nummer 5 MBB mei 2014 Drieluik ‘De fiscale behandeling van pensioensparen’ – Deel II: Wat heeft netto in petto? Dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn1, mr. M.E.C. Boumans cpl2, mr. G. van Ginkel3 en E.H.M. Janssen MSc., LL.M4 te komen, zonder dat hij daarbij gebruik kan maken van de omkeerregel. Hierbij gaan wij specifiek in op het nettopensioen. Deze bijdrage maakt onderdeel uit van het Allereerst lichten wij het begrip nettopensioen nader toe. Vervolgens wordt de toenemende behoefte aan nettopensioen beschreven. Daarna gaan we in op de fiscale behandeling van het nettopensioen en de positie hiervan in de Pensioenwet (PW). Als sluitstuk gaan we in op de meerwaarde van het nettopensioen als oudedagsvoorziening. drieluik ‘De fiscale behandeling van pensioensparen’. In het eerste artikel van ons drieluik – dat in het vorige MBB-nummer is gepubliceerd – zijn wij ingegaan op het belang en de functie van de omkeerregel voor ons pensioenstel- Wij beperken ons in deze bijdrage tot het ouderdomspensioen. Deze bijdrage is geschreven naar de stand van zaken per 22 april 2014. sel. In dit tweede deel staat de vraag centraal welke betekenis nettopensioen kan spelen in het pensioenstelsel en wat de meerwaarde 2. Nettolijfrente of nettopensioen? van nettopensioen is als oudedagsvoorziening. Wij verstaan in deze bijdrage onder nettopensioen het pensioen dat werkgever en werknemer (sociale partners) in het kader van de arbeidsrelatie afspreken (tweede pijler). Het betreft pensioen dat onder de werkingssfeer van de PW valt, maar waarbij de fiscale faciliteit (de omkeerregel) voor dit pensioen ontbreekt. De premies worden betaald uit het nettoloon en de uitkeringen zijn onbelast. In het volgende MBB-nummer wordt het laatste artikel van ons drieluik gepubliceerd. In dit sluitstuk staat de vraag centraal op welke wijze zelfstandig pensioensparen mogelijk is en zou kunnen zijn, en hoe zich dit onderscheidt van het pensioensparen via de werk- Per 2015 wordt naar verwachting een ‘nieuwe’ nettopensioenregeling geïntroduceerd voor pensioenopbouw boven een inkomen van € 100.000.6 Deze ‘nieuwe’ nettopensioenregeling – beter bekend als de nettolijfrente – is vormgegeven als een derdepijlerproduct. Kenmerk daarvan is dat het gaat om een vrijwillige voorziening, waarbij het initiatief daarvoor bij de belastingplichtige zelf ligt. Lijfrenten in de derde pijler zijn in Nederland niet het werkterrein van pensioenfondsen maar van levensverzekeraars, banken en beleggingsinstellingen. Dit geldt ook voor de nettolijfrente.7 gever. 1.Inleiding De mogelijkheden om met fiscale ondersteuning te sparen voor de oudedag zijn de laatste jaren in belangrijke mate neerwaarts aangepast. De overheid gaat meer en meer uit van de financiële zelfredzaamheid van de burger. Althans, dat is een van de belangrijkste argumenten die het kabinet noemt bij de versobering van de fiscale faciliëring van pensioensparen die zij voor 2015 voor ogen heeft.5 De drijfveer lijkt echter mede ingegeven te zijn door het behalen van een forse bezuinigingsdoelstelling. In deze bijdrage worden de mogelijkheden geschetst die een werknemer nog tot zijn beschikking heeft om tot de gewenste oudedagsvoorziening 1 Onder druk van de pensioensector en op verzoek van vrijwel de gehele Tweede Kamer zegde staatssecretaris Wiebes toe voor 2 april jl. een richtinggevende brief te sturen over de vraag hoe de nettolijfrente ook binnen de tweede pijler gestalte kan krijgen. Deze brief is op 28 maart jl. verschenen en komt verderop in het artikel nader aan de orde.8 Het is opmerkelijk dat Wiebes in zijn brief spreekt over ‘nettolijfrente in de tweede pijler’, een terminologie die onzes inziens onjuist is. Kenmerk van de tweede pijler is nu juist dat sprake is van pensioen in de zin van de PW. Lijfrenten hebben daarin geen plek. Wij spreken in het vervolg van dit artikel dan ook over ‘100k+ nettopensioen’ (hetgeen een zuiverdere begripsomschrijving is) en niet over een netto- Werkzaam als universitair hoofddocent bij Maastricht Centre for Taxation, Maastricht University. 2 Werkzaam bij PGGM en als promovendus verbonden aan het Expertisecentrum Pensioenrecht van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij schreef dit artikel op persoonlijke titel. 3 Werkzaam als senior juridisch beleidsmedewerker bij PGGM. Zij schreef dit artikel op persoonlijke titel. 4 Werkzaam als pensioenadviseur bij Pensions, Actuarial & Insurance Services van PwC en werkzaam als promovendus bij het Maastricht Centre for Taxation, Maastricht 6 5 Kamerstukken I, 2013-2014, 33 847, nr. B (Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend University. inkomen en het Belastingplan 2014). Kamerstukken I, 2013-2014, 33 847, nr. B (Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend 7 Zie voorgesteld art. 5.16a Wet IB 2001. inkomen en het Belastingplan 2014). 8 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 610, nr. L. 221 nummer 5 MBB mei 2014 d r i e lu i k ‘ d e f i s c a l e b e ha n d e l i n g va n p e n s i o e n s pa r e n ’. d e e l i i : wat h e e f t n e t t o i n p e t t o ? 222 lijfrente als we het hebben over aanvullende opbouw boven een inkomen van € 100.000 in de tweede pijler. We bedoelen echter hetzelfde. Waar nodig maken wij in dit artikel onderscheid tussen de 100k+ nettopensioenregeling en de huidige nettopensioenregelingen. 3. Aanleiding behoefte aan nettopensioen Nettopensioen staat in toenemende mate in de belangstelling. Aanleiding hiervoor is met name de versobering van het fiscale kader voor pensioensparen, wat voornamelijk is ingegeven door bezuinigingen. Bij de invoering van de wetgeving inzake de afschaffing van VUT en prepensioen9 in 2006 werd pensionering vóór de 65-jarige leeftijd niet langer fiscaal gefacilieerd. Vanaf dat moment werden eventuele oplossingen in de nettosfeer meer relevant, vooral voor mensen met een zwaar beroep voor wie doorwerken tot 65 jaar niet zonder meer tot de mogelijkheden behoort.10 In de jaren die daarop volgden werd het fiscale kader voor de oudedag nog verder versoberd (o.a. verlaging van de opbouwpercentages en verhoging van de pensioenrichtleeftijd11) met als voorlopig sluitstuk de indiening van het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014’ (‘wetsvoorstel versobering fiscaal kader pensioen’).12 Het wetsvoorstel regelt onder andere dat met ingang van 1 januari 2015 de fiscaal maximale pensioenopbouw voor een ouderdomspensioen, uitgaande van een middelloonregeling, maximaal 1,875% van het pensioengevend salaris per jaar mag bedragen. Daarnaast wordt met ingang van dezelfde datum het pensioengevend inkomen waarover pensioen mag worden opgebouwd ‘afgetopt’ op € 100.000. Het fiscale kader voor de oudedagsvoorzieningen in de derde pijler en het fiscale pensioenkader voor IB-ondernemers13 wordt in gelijke mate verlaagd. 9 Wet van 24 februari 2005, houdende wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/ prepensioen en introductie levensloopregeling), Stb. 2005, 115. Gestileerd rekenvoorbeeld 1: jaarlijkse fiscaal maximale opbouw ouderdomspensioen o.b.v. middelloonregeling Uitgangspunten: • opbouwpercentage 2014: 2,15% van het pensioengevend salaris • opbouwpercentage 2015: 1,875% van het pensioengevend salaris • aftopping pensioengevend salaris op € 100.000 2014 2015 2014 2015 Pensioengevend salaris € 35.000 € 35.000 € 150.000 € 150.000, echter door aftopping gemaximeerd op € 100.000 AOWfranchise € 13.449 € 13.449 € 13.449 € 13.449 Pensioengrondslag € 21.551 € 21.551 € 136.551 € 86.551 Jaarlijkse opbouw € 463 € 404 € 2.936 € 1.623 -13% Zoals bovenstaand rekenvoorbeeld laat zien, wordt vooral een hooggesalarieerde werknemer hard getroffen door de maatregelen van het kabinet. Om de pijn te verzachten heeft het kabinet voor inkomens boven de aftoppingsgrens een additionele fiscaal vriendelijke oudedagsvoorziening geïntroduceerd, namelijk de 100k+ nettopensioenregeling. Voor het inkomen boven de € 100.000 mag een oudedagsvoorziening worden opgebouwd die ongeveer overeenkomt met een jaarlijkse brutopensioenopbouw van 1,875% van het gemiddeld verdiende arbeidsinkomen. De premie of inleg wordt betaald uit het netto-inkomen. Hierover is reeds belasting betaald en de uitkeringen zijn dan ook vrijgesteld van belastingheffing in box 1. Tevens wordt volgens het wetsvoorstel de waarde van de aanspraak vrijgesteld in box 3.14 Mensen met een pensioengevend inkomen lager dan € 100.000 kunnen niet deelnemen aan een 100k+ nettopensioenregeling, zij worden immers niet geraakt door de aftoppingsmaatregel en kunnen dus – in beginsel – over hun volledig pensioengevend inkomen fiscaal gefacilieerd pensioen opbouwen. 10 Zie ook: M. Hoofiën, ‘Nettopensioensparen de oplossing voor “zware” beroepen’, Pensioen Magazine, oktober 2012, p. 7. 11 Denk bijvoorbeeld aan de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, Stb. 2012, 328. 12 Kamerstukken I, 2013-2014, 33 847, nr. B (Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014). 13 Zie ook: G. van Ginkel, M.E.C. Boumans en A.H.H. Bollen-Vandenboorn, ‘Het nieuwe Witteveenkader in de IB-sfeer’, WFR 2013/756. -45% 14 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 3, p. 2. MBB nummer 5 mei 2014 d r i e lu i k ‘ d e f i s c a l e b e ha n d e l i n g va n p e n s i o e n s pa r e n ’. d e e l i i : wat h e e f t n e t t o i n p e t t o ? 223 Door de versobering van de maximale pensioenopbouw zullen veel pensioenregelingen in de tweede pijler en oudedagsvoorzieningen in de derde pijler neerwaarts aangepast moeten worden. Dit roept de vraag op of er naast de gefacilieerde (bruto) pensioenregelingen nog mogelijkheden zijn om additioneel te sparen voor de oudedag, uitgaande van de premisse dat hier ook daadwerkelijk behoefte aan bestaat. Immers, als we allemaal langer doorwerken, zal het – volgens de berekeningen die het kabinet toont – mogelijk zijn een pensioen van in ieder geval 75% van het gemiddelde inkomen te bereiken.15 Dit zou betekenen dat geen sprake is van een versobering en dat wellicht geen behoefte bestaat aan aanvullende mogelijkheden voor pensioenopbouw. Gestileerd rekenvoorbeeld 2: jaarlijkse opbouw ouderdomspensioen o.b.v. middelloonregeling inclusief 100k+ nettopensioenregeling De introductie van de 100k+ nettopensioenregeling betekent voor de hooggesalarieerde werknemer uit rekenvoorbeeld 1 het volgende. De werknemer mag over € 50.000 pensioen sparen in de 100k+ nettopensioenregeling. Dit betekent dat hij nog ongeveer € 50.000 * (1 – 52% belasting) * 1,875% = € 450 jaarlijks netto mag sparen. Wij spreken hier bewust van ‘ongeveer’ aangezien (zoals later in dit artikel aan bod komt) het daadwerkelijk te sparen bedrag ook afhankelijk is van de leeftijd van de werknemer. De premie-inleg zal namelijk worden bepaald aan de hand van een leeftijdsafhankelijke staffel. Als we het bedrag van € 450 bruteren tegen 52% (om een zuivere achteruitgang in pensioenopbouw te laten zien ten opzichte van het te sparen brutobedrag in 2014) komen we uit op een totaal te sparen bedrag in de 100k+ nettopensioenregeling van € 938. 2015 (zonder 100k+ netto-pensioenregeling) 2015 (met 100k+ netto-pensioenregeling) Pensioen­ € 150.000 gevend salaris € 150.000, echter door aftopping gemaximeerd op € 100.000 € 150.000, echter door aftopping gemaximeerd op € 100.000 AOWfranchise € 13.449 € 13.449 € 13.449 Pensioengrondslag € 136.551 € 86.551 € 86.551 Jaarlijkse opbouw € 2.936 € 1.623 € 2.560 2014 De praktijk leert echter dat er situaties zijn, waardoor behoefte blijft bestaan aan een hogere pensioenopbouw dan een pensioenregeling biedt. Het enkele feit dat er geen fiscale faciliteit meer bestaat, doet niet af aan de behoefte van een eventueel hoger of eerder ingaand pensioen. Dit geldt bijvoorbeeld in de volgende situaties: – er is sprake van korting op het pensioen of gemiste indexatie; – werknemers kunnen in periodes van werkloosheid of ziekte/arbeidsongeschiktheid pensioenopbouw missen; – er is sprake van een zwaar beroep of een andere reden op grond waarvan een individu graag eerder zou willen uittreden. Deze wens kan overigens zowel bij een werknemer (fysiek zware arbeid) als bij een werkgever (tegengaan van een vergrijsd personeelsbestand) leven. In de hierna volgende paragrafen wordt beschreven welke mogelijkheden het nettopensioen kan bieden. 4. Fiscale wetgeving nettopensioen -13% 4.1. Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) Bovenstaand voorbeeld laat zien dat wanneer een hooggesalarieerde werknemer maximaal bijspaart in een 100k+ nettopensioenregeling, hij (grofweg) eenzelfde achteruitgang kent in zijn pensioenopbouw (2014 versus 2015) als een laaggesalarieerde werknemer. Let wel, de jaarlijkse pensioenopbouw van de hooggesalarieerde werknemer (€ 2.560) bestaat voor een deel uit brutopensioen (€ 1.623) en een deel uit netto spaargeld (€ 938). Over dit laatste bedrag dient eerst belasting betaald te worden alvorens het in de ‘pensioenspaarpot’ wordt gestopt. Daadwerkelijk wordt dus € 450 in de ‘pensioenspaarpot’ gestopt en niet € 938. Zoals wij in het eerste deel van ons drieluik hebben laten zien, geeft de Wet LB 1964 een fiscale faciliteit om pensioenopbouw te stimuleren (omkeerregel). Een werkgever kan ervoor kiezen daar geen gebruik van te maken of een pensioenregeling aan te bieden die buiten de grenzen van een fiscaal gefacilieerde pensioenregeling in de zin van hoofdstuk IIB Wet LB 1964 (‘Witteveenkader’) valt, zoals een nettopensioenregeling. Een nettopensioenregeling kent in feite een tegenovergestelde fiscale behandeling in vergelijking met een brutopensioenregeling. Bij een nettopensioenregeling worden 15 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 7, p. 3. nummer 5 MBB mei 2014 d r i e lu i k ‘ d e f i s c a l e b e ha n d e l i n g va n p e n s i o e n s pa r e n ’. d e e l i i : wat h e e f t n e t t o i n p e t t o ? 224 de aanspraken belast, zijn premies niet aftrekbaar en zijn de uitkeringen vrijgesteld16 (TEE-systeem), terwijl bij een brutopensioenregeling de aanspraken onbelast blijven, de premies aftrekbaar zijn en de uitkeringen belast17 (EET-systeem, mits voldaan aan de regels van het Witteveenkader). De nettopensioenregeling kenmerkt zich dus als een pensioenregeling waarop de omkeerregel niet van toepassing is. 4.2. Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) 4.2.1 Box 1 Eén van de voordelen van nettopensioensparen is dat het rendement dat wordt behaald op de inleg buiten de belastingheffing blijft van box 1. Er wordt immers direct belasting betaald over de verkregen aanspraken. Dit voordeel kan echter teniet worden gedaan als een progressienadeel ontstaat in het geval dat de uitkeringen zijn vrijgesteld van belasting tegen een lager tarief dan waartegen de aanspraken belast waren. De deelnemer aan de nettopensioenregeling heeft tijdens de uitkeringsfase waarschijnlijk weinig belastbaar inkomen. Dan kan mogelijk geen (volledige) aftrek van de hypotheekrente plaatsvinden of kunnen andere aftrekposten niet (volledig) worden geëffectueerd. Wellicht kan dit nadeel voor een deel worden ondervangen via middeling.18 Indien de werknemer tijdens de uitkeringsfase van het nettopensioen echter nog overige bruto-inkomsten heeft, doet dit nadeel zich niet of in mindere mate voor. 4.2.2.Box 3 Zoals hierboven aangegeven zijn de aanspraken in een nettopensioenregeling belast in box 1. Daarna wordt deze waarde bovendien onderdeel van de heffingsgrondslag in box 3. Onder de Wet IB 2001 is in art. 2.14 Wet IB 2001 de rangorde geregeld, hetgeen met zich brengt dat indien en voor zover sprake is van een pensioenregeling in de zin van het Witteveenkader, dit een vrijgesteld loonbestanddeel is in box 1. In die hoedanigheid kan het dan niet worden belast in box 3. Daar een nettopensioenregeling het ‘spiegelbeeld’ vormt van een brutopensioenregeling en niet voldoet aan de grenzen van het Witteveenkader, gaat dit dus niet op en dient de waarde van de pensioenaanspraak van huidige nettopensioenregelingen opgegeven te worden in box 3. Na vermindering met het heffingvrije vermogen (2014: € 21.139) dient hierover jaarlijks 1,2% vermogensrendementsheffing te worden betaald.19 Op grond van de Wet LB 1964 wordt de waarde van de pensioenaanspraak bepaald door de waarde in het economische verkeer. Dit is het bedrag dat voor het inkopen van de aanspraak bij een verzekeraar zou moeten worden gestort.20 Op grond van de Wet IB 2001 gelden echter andere waarderingsregels.21 De waarde wordt dan gevonden door toepassing van forfaitaire rekenregels. Hierbij wordt niet verwezen naar de waarderingsregel uit de Wet LB 1964. Dit leidt ertoe dat een en dezelfde aanspraak fiscaal verschillend gewaardeerd wordt. De 1,2% vermogensrendementsheffing is momenteel een kostenverhogende factor voor werkgevers als zij een nettopensioenregeling aanbieden en de kosten van de vermogensrendementsheffing vergoeden. Naarmate de opbouw- en de uitkeringsfase langer duren, zal de kostenverhoging zwaarder wegen.22 Er kan daarentegen ook voor gekozen worden om de kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de werknemer te laten komen. Bij de 100k+ nettopensioenregeling speelt dit issue niet. Boven dit inkomen kan een oudedagsvoorziening worden opgebouwd in de vorm van een nettopensioen dat overeenkomt met een jaarlijkse brutopensioenopbouw van 1,875% middelloon. Hiervoor wordt, uitgaande van gelijke behandeling met de nettolijfrente in de Wet IB 2001, naar verwachting een box 3-vrijstelling gecreëerd. Deze 100k+ nettopensioenregeling zal dan in zijn geheel geen onderdeel zijn van de heffingsgrondslag in box 3. Om dit te bewerkstelligen is wel een wijziging van de Wet IB 2001 nodig.23 4.2.3.Afkoop Volgens het kabinet is het nettopensioen bedoeld om voor het inkomensgedeelte boven de aftoppingsgrens van € 100.000 te voorzien in inkomen voor de oude dag. Het is niet de bedoeling dat het nettopensioen eerder wordt opgenomen (vóór pensioendatum). Gebeurt dat toch, dan vervalt de vrijstelling voor box 3.24 Het gaat hierbij om de box 3-vrijstelling vanaf dat tijdstip en niet de box 3-vrijstelling voor het verleden. Het verlies van de fiscale faciliteit van de box 3-vrijstelling leidt er volgens het kabinet toe dat de nettolijfrente (100k+ nettopensioen dus) niet wordt aangewend voor andere (bijvoorbeeld consumptieve) doeleinden dan een oudedagsvoorziening.25 De Tweede Kamer vond dit onvoldoende. Staatssecretaris Wiebes heeft daarom in zijn brief van 28 maart jl. aangegeven dat het reeds genoten box 3-voordeel toch wordt teruggenomen bij een onregelmatige handeling. Om de uitvoeringskosten en administratieve lasten te beperken kiest het kabinet daarbij 20 Art. 3.12 Uitv.reg. LB 2011. 21 Art. 5.23 Wet IB 2001 jo. art. 19 Uitv.besl. IB 2001. 22 P. Conneman (2014), ‘Nettopensioen en fiscale ruimte’, Pensioen & Praktijk, januarifebruari 2014, p. 28. 23 Zie het nieuw voorgestelde art. 5.16 Wet IB 2001 voor de nettolijfrente. Zie voor een 16 Art. 10 Wet LB 1964. tekstvoorstel van de benodigde wetswijziging voor de 100k+ nettopensioenregeling: 17 Art. 11, lid 1, onderdeel c, Wet LB 1964 jo. art. 11, lid 1, onderdeel j, onder 1°, Wet LB H. Kappelle, E. Lutjens en I. Witte, Notitie inzake: Nettopensioen in de tweede pijler, 1964 en art. 3.100 Wet IB 2001. VU Expertisecentrum Pensioenrecht, 2014, p. 6‑7. 18 Art. 3.154 Wet IB 2001. 24 Zie het nieuw voorgestelde art. 5.16c Wet IB 2001. 19 Art. 2.13 jo. art. 5.2 Wet IB 2001. 25 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 7, p. 12. nummer 5 MBB mei 2014 d r i e lu i k ‘ d e f i s c a l e b e ha n d e l i n g va n p e n s i o e n s pa r e n ’. d e e l i i : wat h e e f t n e t t o i n p e t t o ? 225 voor een forfaitaire benadering. Bij de berekening van het forfaitaire voordeel dient de gemiddelde inleg te worden bepaald en het aantal jaren waarin het box 3-voordeel is genoten. Voor de gemiddelde inleg wordt uitgegaan van de helft van de waarde van het nettopensioen op het moment van afkoop. Voor het aantal jaren waarin wordt deelgenomen wordt uitgegaan van een inleg vanaf 1 januari 2015 met een maximum van 10 jaar. Om te voorkomen dat de forfaitaire benadering voor belastingplichtigen onevenredig ruw uitwerkt, is het kabinet voornemens een tegenbewijsmogelijkheid op te nemen. Wij vragen ons af waarom het kabinet kiest voor dit maximum. Er kunnen zich immers situaties voordoen waarbij iemand op jonge leeftijd carrière maakt en daardoor mag deelnemen aan een 100k+ nettopensioenregeling waardoor hij langer dan 10 jaar deelneemt. Hij hoeft bij opname voor pensioendatum dan ‘slechts’ zijn genoten box 3-voordeel over een maximumperiode van 10 jaar terug te betalen. Ten aanzien van de revisierente merkt het kabinet – terecht – op dat deze betrekking heeft op het rentevoordeel dat de desbetreffende belastingplichtige heeft genoten als gevolg van het feit dat de heffing ten onrechte op een later moment plaatsvindt, doordat de inleg destijds ten onrechte niet in box 1 is belast. Bij een nettopensioen is dat laatste niet het geval.26 Revisierente is dan niet aan de orde. 5. Civiele wetgeving nettopensioen Zoals eerder benoemd, komt nettopensioen in de tweede pijler pas in de brief van de staatssecretaris van Financiën van 28 maart jl. voor het eerst meer expliciet in de schijnwerpers te staan.27 Dit terwijl nettopensioen feitelijk altijd al mogelijk was, maar gezien de fiscale ondersteuning werd vrijwel altijd gekozen voor een brutopensioen. Een voorbeeld van een nettopensioenregeling is de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds KLM Cabinepersoneel, waarbij deelnemers verplicht 2% van hun grondslag inleggen ten behoeve van een nettopensioen.28 Nu nettopensioen een oplossing kan zijn voor de werknemer die behoefte heeft aan meer pensioenopbouw dan fiscaal is toegestaan, is het relevant te realiseren waar het vervallen van de fiscale faciliëring toe leidt. Heeft dit bijvoorbeeld ook gevolgen voor de toepasselijkheid van civiele wet- en regelgeving? Anders gezegd: In hoeverre is een nettopensioen nu wezenlijk anders dan een brutopensioen? Is de PW van toepassing en zijn er daarbij nog verschillen te onderkennen tussen het huidige en het 100k+ nettopensioen? 5.1. De Pensioenwet De Pensioenwet is bepalend voor hetgeen onder pensioen moet worden verstaan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de vraag of de PW van toepassing is op nettopensioen en wat de gevolgen hiervan zijn. Op grond van de PW zijn de constitutieve vereisten voor pensioen: – de koppeling met een arbeidsrelatie; – het geldelijk vastgesteld zijn van de uitkering; – het feit dat alleen sprake is van pensioen als het een uitkering betreft die verband houdt met ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid. Al deze elementen zijn terug te vinden in de definities van de verschillende pensioensoorten, zoals die worden genoemd in de PW.29 Het moet dus gaan om een pensioen zoals dat tussen een werkgever en een werknemer is overeengekomen.30 Als werkgever en werknemer een nettopensioen overeenkomen, dan is de PW van toepassing als aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan. De fiscale faciliëring is daarbij niet relevant. Een pensioenregeling die niet voldoet aan het Witteveenkader kan dus heel goed een pensioenregeling in de zin van de PW zijn.31 5.2. Consequenties kwalificatie PW, maar geen toepassing fiscale omkeerregel Welke gevolgen heeft het van toepassing zijn van de PW en het ontbreken van de fiscale ondersteuning op de vormgeving van het nettopensioen? We merken de volgende zaken op: a. Meer flexibiliteit voor de werknemer/werkgever De fiscale wet- en regelgeving inzake pensioen is vrij gedetailleerd. Zo zijn er strikte regels inzake de ingangsdatum van het pensioen. Nu deze fiscale eisen niet van toepassing zijn, kan bijvoorbeeld vrij overeengekomen worden op welk moment het pensioen ingaat. De PW kent in dat opzicht geen beperkingen. Dit kan een voordeel zijn voor zowel de werkgever als de werknemer, nu zij in geval van bijvoorbeeld fysiek zware arbeid toch met elkaar kunnen 26 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 7, p. 15. 29 Zie de definities van pensioen en de verscheidene pensioensoorten in art. 1 PW. 27 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 24, p. 41 en Kamerstukken I, 2013-2014, 30 De pensioenovereenkomst als bedoeld in art. 1 PW. 33 610, nr. L. 28 Stichting Pensioenfonds KLM Cabinepersoneel, ‘Pensioenreglement netto aanvullende 31 Zie ook HR 14 maart 2014, nr. 13/00920, ECLI:NL:HR:2014:625. In deze zaak heeft de Hoge Raad het volgende geoordeeld: ‘De wijze waarop de dotaties fiscaalrechtelijk pensioenregeling’, tekst van 19 september 2013, http://www.klmcabinefonds.nl/sites/ worden gewaardeerd is een kwestie die geheel losstaat van de rechtsgeldigheid van de www.klmcabinefonds.nl/files/NAP%20(11april2013).pdf. toezegging.’ nummer 5 MBB mei 2014 d r i e lu i k ‘ d e f i s c a l e b e ha n d e l i n g va n p e n s i o e n s pa r e n ’. d e e l i i : wat h e e f t n e t t o i n p e t t o ? 226 overeenkomen dat de werknemer eerder dan fiscaal is voorgeschreven (67-jarige leeftijd)32 pensioneert. b. Alleen vrijwillige deelname toegestaan Deelname aan de 100k+ nettopensioenregeling door de werknemer is alleen op vrijwillige basis mogelijk. Dit heeft het kabinet in de toelichting op de introductie van de nettolijfrente herhaaldelijk benadrukt.33 Het kabinet is van mening dat het niet wenselijk is werknemers te verplichten deel te nemen aan een nettopensioenregeling, als werknemers daar geen behoefte aan hebben. Zeker niet als het financieel redzame werknemers betreft met een inkomen van meer dan € 100.000. Overigens heeft het kabinet aangegeven dat het aantal werknemers dat meer dan € 100.000 verdient, slechts 2% van alle werknemers betreft.34 In 2011 kwam dit neer op ongeveer 145.000 werknemers.35 Om te bewerkstelligen dat daadwerkelijk sprake is van een vrijwillige deelname aan de 100k+ nettopensioenregeling heeft het kabinet de volgende zaken geregeld: 1. De PW wordt aangepast; pensioenfondsen mogen op grond van art. 117 PW alleen een nettopensioenregeling aanbieden als het een vrijwillige pensioenregeling betreft (dit in aanvulling op de basispensioenregeling, waar een werknemer wél gehouden is om in deel te nemen).36 Opvallend is dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt naar de hoogte van het pensioengevend inkomen. Zowel nettopensioen beneden als boven de aftoppingsgrens mag alleen een vrijwillige regeling betreffen. Daarnaast was bij de invoering van de Wet VPL37 al een zodanige wijziging voorgesteld dat fiscaal bovenmatige regelingen met ingang van 1 januari 2015 niet meer onder de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds kunnen vallen.38 Overigens hoeft een pensioenregeling die onder de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds valt, niet per definitie in te houden dat de werknemer ook verplicht moet deelnemen aan een pensioenregeling. Het is mogelijk een vrijwillige pensioenregeling onder de verplichtstelling te laten vallen. In dat geval houdt de verplichtstelling niets anders in dan dat de werkgever de premies van de werknemer die wil 32 Art. 18a, lid 4, onder 6º, Wet LB 1964. deelnemen, inhoudt op het loon en afdraagt aan het pensioenfonds. 2. Ook zal, conform het staande beleid van de overheid, een bepaling inzake de deelname aan een nettopensioenregeling in een cao niet algemeen verbindend verklaard worden. Er kan dus niet door middel van een cao worden afgedwongen dat werknemers verplicht moeten deelnemen aan een nettopensioenregeling. 3. Verder wordt aan de voorwaarde van vrijwilligheid invulling gegeven door te bepalen dat sprake is van een onregelmatige handeling (de vrijstelling in box 3 wordt teruggenomen) als de werkgever een bijdrage levert aan de 100k+ nettopensioenregeling voor een werknemer, en hij deze bijdrage niet in dezelfde mate geeft aan zijn overige werknemers die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren.39 Dit betekent dat de werkgever op dit punt wordt gedwongen alle vergelijkbare werknemers op dezelfde wijze te behandelen. Hiermee wordt de vrijheid van de werkgever om te variëren in zijn beloningsbeleid beperkt. Voor zover de werkgever overgaat tot het doen van een bijdrage dient rekening te worden gehouden met een mogelijke extra complicatie. Een werknemer claimt jaarlijks in zijn aangifte inkomstenbelasting (dus buiten de werkgever om) de vrijstelling in box 3 voor deze 100k+ nettopensioenregeling. Een werknemer weet niet of ook zijn collega-werknemers die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren als hijzelf, van zijn werkgever een dergelijke bijdrage hebben ontvangen.40 Wat gebeurt als achteraf blijkt dat de werknemer onterecht een box 3-voordeel heeft genoten omdat zijn collega-werknemers een lagere/hogere bijdrage van de werkgever hebben ontvangen? In dat geval zal hij het genoten box 3-voordeel moeten terugbetalen aan de Belastingdienst. Kan de werknemer dat bedrag verhalen op zijn werkgever? 4. Ook betekent deze eis een nettoloonsverhoging voor de werknemers die besluiten niet mee te doen met de 100k+ nettopensioenregeling. Een soortgelijke eis gold ook voor werkgeversbijdragen aan de levensloopregeling. De werkgever moet zich hierbij bewust zijn van het feit dat als hij een bijdrage levert, hierop de gelijkebehandelingswetgeving van toepassing is.41 Hij mag geen onderscheid maken bij de hoogte van 33 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 7, p. 9. 34 Kamerstukken I, 2013-2014, 33 847, nr. D, p. 18. 39 Zie het nieuw voorgestelde art. 5.16c, lid 1, onderdeel d, Wet IB 2001. 35 De Telegraaf, 14 maart 2013, ‘145.000 mensen verdienen meer dan een ton’. 40 Zie ook NOB (2014), ‘Commentaar van de Commissie Wetsvoorstellen van de 36 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 610, nr. 2 (art. VII, onder B). Nederlandse Orde van Belastingadviseurs bij het wetsvoorstel Wijziging van de 37 Wet van 24 februari 2005, houdende wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/ prepensioen en introductie levensloopregeling), Stb. 2005, 115. 38 Zie art. VII, dat de voorgestelde wijziging van art. 2, lid 3, Wet Bpf bevat, Kamerstukken II, 2003-2004, 29 760, nr. 2. pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 (33 874)’, brief van 3 februari 2014, p. 2-3. 41 Wet van 17 december 2003, houdende gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs (Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid), Stb. 2004, 30. nummer 5 MBB mei 2014 d r i e lu i k ‘ d e f i s c a l e b e ha n d e l i n g va n p e n s i o e n s pa r e n ’. d e e l i i : wat h e e f t n e t t o i n p e t t o ? 227 de werkgeversbijdrage op grond van leeftijd. Het is vaste rechtspraak van de Commissie van de Rechten van de Mens dat het hanteren van een voor iedereen gelijke premie (percentage van de grondslag) of actuarieel gelijke premie met koppeling aan leeftijd of geslacht is toegestaan, als dit voor werknemers leidt tot een gelijke pensioenuitkering. Voor het onderscheid moet echter wel een objectieve rechtvaardiging gegeven worden sinds de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 september 2013.42 te onderzoeken hoe de nettolijfrente in de tweede pijler kan worden uitgevoerd. Voorwaarden hierbij zijn: – het moet gaan om vrijwillige deelname aan de nettoregeling, en – er moet sprake zijn van fiscale hygiëne. Het is op zich niet onbegrijpelijk dat de overheid in deze tijd werknemers meer keuzevrijheid en verantwoordelijkheid geeft ten aanzien van hun pensioen. Nadeel kan zijn dat werknemers kiezen voor consumptie, waardoor zij bij pensionering niet meer in staat zijn hun leven(sstijl) op het door hen gewenste niveau voort te zetten. Voor een werkgever kan het een voordeel zijn als al zijn werknemers deelnemen aan een nettopensioenregeling, zodat iedere werknemer onder dezelfde omstandigheden hetzelfde pensioenniveau kan bereiken. Anderzijds kunnen werknemers juist ook erg tevreden zijn als de werkgever hen extra vrij te besteden loonruimte biedt. Een ander nadeel kan zijn dat de werkgever geconfronteerd wordt met een vergrijzend personeelsbestand als werknemers kiezen voor een vrij te besteden loonsverhoging. Voordeel voor de overheid is dat zij door de verlaging van de pensioenopbouw en de gedeeltelijke afschaffing van de pensioenopbouw belastingopbrengsten genereert. Nadeel is dat er in de toekomst minder belastingopbrengsten zullen zijn.43 In de brief van 28 maart jl. is voorgesteld om voor pensioenfondsen46 die een 100k+ nettopensioen47 aanbieden wettelijk vast te leggen dat zij een gescheiden administratie moeten bijhouden. Hierbij wordt gedacht aan scheiding ten aanzien van technische voorzieningen, vereist eigen vermogen, beleggingen, verzekeringsrisico’s en uitvoeringskosten. Op deze wijze kan worden bezien of er voor de nettoregeling een kostendekkende premie wordt gevraagd en of de kostentoerekening op juiste wijze geschiedt. De vrees bestaat dat door kruissubsidiëring van de bruto- naar de nettoregeling de fiscus geld misloopt. Er kunnen zich namelijk situaties voordoen dat binnen de nettoregeling onvoldoende opgebouwd is om het pensioen uit te keren. Vanwege de eis van één financieel geheel48 zal dan (nadat alle overige sturingsmiddelen zijn ingezet) geld vanuit de brutopot naar de nettopot vloeien. Na weging van de fiscale risico’s komt het kabinet tot de conclusie dat strikte scheiding van vermogens (ringfencing) een oplossing kan zijn, maar dat dit een fundamentele wijziging is van de taakafbakeningsafspraken. Het kabinet kiest hier niet voor en stelt dat door het voorschrijven van een administratieve scheiding en het stellen van producteisen het risico op kruissubsidiëring voldoende wordt beperkt. De voornaamste producteisen zijn als volgt: – De 100k+ nettoregeling is verplicht vormgegeven als een zuivere beschikbarepremieregeling (‘DC‑regeling’) zonder rendementsgarantie. Een zuivere premieregeling wil zeggen dat primair een afspraak wordt gemaakt over de hoogte van de periodiek voor pensioen beschikbaar te stellen premie. De premie wordt belegd tot aan de pensioendatum. Hierdoor is het onzeker tot welk kapitaal de premies zullen aangroeien. Door deze regeling wordt kruissubsidiëring in de opbouwfase beperkt, doordat het langleven- en rendementsrisico bij de deelnemer liggen. Er vindt c. De pensioenuitvoerder De PW bepaalt dat een pensioenovereenkomst moet worden uitgevoerd door een toegestane pensioenuitvoerder.44 Hierbij is het niet relevant of het om een netto- of brutopensioenregeling gaat. Toegestane pensioenuitvoerders zijn een ondernemings- of bedrijfstakpensioenfonds, een premiepensioeninstelling (PPI) of een verzekeraar die een zetel heeft in Nederland.45 Toch is veel te doen geweest over de vraag of de 100k+ nettopensioenregeling wel in de tweede pijler thuishoort. In eerste instantie was alleen onderbrenging in de derde pijler mogelijk. Zoals gezegd, heeft het kabinet pas na flink aandringen van de Tweede Kamer begin maart 2014 toegezegd 42 HvJ 26 september 2013, zaak C-476/11 (Kristensen/Experian), PJ 2013/176, m.nt. M.J.C.M. van der Poel. 43 Door Ulenbelt van de SP wordt een vergelijking gemaakt met een stelletje domme eekhoorns die voor de winter hun wintervoorraad opeten, Kamerstukken II, 20132014, 33 847, nr. 24, p. 4. Hiermee wordt gedoeld op het feit dat voorkomen moet worden dat gelden waarover nog met de fiscus moet worden afgerekend (brutogeld waarop nog een fiscale claim rust) worden overgeheveld naar nettogelden, waardoor de fiscus inkomsten misloopt. 46 Hiermee worden alle soorten pensioenuitvoerders bedoeld, dus pensioenfondsen, verzekeraars, PPI’s en buitenlandse pensioeninstellingen. 47 Overigens blijft men het in de brief nog steeds nettolijfrente noemen, hetgeen verwarring wekt. 48 Deze eis geldt voor pensioenfondsen op grond van art. 123 PW. Hiermee wordt 44 Art. 23 PW. gewaarborgd dat de traditionele wezenskenmerken van pensioenfondsen, collectiviteit 45 Art. 1 PW, begripsbepalingen: pensioenuitvoerder. en solidariteit, tot uiting komen. nummer 5 MBB mei 2014 d r i e lu i k ‘ d e f i s c a l e b e ha n d e l i n g va n p e n s i o e n s pa r e n ’. d e e l i i : wat h e e f t n e t t o i n p e t t o ? 228 dus geen overheveling vanuit de brutopot naar de nettoregeling plaats. In de uitkeringsfase liggen deze risico’s bij het pensioenfonds en kan er dus kruissubsidiëring plaatsvinden, maar deze is beperkt tot de uitkeringsfase. Voor het overlijdensrisico en de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid geldt dat gedacht wordt aan verplichte herverzekering van de risico’s. – Bij het onderbrengen van de 100k+ nettoregeling in de tweede pijler in de vorm van een zuivere DCregeling hoort de voorwaarde dat de werkgever verplicht is tot een bijdrage van minimaal 10% van de premie. Dit in tegenstelling tot de huidige nettoregelingen waarbij werkgevers, in het geval van een netto zuivere beschikbare premieregeling, de mogelijkheid hebben af te zien van een minimale bijdrage van 10%, mits bij einde deelneming een omzetting in pensioenaanspraken dan wel ‑rechten plaatsvindt volgens dezelfde regels die gelden voor de basispensioenregeling.49 Fiscaal geldt voor zuivere DC-regelingen een maximering voor de premie-inleg (als percentage van de pensioengrondslag) waarbij – onder andere – rekening wordt gehouden met de leeftijd van een werknemer (zie gestileerd rekenvoorbeeld 3). De beschikbare premie per leeftijdsklasse loopt op, vanwege het feit dat met het oplopen van de leeftijd de gestorte premie minder opbrengsten zal opleveren, omdat de periode van storten tot de pensioeningangsdatum korter is. Vanwege de eenvoud heeft de wetgever gekozen voor het vaststellen van leeftijdsklassen van ten hoogste vijf jaren.50 In het onderstaande gestileerde rekenvoorbeeld hebben wij een schatting gemaakt van de staffel die gaat gelden voor de 100k+ nettopensioenregeling. Wanneer een werkgever een dergelijke regeling aanbiedt, zal hij dus minimaal 10% van de premie zoals genoemd in de rechterkolom voor zijn rekening moeten nemen. Als een werknemer vervolgens afziet van deelname (deelname is immers vrijwillig) ontvangt hij toch de werkgeversbijdrage in de vorm van loon. Echter, dan maakt de werkgever onderscheid op grond van leeftijd en dat is niet toegestaan. Wij vinden het dan ook zeer opmerkelijk dat hieraan geen aandacht is besteed tijdens het wetgevingsproces. 49 Art. 119, lid 2 en art. 120, lid 2, PW. 50 Wet fiscale behandeling van pensioenen, Kamerstukken II, 1997-1998, 26 020, nr. 3, p. 23. Gestileerd rekenvoorbeeld 3: inleg/premie 100k+ nettopensioenregeling Leeftijdsklasse Huidige staffel ouderdomspensioen in DCregelinga 100k+ netto staffelb 15 t/m 19 3,8 1,6 20 t/m 24 4,4 1,8 25 t/m 29 5,3 2,2 30 t/m 34 6,5 2,7 35 t/m 39 7,9 3,3 40 t/m 44 9,6 4,0 45 t/m 49 11,7 4,9 50 t/m 54 14,4 6,0 55 t/m 59 17,7 7,4 60 t/m 64 22,1 9,3 65 t/m 66 25,9 10,8 a Staffel 1 – opbouw gericht op 2,15% per dienstjaar bij middelloonstelsel – conform het besluit van 12 februari 2013, nr. BLKB2013/43M, NTFR 2013/497. b Hierbij hebben wij de huidige staffel vermenigvuldigd met (1,875% ÷ 2,15%) en (1 – 52% belasting). Het kabinet wil met het pensioenveld tot een verdere uitwerking komen. De uiteindelijke wetgeving moet nog worden vormgegeven en zal via een nota van wijziging meegaan met een al lopend wetgevingstraject in 2014. Conclusie is dat er flink wat eisen worden gesteld aan de uitvoerders van een 100k+ nettopensioen. Het is niet helder of deze eisen nu in zijn algemeenheid gaan gelden, dus ook voor al bestaande nettopensioenregelingen waaraan bijvoorbeeld ook werknemers met een inkomen beneden de € 100.000 deelnemen. Ook hier kan zich immers het probleem van vermenging van bruto- en nettogelden voordoen. Het is ook de vraag of, gezien de strikte eisen van bijvoorbeeld de kostentoerekening en de verplichte herverzekering van risico’s, pensioenfondsen de facto überhaupt in staat zijn een dergelijke nettopensioenregeling te realiseren. Bovendien zal de eis van een minimale werkgeversbijdrage van 10% van de premie voor werkgevers een belemmering kunnen zijn om een eventuele 100k+ nettopensioenregeling bij een pensioenfonds onder te brengen. Ook wordt vrijwel voorbijgegaan aan de mogelijkheid tot onderlinge risicodeling hetgeen een belangrijk wezenskenmerk is van een collectieve en solidaire pensioenregeling. Verder is het kort dag: met ingang van 1 januari 2015 zal behoefte bestaan aan een dergelijk product, met name voor nummer 5 MBB mei 2014 d r i e lu i k ‘ d e f i s c a l e b e ha n d e l i n g va n p e n s i o e n s pa r e n ’. d e e l i i : wat h e e f t n e t t o i n p e t t o ? 229 werknemers met een inkomen boven de aftoppingsgrens. Het kabinet zal haast moeten maken met de uitwerking in een wetsvoorstel, zodat werknemers met ingang van 1 januari 2015 ook daadwerkelijk een keuze hebben tussen verschillende pensioenuitvoerders. d. Afkoop Bij deelname aan een nettopensioenregeling voor inkomens beneden de aftoppingsgrens zal afkoop door de rechthebbende op het pensioen, in tegenstelling tot het huidige geldende afkoopverbod, wettelijk mogelijk worden gemaakt. De PW wordt aangepast, zodat de pensioenuitvoerder verplicht wordt op verzoek tot afkoop over te gaan, voor zover het pensioen betreft dat de grenzen van het Witteveenkader te boven gaat.51 Het kabinet is van mening dat het afkoopverbod kan komen te vervallen. De bescherming van de pensioenaanspraken wordt niet nodig geacht, nu het een oudedagsvoorziening betreft die het maximale niveau overschrijdt. Bovendien moet de deelnemer over de pensioenaanspraak vermogensrendementsheffing in box 3 betalen (zoals onder paragraaf 3 aan de orde is geweest). Als hij geen beschikking heeft over het vermogen zelf, kan hij in de situatie dat hij geen ander vermogen heeft, de rendementsheffing wellicht niet voldoen.52 Bij afkoop van nettopensioen bij een inkomen boven de aftoppingsgrens volgt een fiscale sanctie, zoals beschreven in paragraaf 4.2.3. 6.Conclusie Of een (100k+) nettopensioenregeling meerwaarde heeft, is afhankelijk van de behoefte van het individu. Het enkele feit dat de fiscale faciliëring van pensioen wordt beperkt, verandert niets aan de behoefte aan een adequaat pensioen. Het zegt wel iets over de mate waarin de overheid een rol voor zichzelf ziet weggelegd bij het stimuleren van een oudedagsvoorziening. In hoeverre wil de overheid daar nog (belasting)geld aan uitgeven. Het niet langer stimuleren levert de overheid op korte termijn geld op, op de lange termijn zal dit echter afnemen. Het is de vraag in hoeverre het verschuiven van het moment waarop belasting wordt geheven de overheid dus per saldo iets oplevert. Op een nettopensioenregeling, die tussen werkgever en werknemer is overeengekomen, is de PW onverkort van toepassing, de fiscale behandeling van pensioen is namelijk niet relevant voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van pensioen. Dat het Witteveenkader niet van toepassing is, leidt ertoe dat er een aantal aandachtspunten zijn bij het overeenkomen van een nettopensioenregeling. Een nettopensioenregeling levert soms meer flexibiliteit voor werkgevers en/of werknemers op, maar het kan bijvoorbeeld voor werkgevers er ook toe leiden dat zij bij hun keuze voor 51 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 610, nr. 2, art. VII. onder A. 52 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 610, nr. 3, p. 7‑8. de pensioenuitvoerder geconfronteerd worden met een verplichting tot een werkgeversbijdrage. De nettopensioenregeling moet nog verder worden uitgewerkt. Het kabinet zal hiermee haast moeten maken, zodat werkgevers en werknemers met ingang van 1 januari 2015 ook daadwerkelijk zelf kunnen kiezen voor deelname aan een (100k+) nettopensioenregeling. MBB nummer 5 mei 2014 d r i e lu i k ‘ d e f i s c a l e b e ha n d e l i n g va n p e n s i o e n s pa r e n ’. d e e l i i : wat h e e f t n e t t o i n p e t t o ? 230 Nettopensioen 100k+ nettopensioen (vanaf 2015) Mogelijke vormen in de zin van de PW Zuivere premieovereenkomst 1. Uitkeringsovereenkomst: • eindloonregeling; • middelloonregeling; of • vaste bedragenregeling 2. Kapitaalovereenkomst 3. Premieovereenkomst: • zuivere premieovereenkomst; • premie-overeenkomst waarbij premie onmiddellijk omgezet wordt in een aan spraak op kapitaal; of • premieovereenkomst waarbij de premie meteen na het beschikbaar stellen ervan omgezet wordt in een aanspraak op een uitkering Collectief / individueel Via werkgever Via werkgever Civiele wetgeving Pensioenwet Pensioenwet Premie-inleg niet gemaximeerd Premie-inleg gemaximeerd voor de box 3 vrijstelling (boven 100k, aanspraak 1,875%, netto leeftijdsafhankelijk staffels) Opbouwfase Premie-inleg Premie aftrekbaar in box 1 Nee Nee Aanspraak belast in box 3 Nee Ja Uitkeringsfase Uitkeringen: tijdelijk en/of Levenslange uitkering levenslang Tijdelijke uitkering, tot uiterlijk de AOW- of pensioenleeftijd Levenslange uitkering Uitkeringen belast in box 1 Nee Nee Afkoop voor pensioendatum (op initiatief deelnemer) o.g.v. de PW Tijdelijke uitkering, tot uiterlijk de AOW- of pensioenleeftijd Nee (wordt mogelijk per 2015 aangepast) Ja Bij overlijden vrijval aan uitvoerder, tenzij partnerpensioen (netto) is meeverzekerd. Bij overlijden vrijval aan uitvoerder, tenzij partnerpensioen (netto) is meeverzekerd. Pensioenfonds, verzekeraar, PPI Pensioenfonds, verzekeraar, PPI Minimaal 10%, maar kan ook nihil zijn als wordt voldaan aan andere voorwaarden Minimaal 10% Dekking Overlijden Uitvoering Uitvoerder Overig Premie-inleg werkgever Verplichte deelname (bij Bpf ’en en beroepspensioenfondsen: alleen cao) / vrijwillige deelname vrijwillig. Opf ’en, verzekeraars en PPI’s: verplichtstelling bij cao mogelijk (wordt mogelijk per 2015 aangepast) Vrijwillig