leraar worden

advertisement
Vraagje
Wat moet je allemaal kunnen als
leerkracht lager onderwijs?
Leraar/lerares worden?
 Hoe zit de opleiding in elkaar?
 Vakken en opleidingsduur
 Welke didactische technieken zijn er?
 Didactische principes
 Hoekenwerk
 Contractwerk
 Filosoferen met kinderen
 Welke soorten scholen bestaan er?
 Gemeenschapsonderwijs
 Katholiek onderwijs
 Methodescholen
1. De opleiding
 Opvoedkundige wetenschappen




Didactiek
Opvoedkunde (ook wel pedagogie genoemd)
(Ontwikkelings)psychologie
Agogische vaardigheden
 Algemene vakken





Nederlands
Frans
Wiskunde
Wereldoriëntatie
Muzische vorming (beeld, beweging, muziek)
 Praktijkvorming
Opvoedkundige wetenschappen
 Didactiek


Inzicht in het lesgeven
Leerprocessen kunnen begeleiden
 Opvoedkunde


Kunnen omgaan met probleemgedrag
Kinderen grootbrengen tot zelfstandige ‘burgers’
 (Ontwikkelings)psychologie


Inzicht in de ontwikkeling van een kind (motorisch, verbaal, affectief,
sociaal...)
Kunnen inschatten van het ontwikkelingsniveau
 Agogische vaardigheden


Kunnen omgaan met collega’s, ouders, directie
Kunnen communiceren
Opvoeden in de klas
Algemene vakken
 Nederlands
 Beheersing van de nieuwe spelling, woord- en zinsleer
 Oefenen in schrijf- en spreekvaardigheid
 Schrijf- en leesmethodes
 Wiskunde
 Beheersen van de elementaire wiskunde: getallenleer,
bewerkingen, meetkunde
 Van aanvankelijk rekenen tot complexe vraagstukken
 Frans (basis)
 Wereldoriëntatie (ruimte, tijd, natuur, techniek)
 Muzische vorming (beeld, beweging, muziek)
Getallenleer en bewerkingen
Praktijk
 Observaties uitvoeren in de stageschool
 Oefen- en proeflessen geven aan elkaar
 Stage
 Eerste jaar: meestal halve dagen, meestal in de tweede graad
 Tweede jaar: enkele volledige weken overnemen
 Derde jaar: enkele maanden stage, sowieso in alle graden, ook
proeven van methodescholen...
En dan sta je voor de klas 
2. Didactische technieken
De didactische principes
= idealen voor onderwijspraktijk
= onderwijsprocessen dienen er zoveel mogelijk aan te
beantwoorden
1.
Motivatie
2.
Activiteit
Aanschouwelijkheid
Herhaling
Integratie
Geleidelijkheid
Differentiatie
3.
4.
5.
6.
7.
Motivatieprincipe
13
 Leren kan niet zonder motivatie
 Lln willen leren als het aansluit bij een behoefte
 Soorten:
 Intrinsieke motivatie (meest waardevol)
 Extrinsieke motivatie
 Hoe lln motiveren?
 Linken aan leefwereld
 Relevante, waardevolle leerstof
 Nieuwsgierigheid en activiteit stimuleren
 Aansluiten op behoeften van de arbeidsmarkt
 Enthousiaste leerkracht :-)
Tips
14
 Retoriek
 Verlangen creëren
 Citaat
 Spectaculair voorbeeld
 Humor
 Provocatie
 Spel
 Beeldspraak
 Anekdote
 Overdrijving
Activiteitsprincipe
15
 Informatie wordt beter vastgezet na een actieve
verwerking
geef info niet zomaar zelf
 laat lln opzoeken, nadenken, discussiëren, oefenen en
toepassen, …

 Voorwaarde voor activiteit:
 veilig leerklimaat waarin fouten kunnen en mogen
Aanschouwelijkheidsprincipe
16


Inzichtelijk leren vertrekt het beste vanuit de
concrete realiteit
Realiteit kan zowel visueel, auditief, motorisch,
verbaal,…
ASA (aanschouwelijk  schematisch  abstract)
Aanschouwelijk - schematisch - abstract
17
Herhalingsprincipe
18
 Het herhalen van leerinhouden verzekert een betere
vastzetting


leerinhouden meerdere malen herhalen en inoefenen
liefst op verschillende manieren zelfde inhoud herhalen
Geleidelijkheidprincipe
19
 Nieuwe inhouden geleidelijk aanbrengen
 Voorzie gradaties in de onderwijs-processen
 Bekend naar onbekend
 Makkelijk naar moeilijk
 Eenvoudig naar complex
 Globaal naar detail
 Concreet naar abstract
 …
 Baken de leerstappen af ifv niveau lln (niet teveel info
ineens)
GAS (Globaal  analytisch  synthese)
Integratieprincipe
20
 Nieuwe inhouden worden ‘geïntegreerd’ in de
bestaande kennis lln





Vertrek nieuwe les vanuit herhaling
Link (situeer) nieuwe inhouden aan reeds gekende inhouden
Zorg voor structuur en duidelijke opbouw
Rond les af met samenvattend overzicht
…
Differentiatie en individualisatieprincipe
21
 Verschillende lln hebben verschillende
leerbehoeften
 Voorzie in didactische keuzes voldoende (gerichte)
variatie zodat alle lln aangesproken worden
werkvormen
 Leerstof
 feedback
 ..

Hoekenwerk
Hoekenwerk: principes
 leerlingen werken verspreid, alleen of in kleine groepen,






in verschillende “hoeken” aan verschillende opdrachten.
in principe kunnen alle leergebieden en domeinen aan
bod komen
inoefenen na klassikaal gegeven instructie
De leerkracht legt handboeken, werkblaadjes, fiches,
spellen, materiaal, software... klaar.
De leerling kiest zelfstandig een hoek.
activiteiten die moeilijk klassikaal te organiseren zijn
kunnen nu beter en kindgerichter aan bod komen.
zelfcorrectie is een belangrijke doelstelling
Hoekenwerk: waarom?
 verhogen van de betrokkenheid
 concentratie op een hoog peil houden
 alle leerlingen kunnen van het materiaalaanbod
genieten
 groepswerk en zelfstandig werk komen hier allebei
aan bod
 afwisseling in werkvormen
Hoekenwerk: je hebt de keuze...
 Rekenwerkhoek
 Actualiteitenhoek
 meethoek
 Projecthoek
 Vraagstukkenhoek
 Geschiedenishoek
 Tekenhoek
 Aardrijkskundehoek
 Knutselhoek
 kijkhoek
 kookhoek
 natuurhoek
 Bouwhoek
 info-hoek
 taalwerkhoek
 puzzelhoek
 leeshoek
 Muziekhoek
 luisterhoek
 ontdekhoek
 Schrijfhoek
 toneel/verkleedhoek
 spellinghoek
 Poëziehoek
 verkeershoek
 computerhoek
Contractwerk
Contractwerk: principes
 Voor iedere individuele leerling afzonderlijk
 Activiteitenpakket voor een bepaalde periode (bijv. een





week)
Voor de afwerking van het pakket krijgt de leerling een
bepaald deel van de klastijd (contractwerktijd) ter
beschikking.
Relatief zelfstandig beslissen over de tijdsbesteding.
Verantwoordelijkheid wordt meer bij de leerling gelegd.
De leerkracht en leerlingen ‘ondertekenen’ een formele
werkovereenkomst.
zelfcorrectie is ook hier een belangrijke doelstelling
Contractwerk: waarom?
 Het sluit nauw aan bij de specifieke onderwijsbehoeften






van de leerling
Het leert het kind om zelf te plannen, organiseren.
De leerling kiest in vrijheid de volgorde van de
oefeningen , wat motiverend werkt.
Het kind kan op eigen tempo werken, los van de andere
leerlingen in de klas.
Grotere betrokkenheid bij de eigen leerweg
Je kan als leerkracht aandacht besteden aan de
individuele interessepunten
Je hebt als leerkracht een beter zicht op de individuele
mogelijkheden van elk kind  differentiatie
Filosoferen met kinderen
Filosoferen met kinderen: Wat is dat?
 Kinderen laten stilstaan bij zichzelf en de
omringende wereld.
 In de vorm van een kringgesprek
 De leerkracht werkt vanuit een filosofische
grondhouding (en geeft zijn mening dus zelf niet)
 Hierdoor ontstaat er een speciale sfeer, waarbij
kinderen vrij kunnen redeneren, spreken en
verzinnen.
Filosoferen met kinderen: waarom?
 Kinderen hebben een denkbehoefte en een denklust


Creativiteit verhogen
Denken stimuleren
 Persoonlijkheidsvorming



Redelijkheid vergroten
Kritische houding
Grotere luisterbereidheid
 Vaardigheidstraining



Ontwikkeling van mondelinge vaardigheden, redeneervaardigheden,
uitbreiding van woordenschat, begripsvorming, leesvaardigheden.
Ontwikkeling van sociaal-emotionele vaardigheden
Ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden
Welke moderne schoolsystemen zijn er?
 Freinetscholen
 Steinerscholen
 Montessorischolen
 Leefscholen
 Openluchtscholen
 Daltonscholen
Freinet
Freinet
 Pedagogisch denkbeeld: kinderen leren vanuit hun eigen
ervaring



Ervaringen en belevingen van kinderen vormen het vertrekpunt.
Leren = handelend experimenteel zoeken en ontdekken.
Leren moet binnen een zinvolle context gebeuren
 Onderwijskenmerken: Sociale individuen maken
 Anti-autoritair
 Democratisch
 Opvoeding staat niet los van de maatschappij, democratisch overleg.
 Gelijkwaardigheid is fundamenteel
 Typische verschijnselen in de freinetschool:
 Leeftijdsgroepen (2 leerjaren samen)
 Ruim lokaal, natuurlijke omgeving, gemeenschappelijke ruimten
 Actieve arbeid
 Een heleboel werkvormen (vrije tekst, levend rekenen, vrij onderzoek,
kring, schoolcorrespondentie.
Montessori
Montessori
 Pedagogisch denkbeeld: kinderen leren als ze er zelf klaar
voor zijn



Opvoeden tot een vrij mens, autonomie (“leer mij het zelf te doen”)
Ontwikkelingspsychologisch perspectief (vast stramien, individueel
tempo)
Gevoelige periode
 Onderwijskenmerken: Individualiteit
 Individueel onderwijs, zelden klassikaal
 Onafhankelijkheid stimuleren, beleefdheid en zelfdiscipline
aanwakkeren
 Werkelijkheid staat boven fantasie!! (functioneel)
 Vermjden van groepsdruk of competitie.
 Typische verschijnselen in de Montessorischool
 Leefgroepen (imitatieleren!!)
 Krachtige leeromgeving
 Specifiek materiaal (zintuiglijke en intellectuele prikkels)
Steiner
Steiner
 Pedagogisch denkbeeld: het kind is een reïncarnatie




dus: activeren van kennis, vrije gedachte!, enkel steunen, niet sturen
Vrijheid, zelfstandigheid, zelfverantwoordelijkheid
Ontwikkelingspsychologisch perspectief (vast ontwikkelingsverloop)
Antroposofisch mensbeeld: Driedeling lichaam, ziel en geest
 Onderwijskenmerken: totale persoonlijkheidsontwikkeling



Doorschuivende leerkrachten
Leerkracht en omgeving moeten prikkelen
Ritme en metamorfose (bewegen, leven, ontwikkeling)
 Typische verschijnselen in de steinerschool:




Relatie met natuur
Wisselende klaslokalen met eigen kleur
School is open, ontmoetingsplaats
Grote nadruk op het esthetische
Tot slot
Een goede leraar is iemand die
iets uit je haalt in plaats van
iets in je stopt.
Download