2011 © Noordhoff Uitgevers bv 3 Waarnemen van het zelf en anderen Mensen krijgen in de loop van hun leven kennis over de eigen kenmerken en capaciteiten. Die kennis bepaalt hun zelfbeeld en wordt in een samenhangend geheel opgeslagen in een zelfschema. Kennis over het zelfbeeld ontstaat door: • de waarneming van het eigen gedrag • de reacties van anderen (looking-glass self) • sociale vergelijking • attributie De waardering die wordt gegeven aan de eigen kenmerken en capaciteiten bepaalt de zelfwaardering. Een hoge waardering van de eigen capaciteiten vergroot het geloof in de mogelijkheden om succes te halen. Door te kijken hoe goed anderen iets doen en dit te vergelijken met de eigen prestaties, ontstaat inzicht in de eigen capaciteiten. Iemand die graag beter wil worden zal zich opwaarts vergelijken (met iemand die beter is). Iemand die niet zo goed is, maar er niet graag slecht wil afkomen, zal zich neerwaarts vergelijken (met iemand die slechter is). Bij de keuze van vergelijkingspersonen of vergelijkingsdimensies speelt de wens tot het krijgen of behouden van een positief zelfbeeld een rol. Attributie is een proces waarin iemand probeert te achterhalen wat de oorzaken zijn van het eigen gedrag en het gedrag van anderen. Daarbij kan worden gelet op consistentie, distinctie en consensus. Twee typen oorzaken kunnen worden onderscheiden: 1 Externe attributie. De oorzaken van gedrag liggen in de omstandigheden. 2 Interne attributie. De oorzaken van gedrag liggen in de eigen kenmerken en capaciteiten. Bij het toewijzen van oorzaken aan het eigen gedrag speelt zelfdienende vertekening een rol. Deze zelfdienende vertekening moet ervoor zorgen dat iemand een positief zelfbeeld krijgt of behoudt. Bij zelfdienende vertekening zal iemand goed gedrag of succes toeschrijven aan de eigen wensen of capaciteiten en zal iemand slecht gedrag of lage prestaties toeschrijven aan de omstandigheden. Bij het toewijzen van oorzaken aan het gedrag van anderen zal iemand dat eerder toeschrijven aan interne factoren dan aan omgevingsfactoren, terwijl dit ten aanzien van het eigen gedrag juist andersom is. Dit komt omdat men in het ene geval de observator is en in het andere geval de acteur is (actor-observator- effect). De kenmerkende eigenschappen van een persoon worden bijeengebracht in een zelfschema. Dit schema is betrekkelijk stabiel, omdat feiten die daar niet in passen, door selectieve waarneming eerder over het hoofd worden gezien. Wel kunnen eigenschappen van mensen in de loop van de tijd veranderen en tot een verandering van het zelfbeeld leiden. Samenvatting Praktische psychologie voor leren en onderwijzen 2011 © Noordhoff Uitgevers bv Bij de vorming van het beeld van anderen spelen de volgende zaken een rol: • De eerste indruk. Op grond van de eerste indruk kunnen mensen al in een bepaalde categorie worden geplaatst (etikettering, categorisatie). • Impliciete persoonlijkheidstheorie. Op grond van de waarneming van een gering aantal kenmerken, worden aan de waargenomen persoon allerlei andere kenmerken toegeschreven, die volgens de impliciete persoonlijkheidstheorie daarmee samenhangen. • Vooroordeel en stereotypering. De eerste indruk en de impliciete persoonlijkheidstheorie kunnen ertoe leiden dat er al snel een vooroordeel of een stereotiep beeld ontstaat van een ander. Het eigen oordeel over een persoon leidt tot gedrag naar die persoon toe, waardoor die persoon zich in overeenstemming met dit oordeel gaat gedragen. Daarmee wordt dit oordeel bevestigd en is er sprake van selffulfilling prophecy. Samenvatting Praktische psychologie voor leren en onderwijzen