LESDOSSIER: KOSTPRIJSBEREKENING

advertisement
LESDOSSIER: KOSTPRIJSBEREKENING
Situatie
Wanneer men als handelaar een product verkoopt of een dienstverlening verleent, dient men een prijs
te bepalen om te verkopen. Hoe gaat men tewerk? Met wat dient men rekening te houden? Welke
elementen komen er aan bod? Op welke manieren kan men het berekenen? Waarom is het nodig om
te weten wat het allemaal gekost heeft? Welk is de bruto- en nettowinst van het verkochte goed of
geleverde dienst.
Deze en nog veel andere elementen aangaande kostprijsberekening komen hier aan bod alsook
enkele toepassingen. (Ook oefeningen voorzien om met de computer te berekenen.)
1. De prijs van een product en/of dienst
Onder de prijs verstaat men het geldbedrag dat voor een product of een dienst wordt aangerekend.
Het vaststellen van de prijs van een product is een belangrijke beslissing.
Hoe wordt de prijs van een goed of een dienst bepaald?
Er bestaan in de praktijk verschillende methoden om de verkoopprijs vast te stellen. Dit gebeurt
onder meer:
- op basis van de kosten
- op basis van de vraag
- rekening houdend met de prijs van de concurrentie
Bedrijven verkopen goederen aan hun klanten. Er bestaan twee soorten van bedrijven:
handelsondernemingen en industriële ondernemingen.
Wat is het verschil tussen beide?
-
handelsondernemingen verkopen de door hen aangekochte goederen verder in dezelfde
staat, dus zonder ze nog bewerkingen te laten ondergaan;
industriële ondernemingen kopen grondstoffen aan en verwerken deze tot afgewerkte
producten.
Beide soorten ondernemingen maken voor hun activiteiten heel wat kosten: aankopen van
goederen en grondstoffen, inzetten van vaste activa (installaties, machines …), energieverbruik,
kosten zoals huur, verwarming, verlichting; personeelskosten, reclame, voorraadkosten, intresten
op leningen, administratiekosten …
Producenten of handelaars zullen hun producten (meestal) niet verkopen onder kostprijs. De
kosten bepalen de minimale prijs. Het is dus van belang om de kostprijs van een product te
kennen.
2
Wat zijn nu de elementen van de kostprijs?
Ondernemingen wensen diensten te leveren, aangekochte handelsgoederen te verkopen met winst
of zelf gemaakte producten met winst te verkopen.
Om dit te realiseren moet de onderneming een aantal middelen inzetten. Zo zijn in een industriële
onderneming voor het maken van een product bijvoorbeeld nodig:
- menselijke arbeid (loonkosten)
- machines (afschrijvingskosten)
- grondstoffen (grondstofkosten)
- diensten van derden (energiekosten, onderhoudskosten, verzekeringskosten tegen brand …)
Het gebruik van deze middelen brengt kosten mee, zoals tussen haakjes aangegeven. Onder
kosten verstaat men de geldwaarde van de door een onderneming ingezette middelen om een
bepaald doel te bereiken.
Naast het begrip ‘kosten’ bestaat nog het begrip ‘kostprijs’. Onder kostprijs verstaat men alle
gemaakte kosten om één eenheid product/dienst tot stand te brengen.
Men kan onderscheid maken tussen diverse kosten:
a. variabele en vaste kosten
- variabele kosten = kosten die veranderen bij schommelingen in het productie- of
verkoopvolume (bv. de kosten van grondstoffen, kosten van elektriciteitsverbruik);
- vaste kosten = kosten die ongewijzigd blijven als het productie- of verkoopvolume verandert
(bv. de huur van gebouwen, de afschrijvingskosten)
b. directe en indirecte kosten
-
directe kosten = kosten die men onmiddellijk kan toewijzen aan een bepaald product (bv. de
loonkosten van de arbeider die slechts één soort product vervaardigt).
indirecte kosten = kosten die niet direct aan een product kunnen worden toegewezen (bv. het
energieverbruik van een machine waarmee verscheidene producten worden geproduceerd).
Nadat we de kostprijs berekend hebben, kunnen we gaan bepalen hoeveel omzet we willen
draaien en wat de verkoopprijs zal zijn.
Hierna volgen de elementen van de verkoopprijs:
- de aankoopkostprijs
- de indirecte kosten
- een winstopslag
Hoe wordt de verkoopprijs berekend?
De verkoopprijs kan op drie manieren berekend worden:
a. Aankoopkostprijs + brutowinstopslag = verkoopprijs
De brutowinstopslag dient om de indirecte kosten te dekken en om een vergoeding te kunnen
geven aan de handelaar.
b. Aankoopkostprijs + indirecte kosten = Kostprijs + winstpercentage op de kostprijs =
Verkoopprijs
c.
Aankoopkostprijs + indirecte kosten = Kostprijs + winstpercentage op de verkoopprijs =
Verkoopprijs
3
Berekening van de winstmarge, de brutowinst en de nettowinst
a. Winstmarge = de winst uitgedrukt in een procent van de aankoop(kost)prijs, de kostprijs of de
verkoopprijs.
b. Brutowinst = (verkoopprijs – aankoopkostprijs) x aantal verkochte eenheden
= omzet – totale aankoopkostprijs van de omzet
c.
Nettowinst = brutowinst – indirecte kosten
2. Voorbeelden van kostprijsberekeningen
Voorbeeld 1
Een garagehouder heeft 4 uur gewerkt aan de herstelling van een wagen tegen 29,75 EUR per uur. Er
werden voor 61,97 EUR wisselstukken gebruikt. De garagehouder dient niet alleen zijn loon en de
nieuwe onderdelen in rekening te brengen, maar ook de machinekosten, de kosten voor het gebruik
van de gereedschappen, de huurkosten voor de garage, de verzekeringspremie voor de werkplaats,
enz.
Van de garage zijn over het afgelopen werkjaar volgende gegevens bekend:
- de totale directe loonkosten bedroegen 71 393,34 EUR voor 2 400 arbeidsuren
- de totale indirecte kosten bedroegen 23 559,80 EUR
Hoeveel bedraagt de totale kostprijs van de reparatie?
Oplossing en toelichting
De kosten van de wisselstukken en het loon zijn gemakkelijk te berekenen. De garagehouder kent zijn
prijzen van de onderdelen en hij weet hoelang hij aan de wagen gewerkt heeft.
De andere kosten zijn niet zo gemakkelijk te berekenen. De werkplaats en de gereedschappen
worden immers niet alleen bij het repareren van één auto gebruikt, ze dienen ook nog voor andere
onderhoudsbeurten en herstellingsopdrachten.
We stellen vast dat vorig jaar de totale indirecte kosten 33% bedroegen van de directe loonkosten:
23 559,80 x 100% = 33%
71 393,34
Uitwerking:
Directe kosten: lonen: 4 u x 29,75 EUR
Materialen
Indirecte kosten: toeslag van 33% op 118,99 EUR
Totale kostprijs reparatie
118,99 EUR
61,97 EUR
180,96 EUR
39,27 EUR
220,23 EUR
4
3. Voorbeelden van verkoopprijsberekeningen
Voorbeeld 1
Een meubelhandelaar heeft bij een meubelfabrikant een eetkamer aangekocht. De aankoopprijs
bedroeg 3 718,40 EUR. Voor het transport van de eetkamer naar het magazijn van de
meubelhandelaar rekent de meubelfabrikant 61,97 EUR aan. De meubelhandelaar past een
winstpercentage van 50 % toe op de aankoopkostprijs. Men noemt dit een brutowinstopslag. Hiermee
moeten immers ook de indirecte kosten nog gedekt worden.
Hoeveel rekent de meubelhandelaar aan de klant aan?
Aankoopprijs
+ Aangerekende vervoerkosten
----------------------------------------= Aankoopkostprijs
+ Brutowinstopslag van 50%
---------------------------------------= Verkoopprijs
3 718,40 EUR
61,97 EUR
------------------3 780,37 EUR
+ 1 890,19 EUR
------------------5 670,56 EUR
+
Voorbeeld 2
Een meubelhandelaar heeft bij een meubelfabrikant een eetkamer aangekocht. De aankoopkostprijs
bedroeg 3 024,30 EUR. De meubelhandelaar schat zijn indirecte kosten op 25% van de
aankoopkostprijs. Hij wenst een winstmarge van 45% op de kostprijs.
Hoeveel bedraagt de verkoopprijs van de eetkamer?
Aankoopprijs
+ Indirecte kosten
= Kostprijs
+ Winst
= Verkoopprijs
3 024,30 EUR
756,08 EUR
3 780,38 EUR
+ 1 701,17 EUR
5 481,55 EUR
+
Voorbeeld 3
De aankoopkostprijs van een eetkamer bedraagt 4 586,03 EUR; De meubelhandelaar schat de
indirecte kosten op 25% van de aankoopkostprijs. Hij wenst een winstmarge van 40% op de
verkoopprijs.
Hoeveel bedraagt de verkoopprijs van de eetkamer om 40% op de verkoopprijs te winnen?
Aankoopprijs
+ Indirecte kosten
= Kostprijs
+ Winst
= Verkoopprijs
4 586,03 EUR
+ 1 146,51 EUR
5 732,54 EUR
+ 3 821,70 EUR
9 554,24 EUR
5
4. Voorbeelden van berekeningen van bruto- en nettowinst
Onderneming in het verkopen van zeepproducten.
Gegevens:
Badgenoegen
Verkoopprijs
Aankoopprijs
Aantal
€ 3,50/zeep
€ 2,00/zeep
200
’t Zeepfabriekje
Verkoopprijs
Materialen
Arbeidskost
Machine
Aantal
€ 3,50/zeep
€ 0,50/zeep
€ 1,00/zeep
€ 0,80/zeep
200
Voorbeeld 1
Omzet
- totale aankoopprijs
Brutowinst
200 x 3,50 = € 700,00
- 200 x 2,00 = € 400,00
€ 300,00
Huisvestingskosten € 100,00
Publiciteitskosten
€ 25,00
Brutowinst
- vaste kosten
Nettowinst
€ 300,00
- (100 + 25)
€ 175,00
Voorbeeld 2
’t Zeepfabriekje maakt zelf zijn zeep. Daarvoor is het volgende nodig:
Materialen (vet, water, …)
€ 0,50/zeep
Arbeidsuren: kost
€ 1,20/zeep
Machine
€ 0,80/zeep
De verkoopprijs, het aantal verkochte stuks en de overige kosten zijn hetzelfde als in het vorige
voorbeeld.
Gevraagd: de bruto- en de nettowinst
Omzet
- Aankoopkosten
- Variabele kosten
Brutowinst
- Vaste kosten
Nettowinst
200 x € 3,50 = € 700,00
- 200 x € 0,50 = € 100,00
- 200 x € 2,00 = € 400,00
€ 200,00
- € 125,00
€ 75,00
6
5. Voorbeelden berekeningen winstmarge
Voorbeeld 1: berekening winstmarge op de verkoopprijs
De aankoopprijs van een product bedraagt € 8,00. De verkoopprijs bedraagt
€ 12,50. Hoeveel bedraagt de winstmarge op de verkoopprijs?
(12,50 – 8,00) / 12,50 * 100 = 36%
Voorbeeld 2: berekening winstmarge op de aankoopprijs
De aankoopprijs van een product bedraagt € 13,45. De verkoopprijs bedraagt € 17,50.
Hoeveel bedraagt de winstmarge op de aankoopprijs?
(17,50 – 13,45) / 13,45 * 100 = 30%
Voorbeeld 3: berekening winstmarge op de aankoopprijs
Een product heeft een winstmarge van 20% op de verkoopprijs. Hoeveel procent is dit van de
aankoopprijs?
Verkoopprijs
- Winst
Aankoopprijs
100
-20
80 = winstmarge= 20/80 x 100 + 25% v/d aankoopprijs
Of via de formule:
20%
100% - 20%
x 100% = 25%
Voorbeeld 4: berekening winstmarge op de verkoopprijs
De winstmarge bedraagt 20% op de aankoopprijs. Hoeveel procent is dit van de verkoopprijs?
20/120 x 100% = 16,67%
Of via de formule:
20%
100% + 20%
x 100% = 16,67%
7
OPGAVEN
Opgave 1
A. Geef 5 voorbeelden van bedrijven of ondernemingen die dienstverlening aanbieden.
B. Geef 5 voorbeelden van ondernemingen die producten gewoon door verkopen zonder enige
aanpassing of verwerking aan het product.
C. Geef 5 voorbeelden van ondernemingen die producten aankopen en ze verwerken tot een
bepaald product om nadien verder te verkopen.
Opgave 2
Plaats de volgende ondernemingen in de juiste kolom:
Beenhouwerij, grootwarenhuis, snoepjesfabriek, krantenwinkel, muziekwinkel
Handelsonderneming
Industriële onderneming/ambacht
Opgave 3
A. Leg het verschil uit tussen variabele en vaste kosten. Geef van elk 3 voorbeelden.
B. Geef het verschil tussen directe en indirecte kosten. Geef van elk 3 voorbeelden.
Opgave 4
A. Zijn volgende kosten variabel of vast:
- de premie voor de brandverzekering:
- de kosten van het elektriciteitsverbruik:
- de huur van de winkelruimte:
- de afschrijvingskost van het meubilair:
- de aankopen van handelsgoederen:
- de belasting op de lichtreclame:
8
B. Zijn volgende kosten indirecte of directe kosten:
- de grondstofkosten:
- de loonkosten van de arbeiders die zich bezighouden met de productie:
- de wedde van de algemene directeur:
- het loon van de meestergast:
- het loon van het onderhoudspersoneel:
- de verwarmingskosten van de productieruimte:
Opgave 5
Fred Goossens heeft een frietkraam op het marktplein van Aalst. Per dag verkoopt hij 170 pakjes friet
aan € 1,50 per pakje. Hij heeft daarnaast nog de volgende kosten:
Aardappelen: € 20,00
Vetstof: € 20,00
Mayonaise en andere sausen: € 17,50
Verpakkingsmateriaal: € 15,00
Zijn gasrekening beloopt € 20,00 per dag. Hij heeft ook twee hulpjes in dienst, voor elk vijf uren per
dag, die hij € 5,00 per uur betaalt. De huurkosten van zijn frietkraam bedragen € 25,00 per dag. De
intresten van een lening kosten hem € 8,50 per dag.
Gevraagd: Bereken de kostprijs van één zakje friet.
Opgave 6
Plaats de kosten uit de hierna vermelde tekst in de eerste kolom van de tabel. Plaats daarna het
bedrag in de juiste kolom.
Fietsenzaak ‘Bike to fit’ huurt een winkel voor € 1 000,00 per maand. De eigenaar heeft twee
bedienden in vast dienstverband, die elk € 1 750,00 per maand verdienen. Vooraleer er fietsen
kunnen worden verkocht, moet hij fietsen aankopen. De aankoopprijs bedraagt € 250,00 per fiets. De
maandelijkse telefoon- en energierekening wordt via een domiciliëring betaald. De telefoonrekening
bedraagt gemiddeld € 270,00 per maand, terwijl de maandelijkse energierekening gemiddeld € 380,00
bedraagt.
Naast fietsen worden er in de fietsenzaak ook meer en meer accessoires verkocht: fietshelmen,
fietskledij …
Kosten
Variabele kosten per eenheid
Vaste kosten per maand
9
Opgave 7
Plaats de kosten uit onderstaand gegeven in de eerste kolom van de tabel.
Plaats daarna het bedrag in de juiste kolom.
Fred Goossens heeft een frietkraam op het marktplein van Aalst. Per dag verkoopt hij 170 pakjes friet
aan € 1,50 per pakje (30 dagen per maand). Hij heeft daarnaast nog dagelijks de volgende kosten:
-
aardappelen: € 20,00
vetstof: € 20,00
mayonaise en andere sausen: € 17,50
verpakkingsmateriaal: € 15,00
elektriciteit: € 20,00
twee hulpjes in dienst, elk vijf uren per dag werkzaam, die per dag € 25,00 kosten en die 12
dagen per maand in de zaak werken
huurkosten van zijn frietkraam: € 25,00
intresten van een lening: € 8,50
Kosten
Variabele kosten per eenheid
Vaste kosten per maand
Opgave 8
De heer Sanders, de zaakvoerder, moet een prijsbestek maken voor het plaatsen van een
parketvloer. Hij beschikt over de volgende gegevens:
- een medewerker plaatst 50m² parket per dag (= 8 werkuren)
- de loonkost per uur bedraagt € 26,25
- de aankoopprijs van het parket bedraagt € 45,00 per m²
- de andere vaste kosten worden geraamd op € 8,25 per m²
Er is een prijsaanvraag voor 125 m² en de heer Sanders wil een winstmarge van vijftien procent
realiseren.
a. Wat is de totale kostprijs per geplaatste m² parket?
b. Hoeveel bedraagt de winst per geplaatste m² parket, uitgedrukt in euro?
c. Hoeveel bedraagt de verkoopprijs per geplaatste m² parket (exclusief btw)?
d. Hoeveel bedraagt de totale nettowinst bij de uitvoering van deze klus?
10
Opgave 9
Stel dat '
t Stock-brood maar drie producten verkoopt:
- broodje smos
- broodje vleessalade
- broodje krab
De afgelopen maand tref je de volgende gegevens:
broodje smos
broodje
vleessalade
broodje krab
Variabele kosten per broodje
1,50
1,40
1,50
verkoopprijs per broodje
2,50
2,00
2,30
afzet afgelopen maand
1 000,00
2 000,00
1 500,00
broodje smos
broodje
vleessalade
broodje krab
In Euro
Vul onderstaande tabel verder in.
In Euro
verkoopprijs/eenheid
=- variabele kost/eenheid
= bruto winst/eenheid
- vaste kost/eenheid
= nettowinst per eenheid
x afzet
= totale nettowinst
=
Welk besluit zou je nu kunnen trekken naar de toekomst toe?
Opgave 10.
a. Vul onderstaande tabel verder aan.
Dezelfde gegevens als uit vraag 1, alleen verkoop '
t Stock-brood geen broodjes vleessalade meer.
In Euro
broodje smos
broodje krab
verkoopprijs/eenheid
=- variabele kost/eenheid
= bruto winst/eenheid
- vaste kost/eenheid
= nettowinst per eenheid
x afzet
= totale nettowinst
=
b. Neem deze tabel over in een spreadsheet (Excel). Breng aangepaste formules in om al de
berekeningen te kunnen uitvoeren.
11
Opgave 11
Het vrachtwagenbedrijf CAMIONG verhuurt een vrachtwagen. De afbetaling van de lening voor die
vrachtwagen bedraagt jaarlijks € 3 750,00. Er wordt een garage gehuurd: € 300,00 per kwartaal. Qua
onderhoud moet je rekenen op € 100,00 per 1 000 kilometer. De prijs van de diesel bedraagt 1,00 per
liter. De vrachtwagen verbruikt gemiddeld 12 liter per 100 kilometer. De ondernemer betaalt € 25,00
verzekering per maand. De verhuurprijs naar de klanten toe is € 0,30 per kilometer.
a. Bereken de totale vaste kosten per jaar.
b. Bereken de variabele kosten per kilometer.
Opgave 12
Per pizza kaas-tomaat heeft de pizzaverkoper de volgende kosten:
- kaas
€
0,20 per pizza
- tomaat
€
0,35 per pizza
- deeg
€
1,00 per 10 pizza’s
- huur gebouw
€
500,00 per maand
- overige ingrediënten
€
0,15 per pizza
- elektriciteit/verwarming
€ 4 200,00 per jaar
- verpakking
€
0,20 per pizza
- loon pizzabesteller
€ 1 500,00 per maand
a. Plaats de verschillende kosten in onderstaande tabel en plaats de kostprijs ook in
de juiste kolom:
Kosten
Variabele kosten/pizza
Vaste kosten per maand
b. Bereken de totale kostprijs per pizza
c. Bereken de totale kostprijs per maand
12
Opgave 13
Een invoegbedrijf vervaardigt boekenkasten waarbij volgende kosten in rekening moeten worden
gebracht:
Variabele kosten (per eenheid product)
Grondstoffen
Directe arbeidsuren
Hulpmaterialen
Elektriciteit
€ 12
€ 17
€ 4
€ 2
Vaste kosten (totaal)
Afschrijvingen
Loonkosten
Elektriciteit verwarming en elektriciteit
€ 12 500
€ 50 000
€ 10 000
Gevraagd:
1. Hoeveel zullen de totale kosten bedragen bij een productie van 20 000 eenheden?
2. Hoeveel moet de verkoopprijs per eenheid bedragen indien de organisatie bij verkoop van 20 000
eenheden 30% winst vóór belastingen wil realiseren?
3. Herhaal vraag 1 en 2 voor een productie en verkoop van 25 000 eenheden. Kan u het verschil
verklaren?
Opgave 14
Het invoegbedrijf vervaardigt zowel boekenkasten als kleerkasten. De gegevens voor de maand
september waren als volgt:
Hoeveelheid
Grondstoffen
Diverse arbeidsuren
Hulpstoffen (lijm, …)
Elektriciteit machines
Afschrijvingen
Loon coördinatoren en administratie
650kg
450 h
300 kg
750 k Wh
25 m²
4 personen
Prijs (per
Eenheid
12
17
4
0,16
1000
2500
Totaal
7800
7650
1200
120
25000
10000
Totaal/ € 57 170
De grondstoffen en de directe arbeidsuren zijn direct toewijsbaar aan een eenheid kleerkast of
boekenkast. Zo heeft men voor één kleerkast 4 kg grondstof nodig en 3 directe arbeidsuren. Eén
boekenkast verbruikt 3 kg grondstof en neemt 2 arbeidsuren in beslag. De overige kosten zijn
indirecte kosten.
In de maand september werden 50 kleerkasten verkocht aan een verkoopprijs van € 500 en 150
boekenkasten aan € 250;
Gevraagd
1. Hoeveel bedroeg de kostprijs van een kleerkast, respectievelijk een boekenkast in de maand
september gebruik makende van het productievolume als verdeelsleutel?
2. Hoeveel bedroeg de winst/verlies per boekenkast en per kleerkast?
13
Opgave 15
Aankoop van een nieuwe middenklasse dieselwagen met een motor van 75kW genomen. Het jaarlijks
aantal kilometers bedraagt in deze berekening 18 000 km. Er werd rekening gehouden met een
afschrijvingsperiode van 9 jaar.
Aankoop: rekeninghoudend met een doorverkoopprijs van € 900 kost de wagen u € 1900 per jaar. Het
intrestverlies bedraagt aan 2, 75% € 553/jaar.
Belasting op inverkeerstelling: éénmalig € 123
Inschrijvingstaks: éénmalig € 32
Verzekering: met de eerste twee jaar een omniumverzekering en daarna een gewone BA betaalt u
gemiddeld per jaar € 520
Verkeersbelasting: gemiddeld € 266 per jaar
Onderhoud en herstellingen: gemiddeld bedraagt dit € 820 per jaar
Autobanden: gemiddeld: € 93 per jaar
Autokeuring: 5 keer 33,50 euro
Verbruik: met een verbruik van 5,2 liter aan € 1,03/liter betaalt u per jaar € 964 aan diesel
Opgave 16
Een onderneming produceert een product dat tegen een prijs van 80 EUR per eenheid wordt verkocht.
De kostprijs van dit product is als volgt samengesteld:
Vaste fabricagekosten
Variabele fabricagekosten
Vaste verkoopkosten
Variabele verkoopkosten
Totale kostprijs
20 EUR
15 EUR
10 EUR
5 EUR
----------50 EUR
De normale productie en afzet bedragen 120 000 eenheden per jaar.
Gevraagd:
Bereken de totale vaste kosten van de fabricage en van de verkoop.
Opgave 17
Een handelaar koopt een partij handelsgoederen aan etgen een aankoopkostprijs van 2 000 EUR.
Aan de aankoopkostprijs wordt een toeslag toegevoegd voor indirecte kosten. Vorig jaar bedroegen
de aankopen van handelsgoederen 245 502,50 EUR en de indirecte kosten 31 500 EUR. Hij gaat
ervan uit dat dit jaar de indirecte kosten in dezelfde verhouding tot de aankopen staan. Bereken de
kostprijs van deze partij goederen.
Opgave 18
De aankoopprijs van een product bedraagt 8,00 EUR. De verkoopprijs bedraagt 12,50 EUR. Hoeveel
bedraagt de winstmarge op de verkoopprijs?
Opgave 19
Een ondernemer heeft een omzet gerealiseerd van 170 011,25 EUR. De aankoopkosten van de
verkochte goederen bedroegen 101 250,00 EUR. De indirecte kosten bedroegen 16 375,00 EUR.
Gevraagd:
a. Bereken de brutowinst van deze ondernemer.
b. Bereken de nettowinst van deze ondernemer.
14
Opgave 20
Een garagehouder heeft een tweedehandse wagen aangekocht bij een particulier voor 4 125 EUR.
Als toeslag voor de indirecte kosten neemt hij hetzelfde percentage als vorig jaar, nl. 15%. Hij wenst
een winstmarge van 25% op de kostprijs. Tegen welke prijs moet hij deze auto verkopen?
Opgave 21
Gegeven:
Een handelaar heeft een omzet gerealiseerd van € 130 000,00. De aankoopwaarde van de verkochte
goederen bedroeg € 87 500,00. Daarnaast heeft hij ook nog volgende kosten gemaakt:
- huisvestingskosten
- kosten van verwarming, verlichting en waterverbruik
- publiciteitskosten
- administratiekosten
- afschrijvingskosten
- intrestlasten
€ 9 000,00
€ 3 000,00
€ 1 000,00
€ 2 375,00
€ 1 625,00
€4 375,00
Hoeveel bedraagt de brutowinst? En hoeveel de nettowinst?
15
Download