EXAMENVRAGEN GONIOMETRIE – grondformules 1. Bepaal het kleinste maatgetal in absolute waarde van de volgende hoeken op twee verschillende manieren (rechtstreeks en met de goniometrische getallen). Stel hierbij deze hoeken voor op de goniometrische cirkel. a) -2745° b) 1330° 2. a) Welk verband moet er bestaan tussen de hoeken en opdat zou gelden (er zijn twee mogelijkheden): Formuleer dit verband ook met woorden. sin cos Hoe noemen deze verwante hoeken en in elk geval? Stel ze voor op de goniometrische cirkel. b) Toon nu aan dat cos(135 ) sin( 135) c) Als , en hoeken zijn van een driehoek, toon dan aan dat 3 1 1 cos( ) sin 2 2 2 3. Herleid tot een meer eenvoudige gedaante sin( 180 ) tan(180 ) tan( 90) cos( 90) cot( 270 ) cot( 270 ) 4. Bereken de goniometrische getallen van de hoek als gegeven is dat behoort tot het tweede kwadrant en geldt dat. tan 3 2 Construeer nauwkeurig deze waarde op de tangensas. Duid aan op de goniometrische cirkel, alsook alle goniometrische getallen van .