De notionele interestaftrek: een krimpend voordeel Fiscale Wenken nr. 2014/04 De aftrek voor risicokapitaal biedt vennootschappen sinds het aanslagjaar 2007 de mogelijkheid om een fictieve interestaftrek toe te passen op het belastbaar resultaat. Deze interest wordt berekend op het (gecorrigeerd) eigen vermogen van die vennootschap zoals dat bestond op het einde van het vorig belastbaar tijdperk. Concreet was het de bedoeling om de discriminatie weg te werken tussen vennootschappen die zich financieren met leningen (waarvan de rente aftrekbaar is) en vennootschappen die zich financieren met eigen vermogen. België is op die manier een aantrekkelijker land geworden voor kapitaalintensieve activiteiten. Ook Luxemburg heeft trouwens onlangs de beslissing genomen om deze fiscale aftrek in te voeren teneinde meer multinationals aan te trekken. België was vooralsnog het enige land ter wereld waar een dergelijke aftrek bestond. Sinds de introductie van de notionele interestaftrek in 2006 is het voordeel echter sterk beknot door de wetgever. Voor aanslagjaar 2010 konden kmo’s (cf. art. 15 W.Venn.) nog een interestvoet van 4,973 % toepassen, ondertussen is dit voor aanslagjaar 2014 gedaald tot 3,242 %. Voor grote vennootschappen is dit 0,50 % minder. Bovendien werden de laatste jaren nog heel wat andere maatregelen genomen die een impact hebben op de uiteindelijk te gebruiken notionele interestaftrek. Dit zowel rechtstreeks als onrechtstreeks. Overschot aanslagjaar 2013 Vanaf aanslagjaar 2013 is het niet meer mogelijk om niet-gebruikte notionele interestaftrek over te dragen naar de volgende belastbare tijdperken. Voorheen was het steeds mogelijk het overschot van de notionele interestaftrek over te dragen wanneer er voor een bepaald belastbaar tijdperk onvoldoende belastbare winst was. De notionele interestaftrek van het aanslagjaar zelf blijft aftrekbaar in de zesde bewerking, met name vóór de aftrek van vorige verliezen en de investeringsaftrek. Bestaande stock Indien er echter nog een bestaande voorraad is afkomstig van de vorige jaren (dus tot en met aanslagjaar 2012) mag deze wel nog in aftrek worden gebracht, doch dit slechts maximaal tot zeven jaar na het aanslagjaar waarin het overschot is ontstaan. Bovendien is de voorraad aan notionele interestaftrek bij de berekening van het fiscaal resultaat pas te verrekenen na alle andere aftrekken die er mogelijk zijn: vrijgestelde inkomsten en giften, dbi-aftrek, aftrek voor octrooi-inkomsten, notionele interestaftrek voor het belastbare tijdperk zelf, vorige verliezen en de investeringsaftrek. Een derde beperking aangaande de overgedragen voorraad betreft het feit dat slechts 60 % van de winst na toepassing van de andere fiscale aftrekken mag worden beperkt door de overgedragen notionele interestaftrek. Deze beperking is echter pas van toepassing vanaf 1 000 000 EUR. Is de winst na aftrek van alle andere fiscale aftrekken lager dan 1 000 000 EUR dan is deze beperking tot 60 % niet van toepassing. Alle winst boven 1 000 000 EUR zal dus steeds voor 40 % worden belast. Het bedrag aan notionele interestaftrek dat niet kon worden afgetrokken ingevolge deze beperking tot 60 % kan wel worden afgetrokken van de winsten van de volgende belastbare tijdperken zonder dat er een beperking van zeven jaar van toepassing is. ~1~ Winstoptimalisatie? Dit alles kan ertoe leiden dat heel wat notionele interestaftrek dreigt verloren te gaan. Doch, er zijn voldoende wettelijke mogelijkheden om overgedragen notionele interestaftrek toch nog te recupereren vooraleer deze verloren gaat. Geen van onderstaande mogelijkheden is echter alleen zaligmakend. a) Verhogen van het belastbaar resultaat Door het belastbaar resultaat te verhogen kan meer notionele interestaftrek worden gebruikt en kan worden vermeden dat de aftrek van het aanslagjaar zelf verloren gaat of dat de bestaande voorraad verjaart. Zo kan ervoor geopteerd worden om terug lineair afschrijvingen te verrichten in plaats van degressief en kunnen bijkomende kosten door kmo-vennootschappen worden afgeschreven in plaats van deze in één keer in aftrek te brengen. b) Aantasten belastingvrije reserves Een andere mogelijkheid betreft het aantasten van de belastingvrije reserves, dit zijn immers winsten van de vennootschap die nog niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen. Deze vrijstelling is in principe voor een beperkte duur en geldt zolang de reserves op een afzonderlijke passiefrekening staan geboekt en niet tot grondslag dienen voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enigerlei beloning of toekenning (onaantastbaarheidsvoorwaarde). Als er in de vennootschap belastingvrije reserves aanwezig zijn, kan ervoor geopteerd worden voor een boekjaar waarin notionele interestaftrek dreigt verloren te gaan om de aangelegde belastingvrije reserve op het passief weg te boeken. Bijgevolg is niet meer voldaan aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde en zal het als winst van dat belastbaar tijdperk worden beschouwd. c) Formulier 204.3 Conform artikel 48 WIB92 kunnen waardeverminderingen en voorzieningen voor risico’s en kosten die worden geboekt om het hoofd te bieden aan scherp omschreven verliezen of kosten worden vrijgesteld. Eén van de formele voorwaarden om deze vrijstelling te kunnen genieten is dat een formulier 204.3 moet worden gevoegd bij de aangifte in de vennootschapsbelasting waarin de waardeverminderingen en voorzieningen voor risico’s en kosten worden uiteengezet. Indien de waardevermindering of voorziening dus niet wordt vermeld op het formulier maakt het deel uit van het belastbaar resultaat van dat belastbaar tijdperk. Wanneer de kost dan later definitief komt vast te staan betreft het een aftrekbare kost voor het desbetreffende boekjaar. d) Bestellingen in uitvoering Bij projectgebonden activiteiten heeft de vennootschap de keuze tussen twee winsttoerekeningsmethodes. Enerzijds is er de ‘percentage of completion’- methode waarbij er een opname in het resultaat gebeurt a rato van de voortgang van het project. Anderzijds is er de ‘completed contract’-methode waarbij er slechts een opname van het resultaat gebeurt op het einde van het project. Wanneer geopteerd wordt voor de ‘percentage of completion’-methode wordt de winst eerder in resultaat genomen. Bijgevolg kan voor een bepaald boekjaar waarin notionele interestaftrek dreigt verloren te gaan deze methode worden toegepast om een hoger belastbaar resultaat te hebben. Deze methode zorgt wel voor meer administratieve lasten, doch sluit ook nauwer aan met de economische werkelijkheid. De keuze van winsttoerekeningsmethode kan worden gemaakt per individueel contract. Verband met de ‘fairness tax’ Vanaf het aanslagjaar 2014 werd de ‘fairness tax’ ingevoerd. Deze tax is verschuldigd door ‘grote’ vennootschappen die voor een bepaald boekjaar dividenden uitkeren uit reserves die nog niet belast zijn geweest doordat gebruik werd gemaakt van de notionele interestaftrek of door overgedragen fiscale verliezen. Het tarief van deze tax bedraagt 5,15 % (inclusief aanvullende crisisbijdrage) en kan niet gecompenseerd worden met enige aftrek of verliezen van het belastbaar tijdperk. Het betreft dus een minimumbelasting. ~2~ In die zin is ook de ‘fairness tax’ een nieuwe beperking op het gebruik van de notionele interestaftrek gezien één van de voorwaarden om de tax te kunnen heffen het gebruik is van notionele interestaftrek (of overgedragen verliezen). Het voordeel van de notionele interestaftrek wordt dus ook onrechtstreeks ingekrompen. Combinatie met dbi-aftrek In 2011 werd de voorwaarde geschrapt dat aandelen als ‘financiële vaste activa’ moesten worden gekwalificeerd om toepassing te kunnen maken van de dbi-aftrek. Bijgevolg konden aandelen die als geldbelegging werden aangehouden vanaf dan recht geven op dbi-aftrek, tenminste indien aan de overige voorwaarden werd voldaan: op de datum van de toekenning of de betaalbaarstelling van de dividenden moet de verkrijgende vennootschap een deelneming hebben van ten minste 10 % in het kapitaal van de dividenduitkerende vennootschap of met een aanschaffingswaarde van 2 500 000 EUR; de dividenden moeten betrekking hebben op aandelen die gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom worden of werden gehouden; de als dividend uitgekeerde winst moet in hoofde van de uitkerende vennootschap in de belastbare grondslag zijn opgenomen. Dit had tot gevolg dat een dubbel voordeel kon worden genoten: dividenden werden laag belast door toepassing van de dbi-aftrek en de aandelen moesten niet worden afgetrokken van de berekeningsbasis van de notionele interestaftrek. Geldbeleggingen moeten immers per definitie niet worden afgetrokken van de berekeningsbasis, dit in tegenstelling tot financiële activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan. Dit dubbel voordeel werd nu buiten spel gezet door de wetgever. Sinds aanslagjaar 2014 is er geen cumul meer mogelijk van dbi-aftrek op geldbeleggingen en de notionele interestaftrek. Indien de vennootschap aandelen aanhoudt die aan de voorwaarden voldoen voor de dbi-aftrek, moeten deze uit de berekeningsbasis worden geweerd van de notionele interestaftrek. Buitenlandse inrichtingen/onroerende goederen Vanaf aanslagjaar 2014 moet het eigen vermogen voor de berekeningsbasis van de notionele interestaftrek niet meer worden verminderd met: het eigen vermogen dat toerekenbaar is aan buitenlandse inrichtingen waarvan de winsten op basis van dubbelbelastingverdragen niet in België belastbaar zijn; het eigen vermogen dat overeenstemt met in het buitenland gelegen onroerende goederen die niet tot een buitenlandse vaste inrichting behoren waarvan de inkomsten op basis van de dubbelbelastingverdragen van Belgische belasting zijn vrijgesteld. Dit is het gevolg van het Argenta-arrest waarin het Europees Hof van Justitie had geoordeeld dat investeringen in vaste inrichtingen in het buitenland zo werden benadeeld t.o.v. investeringen in België en er aldus een inbreuk was op de vrijheid van vestiging. Nu mag de notionele interestaftrek dus wel worden berekend op het eigen vermogen zoals hierboven vermeld, doch de wetgever compenseert dit door vervolgens de notionele interestaftrek zelf te verminderen met het deel van de aftrek voor risicokapitaal dat wordt berekend op het eigen vermogen van de vaste inrichtingen. Deze vermindering wordt echter wel beperkt tot het positief resultaat afkomstig van deze vaste inrichtingen. Als de vaste inrichting dus verlieslatend is, verliest de vennootschap geen notionele interestaftrek meer op het eigen vermogen dat toerekenbaar is aan de bedoelde buitenlandse inrichtingen of in het buitenland gelegen onroerende goederen. Deze wijziging zal dus voor een aantal ondernemingen een positief effect hebben. Combinatie met de nieuwe investeringsaftrek Met de invoering van de notionele interestaftrek voor aanslagjaar 2007 werd de gewone investeringsaftrek op nul gezet. Doch deze werd nu voor kmo-vennootschappen nieuw leven in geblazen en dit voor de jaren 2014 en 2015. Investeringen zullen een eenmalige aftrek van 4 % ~3~ kunnen genieten (een uitgebreide bespreking volgt in het volgende numemr van Fiscale Wenken). De combinatie tussen de nieuwe gewone investeringsaftrek en de notionele interestaftrek is echter niet toegelaten. Bijgevolg zal een afweging moeten worden gemaakt tussen enerzijds het voordeel van 4 % investeringsaftrek op de investeringen en anderzijds het verlies van 3,242 % notionele interestaftrek op het gecorrigeerd eigen vermogen. De voorraad overgedragen notionele interestaftrek mag daarentegen wel nog worden aangewend tijdens het belastbaar tijdperk waarin gebruik werd gemaakt van de gewone investeringsaftrek van 4 %. Conclusie Ook al werd de notionele interestaftrek zoals deze in 2006 in het buitenland werd gepromoot door de toenmalige premier ondertussen door diverse nieuwe maatregelen aangepast en ingeperkt, toch blijft het een incentive voor ondernemingen (binnenlandse en buitenlandse) om in België te investeren en vormt het een tegengewicht voor het tarief van 33,99 % in de vennootschapsbelasting. Desalniettemin is het voor de ondernemingen van groot belang om rekening te houden met de diverse wijzigingen die vooral de laatste jaren werden doorgevoerd om zo de notionele interestaftrek optimaal te kunnen benutten. ~4~