebben. Denk aan iemand die een misdrijf pleegde: wanneer zijn gedrag kan toegeschreven worden aan ongunstige omstandigheden uit zijn jeugd of aan het feit hij op een grove manier werd uitgedaagd (extern), dan is er een behoorlijke kans dat hij wordt vrijgepleit van schuld (in feite ís hij geen slecht mens) en dat hij buiten vervolging gesteld wordt. Op een soortgelijke manier zullen we iemands promotie meer waarderen wanneer we ze zien als de vrucht van eigen inspanningen (een interne attributie) dan wanneer we de indruk hebben dat hij ze te danken heeft aan ‘de juiste vrienden op de juiste plaats’. Bekijk een aflevering van een soap. Als je de mogelijkheid hebt, neem je hem op zodat je hem een aantal keren kan bekijken. - Spoor eerst de momenten op waarop iemand een oordeel over het gedrag van een andere persoon laat blijken (verbaal of non-verbaal). Ga na of bij dit oordeel extern of intern geattribueerd wordt. Met andere woorden: wordt het gedrag gezien als verband houdend met de situatie of met de persoon. Tel hoe vaak het gaat om een interne en hoe vaak om een externe attributie. Wat heeft het overwicht? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 17 Zoek voor drie personen drie situaties waarin je het gedrag van die persoon beoordeelde. Schrijf die 3 x 3 voorbeelden op en ga na of het om een interne of een externe attributie gaat. We werken er in het verdere verloop van de les mee verder. Het covariatiemodel Hoe komen we ertoe om wat we bij de ander waarnemen intern of extern te attribueren? Volgens de Amerikaanse sociaal psycholoog Harold Kelley laten we ons in het algemeen leiden door de mate waarin gebeurtenissen samen voorkomen. We zien bijvoorbeeld dat bij kinderen ‘wenen’ vaak volgt op ‘vallen’. Of dat ‘bedanken’ volgt op ‘krijgen’. Of dat mensen opschrikken na een harde knal. We zeggen dan dat die gebeurtenissen in sterke mate samen variëren of co-variëren. Ze hangen als het ware samen. We zijn dan geneigd eruit af te leiden dat de ene gebeurtenis de andere heeft veroorzaakt, ook al is het oorzakelijk verband met het blote oog niet zichtbaar. In die zin lijken we enigszins op een wetenschapper: die stelt bijvoorbeeld telkens weer vast dat een ijzeren staaf langer wordt wanneer zij wordt opgewarmd en besluit eruit dat het opwarmen de verlenging heeft veroorzaakt. Maar merk op dat zolang die wetenschapper geen inzicht heeft in het onderliggende fysische proces, dit slechts een interpretatie is, een attributie. Zoals het ook steeds een interpretatie is dat het wenen veroorzaakt wordt door het vallen. De vraag is nu waardoor we ons laten leiden wanneer we het gedrag van iemand toeschrijven aan de persoon of aan de situatie. Volgens Kelley laten we ons vooral leiden door een drietal covariaties: de covariatie met situaties, tijd of personen. Het gaat om de mate waarin het gedrag specifiek is voor die situatie, dit moment of die persoon. Kelley duidt die criteria aan met de nogal omslachtige termen distinctiviteit (dit betekent: verschillendheid), consistentie (vasthoudendheid) en consensus (overeenstemming). Figuur 1.4 geeft een overzicht. Attribueer je het gedrag van Bert intern of extern wanneer je verneemt dat Bert: a. in de andere lessen (Nederlands, chemie, geschiedenis, …) niet naar buiten staart b. ook tijdens de andere lessen vaak naar buiten staart c. tijdens élke les wiskunde vaak naar buiten staart d. enkel tijdens de wiskundeles van vandaag vaak naar buiten staart e. enkel Bert naar buiten staart f. de meeste andere leerlingen ook vaak naar buiten staren De variatie van het gedrag naargelang de situatie. Schreef je het gedrag van Bert in situatie a aan externe factoren toe en in situatie b aan interne factoren? Dan attribueerde je zoals Kelley dat verwachtte. Als het gedrag samenhangt met de situatie, en de persoon zich in andere situaties dus anders gedraagt (hoge distinctiviteit), dan attribueren we extern. Gedraagt hij zich in verschillende situaties © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 18 op een vergelijkbare manier, dan attribueren we intern. Dan zijn we geneigd te denken dat de persoon zo is, dat het gedrag naar een kenmerk van de persoon verwijst. Bij Bert kunnen we het gedrag in het eerste geval wijten aan de manier van les geven bijvoorbeeld, in het tweede geval aan zijn ongeïnteresseerde aard. De variatie van het gedrag met de tijd. De kans is groot dat je het gedrag van Bert in situatie c intern attribueerde en in situatie d extern. Wanneer een persoon zich in een bepaald soort situaties meestal zo gedraagt, als er een grote vasthoudendheid of consistentie is in het gedrag, dan zijn we geneigd de oorzaak bij de persoon te situeren. Als Bert al het hele schooljaar ongeïnteresseerd leek, dan zijn we geneigd te denken dat hij zo ís. Maar als we dit gedrag hoogst zelden bij hem meemaken, dan zullen we de verklaring extern zoeken. Als Bert meestal zeer aandachtig is in de wiskundeles, dan gaan we bijvoorbeeld problemen thuis gaan vermoeden, of een korte nacht, of gaan denken dat hij misschien wel ziek is. De variatie tussen personen. Als Bert de enige is die naar buiten staart, dan lijkt het duidelijk. Het probleem zit duidelijk bij hem. Maar als het gros van de klas naar buiten staart, dan moet er wel iets mis zijn met de manier van lesgeven of is er buiten iets aan het gebeuren. Als er met andere woorden weinig overeenstemming is met het gedrag van anderen, dan zijn we geneigd het gedrag intern te attribueren. Is er veel overeenstemming, dan attribueren we extern. verschillendheid (tussen situaties) ▬ « hij doet het overal » + « hij doet het alleen hier » interne attributie externe attributie vasthoudendheid (in de tijd) ▬ « hij doet het alleen nu » externe attributie + « hij doet het altijd » interne attributie overeenstemming (tussen personen) ▬ « alleen hij doet het » interne attributie + « hij doet zoals de anderen » externe attributie Figuur 1.4. Het covariatiemodel van Kelley samengevat © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 19 Het spreekt voor zich dat we zekerder zullen zijn van ons oordeel naargelang we voor de drie criteria tot eenzelfde besluit komen. Wanneer alle drie de criteria ons aanzetten tot een interne attributie, lijkt geen twijfel meer mogelijk. Als alleen Bert verstrooid is (lage overeenstemming met anderen), niet alleen nu maar het hele jaar door (hoge vasthoudendheid in de tijd), en niet alleen in de wiskundeles maar ook bij andere leerkrachten (weinig verschil naar gelang van de situatie), dan zullen we de oorzaak zonder aarzelen bij hem situeren: hij is gewoon ongeïnteresseerd of dom of schoolmoe. Maar bedenk dat dit nog steeds een interpretatie is die zich aan ons opdringt. Het bewijst nog niets. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat Bert in een heel moeilijke thuissituatie zit, die het hem continu onmogelijk maakt om zich ten volle open te stellen voor de les. Het wordt complexer wanneer de drie criteria niet in dezelfde richting wijzen. Toch kunnen net die drie criteria ons helpen om een inschatting te maken van wat er aan de basis van het geobserveerde gedrag ligt. Stel dat Bert enkel in de wiskundeles verstrooid is (weinig verschil naargelang de situatie), dat dit vrijwel altijd zo is (hoge vasthoudendheid) en dat dit ook het geval is bij andere leerlingen (hoge overeenstemming). Los van elkaar zetten die gegevens ons aan tot respectievelijk een externe, interne en externe attributie. Maar in combinatie met elkaar is het meteen duidelijk dat de oorzaak van de verstrooidheid in de situatie moet gezocht worden, namelijk bij de leraar wiskunde (maar let ook hier op: het zou ook kunnen dat de man zijn uiterste best doet, maar toevallig te maken heeft met een groep leerlingen die een hekel hebben aan wiskunde). Uit onderstaande tabel blijkt dat er zo acht verschillende combinaties mogelijk zijn. Vasthoudendheid hoog laag Overeenstemming Overeenstemming hoog laag hoog laag 2 3 4 6 7 8 veel Verschil naar1 gelang de weinig situatie 5 Tabel 1.1. Mogelijke combinaties tussen de drie covariatiecriteria van Kelley Veld 1 wijst bijvoorbeeld op een hoge vasthoudendheid, een hoge overeenstemming en een hoge verschillendheid. In gewone taal: alle leerlingen gedragen zich bijna altijd zo in de wiskundeles, maar niet in de andere lessen. Het is de situatie van het voorbeeld hierboven waar we besloten dat het wellicht met de leerkracht samen hangt. In veld 3 gedragen alle leerlingen zich ongeïnteresseerd, maar op andere momenten en in de andere lessen is dat meestal niet zo. De oorzaak van dit gedrag kan je dan bijvoorbeeld gaan zoeken bij iets wat zich toevallig buiten afspeelt dat de aandacht trekt. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 20 Zoek een voorbeeld van wat een mogelijke verklaring zou kunnen zijn voor het gedrag van Bert in de verschillende velden van tabel 1.1. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. We maakten bij onze voorbeelden telkens duidelijk dat je steeds moet opletten met de conclusies. Want in de werkelijkheid is de situatie niet altijd zo makkelijk in te schatten. Dikwijls missen we gegevens. In veel gevallen weten we gewoon niet hoe de persoon zich op andere momenten gedraagt. En ook hoe anderen zouden handelen in dezelfde situatie is ons vaak totaal onbekend. Dan zijn we dus aangewezen op onvolledige gegevens. Soms ontbreekt ons ook de motivatie of de tijd om een nauwkeurige analyse te maken van wat er achter het geobserveerde gedrag kan steken. Het gevolg is dat we conclusies kunnen trekken die erg voorbarig of zelfs ronduit verkeerd zijn. Attributiepsychologen hebben enkele typische fouten aan het licht gebracht die het attributieproces kunnen verstoren. Bij het begin van deze paragraaf 1.3.1 zocht je 3 voorbeelden van attributies bij 3 verschillende personen. Verklaar voor die negen attributies op basis van het covariatiemodel waarom je tot een interne of externe attributie kwam. Hoe zeker ben je van je conclusies? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 21 De fundamentele attributiefout Stel je de volgende situatie voor: Het is een dinsdagavond in februari. Je wandelt over het dorpsplein dat er wat verlaten, nat en kil bij ligt. Een veertigjarige man loopt met zwierige bewegingen over straat en groet jou en enkele andere voorbijgangers uitbundig. Hij spreekt je aan en schudt nogal doortastend je hand. Hij is gekleed in iets wat op een Elvispak lijkt. Toch merk je geen tekenen van dronkenschap. Wat is jouw spontane attributie? Schrijf je dit gedrag toe aan de persoon of aan de situatie? De kans is groot dat je de man uit het voorbeeld hierboven maar een zonderling vindt die je liever mijdt. Maar dit verandert drastisch wanneer je er ineens aan denkt dat het vette dinsdag is en dat de man net het carnavalsfeest verlaten heeft dat in de zaal enkele honderden meter verder doorgaat. Je beseft meteen dat je het gedrag verkeerd geïnterpreteerd hebt. Nog duidelijker zou het worden wanneer je plots de onderwijzer van je jongste kind in de man herkent… Je bent ten prooi gevallen van de meest hardnekkige vertekening bij de sociale attributie. We zijn immers spontaan geneigd om bij voorbaat de persoon zelf en niet de situatie als oorzaak te zien van het gedrag. Iemand die zich vreemd gedraagt ‘is’ gewoon een zonderling. Enkel wanneer een externe verklaring zich opdringt (’t is carnaval) of wanneer een interne attributie uitgesloten is (ik ken de persoon al lang als een heel normaal iemand), zijn we bereid om het gedrag extern te duiden. Die vooringenomenheid is zo dominant aanwezig in onze spontane oordeelsvorming dat ze wordt aangeduid als de fundamentele attributiefout. Figuur 1.5. Andermans gedrag attribueren we spontaan intern. Alleen wanneer een interne attributie uitgesloten is of wanneer een externe verklaring zich opdringt, gaan we over tot een externe attributie. Het fenomeen is ook heel duidelijk aangetoond in diverse experimenten. Zoals in het onderzoek van de Amerikaan Humphrey (1985). In groepjes van 5 proefpersonen duidde hij op een volstrekt willekeurige basis telkens 2 ‘chefs’ en 3 ‘ondergeschikten’ aan. De © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 22 eersten moesten gedurende een paar uren belangrijke documenten bestuderen, brieven dicteren en moeilijke beslissingen nemen, terwijl de ondergeschikten veeleer bescheiden opdrachten toegewezen kregen zoals notities nemen, het invullen van formulieren in drievoud en het alfabetisch ordenen van een stapel fiches. Nadien werd aan alle proefpersonen gevraagd om elk van de groepsleden te beoordelen. Ondanks het feit dat het alleen de extern opgelegde rollen waren die hun gedrag zo verschillend hadden gemaakt, bleken beide groepen de chefs als persoon veel meer assertief en zelfverzekerd te vinden dan de ondergeschikten en waren ze ervan overtuigd dat de eersten het ook in hun verdere leven verder zouden brengen dan de ondergeschikten. Ga voor je 3 x 3 eigen voorbeelden van attributie uit de opdracht in het begin van deze paragraaf na waar de fundamentele attributiefout meespeelde in je oordeel. Let er de komende dagen in het bijzonder op wanneer mensen een gedrag van iemand verklaren. Zoek hierin voorbeelden van die fundamentele attributiefout, voorbeelden met andere woorden waarbij men het gedrag van de persoon spontaan toeschrijft aan de persoon zelf, terwijl dit, als je er even bij stilstaat, net zo goed vanuit de situatie verklaard zou kunnen worden. Andere vertekeningen Hebben we geen informatie over de omstandigheden waarin een bepaald gedrag plaatsvond, dan vallen we soms terug op verklaringsschema’s die we ontlenen aan de algemene mensenkennis die we in de loop der jaren opgebouwd hebben. Je leest in de krant over een gezinsdrama. Een man heeft zijn vrouw en twee van zijn kinderen omgebracht kort nadat hij zijn werk verloor. Wat is volgens jou de verklaring van dit weerzinwekkende gedrag? Bij een gezinsdrama zou het verlies van de job op zich (een extern element) de eigenlijke verklaring kunnen zijn, maar spontaan ga je denken dat er meer aan de hand is. De voor de hand liggende oorzaak staat niet in verhouding tot de ernst van de daad en dus lijkt het evident dat de man een labiele persoonlijkheid moet gehad hebben (een interne attributie). Wanneer een gedrag ons zo ongewoon of extreem voorkomt dat we de meest vanzelfsprekende oorzaak als ontoereikend ervaren, gaan we soms actief op zoek naar bijkomende verklaringen. Desnoods gaan we er zelfs één verzinnen om het gedrag toch maar afdoende te kunnen verklaren. Dit wordt het meervoudig-noodzakelijk schema genoemd. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 23 Ook het omgekeerde komt voor. Een attributie kan sterk voor de hand liggen. Maar zodra er andere mogelijke verklaringen voor het gedrag opduiken, kennen we die ineens minder gewicht toe of schuiven we ze zelfs helemaal aan de kant. Je wil de straat oversteken en bemerkt plots dat er een auto komt aangereden. Maar geen nood: de chauffeur remt af en stopt om je voorrang te verlenen. Hoe beoordeel je het gedrag van de chauffeur? Stel dat je op hetzelfde moment ziet dat er aan de overkant van de weg een politieagent staat toe te kijken. Hoe beoordeel je nu het gedrag van de chauffeur? In het voorbeeld betekent het dat we het voorbeeldige gedrag van de chauffeur nu opeens niet meer zozeer zien als een blijk van hoffelijkheid, maar het spontaan toeschrijven aan de strenge blik van de politieagent. Hier maken we gebruik van een meervoudig-voldoende verklaringsschema. Ook de gevolgen van het gedrag kunnen mee bepalen of we de verklaring intern of extern zoeken. Een gedrag dat we normaliter extern zouden attribueren, blijken we plots aan interne eigenschappen toe te schrijven wanneer het zwaarwichtige gevolgen met zich meebrengt. Vergelijk de volgende twee situaties. Iemand merkt rook op boven een gebouw en verwittigt de brandweer. In het ene geval gaat het om een bewoner die gewoon wat rommel aan het verbranden is in de kachel. In de andere situatie blijkt het te gaan om een schouwbrand, die nog net op tijd geblust kan worden voor het hele huis, met inbegrip van de slapende bewoners, in de vlammen zou opgaan. In beide gevallen getuigt het gedrag van de persoon die de hulp inriep, van evenveel verantwoordelijkheidszin. Maar alleen in de tweede situatie vinden we het een blijk van heldhaftigheid. In de eerste zullen we zijn tussenkomst allicht wat voorbarig vinden, maar het ietwat vergoelijkend extern duiden omdat hij immers niet kon zien wat er precies aan de hand was. Ziehier nog een voorbeeld. Elaine Walster (1966) vroeg studenten te luisteren naar één van de volgende verhalen. Iemand parkeert zijn wagen op een heuvel en vergeet daarbij zijn handrem aan te halen. In het ene verhaal komt de wagen tot stilstand tegen een boom en veroorzaakt hierdoor maar weinig schade. In de tweede versie mist de auto de boom en botst tegen een andere wagen aan die wat verderop geparkeerd staat, wat behoorlijk wat schade teweegbrengt. In een derde verhaal is er geen andere auto om de wagen tot stilstand te brengen, en dus rijdt hij de helling af, tot in een winkel waar hij een kind en de winkelier zwaar verwondt. Naargelang de ernst van de gevolgen werd exact hetzelfde gedrag (z’n wagen onvoorzichtig parkeren) ofwel extern (“zoiets kan iedereen overkomen...”), ofwel intern geattribueerd (“zo’n gevaarlijke chauffeur moesten ze het rijden verbieden...”). © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 24 Ga in de krant op zoek naar 3 concrete verhalen. Je zal ze vooral vinden bij de ‘fait divers”berichtjes. Leg die verhalen voor aan 4 “proefpersonen”. Vraag hen hoe zij het gedrag verklaren. - Ga na of ze het gedrag intern of extern attribueren. - Verklaar die attributie op basis van de vertekeningen die in deze paragraaf besproken werden. 1.3.2. Het samenvoegen van de verschillende deelindrukken Zelfs een kortstondig contact levert meestal al een veelheid van indrukken op van de persoon in kwestie. Je merkt bepaalde opvallendheden in zijn uiterlijk, je hoort hoe zijn stem klinkt, je ziet hoe hij zich beweegt en misschien verneem je ook al een en ander over zijn opvattingen of zijn favoriete bezigheden. En wanneer het iemand is die je nadien nog vaker terugziet, krijg je steeds meer informatie over hem binnen die al of niet in overeenstemming kan zijn met wat je voordien al opgevangen had. Hoe gaan we tewerk bij het samenvoegen van al die gegevens? Worden ze gewoon bij elkaar opgeteld? Of bewerken we ze om tot een meer geïntegreerd beeld te komen? In het verhaal hieronder ontmoet je iemand in de wachtkamer van de dokter. Laat de verschillende fragmenten even op je inwerken. Ga bij jezelf na hoe jouw beeld van die persoon geleidelijk evolueert naargelang het soort informatie die je opvangt. De vrouw zit met gekruiste armen en de ogen dicht in een hoekje van de kamer. Ze slaakt af en toe een diepe zucht. Enkele minuten later vraagt ze jou naar het juiste uur. Je geraakt in gesprek. Je verneemt dat ze een alleenstaande moeder is met drie kinderen tussen 8 en 13 jaar. Ze werkt deeltijds als nachtverpleegster in het plaatselijke ziekenhuis: één week op vier doet ze daar de nacht. De rest van de tijd kan ze aan haar gezin besteden. Of ze daarmee financieel rond komt? Natuurlijk niet, maar tussendoor verdient ze nog wat bij als fotomodel in een studio. En meteen voegt ze er aan toe dat ze af en toe optreedt als buikdanseres op privéfeestjes. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 25 Wat opvalt is dat er al van bij de eerste indrukken een soort totaalbeeld gevormd wordt. Tot op zekere hoogte is dit beeld richtinggevend voor de manier waarop we de latere informatie zullen opnemen. De kans is groot dat je de dame in de oefening hierboven aanvankelijk eerder afstandelijk ervoer en dat je er maar weinig sympathie kon voor opbrengen. Toch kan het beeld in de loop van de verdere contacten soms ingrijpend wijzigen, omdat sommige gegevens een heel nieuw licht werpen op de persoon en een bijzonder gewicht toebedeeld krijgen. Jouw beeld van de vrouw wijzigde wellicht grondig toen je wat meer over haar achtergrond vernam. En wat ervoer je toen je vernam dat ze ook als buikdanseres werkt? Laten we dit proces nu even wat meer van nabij bekijken. Een geheel dat meer is dan de som van de delen Het beeld dat we ons vormen van iemand is een afgerond geheel, zelfs als we die persoon niet zo goed kennen. Dat beeld omvat méér dan de feitelijke informatie die we opgevangen hebben. Het bevat impliciet ook tal van kenmerken die we nooit als zodanig waargenomen hebben bij de persoon. Dit merk je bijvoorbeeld duidelijk wanneer je iemand die je al vaak aan de telefoon had of op de radio hoorde voor het eerst in het echt ziet. Dit kan een heel bevreemdende ervaring zijn. Je had je de persoon immers heel anders voorgesteld… Roep iemand op in je gedachten die je enkel kent vanuit een heel specifieke situatie. Zoals je leraar wiskunde van vroeger of je huidige baas. Stel dat je hem op een mooie dag ontmoet in een totaal andere situatie: op een fuif, op een ijspiste of in het voetbalstadion. Wat ervaar je? Er zijn twee mogelijkheden: ofwel ben je totaal verrast over de manier waarop hij zich daar blijkt te gedragen (‘dit had ik nooit van hem verwacht!’), ofwel past hetgeen je ziet mooi in het beeld dat je al eerder van hem had (‘dat is ‘m helemaal!’). Beide reacties wijzen erop dat je spontane beeldvorming, zonder dat je er ooit hebt zitten over nadenken, ook informatie bevatte van hoe hij zich in al die andere situaties zou gedragen. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 26 Gebaseerd op de interacties tussen de deelindrukken Lees het onderstaande rustig door. Vorm je een beeld van Dirk op basis van hoe Els hem omschrijft: Dirk is een intelligente gast. Dat is gemakkelijk voor mij als ik ergens niet uit geraak. En hij is altijd bezig. Als hij iets ziet dat moet gedaan worden, dan vliegt hij erop. Tja, soms is hij wat impulsief. Ik zou het niet moeten doen, want hij zou meteen klaar staan met zijn kritiek. Weet ge, dan is hij er ook niet van af te brengen. Zo koppig is hij wel. Ook als het gaat over met wie ik uit ga. Hij is voor het minste jaloers! En van Jan, collega van Sigrid, die over hem het volgende zegt: Met Jan moet je opletten, want hij is vlug jaloers. En ook, als je een discussie met hem hebt gehad kan hij daar nog een hele tijd mee rond lopen. Niet dat je hem van gedachten hebt doen veranderen, maar gewoon, omdat hij merkt dat hij zijn gelijk niet krijgt. Je zou het hem nog vergeven mocht hij zelf zo kritisch niet zijn op ons werk. Maar soms zegt hij heel impulsief wat hij denkt. Nu, pas op, dat is vooral omdat hij het werk wil doen vooruit gaan. Hij is heel vlijtig en komt vaak met heel goede oplossingen. Hij is veruit de slimste van de groep. Bij de vorming van het beeld van iemand voegen we de afzonderlijke indrukken niet gewoon bij elkaar. Die indrukken beïnvloeden elkaar onderling. Dat kan soms erg onverwachte gevolgen hebben. Zo kan je op een examen wel eens punten verliezen door in de rapte nog een voorbeeldje te geven dat wat wankel op zijn benen staat, ook al was de rest van het antwoord perfect. Het antwoord komt met andere woorden in een ander daglicht te staan door het minder overtuigende voorbeeld. De aparte indrukken kunnen elkaar dus in positieve of negatieve zin beïnvloeden en dit kan een duidelijke stempel drukken op het uiteindelijke totaalbeeld. De indrukken krijgen een andere betekenis naargelang de plaats die ze innemen binnen het geheel. Een frappante illustratie hiervan vinden we in een klassiek experiment van Salomon Asch (1946). Twee groepen proefpersonen kregen ieder een verschillende reeks kenmerken te horen die betrekking hadden op een denkbeeldige persoon. De eerste groep leerde hem kennen als: ‘intelligent, vlijtig, impulsief, kritisch, koppig en jaloers’. Bij de tweede groep ging het om de volgende kenmerken: ‘jaloers, koppig, kritisch, impulsief, vlijtig en intelligent’. Ze kregen dus precies dezelfde eigenschappen, zij het in een omgekeerde volgorde. Toch vormden beide groepen zich een totaal verschillend beeld van de persoon. De eerste groep vond hem globaal erg sympathiek (iemand met veel talent, die weet wat hij wil en ervoor gaat). De proefpersonen uit de tweede groep stonden veeleer negatief tegenover hem (iemand die op een sluwe manier alle voordelen naar zich toe weet te halen). © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 27 Welk beeld kreeg je van Dirk en Jan? Op een sollicitatiegesprek word je gevraagd enkele voorbeelden te geven van hoe je een bepaald soort problemen op je vorige werk aanpakte. Je kan twee schitterende voorbeelden geven. Daarnaast heb je nog een voorbeeld dat goed aansluit bij de sector waarin je solliciteert, maar dat minder overtuigend is. Wat doe je? Beperk je je tot de eerste twee of geef je het derde voorbeeld er ook nog bij? Stel dat je beslist het derde voorbeeld toch te geven. Maakt het dan wat uit of je ermee begint of het als laatste geeft? Sommige deelindrukken krijgen meer gewicht dan andere In de proef van Asch werd al duidelijk dat vooral de eerste indruk een bijzondere stempel kan drukken op het geheel. Met de eerste indruk vormen we al meteen een globaal beeld. De latere indrukken die we krijgen worden dan binnen dit algemene beeld geïnterpreteerd. De eigenschap ‘impulsief’ krijgt een heel andere inkleuring bij iemand die intelligent en vlijtig is dan bij iemand waarvan je weet dat hij jaloers en koppig is. (In het gewone gedrag speelt daarnaast ook nog mee dat dit aanvankelijke beeld ook onze eigen houding tegenover de persoon mede zal beïnvloeden, waardoor we bepaalde gedragingen bij hem juist zullen uitlokken of ontmoedigen (zie de zichzelf waar makende voorspelling in paragraaf 1.1.). Soms kan ook de laatste indruk doorslaggevend zijn. Denk aan een assisenzaak, waar het laatste woord steevast gegund wordt aan de verdediging. Of aan de verkiezingspropaganda, waar de partijen er vooral op uit zijn om net voor de stembusslag nog zoveel mogelijk mensen te bereiken. Welk van beide effecten het meest doorslaggevend is, is niet geheel duidelijk. Het hangt onder meer af van de snelheid waarmee de binnenkomende informatie elkaar opvolgt. Bij een snelle opeenvolging lijken vooral de eerste indrukken meer impact te hebben. Ook de tijd die verstrijkt tussen de laatste informatie en het moment waarop men zich een oordeel moet vormen speelt een rol. Als er slechts weinig tijd voorzien is, begunstigt dit de invloed van de laatste indrukken. Wat leert die kennis jou over het belang van de eerste en laatste indruk je op een sollicitatiegesprek? Hoe kan de sollicitant hier zijn voordeel mee doen? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 28 Niet alleen de rangorde is van belang bij hoe zwaar sommige indrukken doorwegen in het eindoordeel. Een andere factor is uiteraard de relevantie. Een aanbevelingsbrief van je vroegere werkgever zal allicht meer indruk maken bij een sollicitatie dan een zwembrevet of een lidkaart van de plaatselijke toneelkring. Merkwaardig is wel dat negatieve indrukken die je van iemand opvangt (een domme opmerking, te laat komen, een strafblad…) doorgaans meer invloed hebben op het totaalbeeld dan positieve. De reden hiervan is niet meteen te zoeken in een negatieve vooringenomenheid of in een aangeboren boosaardigheid van de beoordelaar… Het heeft veeleer te maken met het opvallende karakter van dit soort gegevens en de grotere informatieve waarde die ze doorgaans bevatten. Normaal verwacht je dat iemand zich zal gedragen volgens de normen. Dus springt gedrag dat daartegen ingaat zo al makkelijker in het oog. Van dat positieve gedrag weet je bovendien niet in hoeverre het iets zegt over de persoon zelf. Het kan immers evengoed verklaard worden vanuit de situatie waarin de persoon zich op dat moment bevindt. Zoals we gezien hebben ben je dan eerder geneigd om het extern te attribueren of het toe te schrijven aan het verlangen om zich sociaal wenselijk voor te doen. Bij negatief gewaardeerde gedragingen is dat veel minder het geval. Het inpassen van tegenstrijdige informatie We komen dus vrij snel tot een min of meer afgerond beeld over iemand. Dit beeld heeft invloed op de manier waarop latere indrukken geïnterpreteerd zullen worden. We zagen net dat dit juist de reden is waarom de eerste indruk zo’n bijzondere impact kan hebben op het geheel. Wat doen we dan wanneer we plots geconfronteerd worden met informatie die helemaal in strijd is met het idee dat we ons tot dan toe gevormd hadden? Soms kan de nieuwe informatie zo relevant of opvallend zijn dat ze de hele beeldvorming doet kantelen. Maar vooral wanneer het om iemand gaat die we al vrij goed menen te kennen, zullen we er alles aan doen om het reeds gevormde beeld in stand te houden. Stel dat je de volgende informatie krijgt over ‘een zekere werkman’: hij werkt in een metaalbedrijf, heeft een tatoeage op de schouder, is bijzonder gespierd en maakt vaak grapjes. Welk beeld roept dit bij je op? Welk soort krant zou hij lezen? Hoe zou hij zijn vrije tijd doorbrengen? En welke grapjes kun je van hem verwachten? Waarschijnlijk kom je tot een vrij afgerond beeld. Maar stel dat er in de lijst met eigenschappen tussendoor ook vermeld zou staan dat hij wekelijks minstens 8 uur overwerkt, bijzonder intelligent is en vaak naar Klara luistert. Wat doe je met dit soort extra informatie? Mensen plegen erg creatief om te gaan met tegenstrijdige gegevens. Sommigen nemen de informatie gewoon niet op: ze doen bijvoorbeeld alsof de eigenschap ‘bijzonder intelligent’ er © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 29 niet stond en gebruiken alleen wat in hun kraam past. Anderen gaan de onverwachte informatie op een zodanige manier interpreteren dat het reeds gevormde beeld er niet door aangetast hoeft te worden: er bestaat immers ook zoiets als ‘praktische intelligentie’? Nog anderen denken dat het misschien iemand is die door omstandigheden niet heeft kunnen studeren en zijn intelligentie daardoor niet echt heeft kunnen ontwikkelen. Slechts een minderheid slaagt erin om in hun beeldvorming ten volle rekening te houden met de schijnbaar onverenigbare gegevens. Herbekijk je denkbeeldige ervaring in de wachtkamer van de dokter uit de opdracht in paragraaf 1.3.2. Hoe herken je de hier besproken processen in de sociale waarneming: - het geheel is meer dan de som van de delen - interacties tussen de deelindrukken - het groter gewicht van de eerste / laatste indruk - de impact van de meer relevante indrukken - de impact van negatieve indrukken - inpassen van tegenstrijdige informatie Zoek voor elk van de besproken processen een concreet voorbeeld uit je eigen ervaring. Kijk eerst naar de 3 x 3 attributies uit het begin van deze les. Misschien vind je daar al iets tussen. Kijk vooral ook naar wat er met je oordeel gebeurt en hoe het evolueert wanneer je een nieuwe collega, een nieuwe klant, een nieuwe buur, … leert kennen. Zelf vorm je je snel een beeld van iemand. Maar ook de ander vormt zich snel een beeld van jou. Wat leerde je in dit lespakket over hoe je het beeld dat de ander van jou heeft kan beïnvloeden? Pas dit toe in een concrete situatie naar keuze zoals een sollicitatiegesprek, een kennismaking met een nieuwe collega of de nieuwe vriend van een van je kinderen, je functionele contact met de bakker om de hoek, … Hoe kan je met andere woorden je voordeel doen met deze inzichten? 1.4. Hoe tot een meer getrouw beeld van iemand komen? Hoewel we volgens het covariatiemodel in principe in staat zijn om ons een vrij genuanceerd beeld te vormen over onze medemensen, stellen we vast dat er heel wat fout kan lopen. Wat kunnen we doen om de kans op vertekeningen te verkleinen? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 30 Vooreerst is het van belang de mogelijke valkuilen te kennen. Ook hier geldt dat een gewaarschuwd man er twee waard is. Dat dit echt wel kan, blijkt onder meer uit een onderzoekje van Abraham Luchins (1957). Hij ging na in hoeverre men zich kan wapenen tegen de hoger besproken volgorde-effecten in de beeldvorming. Luchins liet studenten twee paragrafen lezen over een zekere Jim. In de eerste passage werd hij beschreven als een eerder extravert of spraakzaam (E) en nadien als een eerder introvert, dit is rustig en gereserveerd (I) iemand. Andere proefpersonen kregen de paragrafen in een omgekeerde volgorde te lezen (eerst I en dan E). Uit de resultaten bleek dat de mensen uit de eerste groep Jim een openere en vriendelijkere persoon vonden dan die uit de tweede groep. Zoals verwacht, had de eerste indruk een duidelijke stempel gedrukt op het geheel. Uit een variant op de proef bleek evenwel dat het ook anders kan. Ook nu kregen de proefpersonen beide soorten informatie onmiddellijk na elkaar aangeboden, maar de proefleider waarschuwde hen vooraf om vooral niet te snel te oordelen en te wachten tot ze alle informatie bij elkaar hadden. Het gevolg was dat ze zich inderdaad een vrij evenwichtig oordeel wisten te vormen, dat gebaseerd was op de verschillende soorten informatie. Daarnaast is het nuttig om steeds in gedachten te houden dat men zich nooit een volledig beeld van iemands persoonlijkheid kan vormen. Persoonlijkheid moet je begrijpen als een constructie, een beeld dat we opbouwen op basis van wat we aan de buitenkant te zien krijgen. In feite is het slechts een schets van wat men binnenin de persoon vermoedt, iets wat men veronderstelt als basis voor het gedrag dat aan de buitenkant te zien is. Eigenlijk is dat ongeveer hetzelfde als wat een wetenschapper doet wanneer hij een theorie ontwerpt. Ook daar is het de bedoeling om, op basis van een reeks vaststellingen, een schema te ontwerpen dat aangeeft hoe een bepaald deel van de werkelijkheid vermoedelijk in elkaar zit, om van daaruit eventueel voorspellingen te kunnen maken. Maar steeds blijft hij er zich van bewust dat het om een hypothese gaat, die juist is zolang het tegendeel niet bewezen is. Een wetenschapper denkt met andere woorden steeds in termen van waarschijnlijkheden. Wanneer we ons een waarheidsgetrouw beeld willen vormen van iemands persoonlijkheid kunnen we dus best een soort wetenschappelijke houding aannemen. Dat betekent onder meer dat we ons steeds bewust blijven van het voorlopige karakter van onze conclusies. Ook in de wetenschap is het zo dat een theorie nooit definitief ‘bewezen’ is, want steeds blijft het mogelijk dat nieuwe vaststellingen de vroegere zekerheden onderuit zullen halen. Concreet houdt dit in dat we erg op onze hoede moeten zijn met definitieve uitspraken. Maar er is meer. Goede wetenschap probeert ook niet om haar gelijk te ‘bewijzen’. Ze is er veeleer op uit om de eigen (voorlopige) conclusies voortdurend kritisch te bevragen: zelf tegenargumenten te bedenken en/of collega’s uit te dagen om dit in hun plaats te doen. Op die manier kunnen eventuele fouten in de theorie snel opgespoord worden en kan men hopen steeds dichter bij de waarheid te komen. Als we ons een degelijk beeld willen vormen over iemands persoonlijkheid, kunnen we dus op een soortgelijke manier vooral uitkijken naar dingen die we nog niet wisten over de persoon en bijvoorbeeld ook te rade gaan bij mensen die heel andere ervaringen met hem hebben dan wat wij bij hem meegemaakt hebben. Dit alles vergt natuurlijk heel veel van een beoordelaar en dikwijls zullen we er dan ook niet in slagen. Het kan allicht een troost zijn te vernemen dat ook veel wetenschappers vaak het © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 31 geduld en de bescheidenheid missen om hun inzichten telkens opnieuw in vraag te stellen en zich veel liever koesteren in hun eigen grote gelijk. Ga na hoe je jezelf kan wapenen tegen onjuiste beeldvorming. Formuleer 3 zeer concrete voornemens. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 32 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie Opdrachten bij les 1 Ga bij jezelf na wat de impact is van wat je in deze les leerde op de manier waarop je naar mensen kijkt. Hoe is met andere woorden je waarneming van mensen beïnvloed door deze les? Wellicht moest je vroeger ooit wel een spreekbeurt houden voor de klas. Welnu, vat de inhoud van deze les in enkele kernideeën samen zodat je het in een dergelijke schoolse situatie zou uitleggen (in maximaal 7 minuten…). © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 33 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 34 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 35 Autocontroleoefeningen 1. Wat wordt bedoeld met een cognitief schema? 2. Hoe spelen cognitieve schema’s een rol in de manier waarop we ons een beeld vormen van mensen? 3. Noem drie factoren die volgens de cursus een invloed kunnen hebben op welk cognitief schema wordt opgeroepen bij een bepaald signaal. 4. Welke uitspraak is juist? Wanneer je een voetganger door het rode voetgangerslicht ziet lopen, dan attribueer je dit gedrag: a. steeds intern b. steeds extern c. extern, behalve als je hem in het verleden vaak roekeloos gedrag zag stellen d. intern, behalve wanneer er zich in de buurt iets voordoet dat zijn gedrag verklaart 5. Welke uitspraak is fout: a, b, c of geen enkele? a. Bij een grote vasthoudendheid van het gedrag, neigen we tot interne attributie. b. Bij een grote variatie van het gedrag over verschillende situaties, neigen we tot externe attributie. c. Bij een grote overeenstemming van het gedrag met dat van anderen, neigen we tot externe attributie. 6. Wat is de fundamentele attributiefout? 7. Wat bedoelt men in het verband van sociale waarneming met de uitdrukking: “het geheel is meer dan de som van de delen”? 8. Welke indrukken hebben doorgaans de meeste invloed op het totaalbeeld dat we van iemand vormen? a. negatieve indrukken b. positieve indrukken c. er is geen verschil 9. Welke uitspraak is juist: a, b of beide? a. De eerste indruk heeft een grote invloed op het beeld dat we van iemand vormen omdat we met die eerste indruk reeds een totaalbeeld vormen en we latere indrukken interpreteren binnen dit beeld. b. De invloed van de eerste indruk is groot omdat de indrukken elkaar op dat moment snel na elkaar opvolgen. 10. Leg uit wat in de cursus wordt bedoeld wanneer gesteld wordt dat men best een wetenschappelijke houding aanneemt wanneer je je een beeld over iemand wil vormen? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 36 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 37 LES 2: ZELFPERCEPTIE De constructie van het zelfbeeld Mensen vormen zich niet alleen een idee over de vele anderen waarmee ze in contact komen, ze blijken het doorgaans ook erg belangrijk te vinden een goed beeld te hebben van zichzelf. “Ken jezelf” gold al in de tijd van het oude Griekenland als een erg waardevol streefdoel. Het gaat erom aan de weet te komen wie men eigenlijk is, waar men goed of minder goed in is en hoe men het best omgaat met de eigen grenzen en mogelijkheden om zijn persoonlijke doelstellingen optimaal te verwezenlijken. In de moderne samenleving kan dit een hele opgave worden. We krijgen onze identiteit immers niet meer als vanzelfsprekend mee op basis van afkomst, stand of geslacht. Bovendien dienen we soms zeer uiteenlopende sociale rollen te vervullen. Beschrijf jezelf aan de hand van tien eigenschappen. We werken hiermee verder in het vervolg van de les. Met de tien eigenschappen licht je de sluier op van je zelfconcept of je zelfbeeld. Het zelfconcept is een complexe cognitieve structuur waarin allerlei gegevens over de eigen persoon zijn opgenomen. Het behelst in de eerste plaats wat wij over onszelf weten, wat we als zelfkennis verzameld hebben. Maar het omvat bovendien ook een (positieve of negatieve) waardering van de eigenschappen die we onszelf toedichten, wat doorgaans aangeduid wordt met de term zelfwaardering of zelfachting (self-esteem). Ga voor de tien eigenschappen waarmee je jezelf beschreef na: - wat de feitelijke informatie is waar de eigenschap op slaat - of je die eigenschap als positief, negatief of neutraal ervaart Sta daarna even stil bij de vraag waar dit zelfbeeld vandaan komt. Waar haalde je de informatie waarop je je baseert? Over het algemeen halen we onze informatie voor de opbouw van ons zelfconcept uit twee soorten bronnen: de ervaringen die we rechtstreeks opdoen met onszelf en de informatie die we toegespeeld krijgen vanwege anderen. De kans is groot dat je jezelf zowel eigen ervaringen als feedback van anderen als bron van je zelfbeeld hebt toegekend. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 38 In de onderstaande tekst volgen we de gedachten van een voetballer tijdens een wedstrijd die een half uur bezig is. Ga na welke verschillende soorten informatie een rol spelen bij de vorming van zijn zelfbeeld. “Verdorie, het wil maar niet lukken. Ik heb reeds vier kansen gekregen, maar ik heb ze niet kunnen omzetten in een doelpunt. Het publiek joelde keer op keer harder. En Jonas en Matthieu maakten beide wel al een mooi doelpunt. Misschien ben ik toch niet zo’n beste voetballer. Hoewel, de passen die ik van mijn ploegmaats kreeg kwamen wel net iets te vroeg of te laat. Tja, met zo’n voorzetten kon ik natuurlijk niet scoren. Maar dat kan dit publiek niet inschatten. In hun ogen ben ik degene die niet goed bezig is.” Een deel van onze zelfkennis ontstaat ongeveer op dezelfde manier als de kennis die we van anderen opdoen, zoals we in de vorige les bespraken. We nemen ook onze eigen fysieke verschijning waar, de wijze waarop we ons gedragen, onze successen en mislukkingen. Wat we bij anderen niet kunnen waarnemen, maar wel bij onszelf zijn onze innerlijke gevoelens en verlangens. Dit alles kunnen we ofwel extern ofwel intern verklaren. Als we een waarneming intern verklaren, ze met andere woorden intern attribueren, dan gaat ze deel uitmaken van ons zelfbeeld. Een interne attributie betekent immers dat we onszelf een eigenschap toekennen. Naast hetgeen we rechtstreeks bij onszelf waarnemen, kunnen ook de toespelingen die we van anderen krijgen nuttige informatie opleveren. Die kunnen zowel verbaal en expliciet gegeven worden, als stilzwijgend en heel subtiel. Je leert bijvoorbeeld ook iets over jezelf als je vaak wordt uitgenodigd als danspartner of als je geen reactie krijgt op je inbreng in een groep. Ook die informatie kan zowel extern (“ze zijn gewoon jaloers op mij” of “dit soort zaken interesseert hen niet”) als intern geattribueerd worden (“ik ben een sympathieke gast” of “ik kan mijn zaak niet verkopen”). Alleen in het laatste geval zal ze een reële invloed hebben op het zelfconcept. Maar ook wanneer anderen helemaal geen signalen uitsturen, kan ik bij hen informatie vinden die van invloed is op mijn zelfconcept. Om te weten wat mijn prestaties waard zijn, ga ik soms kijken naar wat anderen ervan terechtgebracht hebben. Zeven op tien vragen kunnen beantwoorden lijkt best mooi, maar wanneer zelfs de domste leerling van de klas er acht goed had, wordt het plaatje ineens heel wat minder fraai. In deze les gaan we in de eerste plaats dieper in op de wijze waarop het zelfbeeld gevormd wordt. We stellen ons de vraag hoe de attributie verloopt als het om ons eigen gedrag gaat (2.1). Daryl Bem toonde in zijn zelfperceptietheorie aan hoe bepaalde inzichten uit de sociale attributietheorie toe te passen zijn op hoe we ons een beeld vormen van onszelf. Het basismateriaal hierbij zijn de dingen die we rechtstreeks bij onszelf waarnemen: ons uiterlijk, het gedrag dat we stellen en de effecten die dit alles teweegbrengt, onder meer ook de reacties die erdoor uitgelokt worden bij andere mensen. Maar er zijn ook duidelijke verschillen tussen zelfattributie en sociale attributie. In de sociale vergelijkingstheorie van Leon Festinger (2.2.) zien we hoe we informatie over onszelf verwerven door ons te vergelijken met hoe anderen eruitzien of met de wijze waarop zij voelen, denken en handelen. In een laatste paragraaf tonen we hoe we ons zelfbeeld positief proberen te houden (2.3.). © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie 2.1. Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 39 Zelfattributie Er zijn zowel gelijkenissen als verschillen tussen de manier waarop we ons een beeld vormen van andere mensen en hoe we tot zelfkennis komen. 2.1.1. Parallellen met het sociale attributieproces Wat we in de vorige les schreven over het sociale attributieproces geldt volgens Daryl Bem in grote lijnen ook voor de manier waarop ons zelfbeeld ontstaat. Volgens zijn zelfperceptietheorie leiden we veel over onze eigen persoon af uit het gedrag dat we onszelf zien stellen en uit de gevolgen die dat met zich meebrengt. Het meest duidelijk is dat herkenbaar in de vaardigheden en de karaktereigenschappen die we onszelf toeschrijven. Het zou je zeker niet moeilijk vallen om te antwoorden op vragen zoals wat je favoriete sport is, in welk soort karweitjes (schilderen, timmerwerk, elektriciteit, sanitair…) je nogal beslagen bent, of je goed bent in muziek of tekenen of misschien eerder een talen- of een rekenknobbel hebt, enz. Vragen in verband met je karakter zijn allicht iets moeilijker te beantwoorden: ben je een doorzetter of geef je gauw op, maak je graag veel nieuwe contacten of beperk je je liever tot je vertrouwde kring, zit je emotioneel stevig in elkaar of ben je makkelijk uit je lood te slaan? Dikwijls ben je geneigd te antwoorden dat dit nogal afhankelijk is van de situatie. Vaak is dat ook wel zo, maar ook dan haal je die informatie uit de vele ervaringen die je in de loop der jaren in zeer diverse situaties met jezelf hebt opgedaan. De gelijkenissen met het sociale attributieproces zijn duidelijk. In de manier waarop we ons eigen gedrag attribueren herkennen we makkelijk dezelfde criteria als die die volgens Harold Kelley een rol spelen bij sociale attributie (zie het covariatiemodel, 1.3.1). Spontaan attribueren we ook het eigen gedrag eerder intern bij een hoge vasthoudendheid, bij een lage consensus en als het weinig verschil maakt van situatie tot situatie. Wanneer je merkt dat je je steevast in allerlei situaties veel assertiever gedraagt dan je zus, zal de eigenschap ‘assertiviteit’ makkelijk deel gaan uitmaken van jouw zelfbeeld. In het omgekeerde geval, als je het slechts per uitzonderling aandurft om van je af te bijten of het woord te voeren (bijvoorbeeld na wat glaasjes gedronken te hebben of enkel wanneer je je duidelijk gesteund voelt door de groep), zal je dat gedrag – heel terecht overigens – veeleer toeschrijven aan de externe omstandigheden en er niet veel persoonlijks uit afleiden. Net zoals je zou doen als je dit alles bij iemand anders zou waargenomen hebben. a. Kies uit de tien eigenschappen die je jezelf toekende die eigenschap die je als het meest kenmerkend voor jou beschouwt. b. Ga na uit welk soort gedrag die eigenschap blijkt. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 40 c. In welke mate klopt het dat: -je dit gedrag in uiteenlopende situaties stelt? -je het in die situaties telkens weer stelt? -je je daarin onderscheidt van anderen? 2.1.2. Verschillen tussen sociale attributie en zelfattributie De parallel tussen sociale attributie en zelfattributie gaat niet helemaal op. Twee verschilpunten vallen onmiddellijk op. Bij de constructie van het eigen zelfbeeld zijn we vooreerst veel persoonlijker betrokken dan wanneer we ons een idee vormen van een wildvreemde. Bovendien beschikken we over heel wat informatie die we bij het beoordelen van anderen meestal moeten missen. Enerzijds hebben we een rechtstreekse toegang tot onze innerlijke gedachten en gevoelens. Bij een buitenstaander kunnen we enkel afgaan op wat hij daarover kwijt wil. En anderzijds krijgen we ook veel meer zicht op de effecten die het gedrag teweegbrengt: onder meer door de reacties die we van anderen opvangen. Een voorbeeld om het wat concreter te maken. Wanneer je je opmaakt voor een examen of een sportprestatie, weet je heel goed hoe onzeker je je daar soms bij voelt. Maar naar anderen toe laat je dat niet meteen blijken. Van die anderen kan je alleen maar vermoeden hoe ze zich echt voelen. Misschien denk je wel dat je de enige bent die zo zenuwachtig is? Bovendien krijg je achteraf duidelijk te horen van de examinator of de coach wat zij van je prestatie vonden, terwijl je dat soort feedbackinformatie bij anderen doorgaans moet missen. Die extra informatie over je innerlijke belevingswereld en de feedback van anderen kan er uiteraard toe leiden dat je zelfbeeld veel vollediger en nauwkeuriger is dan het beeld dat je je vormt van anderen. Maar omdat je emotioneel betrokken bent bij je zelfbeeld, kan het ook subjectiever worden en daardoor onnauwkeuriger. Laten we een paar effecten wat meer van nabij bekijken. Het actor-observatoreffect Stel dat een collega van jou regelmatig te laat komt op zijn werk. Hoe verklaar je spontaan dit gedrag? Stel nu dat je zelf regelmatig te laat komt. Waar zoek je nu spontaan de verklaring? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 41 We hebben gezien dat mensen bij het waarnemen van andermans gedrag er spontaan toe neigen om daar een interne attributie aan vast te knopen. Iemand ís zoals hij zich gedraagt, lijkt de boodschap. Wie een domme opmerking maakt, doet dat omdat hij dom ís. Wie betrapt wordt op het wegnemen van wat snoep in de winkel, ís een dief. Dat is wat we aangeduid hebben als de fundamentele attributiefout (zie 1.3.1). Enkel wanneer een externe verklaring heel dominant aanwezig of wanneer een interne verklaring zo goed als uitgesloten is (ik ken de persoon heel goed en ik wéét dat hij geen dief is), zijn we bereid om tegen die spontane neiging in te gaan. Vreemd is nu dat we bij het attribueren van het eigen gedrag net de omgekeerde ingesteldheid hebben. Daar zijn we spontaan geneigd om het gedrag extern te duiden, tenzij wanneer een interne verklaring zich opdringt, of wanneer we onmogelijk een externe oorzaak kunnen aanwijzen. We geven dit alles schematisch weer in figuur 2.1. spontane externe attributie eigen gedrag “Gezien de situatie doe ik het zo!” Tenzij: een interne verklaring zich opdringt “Ja, ik was dit keer echt…” er geen externe verklaring mogelijk is “Hoe kan dat nu?” spontane interne attributie andermans gedrag “Ah, zo iemand is dat dus.” Tenzij: een externe verklaring zich opdringt “Oh ja, in die situatie…” er geen interne verklaring mogelijk is “Ik zie echt niet dat hij dit zou doen.” Figuur 2.1. Het verschil tussen sociale attributie en zelfattributie © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 42 Wellicht zag je, althans in een eerste opwelling, het gedrag van je collega als een teken van nonchalance, te weinig discipline of een gebrek aan arbeidsmotivatie? En bij jezelf dacht je spontaan aan het drukke verkeer, de vele taken binnen het gezin, een slecht afgestelde wekker… Inderdaad, bij de ander gaat het om externe factoren, bij jezelf om interne factoren. Figuur 2.2. Het eigen gedrag attribueren we spontaan extern. Alleen wanneer we geen externe verklaring vinden of wanneer een interne verklaring zich opdringt, opteren we voor een interne attributie. Ga de komende dagen in je eigen leefwereld op zoek naar enkele voorbeelden van de wijze waarop anderen hun gedrag attribueren. Vertrek vanuit concrete uitspraken van mensen waaruit zelfattributie blijkt, waarin zij met andere woorden iets zeggen over hoe zij hun gedrag in de gegeven situatie verklaren. Komt hun zelfattributie overeen met jouw attributie, jouw verklaring van hun gedrag? Kan je het verschil verklaren vanuit het actor-observatoreffect? De vraag waarom mensen geneigd zijn hun eigen gedrag anders te attribueren dan dat van anderen is niet simpel te beantwoorden. Voor een deel kan het te maken hebben met een tendens tot zelfbescherming. Het is handig wanneer je iets dat niet zo positief is kan toeschrijven aan de situatie, vooral dan als het jezelf betreft… Stel: je hoort van iemand dat hij niet geslaagd is in zijn examen. Dan denk je al snel: Hij zal er te dom voor zijn, zeker? Of misschien heeft hij er te weinig voor gewerkt? Heel anders wordt het wanneer je zelf niet geslaagd bent. Dan zijn er tal van externe redenen aan te wijzen: slechte vragen gekregen, niet goed geslapen de nacht voordien, de houding van de examinator maakte mij zo zenuwachtig… Toch is dit niet het hele verhaal. Ook bij neutraal of zelfs bij positief gewaardeerd gedrag gaan we soms eerder externe redenen aanvoeren wanneer het ons eigen gedrag betreft dan wanneer we het vaststellen bij iemand anders. Stel: Iemand behaalt een grote onderscheiding. Wat roept dit bericht bij je op? Grote bewondering: wat een knappe kop is dat! En hoe kijkt de betrokkene zelf aan tegen zijn prestatie? Hij zal wel heel tevreden zijn, natuurlijk. En allicht vindt hij dat hij het verdiend heeft. Maar ergens weet hij ook wel dat het anders had gekund: als hij die vraag uit dat hoofdstuk gekregen had, of als hij niet toevallig die mooie © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 43 toepassing had kunnen inlassen in zijn antwoord, dan zou hij zijn graad allicht gemist hebben… Naast die tendens tot zelfbescherming, speelt ook kennis een rol. Doordat we over het algemeen veel beter geïnformeerd zijn over onze eigen situatie dan over die van anderen, hebben we doorgaans meer oog voor de externe factoren die in ons eigen gedrag een rol spelen dan in dat van anderen. Van jezelf weet je heel goed onder welke omstandigheden je moest studeren of hoe het examen verliep. Maar bij een ander heb je daar weinig weet van en dus kan je er ook geen rekening mee houden. Daarnaast heeft ook de positie van waaruit we het gedrag bekijken een invloed. Andermans gedrag bekijken we vanuit een ander zintuiglijk perspectief dan dat van ons. Wanneer we als observator iemands gedrag bekijken zijn we zintuiglijk vooral gericht op de persoon zelf en niet zozeer op de situatie van waaruit hij handelt. Maar als we zelf in de actieve rol staan, als actor, dan zijn we veel meer gericht op de dingen om ons heen. Ons eigen gedrag bekijken we slechts zijdelings. Als je tijdens een spreekbeurt teveel op jezelf gaat letten, dreig je de draad van je verhaal te verliezen of je begint over je woorden te struikelen. Onderzoek wijst uit dat een verandering van perspectief effectief een verschuiving in de attributie tot gevolg kan hebben. Perspectief is dan letterlijk te begrijpen als de hoek van waaruit je mensen observeert. In één van die onderzoeken (Storms, 1973, zie figuur 2.3) zaten twee proefpersonen (de actoren A en B) tegenover elkaar, terwijl ze samen een discussie voerden over een vooraf opgegeven onderwerp. Twee andere proefpersonen (de observatoren 1 en 2) zaten zo opgesteld dat de ene vooral actor A in het vizier had, terwijl de andere gefocust was op actor B. Nadien werd aan de actoren gevraagd om hun eigen gedrag te beoordelen op een aantal criteria, terwijl de observatoren hetzelfde moesten doen ten aanzien van degene die ze geobserveerd hadden. Zoals verwacht, wezen de actoren vooral op elementen bij hun gesprekspartner (extern) om hun gedrag te verklaren, terwijl de observatoren veeleer verwezen naar aspecten van de persoon zelf (intern). In een tweede proef werden van ieder gesprek twee video-opnames gemaakt: één waarbij enkel op actor A en een andere waarbij continu op actor B gefocust werd. Na het gesprek kreeg een deel van de proefpersonen de video te zien waarbij alleen actor A in beeld kwam en een ander deel zag de andere opname. Proefpersonen die hetzelfde te zien kregen als tijdens het gesprek zelf, gaven ongeveer hetzelfde oordeel als in de oorspronkelijke proef: de actoren wezen vooral op externe elementen, de observatoren zochten de verklaring veeleer intern. Heel anders ging het eraantoe bij degenen die de andere video bekeken. Doordat ze het gesprek nu vanuit een heel ander perspectief meemaakten, werden ook hun attributies heel anders. Actoren die zichzelf in beeld kregen, beoordeelden hun eigen gedrag nu veel meer intern, precies zoals eerder gebeurd was door de observatoren. Het omgekeerde deed zich voor bij de observatoren die het gesprek te zien kregen vanuit het andere standpunt dan daarnet: die gingen het gedrag van de persoon die ze tijdens de discussie geobserveerd hadden nu veeleer toeschrijven aan externe factoren (bij de andere gesprekspartner). © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 44 Figuur 2.3. Verandering van perspectief geeft verschuiving in attributie! Dit ken je vast ook uit eigen ervaring: de verbazing die je te beurt kan vallen wanneer je een bandje te horen krijgt waarop je iets aan het uitleggen bent. (Ben ik dat? Praat ik echt zo ongestructureerd?) Of wanneer je jezelf voor het eerst ziet op video. Dit inzicht in de effecten van de omkering van het perspectief leidt tot belangrijke toepassingen. Enkele voorbeelden. In alle opleidingen voor beroepen waar het omgaan met mensen centraal staat (zoals het onderwijs, de verkoop en de hulpverlening), is het werken met video-opnames een krachtig instrument om mensen meer inzicht bij te brengen in het effect van hun eigen gedrag. Een verkoper zag bijvoorbeeld in hoe zijn gebrek aan oogcontact hem onzeker deed overkomen. Omgekeerd maken advocaten er gebruik van wanneer zij juryleden ertoe bewegen zich in te leven in de situatie van de beschuldigde. Het leidt doorgaans tot een milder oordeel! Bedenk zelf andere mogelijke toepassingen van die omkering van het perspectief. Denk aan je eigen familiale leven, je werksituatie, settings die je kent van op televisie, … Attributie van opinies, gevoelens en verlangens Formuleer een kort antwoord op de volgende vragen: - Hoe sta je tegenover euthanasie? - Vind je dat homokoppels evengoed kinderen moeten kunnen adopteren als hetero’s? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie - Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 45 Ben je het ermee eens dat alle atoomcentrales in Europa binnen een termijn van pakweg 20 jaar ontmanteld moeten worden of vind je dat we ook in de toekomst niet zonder kunnen? Tot nu toe hadden we het vooral over de attributie van vaardigheden en karaktereigenschappen. Dit zijn aspecten van het zelfbeeld die we vrijwel uitsluitend indirect leren kennen door ze af te leiden uit ons eigen gedrag (ondervinden waar we goed of niet goed in zijn) en uit de reacties die dit uitlokt bij anderen. Maar daarnaast zijn er natuurlijk een heleboel aspecten waar we een meer rechtstreekse toegang toe hebben. Zo bijvoorbeeld onze gevoelens en verlangens en onze opvattingen en attitudes. Je merkt het spontaan wel of je iemand aardig vindt, of je een supporter bent van Brugge of Anderlecht, en wat je denkt over racisme. Daar heb je die omweg via het attribueren van je gedrag niet voor nodig. Toch kan attributie ook hier soms een rol in spelen. Stuart Valins (1966) liet mannelijke studenten een reeks foto’s van meisjes beoordelen, terwijl ze zogezegd hun eigen hartslag hoorden. In feite kregen ze niet hun werkelijke hartslag te horen, maar een namaakgeluid dat door de proefleider zelf gevarieerd kon worden. Zo kon die ervoor zorgen dat ze, op een volstrekt willekeurige basis, bij sommige foto’s een iets sneller en bij andere een iets trager hartritme te horen kregen. Wat bleek? Foto’s waarbij de proefpersonen een versnelde hartslag hoorden, werden gemiddeld aantrekkelijker beoordeeld dan die waarbij hun hart schijnbaar trager ging kloppen. Uit hun vermeende hartritmeveranderingen leidden ze dus af dat zij zich blijkbaar meer of minder aangesproken voelden door de gepresenteerde foto’s. In normale omstandigheden gaat het er natuurlijk heel anders aan toe. Dan gaat je hart juist sneller kloppen omdát je iemand aardig vindt. Toch gebeurt het volgens Bem wel vaker dat die innerlijke signalen zo zwak of onduidelijk zijn, dat we – meestal onbewust – toch weer onze toevlucht nemen tot een klassiek attributieproces om meer klaarheid te krijgen. Bij sommige van de vragen uit de oefening hierboven heb je waarschijnlijk een heel uitgesproken mening. Maar soms weten we niet goed hoe we over iets moeten denken. Stel dat een vriendin je aanspreekt om mee te gaan betogen of een petitie te ondertekenen tegen kernenergie, een onderwerp waar je geen duidelijke mening over hebt. Toch moet je op dat moment positie kiezen. Ofwel ga je in op het verzoek, ofwel niet. Wat blijkt nu? Als je vriendin je ertoe kan overhalen om te tekenen of te betogen, dan is de kans groot dat je tegenstander wordt van kernenergie. Ging je niet in op het verzoek, dan wordt je wellicht eerder voorstander. Je opinie schuift dus op in de richting van het gedrag dat je stelde! Niet altijd zo extreem als het voorbeeld misschien suggereert, maar je staat er in elk geval niet meer zo neutraal tegenover als voor het verzoek van je vriendin. We komen daar verder nog op terug, in het kader van de cognitieve dissonantietheorie (zie 4.3.1). Mogelijke gevolgen van een verkeerde zelfattributie Volgens Bem zijn sommige eigenschappen die we onszelf toeschrijven afgeleid uit de observatie van het eigen gedrag. Maar Bem gaat nog een stap verder. Hij stelt in zijn © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 46 zelfperceptietheorie dat eens die eigenschappen deel uitmaken van het zelfconcept (‘Ik ben dus zo iemand’) ze op hun beurt het verdere gedrag kunnen beïnvloeden. Je gaat je als het ware gedragen naar het beeld dat je van jezelf hebt. Iemand die zichzelf als verlegen beschouwt, zal meer verlegen gedrag vertonen. En dit gedrag zorgt er dan weer voor dat zijn eerder gemaakte attributies sterker worden. “Kijk eens hoe verlegen ik toch ben”, is dan de gedachte. Zeker als het gaat om onterechte attributies kan dit een gevaarlijke kringloop doen ontstaan. Het fenomeen is zeer bekend in de welzijnszorg. Het voorbeeld van Nina maakt dit duidelijk. Nina is een normaal begaafd kind. Ze komt uit een zwak sociaal milieu. De taal van de school is heel anders dan wat ze thuis gewend is. Ook de omgangsvormen verschillen sterk. Op school wordt over heel andere zaken gepraat dan waar men bij haar thuis in geïnteresseerd is. De eerste schoolresultaten vallen dan ook tegen. Het is duidelijk dat de slechte schoolresultaten te wijten zijn aan de omstandigheden, extern te attribueren dus. Maar Nina kan dit vanuit haar positie niet begrijpen. Dus besluit ze voor zichzelf: ‘Ik ben dom’ (interne attributie). Ten onrechte uiteraard. Nina loopt met gedachten rond als ‘Ik zeg blijkbaar vaak stomme dingen’, ‘Ik zal het toch wel weer niet kunnen’, ‘Laat het maar aan de anderen over, ik zwijg wel’. Ze sluit zich af voor wat de school te bieden heeft. Gevolg: Nina maakt een grote kans om ook bij de latere proeven te falen, ondanks haar normale intelligentie. Een gevaarlijke kringloop is op gang gekomen. Als de cirkel niet doorbroken wordt, zal ze zich steeds minder inspannen, waardoor telkens nieuwe mislukkingen op de loer liggen die haar negatieve attributie steeds weer versterken. In de hulpverlening komt het er vaak op aan om in eerste instantie zo’n verkeerde etikettering op het spoor te komen en ze te vervangen door een juistere interpretatie. Zoek een positief en een negatief etiket dat je jezelf hebt opgekleefd, al dan niet terecht. Probeer een inschatting te maken van hoe die attributies een invloed hebben op je concrete gedrag: op wat je doet of laat, op de manier waarop je iets doet, welke gedachten je uitspreekt en welke je voor jezelf houdt, … Zie je de opwaartse en neerwaartse cirkel ontstaan? Doe hetzelfde voor iemand anders die zichzelf een positieve of een negatieve eigenschap toemeet. Herken je de invloed op het gedrag? Verklaar vanuit je kennis omtrent dit soort vicieuze cirkels waarom het soms onverstandig is om iemand die een misstap beging meteen zwaar aan te pakken? Het inzicht dat we onszelf gedragen naar ons zelfbeeld, heeft heel wat consequenties voor bijvoorbeeld opvoeding, onderwijs, leidinggeven, … Hoe stel je je het best op als je als ouder, leerkracht of leidinggevende iemand vooruit wil helpen? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 47 2.2. Sociale vergelijking Noem twee zaken die je goed kunt en twee zaken die je niet goed kunt. Hoe kom je tot dat besluit? Je gaf je mening over enkele heikele maatschappelijke thema’s. Probeer te traceren hoe die mening tot stand is gekomen. Heel wat kennis omtrent wie we zijn, waar we goed of minder goed in zijn, hoe we denken over bepaalde onderwerpen en wat we al of niet belangrijk vinden, wordt in sterke mate mee bepaald door wat anderen doen of denken. Veel meer dan we zelf beseffen zijn we er voortdurend op uit om onze vaardigheden en opinies, en zelfs onze gevoelens en karaktereigenschappen, te vergelijken met wat we bij anderen menen waar te nemen. Dat is wat Leon Festinger uitwerkte in zijn sociale vergelijkingstheorie. Hieronder zullen we eerst de theorie zelf in het kort weergeven en nadien enkele uitbreidingen bespreken die er later aan gegeven werden. 2.2.1. De sociale vergelijkingstheorie in een notendop Figuur 2.4. Leon Festinger, een monument in de sociale psychologie! Festinger dacht bij het ontwerpen van zijn theorie in eerste instantie aan twee aspecten van de persoonlijkheid: de vaardigheden en de opinies. Hij ging ervan uit dat mensen er vooral op die domeinen behoefte aan hebben om zichzelf te evalueren: te weten hoe goed ze zijn in bepaalde vaardigheden en daarnaast ook in hoeverre hun opvattingen over bepaalde materies correct zijn. Soms kunnen ze dat doen door zich te vergelijken met een objectief gegeven, maar dikwijls is het makkelijker hun eigen prestaties en opinies te vergelijken met die van anderen. Stel dat je wil weten hoe goed je kunt fietsen. Je kunt een chronometer inschakelen om te zien hoeveel tijd je nodig hebt om een bepaald traject af te leggen. Dat is een objectief gegeven. Maar het kan ook handig zijn om te weten of je sneller of misschien juist trager bent dan je collega’s. Dan gebruik je een sociale vergelijking om je prestatie te evalueren. Maar ook onze opinies vergelijken we met die van anderen als de objectieve toets moeilijk of gevaarlijk is. Hoe zou je bijvoorbeeld te werk kunnen gaan om te weten of een paddenstoel die je vond in je tuin al dan niet giftig is? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 48 Het is duidelijk dat een toetsing aan de fysische werkelijkheid objectiever en nauwkeuriger is. Maar het is even duidelijk dat we geregeld overschakelen op een sociale vergelijking. Festinger probeert nu met zijn theorie aan te geven wanneer dit het geval zal zijn, hoe we daarbij tewerk gaan en wat de eventuele gevolgen kunnen zijn. In de vorige opdrachten zette je enkele vaardigheden, opinies en eigenschappen op een rijtje. Welke ervan zijn gebaseerd op toetsing aan de fysische werkelijkheid? Welke zijn het resultaat van vergelijking met anderen? Wanneer sociale vergelijking? Zoals gezegd, biedt een toetsing aan de objectieve werkelijkheid tal van voordelen. Maar soms is er gewoon geen objectief criterium voorhanden. Of in andere gevallen is dat er wel, maar huiveren we voor de psychologische kosten die zo’n toets met zich mee zou brengen. Het kan soms erg lastig of zelfs behoorlijk riskant zijn om alles zelf proefondervindelijk uit te proberen. Denk aan de paddenstoel in je tuin… Dan lijkt een sociale vergelijking zoveel praktischer. Overigens hebben we het ook niet echt nodig om ál onze vaardigheden en opinies te evalueren. Alleen wanneer er enig persoonlijk belang mee gemoeid is, willen we dat wel eens doen. Bijvoorbeeld wanneer we ons uitgedaagd voelen of als het thema zeer belangrijk is voor ons zelfbeeld. Tijdens de training voor een wedstrijd wil je bijvoorbeeld wel graag weten hoe je er precies voor staat. Ook in de aanloop naar een examen zijn studenten vaak ijverig aan het checken of hun inzichten in de stof wel correct zijn. Liever even zelf in de cursus checken dan te vertrouwen op de onzekere medestudent… Wie verkiezen we als referentie? Het liefst vergelijken we ons met iemand die niet zoveel van ons verschilt qua opinies of vaardigheden. Bij dit laatste is dat vanzelfsprekend. Het maakt je niet veel wijzer te vernemen dat je minder goed schaakt dan Kasparov (we gaan er althans van uit dat dit zo is…) of dat je sneller kan lopen dan een kleuter. De scherpste profilering krijg je wanneer je net iets beter of minder blijkt te scoren dan iemand die aan jou gewaagd is. Dit zal jou ook veel meer motiveren om aan je conditie te werken, hetzij om een voorsprong te behouden of te doen toenemen, hetzij om de anderen misschien ooit voorbij te steken. Eenzelfde tendens is er ook bij opinies. Spontaan geven we er de voorkeur aan gelijkgezinden op te zoeken om ons gelijk te toetsen. Psychologisch is dat best te begrijpen, maar logisch is het allerminst. Als ik echt wil weten of mijn mening juist is, kan ik beter een kritische stem aanhoren, mijn oor te luisteren leggen bij ‘andersdenkenden’ dus. Maar blijkbaar is dat teveel gevraagd. Meestal zijn we er veeleer op uit onze mening bevestigd te zien dan ze echt op haar juistheid te toetsen. Liever valideren dan evalueren, zo lijkt het wel. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 49 Ga na welke krant (of welke artikels) je leest wanneer een belangrijk maatschappelijk debat aan de orde is. Of bij wie je het liefst te rade gaat wanneer je met iemand een felle discussie had. En misschien ken je ook wel van die ‘eeuwige criticasters’ die je om de haverklap naar het waarom vragen wanneer je met een uitgesproken mening naar voren komt. Klopt het dat je ze na een tijdje gaat mijden als de pest? Zoek drie gedachten die al wel eens meer door je hoofd spoken waarin je je vergelijkt met anderen. Ga voor elk van die drie vergelijkingen na: - met wie je je vergelijkt, - hoe ver die persoon van jou staat qua mening of vaardigheidsniveau. ‘Onderschep’ de komende dagen vijf vergelijkingen op het vlak van vaardigheden en vijf op het vlak van opinies. Misschien valt het je dan pas op hoe vaak je dit eigenlijk wel doet. Mogelijke gevolgen Festinger wees erop hoe lastig het kan worden wanneer we niemand om ons heen vinden met vergelijkbare opinies als de onze. Wanneer je langdurig ondergedompeld wordt in een groep waar niemand ook maar in de buurt komt van een opvatting die jou erg dierbaar is, kan dat heel wat stress teweegbrengen en tot regelrechte conflicten leiden. Ofwel zal je na verloop van tijd de groep verlaten. Ofwel, als weggaan fysiek onmogelijk is, zal je je isoleren en zal je proberen om buiten de groep iemand te vinden waarmee zo’n sociale vergelijking wel mogelijk is. Als ook dat laatste uitgesloten is en je echt niemand hebt waarmee je je opvattingen zinvol kunt vergelijken, dan is de kans erg groot dat je uiteindelijk je mening zult opgeven en dat je aansluiting zoekt bij een van de opinies die leven binnen de groep. Ga na hoe dit een rol kan spelen in het gebruik binnen sommige sekten om nieuwe leden, al is het maar tijdelijk, te isoleren van hun thuismilieu. Zou dit, weliswaar vanuit een heel andere doelstelling, ook de reden kunnen zijn waarom psychiatrische patiënten de eerste weken van hun verblijf in een instelling soms geen enkel contact mogen hebben met hun familie? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 50 Ga na waar je in het verleden alleen stond met je mening. Wat deed je? Veranderde je van mening? Of van onderwerp? Of brak je de relatie af? Of… Een opdrachtje voor durvers die tijdig weten op te houden…(*) Ga na wat er gebeurt als je één lid van een groep met zijn mening isoleert. Spreek met de andere leden van de groep af dat je samen een bepaalde mening (rond een onschuldig of onbelangrijk thema) zal verdedigen. Hou dit zonodig enkele dagen aan. Wat doet de geïsoleerde persoon? Draait hij bij? Zoekt hij medestanders of argumenten buiten de groep? Loopt hij letterlijk weg of gaat hij de discussie systematisch uit de weg? Enkele voorbeelden van meningen die voor deze oefening kunnen dienen: - je beweert dat een in werkelijkheid groengrijze wagen blauwgrijs is - je beweert dat koning Boudewijn gelijk had, met zijn weigering de abortuswet te tekenen (of omgekeerd) - je beweert dat een kader dat in huis ophangt veel beter iets meer naar rechts (of links) zou hangen. (Een argument om je een stevige vertrekbasis te geven: de verhouding 2/3 blijkt esthetisch krachtiger dan de verhouding 1/2 waar we spontaan van uitgaan. Of anders gezegd: je kan de zaken beter niet altijd precies in het midden hangen of symmetrisch houden). (*) BIS kan niet aansprakelijk gesteld worden voor blijvende schade aan de op de proef gestelde relaties … () Het is niet vanzelfsprekend dat bovenstaande opdracht zal slagen. Kan je dit uitleggen aan de hand van wat je in les 1 leerde over sociale attributie? Denk bijvoorbeeld aan wat er zou gebeuren met jullie overtuigingskracht wanneer een van de ‘samenzweerders’ zou beginnen te lachen. Of als hij zich iets over een BIS-cursus psychologie zou laten ontvallen… Niemand vinden waaraan we onze mening kunnen toetsen leidt dus tot een toenemende onzekerheid. Omgekeerd neemt de zelfverzekerdheid toe naarmate meer mensen onze opvattingen delen. Volgens Festinger zitten veel van de zekerheden waar we zo trots op zijn, meer verankerd in de referentiegroep dan in een eigen interpretatie van de feiten waarnaar ze verwijzen. Met andere woorden: we zijn fier op waar we voor staan, de opvattingen, waarden en normen die we verdedigen. We doen dit zelfs vol vuur en voelen ons dan sterk. Maar de kracht die we daarbij ervaren, hebben we grotendeels te danken aan de ervaring dat we medestanders hebben en veel minder aan de sterkte van onze overtuiging of van de argumenten die we gebruiken. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 51 We voelen ons dus sterker als we niet alleen staan. Soms zijn we er zelfs op uit om mensen naar ons eigen standpunt over te halen, enkel en alleen om op die manier ons eigen zekerheidsgevoel op te drijven. In een van zijn onderzoeken (zie hiervoor op het einde van lespakket 3) stelde hij vast dat net dit de feitelijke reden was waarom leden van een nieuwe sekte op bekeringstocht gingen. (Zeker ook voor de durvers die het willen goed maken…) Let erop wat er bij de ander gebeurt wanneer je iemand gelijk geeft. Wat zegt hij? Welke nonverbale tekenen merk je op? Figuur 2.5. Ga na hoe sociale waarneming, zelfperceptie én sociale vergelijking elkaar in deze cartoon ontmoeten. 2.2.2. Ook voor emoties, attitudes en karaktereigenschappen Zoals gezegd mikte Festingers theorie in aanvang enkel op vaardigheden en opinies. Later is gebleken dat de meeste inzichten evengoed toepasselijk zijn op emoties, attitudes en karaktereigenschappen. Stanley Schachter, een directe collega van Festinger, maakte als eerste duidelijk dat we ook onze emoties met die van anderen vergelijken. Dikwijls komen we in een situatie terecht waarin we niet goed weten hoe we er emotioneel op moeten reageren. Overdrijf ik het gevaar van een naderende storm (ben ik te bang) of ga ik er te licht overheen (ben ik te weinig bang)? Een promotiecampagne liet je aanvankelijk koud, maar nu je ziet hoe enthousiast anderen reageren op dit unieke aanbod, wil je er ineens ook wel van profiteren! Uit de voorbeelden blijkt dat het hierbij in se nog altijd over opinies gaat en dus perfect aansluit bij de theorie van Festinger. Wanneer we een emotie ervaren, dan is dat een reactie op de inschatting die we maken van de situatie. Zo’n inschatting is nu net een opinie. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 52 Hetzelfde kunnen we zeggen over attitudes. Meer dan we zelf beseffen wordt onze houding ten aanzien van een partij of politicus mee beïnvloed door de mensen uit onze omgeving waar we ons goed bij voelen. En wat met karaktereigenschappen? Zijn die ook onderhevig aan sociale vergelijkingsprocessen? Soms wel, zo blijkt. Net zoals we onze vaardigheden vaak afmeten aan wat anderen ervan terechtbrengen, zullen we ons eigen gedrag vergelijken met het gedrag van anderen. Zo vinden we onszelf bijvoorbeeld eerder actief of sociaal wanneer we vaststellen dat we vaker gedrag vertonen dat daarop wijst dan anderen. Of we vinden onszelf passief en gesloten in het andere geval. Waar raken de zelfperceptietheorie (2.1) van Bem en de sociale vergelijkingstheorie elkaar? Met andere woorden: wat vind je in dit laatste terug van de zelfperceptietheorie? Zoek concrete voorbeelden van situaties waarin jouw mening, emoties en attitudes beïnvloed werden door wat je bij anderen zag. Stel: Je bent op bijscholing in een groep waar je niemand kent. Op het bord staan vier lijnen getrokken zoals hieronder. De groepsleider vraagt welke van de drie lijnen rechts even lang is als lijn X. Eén na één antwoorden de andere deelnemers ‘lijn C’. Wat antwoordt jij als je aan de beurt bent? | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | X A B C Noteer hier je antwoord. Later in de cursus komen we erop terug. 2.2.3. Varianten op de theorie De Tilburgse sociaal psycholoog (van Belgische origine) John Rijsman voegde een belangrijk aspect toe aan de theorie van Festinger. Volgens hem is er een dubbele tendens waarneembaar in de manier waarop we ons met anderen vergelijken. Enerzijds proberen we zoveel mogelijk © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 53 te gelijken op de mensen uit de groep waar we ons mee vergelijken. Daardoor bezorgen we onszelf een soort groepsidentiteit. Maar anderzijds willen we er ook enigszins van verschillen – het liefst uiteraard in positieve zin – om een persoonlijk accent toe te voegen aan die identiteit. We willen met andere woorden een beetje verschillend zijn, maar ook weer niet teveel. Of nog: we ontwikkelen eerst een groepsidentiteit en nadien, daar bovenop, een persoonlijke identiteit zonder dat die de groepsidentiteit aantast. Zoek concrete voorbeelden in je omgeving (inclusief jezelf…) waaruit blijkt dat de kledingvoorkeur van mensen verraadt met welke groep ze zich vergelijken. Ga na op welke manier ze er dan net weer een persoonlijk accent aan geven. Doe hetzelfde voor de manier waarop mensen hun woonkamer inrichten. Zoek andere voorbeelden van gedrag waaruit die dubbele tendens blijkt. Denk onder meer ook eens hoe waarden en normen in een organisatie geleidelijk kunnen veranderen. eigen opinie acceptatiegebied onbeslistheidsgebied verwerpingsgebied Figuur 2.6. De drie denkbeeldige zones rondom de eigen opinie volgens Sherif Een idee dat enigszins aansluit bij die dubbele tendens vinden we bij de Amerikaanse sociaal psycholoog (van Turkse afkomst) Muzafer Sherif. Volgens hem zijn we geneigd om ons oordeel vooral af te stemmen op mensen die er enigszins andere meningen op nahouden, maar die toch niet te ver van onze eigen mening af staan. Je kunt rond je eigen opinie denkbeeldig drie zones uittekenen, zo stelt hij. De onmiddellijke omgeving is wat hij het acceptatiegebied noemt: dit bevat varianten die slechts in beperkte mate van je eigen visie verschillen. Die nopen je er niet toe om je eigen mening te herzien. Het verst verwijderd van je eigen opvatting is er het verwerpingsgebied. Hier gaat het om opvattingen die je als extreem afwijkend ervaart en die je daarom totaal afwijst als vergelijkingscriterium. En tussen beide in is er het zogenaamde onbeslistheidsgebied. Hier bevinden zich diverse afwijkende meningen © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 54 die je voldoende redelijk lijken om er rekening mee te houden, maar die toch voldoende verschillen van je eigen opvatting zodat een herziening ervan wenselijk kan blijken. Zoek een concreet voorbeeld waarmee je de link tussen de opvattingen van Sherif en die van Rijsman duidelijk kan maken. Hou zouden campagnemakers gebruik kunnen maken van het model van Sherif? De inzichten uit deze paragraaf over sociale vergelijking hebben nogal wat consequenties voor de manier waarop we omgaan met het overtuigen van mensen. Je kan er gebruik van maken, maar ook misbruik. Ga na waar die inzichten gebruikt en misbruikt (kunnen) worden. 2.3. Zelfwaardering Er is niet alleen een behoefte aan zelfkennis in de betekenis van te weten wie men is en hoe men eruitziet. Even belangrijk is het een bepaalde dunk of waardering te hebben over zichzelf. Ben ik over het algemeen tevreden over mezelf of vind ik me een mislukkeling? Het blijkt dat de meeste mensen globaal genomen een positief beeld hebben van zichzelf. Dat is maar goed ook. We zullen zien dat een positief zelfbeeld heel wat voordelen heeft als het tenminste niet al te zeer van de werkelijkheid gaat afwijken. Daarna bekijken we hoe mensen erin slagen om die positieve zelfwaardering in stand te houden, zelfs wanneer ze geconfronteerd worden met tegenslagen, mislukkingen en eigen misstappen. 2.3.1. Voordelen van een positief zelfbeeld Als men aan mensen vraagt om zichzelf te beoordelen op een willekeurige reeks eigenschappen (zoals eerlijkheid, zelfdiscipline, sociale gevoeligheid, zorg voor de eigen gezondheid of praktisch inzicht), dan blijken ze zich voor de meeste eigenschappen duidelijk boven het gemiddelde te situeren. Er is dus een vertekening in het zelfbeeld: mensen hebben een te goede dunk van zichzelf! Het gemiddelde kan immers nooit boven het gemiddelde liggen. Kan dat geen kwalijke gevolgen hebben? Is het niet noodzakelijk om bij het plannen en het uitvoeren van het gedrag over een realistisch zelfbeeld te beschikken? Dreigt men zich niet te vergalopperen aan onuitvoerbare projecten en finaal vast te lopen? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 55 Zo’n vaart hoeft het niet te lopen. Een ietwat overtrokken positief zelfbeeld biedt immers heel wat voordelen. Als het maar niet té veraf staat van de werkelijkheid. De kunst bestaat er dus in om steeds het juiste evenwicht te vinden tussen een voldoende realiteitsgetrouw zelfbeeld en een positieve zelfevaluatie. Het eerste is nodig om te weten wat we kunnen en zouden moeten doen, het tweede geeft ons de moed om eraan te werken. Hoe die balans eruitziet, kan variëren naargelang het moment en de situatie. Iemand bereidt zich gedurende verschillende maanden voor op een belangrijk examen of kampioenschap. Is hij dan beter af met een realiteitsgetrouw zelfbeeld of met een ietwat te positieve zelfevaluatie? Verandert dit net vóór het examen of de wedstrijd? En erna? Zoek andere voorbeelden van concrete situaties waar mensen baat kunnen hebben bij een te positief zelfbeeld. Een van de voordelen van een positief zelfbeeld is natuurlijk dat men er een goed gevoel bij heeft. Dit komt niet alleen het psychische welzijn ten goede, maar ook de fysieke gezondheid. Het zorgt immers voor minder stress, stress die ons lichamelijk afweersysteem ondermijnt. Bovendien beïnvloedt het ook meer rechtstreeks ons gedrag. Mensen met een positieve zelfdunk staan over het algemeen gunstiger tegenover de kansen die ze krijgen. Ze ervaren die eerder als een uitdaging om iets te bereiken dan als de voorbode van een potentiële mislukking. Bij mensen met een lage zelfdunk ligt dat net omgekeerd. Zij zien zich al bij voorbaat falen. De Amerikaanse sociaal psycholoog Robert Joseph, die dat thema intens bestudeerd heeft, drukt het zo uit (1992): “Voor iemand met een hoge zelfdunk is de wereld als een oesterbed vol gelegenheden om zichzelf op te waarderen, maar voor iemand met een lage zelfdunk is het een mijnenveld dat hem kan vernederen en naar beneden duwen.” Een positief zelfbeeld blijkt ook dikwijls als een buffer te dienen om eventuele tegenslagen op te vangen. Zoals we hieronder nog zullen zien, gebruiken mensen diverse technieken (copingstrategieën) om gebeurtenissen die hun zelfachting kunnen schaden het hoofd te bieden. Ook in dit opzicht is wie een gunstige dunk over zichzelf heeft dus beter af dan wie met een negatief zelfbeeld rondloopt. Dit alles leidt tot een soort Mattheüseffect (“Wie heeft, zal gegeven worden…”): wie al positief over zichzelf denkt, beschikt over betere troeven om het zelfbeeld nog te versterken dan wie zichzelf laag inschat. Door zijn kansen optimaal te benutten doet hij meer positieve ervaringen op, en bij tegenslagen laat hij zijn zelfbeeld minder aantasten. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 56 2.3.2. Het creëren en in stand houden van een positief zelfbeeld Dat mensen over het algemeen een gunstig beeld van zichzelf hebben, is het resultaat van verschillende mechanismen. Enerzijds zoeken we vooral positieve ervaringen op, anderzijds kunnen we mentaal zo met onze feitelijke ervaringen omgaan dat ze ons zelfbeeld ten goede komen! Positieve ervaringen opzoeken Mensen met een positief zelfbeeld zoeken in de eerste plaats vooral positieve ervaringen op. Uiteindelijk kiezen we grotendeels zelf voor het soort werk waarmee we onze dagen vullen. Ook onze vrijetijdsactiviteiten en de mensen waar we contact mee aangaan kunnen we voor een groot deel zelf selecteren. Waarom zou je dan niet het soort werk, de hobby’s en de mensen kiezen die je zelfbeeld ondersteunen: een job die je goed ligt, een hobby waar je kunt in schitteren, mensen die je waarderen? Overloop enkele ingrijpende keuzes die je de voorbije jaren maakte (bijvoorbeeld veranderen van werk) en enkele kleine keuzes van de voorbije dagen (bijvoorbeeld wel of niet ingaan op een uitnodiging). Ga na of en hoe die keuzes jouw zelfbeeld beïnvloedden. Selectief waarnemen en onthouden Als het eropaan komt kunnen we daarnaast ook nog beslissen of we bepaalde ervaringen al of niet opnemen in ons zelfbeeld. Uit onderzoek (van Ross & Sicoly, 1979) blijkt bijvoorbeeld dat mensen hun eigen bijdragen in een gezamenlijk project steevast overschatten wanneer de resultaten succesvol waren, maar hun aandeel onderschatten als de onderneming niet het verhoopte resultaat opleverde. Op die manier wordt ons zelfbeeld extra bijgewerkt of op zijn minst behoed voor eventuele deuken. Gerichte sociale vergelijking Soms kan het van belang zijn goed uit te kijken met wie men zich gaat vergelijken, kwestie van er zelf goed uit te komen. In zijn sociale vergelijkingstheorie stelde Festinger dat mensen zich het liefst vergelijken met iemand die net iets hoger staat dan zijzelf. Dit kan natuurlijk aangewezen zijn wanneer men erop uit is om zijn prestaties op te drijven: wie beter is kan dan tegelijk als uitdaging en als model dienen om de eigen prestaties te verbeteren. Maar dit veronderstelt wel dat je uit jezelf al beschikt over een stevige zelfdunk. Voorwaarde is immers dat je je niet onooglijk klein gaat voelen tegenover die betere. De theorie van Rijsman (zie 2.2.3), die veel nadrukkelijker de vraag stelt hoe men een positieve identiteit kan ontwikkelen, ziet dat anders. Daar heet het dat men zich eerst dient af © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 57 te stemmen op een bepaalde groep (voor het verwerven van een groepsidentiteit), om zich vervolgens enigszins daarvan te verwijderen (om een persoonlijke identiteit te ontwikkelen). Het zich verwijderen gebeurt bovendien het liefst in positieve zin: het gaat erom er net iets beter uit te komen dan de anderen. Beide opties zijn dus mogelijk. Het hangt er maar vanaf wat men precies wil bereiken: een stimulans om zichzelf te overtreffen of de troostvolle gedachte dat men nog zo slecht niet is. Zoek enkele voorbeelden bij jezelf waar je je spontaan vergelijkt met iemand die net beter is. Zoek enkele voorbeelden waar je je spontaan vergelijkt met iemand die net iets minder goed is. Begrijp je waarom je andere vergelijkingspunten neemt? Wat is het verschil in ervaring? Victoria Medvec (1995) vergeleek de gelaatsexpressies bij de medaillewinnaars van de Olympische zomerspelen van 1992. Zij stelde vast dat wie zilver gewonnen had er over het algemeen minder opgetogen uitzag dan wie met brons tevreden moest zijn. Kan je dit verklaren vanuit die ‘gerichte sociale vergelijking’? Een positieve attributiestijl We hadden het eerder al over diverse vertekeningen die kunnen optreden bij het attribueren van eigen of andermans gedrag. Eén ervan, het actor-observatoreffect, had te maken met het feit dat we voor het gedrag van anderen vooral interne en voor het eigen gedrag eerder externe verklaringen aanwijzen. Soms doen we nochtans precies het omgekeerde, namelijk wanneer dat beter uitkomt om ons zelfbeeld wat op te fleuren. Vooral onze fouten of mislukkingen worden dan bij voorkeur extern geduid, terwijl we onze successen liever aan onszelf toeschrijven. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 58 Figuur 2.7. Successen schrijven we graag aan onszelf toe… Hoe herken je de positieve attributiestijl in het volgende getuigenis van een vertegenwoordiger? “Gisteren was ik bij de firma Janssens die al jaren niet meer bij ons gekocht had. Hij had argumenten te over: we waren te duur, onze service liet te wensen over, de kwaliteit van onze producten was er sterk op achteruit gegaan, … Wel, met veel geduld en veel psychologisch doorzicht heb ik de zaakvoerder ervan overtuigd dat dit allemaal verleden tijd is. Nu nog de NV Van den Bulcke over de streep halen en we hebben meer dan de helft van de markt in de regio in handen! Ik was er vorige week, maar zolang de vader er de grote baas blijft,blijft het moeilijk. Die man kan niet meer mee met de nieuwste ontwikkelingen, heb ik gemerkt. Zoek enkele voorbeelden van die positieve attributiestijl bij jezelf. Een dergelijke manier van denken is een van de middeltjes waarmee wij ons zelfbeeld intact kunnen houden, ondanks tegenslagen en teleurstellingen. Hanteer je het met mate, dan is het best heilzaam. Het omgekeerde geldt voor mensen met een tegengestelde attributiestijl. Het gaat voornamelijk om mensen met een lage zelfwaardering. Zij schrijven hun successen en hun voorspoed systematisch toe aan externe factoren, zoals een gelukkig toeval of hulp van buitenaf (“Ik had geluk met de vragen”). Hun tegenslagen of mislukkingen zetten ze vooral op eigen rekening en wijten die aan eigen onkunde (“Die materie is te moeilijk voor mij”), aan een verkeerde aanpak (“Ik heb een verkeerde studiemethode gebruikt”) of aan kwalijke © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 59 persoonlijkheidskenmerken (“Ik heb geen discipline genoeg om uren aan mijn bureau te blijven zitten”). De Amerikaan Julian Rotter wees als eerste op het belang van wat hij de locus of control noemde. Dit is de plaats (locus) waar iemand de krachten (controle) situeert die een positieve invloed hebben op zijn leven. Dit kan bij de persoon zelf liggen (intern) of in de buitenwereld (extern). Uitspraken als “Ik had geluk met de vragen” of “De leraar heeft zich erg mild opgesteld” verwijzen duidelijk naar een externe locus of control. Van een interne locus of control getuigen uitspraken als “Ik heb goed gestudeerd” en “Met mijn discipline lukt dat wel”. Verwijzen volgende uitspraken naar een interne of een externe locus of control? - “Ik blijf niet bij de pakken zitten” - “Als het moét gebeuren, dan is dat maar zo.” - “Tja, ik ben steenbok, dus was het te verwachten dat dit zou gebeuren.” - “Waar een wil is, is een weg.” Iets moeilijker: - “Rome en Parijs zijn ook niet op één dag gebouwd.” - “Ach, ik heb er vertrouwen in dat het in het leven altijd wel ten goede keert.” En tot slot eentje om over te discussiëren: “Laat me er een nachtje over slapen. Dan… …dient de oplossing zich wel aan. …vind ik er wel iets op. Uit onderzoek blijkt nu dat wie die controle over het algemeen intern situeert, veel beter af is dan wie zich overgeleverd weet aan krachten waar hij geen vat op heeft (externe controle). Belangrijker nog dan het intern of extern situeren van de oorzaak van succes of mislukking, is de controleerbaarheid van die oorzaken. Vind je dat je zelf vat hebt op de dingen die je leven beïnvloeden (in jezelf of daarbuiten), dan voel je je sterker dan wanneer je ervan overtuigd bent dat je daar over het algemeen niet veel aan kan doen. Je zelfbeeld is dan positiever. Vergelijk bijvoorbeeld volgende uitspraken: “Ik ben ziek, dus zal ik wel geen goed examen kunnen doen” en “Ik ben ziek, dus ik ga met de examinator bekijken welke mogelijkheden er nu zijn”. Of “Ik ben niet geslaagd omdat ik slechte vragen getrokken heb” en “Ik ben niet geslaagd, omdat ik net vragen getrokken heb over stukken die ik bewust niet gestudeerd heb.” Wellicht solliciteerde je ooit zonder succes voor een job. Hoe gaf je toen betekenis aan het niet aangenomen zijn? Legde je de oorzaak of de oorzaken intern of extern? Waren die controleerbaar of oncontroleerbaar? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 60 Bepaalde ervaringen kunnen ertoe leiden dat mensen eerder positief of negatief aankijken tegen de mogelijkheid om zelf iets te doen aan hun situatie. Als je herhaaldelijk ondervindt dat het je niet lukt om je situatie te verbeteren, dan probeer je het uiteindelijk niet meer. Je raakt je geloof op beterschap kwijt. Dit kan leiden tot volslagen apathie. Martin Seligman noemde dit fenomeen aangeleerde hulpeloosheid. Hij bestudeerde het uitgebreid, zowel bij mensen als bij dieren, en ging op zoek naar mogelijkheden om er iets aan te doen (op zich een voldoende bewijs dat Seligman geen last had van aangeleerde hulpeloosheid…). Samengevat komt het erop neer dat de persoon (of het dier) een voldoende hoeveelheid positieve ervaringen moet kunnen opdoen. Het gaat dan om ervaringen waaruit je leert dat als je maar blijft proberen en flexibel genoeg bent om de dingen ook eens op een andere manier aan te pakken, je de situatie uiteindelijk wel kan keren. Het betekent dus niet dat men mensen moet behoeden voor iedere vorm van tegenslagen of mislukkingen, maar wel dat ze leren er zich niet zomaar bij neer te leggen. Seligman verwijst als voorbeeld naar een onderzoek van Dweck uit 1986. Uit een groep van 750 tien- tot dertienjarigen werden de twaalf leerlingen gekozen die het zwakst scoorden voor rekenen. Het waren stuk voor stuk kinderen die erom bekend stonden dat ze gauw afhaakten zodra er rekenproblemen op het bord verschenen. Alle twaalf kregen ze gedurende 25 dagen een training waarin ze diverse reeksen makkelijk oplosbare rekenopgaven te verwerken kregen. Zes van hen kregen uitsluitend die gemakkelijke opgaven. Bovendien werd hen desnoods stiekem wat hulp geboden zodat ze gedurende de hele tijd alleen successen ervoeren. De andere zes kregen, naast de gemakkelijke, iedere dag ook een paar moeilijke opgaven die ze onmogelijk konden oplossen. In plaats van hulp te krijgen werden ze er telkens toe aangespoord om niet te gauw op te geven. Daarna werden beide groepen bestookt met een reeks middelmatig moeilijke opgaven. De kinderen uit de eerste groep haakten meteen af zodra ze een paar opgaven niet konden. Maar die uit de tweede groep gingen er na een mislukking juist steviger tegenaan. Kennelijk hadden zij geleerd om een misser als een uitdaging te ervaren. Depressie wordt soms verklaard vanuit aangeleerde hulpeloosheid. Kan je dit uitleggen? De verklaring wijst dan meteen ook de weg naar een aanpak of behandeling. Zie je zo’n ‘uitweg’? © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 61 Adequate copingstrategieën Leef je in in de volgende situatie: Morgenochtend sta je op. Je doorloopt je normale ochtendritueel. Het belooft een mooie dag te worden. Terwijl je aan de ontbijttafel zit valt de post binnen. Tiens, een brief van je werkgever. Het blijkt je C4 te zijn. Ontslag! Totaal onverwacht. Probeer je voor te stellen: - hoe je je voelt - wat je denkt - wat je doet op het eerste moment - wat je doet enkele dagen later De term copingstrategieën verwijst naar de uiteenlopende manieren waarop we bewust of onbewust proberen het hoofd te bieden aan de problemen waarmee we te maken krijgen. Het gaat dan onder meer over het behouden van een positief zelfbeeld, zoals hierboven besproken. Soms wordt er een onderscheid gemaakt tussen emotiegerichte en probleemgerichte strategieën, hoewel de grens tussen beide niet steeds even helder is. De emotiegerichte copingstrategieën zijn er vooral op gericht de onaangename gevoelens te bedwingen die gepaard kunnen gaan met problemen waar men geen vat op heeft. Men pakt de problemen zelf dus niet aan. Die strategieën worden daarom ook wel defensieve copingstrategieën genoemd. Men verdedigt zich tegen de onaangename gevoelens, bijvoorbeeld door tijdelijk weg te vluchten in de fantasie of in een roes, om de gevolgen niet bewust te moeten ondergaan. Of door het gewicht van een mislukking te minimaliseren door de dingen waar men wel goed in is extra te beklemtonen. Ook het wegredeneren (rationaliseren) van wat als bedreigend ervaren wordt, hoort daarbij. Zo kan men na een pijnlijke mislukking zichzelf proberen wijs te maken dat men zich niet ten volle ingespannen heeft of dat het toch maar om iets heel onbelangrijks ging. Soms kan men zich ook al voordien proberen in te dekken tegen een mogelijk verlies, door zich bewust niet echt te willen engageren in iets waarin men toch maar dreigt te mislukken. Volgens Claude Steele (1997) is dit laatste mogelijk één van de oorzaken waarom zoveel zwarte Amerikanen niet goed presteren op school. Ze haken mentaal af om zich te behoeden tegen de pijn die een herhaald falen teweeg zou kunnen brengen. Alles wat met school te maken heeft gaan ze als onbelangrijk beschouwen. Mogelijk is er iets vergelijkbaars aan de hand bij sommige migrantenkinderen bij ons die met schoolproblemen kampen? Bij de tweede vorm, de probleemgerichte coping, richt men zich niet op de emoties, maar op de problemen zelf. Het gaat erom de problemen frontaal in de ogen te zien en er een reële oplossing voor te zoeken. Erkennen dat het je niet gelukt is en je in het vervolg beter inspannen bijvoorbeeld. Dit is de meest efficiënte aanpak. Maar zoals gezegd, is de grens met emotiegerichte coping niet altijd zo duidelijk. Vergelijk bijvoorbeeld het bewust vermijden van situaties waar men toch niets kan aan doen, met – © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 62 subtieler – het bewust of onbewust inbouwen van hindernissen die later als excuus gebruikt kunnen worden om een eventuele mislukking extern te kunnen duiden. Denk bij dit laatste aan iemand die ‘vergeet’ zijn partituur mee te nemen naar een feestje, waardoor zijn zwakke muzikale prestaties niet aan onkunde zullen toegeschreven worden maar aan het feit dat hij verplicht was te improviseren. Die voorbeelden komen dicht bij wat Steele opmerkte bij de zwarte Amerikanen. Zoek in de reactie op je (gelukkig fictieve) ontslag de vormen van emotionele coping en de vormen van probleemgerichte coping. Wat overweegt? Welke attributies maakte je? Intern of extern? Controleerbaar of oncontroleerbaar? Misschien heb je wel al eens een ontslag moeten verwerken. Of had je met een andere ernstige verlies- of probleemsituatie te kampen. Wat doe je dan? Reageer je eerder met emotiegerichte of eerder met probleemgerichte vormen van coping? Wat is een mogelijke aanpak om ervoor te zorgen dat migrantenkinderen niet meer mentaal afhaken als een manier om zich te behoeden voor de pijn van een herhaald falen? Verschillende elementen uit deze paragraaf over een positief zelfbeeld kunnen je verder helpen. Denk ook aan wat je leerde over verkeerde zelfattributie. Van welke vorm van coping zal iemand met een externe locus of control zich vooral bedienen: de emotiegerichte of de probleemgerichte coping? Waarom? Mensen met een negatief zelfbeeld gebruiken de mechanismen zoals beschreven in deze paragraaf vaak net omgekeerd. Bekijk hoe dit er dan uitziet voor: - het opzoeken van een bepaald soort ervaringen - selectief waarnemen en onthouden - sociale vergelijking - de attributiestijl - de copingstijl (of de meest gehanteerde vorm van coping) Zoek naar zo concreet mogelijke manieren waarop iemand met een negatief zelfbeeld kan leren positiever te kijken. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie Bovenstaande oefening houdt een gevaar in. Wellicht heb je de neiging om mensen met een negatief zelfbeeld met goede raad te gaan bestoken. Maar ‘bestoken’ is geen goede aanpak. Kan je, vanuit wat je leerde over sociale vergelijking en attributiestijl, uitleggen waarom? Wat is een betere aanpak om hen te leren de besproken strategieën te gebruiken? Vertrek vanuit je antwoord op de bovenstaande oefening. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 63 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 64 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie Opdrachten bij les 2 Stel: een vriendin komt uitgerekend op dit ogenblik, net nu je dit lespakket afsluit, onverwachts op bezoek. - Ze ziet je cursus liggen en zegt: “ Oh, psychologie aan het studeren. Wat leuk! Waar ben je precies mee bezig nu?” - Je antwoordt: “Over sociale attributie en zelfattributie”. - “Arti-wat??” is haar reactie. Je weet dat dit soort dingen haar interesseert, maar dat die stof voor haar nieuw is. Leg de inhoud van dit lespakket op vijf minuten in jouw eigen woorden uit zodat ze de kern van de stof begrepen heeft. Je kan je hieronder schriftelijk voorbereiden. Maar leg het ook effectief eens aan iemand uit (desnoods denkbeeldig, maar wel hardop). Je zal zien dat je kennis zich veel beter ‘verankert’! © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 65 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 66 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 67 Autocontroleoefeningen 11. We verklaren ons eigen gedrag anders wanneer we onszelf kunnen observeren op bijvoorbeeld video dan wanneer we dit doen zonder onszelf bezig te zien. Wat is er precies anders? 12. Welke uitspraak is juist: a, b, c, d of geen enkele? We attribueren ons eigen gedrag spontaan a. op dezelfde manier als dat van anderen en volgens dezelfde criteria b. op dezelfde manier als dat van anderen, maar volgens andere criteria c. op tegenovergestelde manier als dat van anderen, maar volgens dezelfde criteria d. op tegenovergestelde manier als dat van anderen en volgens andere criteria 13. Wat is de ideale referentiegroep om je vaardigheden mee te vergelijken? Waarom? 14. Met wie vergelijken we spontaan onze meningen? Wat levert ons dat wel en niet op? 15. Volgens Rijsman is er een dubbele tendens waarneembaar in de manier waarop we ons met andere mensen vergelijken. Wat houdt die dubbele tendens in? 16. Iemand die zich als lid van de groep enigszins wil onderscheiden zoals Rijsman dat bedoelde, zal zich vooral aangesproken voelen door meningen uit: a. het acceptatiegebied b. het verwerpingsgebied c. het onbeslistheidsgebied 17. Welke uitspraak is het meest juist: a, b, c of d? a. Mensen vergelijken zich vooral met mensen die net iets hoger staan dan zijzelf. b. Mensen vergelijken zich vooral met mensen die net onder hen staan. c. Mensen vergelijken zich vooral met gelijken. d. Het hangt af van de situatie met wie men zich vergelijkt. 18. Noem 4 verschillende manieren waarmee mensen hun zelfbeeld positief houden. 19. Geef voor de onderstaande uitspraken aan of ze verwijzen naar een interne locus of control dan wel naar een externe locus of control. Ik heb het moeilijk in mijn job, a. ik ben niet doortastend genoeg b. ik moet dringend de opdrachten uit mijn cursus assertiviteit nog eens inoefenen c. onze samenwerking loopt verschrikkelijk moeilijk, ik hoop dat mijn directeur dat ooit eens in zal zien en haar zal ontslaan d. mijn collega’s zijn verschrikkelijk eigenwijs 20. Geef voor dezelfde uitspraken aan of ze getuigen van een gevoel van controleerbaarheid of van oncontroleerbaarheid. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 68 Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 69 Antwoorden op de autocontroleoefeningen 1. Cognitieve schema’s zijn een soort innerlijke voorstellingen van de wijze waarop bepaalde dingen of gebeurtenissen plegen samen te hangen. Eén waarneming volstaat dan om ook datgene wat ermee samenhangt eruit af te leiden, ook al heb je het niet rechtstreeks waargenomen. 2. Bij de sociale waarneming bestaan de cognitieve schema’s uit samenhangende gedragswijzen en persoonlijkheidskenmerken. Eén signaal volstaat dan om het hele schema op te roepen. Die schema’s komen vaak overeen met de werkelijkheid, maar soms ook niet. Of ze zijn te eenzijdig. Een voorbeeld van zo’n verkeerd of eenzijdig cognitief schema is het stereotype. 3. De belangrijkste factoren die een invloed hebben op welk cognitief schema wordt opgeroepen zijn: - de context van het signaal - de culturele omgeving - vroegere ervaringen van de waarnemer - actuele gemoedstoestand van de waarnemer - persoonlijkheidseigenschappen van de waarnemer - referentiekader van de waarnemer, zoals bepaald door o.m. het beroep 4. Antwoord d is juist. 5. Geen enkele uitspraak is fout. 6. We zijn spontaan geneigd om de persoon zelf en niet de situatie als oorzaak te zien van zijn gedrag. 7. Het beeld dat we van iemand hebben vormt een afgerond geheel. We vormen ons dit beeld met verschillende indrukken die we van hem opdoen, en vullen dit aan met kenmerken die we nooit hebben waargenomen maar die we wel aan de persoon toeschrijven. Zo komen we tot een afgerond beeld. 8. Antwoord a is juist. 9. Antwoord a is juist. 10. Het gaat erom steeds kritisch te blijven staan tegenover je conclusies en steeds uit te kijken naar gedrag dat in strijd is met het beeld dat je van de persoon gevormd hebt of dat het beeld kan nuanceren. 11. De omkering van het perspectief leidt ertoe dat we ons eigen gedrag, net zoals een buitenstaander, eerder intern dan extern gaan attribueren. 12. Uitspraak c is juist. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 70 13. Je vaardigheden meet je het beste af aan mensen die net iets beter of minder goed zijn dan jezelf. Het levert relevantere en scherpere informatie op dan een vergelijking met extremen. 14. We vergelijken onze meningen spontaan met die van gelijkgezinden. Dit levert ons echter geen nieuwe informatie op, wel een grotere zelfverzekerdheid. 15. De dubbele tendens houdt in dat we enerzijds zoveel mogelijk proberen te gelijken op de mensen uit onze vergelijkingsgroep, maar er anderzijds ook enigszins van willen verschillen. 16. Antwoord c is juist. 17. Antwoord d is juist. 18. Mechanismen waarmee mensen hun zelfbeeld positief houden zijn: - het selectief opzoeken van positieve ervaringen - vooral de positieve ervaringen opmerken en onthouden - zich op een zodanige manier vergelijken met anderen dat men er zelf goed uit komt of dat het kracht geeft - extern attribueren van eigen mislukkingen, intern attribueren van eigen successen 19. a. b. c. d. interne locus of control interne locus of control externe locus of control externe locus of control 20. a. b. c. d. oncontroleerbaar controleerbaar controleerbaar oncontroleerbaar Enkele voor- en nadelen van het gebruik van schema’s (opdracht in paragraaf 1.2.) Voordelen - beperking van de hoeveelheid te verwerken informatie maakt de wereld een stuk overzichtelijker maakt de toekomst min of meer voorspelbaar maakt een doelgericht gedrag mogelijk Nadelen - geen oog meer voor mogelijk belangrijke details gevaar voor te sterke vereenvoudigingen en vertekeningen werken vooroordelen in de hand niet zien wat het belangrijkste is en daardoor verkeerde doelstellingen nastreven © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Sociale Psychologie Lespakket 1: Sociale waarneming en zelfperceptie 71 Overzicht bronnen illustraties 1.1. 5 verschillende foto’s uit Document Nederland. Nederland gefotografeerd, 1975-2005. Amsterdam: Waanders Uitgevers. Selectie foto’s van Stephan Vanfleteren. 1.2. Cursus NTI Praktische psychologie deel 3, p. 15. 1.3. E. Smith & D. Mackie, Sociale psychologie. Hove: Psychology press, 2000, p. 60. 1.4. BIS 1.5. Chris Brown. 31° Hagar. Standaard Uitgeverij. p. 123. 2.1. BIS 2.2. Chris Brown. 31° Hagar. Standaard Uitgeverij. p. 14. 2.3. Open Universiteit. Inleiding in de psychologie. Deel 4. Sociaal gedrag. p. 137. 2.4. Baron, R.A. & Byrne, D. (2000). Social Psychology. Boston : Allyn and Bacon. p. 274. 2.5. Chris Brown. 31° Hagar. Standaard Uitgeverij. p. 3. 2.6. BIS 2.7. Cursus NTI Praktische psychologie deel 3, p. 25. © Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming