Woordenlijst - Boom Filosofie

advertisement
Woordenlijst – Het oog in de storm
Inleiding
agora – marktplaats in het centrum van de Griekse stadstaten (poleis). Hier werd
gedebatteerd en werden ervaringen uitgewisseld.
animal rationale – Latijnse vertaling van de Griekse term >>zoion logon echon
antropomorfisme – het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke
wezens of levenloze dingen. In de Griekse mythen werden de goden antropomorfistisch
voorgesteld.
archè – Grieks voor ‘begin’ of ‘principe’, de bron waaruit iets voortkomt. De Griekse
natuurfilosofen gebruikten het woord voor de >>oerstof waaruit volgens hen de wereld en
het heelal gemaakt waren.
atomisme – de filosofische leer van Democritus, die stelt dat de wereld uit ontelbare, kleine
bouwsteentjes, ‘atomen’, bestaat. Voor Democritus vormden deze atomen de >>archè.
begin(sel) – in de filosofie is een beginsel het eerste uitgangspunt van een manier van
denken of handelen. In de Griekse natuurfilosofie duidt het woord de oerstof aan waaruit de
wereld is opgebouwd of voortgekomen, >>archè, oerstof.
betekenis – betekenissen regelen het verband tussen taal en werkelijkheid, bijvoorbeeld
tussen wat we zeggen en schrijven en datgene wat we bedoelen of waarover we het hebben.
>> emotionele betekenis, >> gebruiksbetekenis, >> logische betekenis, >> stipulatieve
betekenis.
emotionele betekenis – de betekenis die uiting geeft aan de houding die de spreker of
schrijver inneemt ten opzichte van datgene wat hij benoemt of beschrijft.
etymologische betekenis – de betekenis die we ontdekken als we naar de herkomst van
een woord kijken. Zo is de etymologische betekenis van het woord filosofie: ‘liefde tot
wijsheid’. De etymologische betekenis van een woord kan sterk afwijken van de
gebruiksbetekenis ervan.
gebruiksbetekenis – de betekenis die woorden en zinnen hebben in het alledaagse
taalgebruik en die in betekeniswoordenboeken wordt beschreven. Deze betekenis veranderd
met de tijd.
logische betekenis – de betekenis die een woord heeft als begrip, onafhankelijk van een
bepaalde taal. Bijvoorbeeld: het woord ‘hond’ is de Nederlandse benaming van het begrip
‘hond’. Het woord ‘chien’ is de Franse benaming van het begrip ‘hond’.
stipulatieve betekenis – die betekenis die bij de invoering van een (wetenschappelijke) term
heel precies wordt afgesproken, zodat er geen misverstanden over kunnen ontstaan.
definiendum – Dat deel van een >>definitie, dat datgene aanduidt dat moet worden
gedefinieerd, in een soort-verschil-definitie ook wel het >>soortbegrip genoemd.
definiens – Dat deel van een >>definitie, waardoor het >>definiendum wordt gedefinieerd.
In een >> soort-verschil-definitie bestaat het definiens uit het >>genusbegrip en het
>>specifieke verschil.
definitie – een definitie is een uitleg van een begrip die bestaat uit een combinatie van dat
begrip met het in >>betekenis meest dichtstbijzijnde algemeen begrip en het specifieke
verschil tussen die twee begrippen.
aanwijzende definitie – een definitie waarbij je het te definiëren begrip (meestal een
voorwerp) aanwijst, en laat zien wat je ermee kunt doen.
krappe definitie – een definitie waarbij niet alles wat onder een begrip valt door de
omschrijving wordt gedekt.
ruime definitie – een definitie waarbij meer onder de omschrijving valt dan onder
het begrip. De definitie van een vogel als ‘een vliegend dier’ is te ruim: er zijn meer
vliegende dieren dan vogels, denk bijvoorbeeld aan vleermuizen.
sluitende definitie – de beste soort definitie. Een sluitende definitie beschrijft
precies datgene wat onder een begrip valt, niet meer en niet minder.
soort-verschil-definitie – een definitie waarin van een begrip (>>definiendum)
gezegd wordt tot welke soort begrippen het behoort (>>genusbegrip), en waarin het
van verschilt van andere begrippen die tot die soort behoren (>>specifiek verschil,
definiens).
stipulatieve definitie – een definitie die bij de invoering van een
(wetenschappelijke) term heel precies wordt afgesproken, zodat er geen
misverstanden over kunnen ontstaan.
democratie – staatsvorm waarin het volk regeert. Democratie’ komt van de Griekse
woorden dèmos, ‘volk’ en kratein, ‘heersen, regeren’.
dogmaticus – iemand die blind geloof hecht aan opvattingen die hij of zij aanhangt, zonder
nog te onderzoeken of ze waar zijn of niet. Een dogmaticus wijst twijfel over de mening die
hij of zij aanhangt bij voorbaat van de hand.
essentialisme – manier van definiëren waarbij verschillende zaken samen genomen worden
onder één noemer als ze één of meer kenmerken gemeenschappelijk hebben.
ethica – de tak van de filosofie die zoekt naar bruikbare richtlijnen voor het handelen, naar
principes voor goed en gelukkig leven en samenleven.
ethos – Grieks voor gewoonte, manier van doen, levenshouding of levenswijze.
etymologie – wetenschap die zoekt naar de herkomst en geschiedenis van woorden.
filosofie – Filosofie is de bereidheid steeds opnieuw, nog kritischer en nog grondiger na te
denken over standpunten en veronderstellingen. Het woord filosofie is samengesteld uit de
Griekse woorden philos, ‘vriend’ of ‘minnaar’, en sophia, ‘kundigheid’, ‘wijsheid’, ‘kennis’.
filosofische houding – de bereidheid om met een open geest vragen te stellen over
vastgeroeste opvattingen en vermeende zekerheden ter discussie te stellen. Het tegengestelde
van de filosofische houding is de houding van de >>dogmaticus.
filosofische verwondering – verwondering over iets wat eigenlijk alledaags is, in feite het
uitgangspunt van alle filosofie.
fysica – de tak van de filosofie die de natuur bestudeert. >>physis
generaliseren – het ordenen van de werkelijkheid door dingen onder te brengen in door de
mens vastgestelde categorieën. Het heeft vaak de negatieve bijklank van ‘versimpelen’.
genusbegrip – in een soort-verschil-definitie (>>definitie) zegt het genusbegrip tot welke
soort begrippen het >>definiendum behoort.
inhoud (van een begrip) het antwoord in een begrip op de vraag ‘Wat is…?’, dat stukje
werkelijkheid dat in een begrip wordt afgebakend.
kosmologie – een theorie over de stoffelijke, waarneembare wereld, het heelal. De
bovennatuurlijke wereld van de goden daarentegen is onderwerp van de >>mythologie.
linguistic turn – de grote omwenteling in de filosofie van de twintigste eeuw, waarbij het
accent kwam te liggen op de relatie tussen taal en de werkelijkheid. Een van de belangrijkste
filosofen van de linguistic turn was Ludwig Wittgenstein.
logica – De wetenschap die de wetten van het juiste denken en redeneren onderzoekt.
logos – Grieks woord voor ‘argumentatief denken’. In het geval van de Grieken:
verklaringen van natuurverschijnselen worden niet langer gezocht in handelingen van goden,
maar in de natuur zelf.
mythe – verhaal over het leven en handelen van de goden. In het oude Griekenland boden
de mythen van oudsher antwoorden bij levensvragen en ‘verklaringen’ voor het en
‘verklaringen’ voor het ontstaan van de wereld en voor tal van natuurverschijnselen. De
Griekse filosofen waren de eersten die de autoriteit van de mythen ter discussie stelden, en
de weg vrijmaakten voor de >>logos.
mythologie – een geheel van losse verhalen over het leven en handelen van de goden.
>>mythe
nominalisme – de opvatting dat er geen enkel werkelijk verband is tussen termen waarmee
we de werkelijkheid benoemen en die werkelijkheid zelf. Zie >>ook realisme.
nomoi – Grieks woord voor de regels en wetten die in een samenleving gelden.
noodzakelijke voorwaarde – Een eigenschap zonder welke iets niet zou kunnen zijn wat
het is. Een slak is bijvoorbeeld geen gewerveld dier, want de slak voldoet niet aan de voor
gewervelde dieren noodzakelijk voorwaarde ‘beschikking hebbend over een wervelkolom’.
objectieve norm – een maatstaf die onafhankelijk is van tijd, plaats of omstandigheden.
Socrates zocht bijvoorbeeld naar een objectieve norm aan de hand waarvan men kon
bepalen of een leven of een samenleving ethisch goed was.
oerstof – de stof waarvan alles in de wereld gemaakt zou zijn. De Griekse natuurfilosoof
Thales van Milete dacht bijvoorbeeld dat alles uiteindelijk uit water bestond. >>archè
omvang (van een begrip) – de omvang van een begrip wordt bepaald door alles wat
eronder valt, dus door de hoeveelheid individuele dingen of levende wezens waarop het
begrip van toepassing is.
ordeningsprincipe – het aspect waarop een ordening is gebaseerd. Als je de boeken in je
boekenkast wilt ordenen, kun je als ordeningsprincipe bijvoorbeeld de kleur, de afmetingen
of de alfabetische volgorde van de auteursnamen als ordeningsprincipe gebruiken.
physis – Grieks woord voor de zichtbare natuur: de aarde, de zon, de hemel, sterren,
planten, dieren en mensen.
polis – een Griekse staat ter grootte van een stad. Een polis was staatkundig onafhankelijk,
en werd omringd door landbouwgronden, waar het voedsel werd verbouwd voor de
inwoners van de stad.
presocratici – verzamelnaam voor de Griekse filosofen die hebben geleefd en gewerkt vóór
Socrates. Ook filosofen die gelijktijdig met Socrates leefden maar niet door hem werden
beïnvloed, worden tot de presocratici gerekend.
rationalisme – de opvatting dat de enige betrouwbare bron het verstand is. Tegenover het
rationalisme staat het empirisme (>>hoofdstuk 2, empirisme).
realisme – de opvatting dat er een werkelijk verband bestaat tussen termen waarmee we de
werkelijkheid benoemen en die werkelijkheid zelf.
relativisme – de opvatting dat de waarheid relatief is, en niet objectief vast te stellen; er
bestaat niet één vaste waarheid, maar slechts opvattingen van mensen over de waarheid, die in
principe evenveel waard zijn.
sofist – rondtrekkende leraren in het Griekenland van de vijfde eeuw v.C. Zij brachten
mensen kennis en vaardigheden bij die nodig waren om in het openbare debat sterk te
staan. Kenmerkend voor de sofisten was hun >>relativisme.
soortbegrip – in een soort-verschil-definitie is het soortbegrip het begrip dat wordt
gedefinieerd. >>definiendum
specifieke verschil – in een soort-verschil-definitie geeft het specifieke verschil aan waarin
het >>soortbegrip verschilt van andere soortbegrippen die onder hetzelfde >>genusbegrip
vallen.
stadstaat – >>polis
taalkritiek – filosofische methode die zich keert tegen de neiging van veel filosofen om
ongelijke dingen via taal gelijk te maken, ze te >> generaliseren.
voldoende voorwaarde – een eigenschap of combinatie van eigenschappen van iets op
basis waarvan je zeker kunt zijn dat het is wat je denk dat het is. Bijvoorbeeld: het feit dat
een bepaald zoogdier kan praten is voldoende om te weten dat het hier een mens betreft.
vooronderstelling – stelling die verborgen zit in een uitspraak en waarvan je zelf
ongemerkt aanneemt dat hij juist is.
zedelijk handelen – het handelen dat in overeenstemming is met heersende opvattingen
over goed en kwaad.
zoion logon echon – Grieks voor ‘levend wezen dat de rede/het woord heeft’: de mens.
Volgens de Grieken onderscheidde de mens zich van de dieren doordat hij met rede begaafd
is. Aristoteles gebruikt de term als een van zijn twee definities van mens-zijn: optimaal mens-
zijn is gelegen in een wijze van leven waarin de logos optimaal werkzaam kan zijn. Met
andere woorden: een leven waarin tijd en ruimte is gereserveerd voor denken.
Download