Mozes en het volk Israël Verhaal, afgewisseld met liedjes Hallo allemaal, ik ben de verhalenverteller. Vandaag vertel ik jullie het verhaal van Mozes en de tocht van het volk Israël naar de berg Sinaï. Het volk Israël in Egypte werd groter en groter. De farao vond dit niet leuk. Hij liet de Israëlieten als slaven werken en stelde opzichters over hen aan. Maar hoe hard hij hen ook liet werken, er kwamen steeds meer Israëlieten. Toen werden de Egyptenaren bang voor de Israëlieten. Ze lieten hen nog harder werken en sloegen hen. Ze moesten op het land werken en stenen bakken. Er waren twee vroedvrouwen bij de Israëlieten, Sifra en Pua. Zij moesten van de farao de jongetjes die bij de Israëlieten geboren werden, doden. De meisjes mochten ze laten leven. Maar ze luisterden niet naar de farao, want zij eerden God. Daarom was God goed voor hen en kregen ze zelf ook kinderen. De farao zei tegen de Egyptenaren: ‘Alle jongetjes die bij de Israëlieten geboren worden, moeten jullie in de Nijl gooien. De meisjes mogen blijven leven.’ Er was een man uit de stam Levi, die trouwde met een vrouw uit dezelfde stam. Ze raakte in verwachting en kreeg een zoon. Toen ze zag hoe mooi het kind was, hield ze het drie maanden lang verborgen. Maar toen dat niet langer kon, nam ze een biezen mandje en smeerde het dicht met teer. Ze legde het kindje in het mandje. Daarna zette ze het tussen het riet aan de oever van de Nijl. Zijn zusje Myriam ging een eindje verderop staan. Ze wilde weten wat er zou gebeuren. De dochter van de farao vond het mandje, en ze zag dat het een Israëlititsch jongetje was. Ze liet Myriam een Israëlitische vrouw halen en zo kon Mozes bij zijn moeder blijven tot hij groot genoeg was om bij de dochter van de farao te gaan wonen. Dat was al spannend, hè? Laten we hier een liedje over zingen. Dan gaat het verhaal daarna weer verder. Liedje: Klein, klein kindje Klein klein kindje, je leven loopt gevaar. Ik maak een biezen mandje, en morgen is het klaar. klein klein kindje, dit mandje wordt een boot, daarmee moet je gaan varen, op leven of op dood. klein klein kindje, ik zet je tussen 't riet, misschien gebeurt een wonder, dat de prinses je ziet. klein klein kindje, als de prinses jou vindt, dan gaat je boot niet onder; je bent een koningskind. Toen Mozes volwassen was, kwam hij bij zijn eigen volk. Hij zag hoe zijn volk behandeld werd, en hoe een Egyptenaar een Israëliet neersloeg. Toen hij dacht dat niemand hem zag, sloeg hij de Egyptenaar dood en begroef hem in het zand. Een dag later zag hij twee Israëlitische mannen met elkaar vechten. Hij ging ernaar toe en vroeg waarom ze dat deden. Een van de mannen vroeg hem: ‘Wie heeft gezegd dat jij de baas bent en recht over ons mag spreken? Ben je soms van plan om mij te doden, net zoals je met die Egyptenaar gedaan hebt?’ Mozeswerd bang, omdat de mensen wisten wat hij gedaan had. Mozes vluchtte naar het land Midjan. Daar trouwde hij, en hij kreeg kinderen. Vele jaren gingen voorbij. De farao stierf. Maar de Israëlieten hadden het nog steeds erg moeilijk, omdat ze als slaven moesten werken. Ze riepen om hulp en God hoorde hen roepen. Hij luisterde naar hen en dacht aan zijn verbond met Abraham, Isaak en Jakob. God zag hoe moeilijk de Israëlieten het hadden en kreeg medelijden met hen. Mozes zorgde voor de schapen van zijn schoonvader. Op een dag trok hij met de dieren naar de andere kant van de woestijn en kwam toen bij de berg Horeb. Daar liet de engel van de Heer zich aan hem zien. Het was net, of uit een braamstruik een vlam omhoog schoot. Mozes zag dat de struik in brand stond, maar niet verbrandde. ‘Hoe kan dat’, dacht hij. ‘Hoe kan het dat die struik niet verbrandt? Ik zal eens gaan kijken.’ Maar de Heer merkte wat Mozes van plan was en riep vanuit de struik: ‘Mozes! Mozes!’ ‘Ja?’, antwoordde Mozes. ‘Kom niet dichterbij’, zei de Heer. ‘Trek je sandalen uit, want je staat op heilige grond. Ik ben de God van je vader, van Abraham, Isaak en Jakob.’ Toen hield Mozes zijn handen voor zijn gezicht, want hij durfde niet naar God te kijken. De Heer zei: ‘Ik heb gezien dat de Israëlieten het heel moeilijk hebben in Egypte. Ik heb gehoord hoe ze om hulp roepen, omdat de Egyptenaren hen onderdrukken. Ik weet hoe ellendig ze eraan toe zijn. Maar ik kom hen bevrijden de macht van de Egyptenaren. Ik zal hen brengen naar een land dat groot en mooi is, een land dat overvloeit van melk en honing. Het is het gebied waar de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten wonen. Ik heb gehoord hoe de Israëlieten om hulp roepen en ik heb gezien hoe de Egyptenaren hen onderdrukken. Daarom stuur ik jou naar de farao. Jij moet mijn volk Egypte uit weghalen.’ Maar Mozes antwoordde: ‘Ik? Moet ik naar de farao gaan? Moet ik de Israëlieten weghalen uit Egypte? Dat is toch niets voor mij!’ ‘Ik zal bij je zijn,’ zei de Heer. ‘Jij zult de Israëlieten uit Egypte weghalen en dan zullen jullie mij vereren. Hier op deze berg. Daardoor zul je weten dat ik je gestuurd heb.’ Toen zei Mozes: ‘Als ik bij de Israëlieten kom moet ik dus zeggen, dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft. Maar wat moet ik zeggen als ze me vragen hoe die God heet?’ ‘Ik ben die er altijd is,’ antwoordde God. ‘Je moet tegen de Israëlieten zeggen: ‘IK BEN ER heeft mij naar jullie toe gestuurd. Hij is de Heer, de God van Abraham, Isaak en Jakob Dat zal zijn naam zijn en zo moeten jullie hem voortaan noemen’ God vertelt Mozes dat hij tegen de leiders van het volk moet zeggen dat God de Israëlieten heeft horen roepen en dat hij hen zal weghalen uit Egypte, en hen naar een land zal brengen dat groot en mooi is, en dat overvloeit van melk en honing. Dan moet hij met ze naar de farao gaan en tegen de farao zeggen dat ze de woestijn willen intrekken om offers te brengen. Maar Mozes sputtert tegen: ‘Wat moet ik doen als de leiders mij niet geloven?’ God laat hem een paar tekenen zien die hij dan aan de leiders moet laten zien als bewijs dat hij door God gestuurd is. En nog wil Mozes niet luisteren: ‘Ik ben niet zo’n goede spreker. Dat ben ik nooit geweest. Ik kan dit niet.’ God zegt dat hij Mozes zal helpen, maar Mozes vraagt of God niet iemand anders kan sturen. God wordt boos en zegt dat hij dan zijn broer Aäron maar moet meenemen. Mozes en Aäron gingen naar de farao. Die luisterde niet naar hen. Hij wilde de Israëlieten niet laten gaan. Toen trof Egypte de ene ramp na de andere: het water van de Nijl veranderde in bloed, sprinkhanen vraten alles kaal… Maar de farao gaf niet toe. Toch moest hij de Israëlieten wel laten gaan. Want de ergste ramp moest nog komen. De Heer zei tegen Mozes en Aäron: ‘Voortaan zal deze maand voor jullie de eerste maand van het jaar zijn. Zeg tegen de Israëlieten: Op de tiende dag van deze maand moet ieder gezin een schaap of een geit uitkiezen. Als je gezin te klein is om een heel dier te eten, moet je samen doen met je buren. Let erop, hoeveel mensen er zijn en hoeveel iedereen wil eten. Het dier dat jullie uitkiezen moet een mannetje zijn van één jaar en het mag geen enkel gebrek hebben. jullie moeten het apart houden tot de veertiende dag van deze maand. Op die dag, als het avond wordt, moeten alle Israëlieten de dieren slachten. Daarna moeten jullie wat van het bloed nemen. Strijk dat op de deurposten en de balk boven de deur van de huizen waar het dier gegeten zal worden. In diezelfde nacht nog moeten jullie het vlees braden en eten. Eet het met brood waar geen gist in zit en met bittere kruiden. Het vlees mag niet rauw of gekookt zijn. Jullie moeten het braden met kop, poten en ingewanden erbij. Jullie mogen niets bewaren tot de volgende morgen. Wat over is moeten jullie verbranden. Jullie moeten vlug dooreten en klaar zijn om op reis te gaan: je mantel onder de riem gesjord, je sandalen aan en een stok in je hand. Het is het paasfeest ter ere van mij. Die nacht zal ik door Egypte gaan. Van alle kinderen en dieren zal ik de oudste doden. Ik zal de goden van Egypte straffen. Het bloed op de deuren betekent, dat jullie in die huizen zijn. Wanneer ik het bloed zie, zal ik julllie huizen voorbijgaan. Er zal niets met jullie gebeuren als ik door Egypte ga. Deze dag is een feestdag ter ere van mij. Jullie en jullie nakomelingen moeten die altijd vieren en er dan aan denken wat ik heb gedaan. Zeven dagen lang moeten jullie brood eten waar geen gist in zit. Op de eerste dag moeten jullie alle gist wegdoen uit jullie huizen. Want als iemand brood eeet wara gist in zit, mag hij niet langer bij de Israëlieten blijven. Op de eerste en de zevende dag moeten jullie bij elkaar komen om mij te eren. Jullie mogen op die dagen niet werken, maar het eten klaarmaken mag wel. Jullie en jullie nakomelingen moeten het feest van de Ongegiste Broden altijd vieren. Want op die dag liet ik jullie wegtrekken uit Egypte. Zeven dagen lang mogen jullie niets eten waar gist in zit, en mag er geen gist in jullie huizen zijn. Dit geldt voor iedereen, ook voor de vreemdelingen, en overal waar jullie zullen wonen.’ Toen riep Mozes de Israëlieten bij elkaar en vertelde hen wat ze moesten doen. Tot slot zei hij: ‘Als jullie kinderen vragen waarom jullie dit doen, dan zullen jullie zeggen: Dit is het paasoffer voor de Heer. Want hij is in Egypte de huizen van de Israëlieten voorbij gegaan. Hij doodde de Egyptenaren, maar spaarde ons leven.’ Toen knielden de Israëlieten en dankten de Heer. Daarna gingen ze naar huis en deden wat Mozes en Aäron hadden gezegd. Midden in de nacht doodde de Heer alle oudste zonen in Egypte. Ook bij de dieren deed hij zo. Die nacht schrok iedereen wakker. Overal was luid geschreeuw te horen, want in elk huis was een dode. Diezelfde nacht moesten Mozes en Aäron bij de farao komen. ‘Ga onmiddellijk mijn land uit. Ga God vereren zoals jullie gevraagd hebben. Neem al je vee mee, maar ga!’ De Egyptenaren wilden dat de Israëlieten zo snel mogelijk vertrokken. De Israëlieten vroegen aan de Egyptenaren om gouden en zilveren sieraden en om kleren, en pakten hun bagage mee. God waakte over hen. De Israëlieten trokken in de richting van de Rietzee. God ging voor hen uit: overdag in een wolk en ’s nachts in een vuurzuil. De Egyptenaren kregen er spijt van dat ze de Israëlieten hadden laten gaan en ze wilden ze terughalen. De farao liet paarden voor de wagens spannen en riep zijn soldaten bij elkaar. De Israëlieten stonden bij de zee en zagen de Egyptenaren komen. Ze werden bang en riepen om de Heer. Zewaren boos op Mozes en vroegen hem of hij hen had meegenomen om daar te sterven. God zei tegen Mozes dat hij zijn staf moest uitstrekken over de zee. Het water splitste in tweeën en er kwam een pad door de zee. De Israëlieten trokken door de zee. Het water stond als een muur links en rechts van hen. De Egyptenaren joegen er achter aan. God liet de wielen van de wagens van de Egyptenaren vastlopen in het zand. Ze raakten in paniek en wilden terug gaan. Toen de Israëlieten aan de overkant van de zee waren, moest Mozes zijn arm weer over het water uitstrekken, en het water stroomde terug. Alle Egyptenaren verdronken. De Israëlieten trokken de woestijn in, en zoeken drie dagen naar water. Bij Mara vonden ze eindelijk water, maar dat was zo bitter, dat het niet te drinken was. Weer mopperde het volk tegen Mozes: ‘Ondrinkbaar water! We waren beter in Egypte gebleven!’ Mozes riep God om hulp, en de Heer toonde hem een stuk hout, waarmee hij het water zoet maakte. Ze trokken verder de woestijn in, en weer werd er gemopperd: er was niet genoeg te eten. God gaf manna uit de hemel en kwartels om ’s avonds te eten. Wat een verhaal! Spannend hè? Ik ken er een leuk liedje over? Laten we dat maar eens zingen! Liedje: Zomaar te gaan Zomaar te gaan met een stok in je hand Zonder te weten wat je zult eten. Zomaar te gaan met een stok in je hand Eindeloos ver is t beloofde land. Zomaar te gaan , wordt het leven of dood? Altijd maar banger, duurt het nog langer? Zomaar te gaan, wordt het leven of dood? In de woestijn worden kinderen groot. Zomaar te gaan met zijn woord als bewijs. Altijd maar lopen, altijd maar hopen. Zomaar te gaan met zijn woord als bewijs. Straks wonen wij in het paradijs. Het laatste stukje van het verhaal. We zijn er bijna! Ze trokken verder tot bij de berg Sinaï. Daar sloot God een verbond met zijn volk. Want God en de Israëlieten horen bij elkaar. Hij zei hun ook aan welke regels ze zich moesten houden. Deze regels worden wel de tien geboden of de tien woorden genoemd. God gaf de Israëlieten deze regels: ‘Ik ben de Heer, jullie God. Ik heb jullie laten wegtrekken uit Egypte, waar jullie slaven waren. Jullie mogen geen andere goden vereren. Jullie mogen geen godenbeelden maken. Ook mogen jullie geen beeld maken van alles wat in de hemel, op de aarde of in het water onder de aarde is. Jullie mogen voor zulke beelden niet neerknielen en ze niet vereren. Want ik ben de Heer, jullie God. Ik wil geen andere goden naast mij. De kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van de mensen die mij haten, zal ik straffen. Maar de nakomelingen van de mensen die van mij houden en die mijn voorschriften gehoorzamen zal ik altijd goed behandelen. Jullie mogen mijn naam niet op een verkeerde manier gebruiken. Want wie doet zal ik straffen. Denk aan de sabbat: dat moet een bijzondere dag voor jullie zijn. Zes dagen de week mogen jullie werken, maar op de zevende dag niet. Die dag is de sabbat, een dag ere van de Heer. Niemand mag dan werken: jullie zonen en dochters niet, jullie slaven en slavinnen niet, jullie dieren niet en ook de vreemdelingen die bij jullie wonen, niet. Want in zes dagen heb ik de hemel en de aarde gemaakt en de zee met alles wat daarin is. Maar op de zevende dag rustte ik uit van mijn werk. Daarom heb ik die dag gezegend en er een bijzondere dag van gemaakt. Heb eerbied voor je vader en moeder. Dan zul je lang leven in het land dat ik je geven zal. Je mag niemand vermoorden. Je mag je vrouw of man niet ontrouw zijn. Je mag niet stelen. Je mag aan de rechters geen leugens over iemand vertellen. Je moet niet iets willen hebben wat al van een ander is: zijn huis, zijn vrouw, zijn slaaf of slavin, zijn koe of ezel, of wat dan ook.’ Na deze regels ging Mozes nog een keer de berg op en hij kreeg van God heel veel regels. Ook zei God tegen Mozes dat er een speciale tent voor hem gebouwd moest worden: de tabernakel. In die tent moest een verbondskist, de ark, komen te staan. Alle speciale regels en voorschriften kreeg Mozes van de Heer te horen in de 40 dagen dat hij op de berg was. Veel van deze regels worden nog altijd nageleefd door de Joden. Dat was het hele verhaal! Vonden jullie het mooi? Dan is het nu tijd om een beetje te gaan puzzelen en knutselen. Puzzelblad maken Attributen uit het verhaal maken: biezen mandje, pyramide, zee met ‘watermuren’, woestijn met berg Sinaï Babbeltje met de kinderen: Het volk moppert nogal veel tijdens de tocht door de woestijn. Hoe reageren jullie als er iets niet gaat zoals jij wilt? God geeft regels aan het volk. Zijn regels leuk? Lastig? Nodig? Wat vind jij een goede regel? Mozes wil eerst niet naar God luisteren. Luister jij altijd als je iets moet doen? Spelletjes Levend ganzenbord: Het leven van Mozes en de tocht naar de berg Sinaï. Maak je klaar voor het paasfeest Bij dit spel is het de bedoeling dat groepjes kinderen materiaal verzamelen om pascha te kunnen vieren. Deze spullen kunnen ze verdienen door opdrachtjes te doen. Stok, geit of schaap, goud of zilver, matses, kruiden, een ei, sandalen. Opdrachtjes: 1. Hoelahoepen of touwtjespringen: draai 10 keer de hoepel om je middel of spring 10 x met twee benen tegelijk 2. Los de woordzoeker op 3. Rijg een ketting 4. Versier een koekje 5. Hinkelbaan: leg het parcours 2x af 6. Probeer te eten als een kip, kakel, fladder met je vleugels en spring 4x in de lucht. 7. Estafetteketting: nummer 1 loopt heen en weer, geeft nummer 2 een hand, en zo verder tot het hele groepje aan elkaar vast zit. 1. Hoelahoepen of touwtjespringen. Draai de hoepel 10 maal rond je middel. Spring 20 x afwisselend op 1 been. 3.Rijg een ketting van 20 kralen. 4. Versier een koekje. 5. Hinkelbaan: leg het parcours 2 x af. 6. Probeer te eten als een kip, kakel, fladder met je vleugels en spring 4 x in de lucht. 7.Estafetteketting: nummer 1 loopt heen en weer, geeft nummer 2 een hand, ze lopen weer heen en weer, ze geven nummer 3 een hand, en zo verder. 2. Los de woordzoeker op.