Michel Vandenbosch GAIA en het leven, filosofie en de weg

advertisement
Prof. P. Cruysbergs:
Kierkegaard
en de baard
Michel Vandenbosch
GAIA en het leven,
filosofie en de weg
Muziek uit de jaren 2000
FC De Kampioen:
De plezantheid van
het geworpen-zijn
Derk Van Dissel is back
Poëzie
José Carlos Somoza
De rector van Fribourg
John Stuart Mill
Couchsurfen en liften:
101 handige tips voor
de nieuwjaarsperiode
Gratis kringblad NFK
Oplage: 200
Ooghoeken open en mondjes dicht
Waarom een dom kringblad lezen? Waarom
deze deWijzer überhaupt ter hand nemen om
de artikels in je op te nemen? Waarom zou
een filosoof ‘plat leesvoer’ tot zich nemen
als hij/zij de drie Kritieken van Kant, het
Symposium van Plato of de Tractatus van
Wittgenstein kan verorberen als een kebap
tijdens een serieuze boefkick, na een avondje gezellig stappen in Leuven-city?
Zoals altijd heeft ons aller Harry
Mulisch het antwoord reeds klaar, en deze
keer is Twee vrouwen onze bijbel: “Alles
waar je je wil en je aandacht op richt, wordt
onzichtbaar, onbereikbaar, dat is ten minste
mijn ervaring. Je ziet de dingen pas werkelijk uit je ooghoeken, als je eigenlijk ergens anders mee bezig bent.” Dus: lees het
on-ding dat u momenteel in uw klamme
handen heeft, en u zult uw filosofische carriëre - datgene waar je je aandacht écht op
richt - verrijken. En nog geen klein beetje.
Ongekende hoogtes in uw overpeinzingen
zullen weerspiegeld worden in internationale publicaties, uitnodigingen tot lezingen,
en - het meeste belangrijke - zeer hoge punten. Magna cum laude, op zijn minst.
Nu hoor ik u al denken - telepathie,
inderdaad, Bergson wist al lang dat dat dé
ultieme vorm van wijsbegeerte was - : toch
dEWIJZER P. 2
niet alles is geschikt om vanuit de ooghoeken
van de wijsgeer tot de Wijsbegeerte te leiden. Niet alles kan toch onze filos van de sofia zijn. Niet alles kan ons toch tot oprechte
filos van de sofia maken. En wederom heeft
u gelijk, mijn teerbeminde lezer! Maar precies daarom heb ik een zeer strenge voorselectie gehouden van wat er in deze deWijzer
mocht verschijnen.
Is afgevallen: Witse en de Wijsbegeerte. Is er bij: FC De Kampio(e)ntologie.
Is afgevallen: poëzie van prutsers zoals
Gezelle, Goethe en Gruwez. Is er bij: dichtkunst uit eigen stal. Is afgevallen: het mailverkeer binnen en rond de SP.A. Is er bij:
de steeds in gal gedrenkte lezersbrieven van
Derk Van Dissel; dé ultieme filosoof, voor
wie hem nog kent van de voorbije jaren.
Wat is er nog te beleven in deze
spelonken van de Nederlandse taal? Zoals
steeds staan er achteraan de leukste citaten
van onze proffen; u weet wel, die mensen
waar u zo naar opkijkt. Verder geven we u
het nieuwe verhaal van een jongeman, Gonzo genaamd. Wat heeft deze heer al op zijn
kerfstok? Ik herinner u aan het cocaïnegebruik, het anaal-verhaal, een uitstapje naar
de hoeren én naar de kempen, en nog veel
van dat gebakkelei. Deze keer gaat hij de
nieuwjaarsperiode voor altijd veranderen:
hij trekt er op uit, op “de wilden boef”, zoals
ik pleeg te zeggen in mijn geboortedorp.
Ook John Stuart Mill, de man die
professor Cuypers heiliger verklaarde dan
de paus - David Hume - is van de partij. Zijn
leven wordt voor u uitgeklaard. Na het lezen
zal u beseffen hoe een garnalenbrein u wel
niet heeft. En dan is er uiteraard ook nog
cultuur. Een analyse van de muziek uit dit
donkere decennium, daar zat u allen op te
wachten. En ook José Carlos Somoza wacht
op u om zijn boeken te lezen. Hij wordt hier
dan ook geprezen; lof dat hij verdient.
Maar niet het minst belangrijk zijn
drie interviews met drie topintellectuelen en
dito filosofen. Professor Paul Cruysberghs
vertelt over zijn carriëre, zijn passies en het
leven. GAIA-kopstuk Michel Vandenbosch
vertelt over zijn weg van filosoof tot dierenrechtenactivist. En we hebben ook de rector
van de universiteit van Fribourg (Zwitserland) - professor Guido Vergauwen - kunnen
strikken voor een exclusief interview.
Lees, en houd uw ooghoeken in het
oog - maar niet te nadrukkelijk.
Wannes
NOVERMBER 2009
Colofon
deWijzer is het periodieke kringblad van
de Nieuwe Filosofische Kring (NFK). Een
elektronische versie kan u altijd vinden op
www.nfk.be. Voor vragen, opmerkingen
en lezersbrieven kan u steeds terecht op
[email protected].
HIW
Kardinaal Mercierplein 2
3000 Leuven
Jaargang 2009-2010
Nummer: 2
Maandag 9 november 2009
Oplage: 200 exemplaren
Gratis
Drukkerij: De Raaf
Hoofdredacteur
Wannes ‘Gadamer’Van Herck
Redactie
Bart ‘Mill’ Scholiers, Karen ‘Nietzsche’
De Meyst, Pieter ‘Heidegger’ Goubert,
Johannes ‘Jaspers’ Van De Walle, Michiel
‘Kierkegaard’ Bellon, Jeff ‘Kant’ Bortels, Zander ‘Wittgenstein’ Quatacker,
Jens ‘Plato’ Desaer, Danny ‘Hume’ Vanlommel, Hans ‘Descartes’ Dewitte, Gert
‘Merleau-Ponty’ Meyers, Bram ‘Spinoza’
De Clercq, Dries ‘Aristoteles’ Martens
Medewerkers
Dokter Gonzo, Derk Van Dissel, Google
Lay-out en eindredactie
Wannes Van Herck
Speciale dank gaat uit naar
LOKO voor sponsoring, het NFK voor
ons te steunen, het HIW voor sponsoring, Pink Floyd om me te vergezellen
tijdens een lange eenzame nacht layouten, de ganse redactie, alle geïnterviewden voor hun bereidwillige medewerking, Danny Vanlommel en ook
zeker google voor alweer het aanleveren van talrijke foto’s, de kasseien
van het HIW voor te figureren in de foto
hiernaast, de proffen voor het leveren van
zeer veel en even goede citaten, mentale
causaliteit en moral luck.
Iedereen is steeds welkom op de redactievergaderingen. Deze zullen op tijd en
stond aangekondigd worden.
De standpunten die in deWijzer worden
uiteengezet, komen niet noodzakelijk
overeen met de mening van het HIW,
NFK of deWijzer zelf.
dEWIJZER P. 3
NOVERMBER 2009
Is er na studies wijsbegeerte nog hoop voor de gemiddelde filosofiestudent? Nee, voor de gemiddelde niet! Maar
er zijn er natuurlijk toch altijd enkelen die, tegen alle statistieken in, een goede job vinden. BV’s zijn daar een
mooi voorbeeld van. deWijzer interviewt er dan ook elke editie eentje.
“De idee dat je in het gezicht van een
mishandeld varken kijkt en jezelf ziet,
daar gaat het me om”
Bij het tot stand komen van volgend
interview werd er door de redactie van
deWijzer zorgvuldig op toegezien dat
geen diertjes onnodige angsten of pijnen
uit moesten staan. Deze nieuwbakken
ethische houding is er gekomen na een
ronduit kathartische ontmoeting met
Michel Vandenbosch, de godfather van
het Belgisch dierenwelzijn. Zijn reputatie als scherp debater en volhardend
(of, volgens sommigen, koppig) activist is u welbekend. Het hoeft dan ook
niet te verbazen dat hier een filosofische
studie aan voorafging. En dus trokken
wij naar Brussel om zelf vast te stellen
of hij deze reputatie verdient.
dEWIJZER P. 4
Toegegeven, we zijn een beetje zenuwachtig voor we de zetel van GAIA aan
de Ravensteingalerij binnenstappen. Het
empirisch gegeven dat mijn collega het
niet kon laten dit interview in zijn leren frakske af te nemen en m’n steak au
poivre van de vorige avond m’n darmen
nog wat beroert, maken de situatie er
niet beter op. Die Vandenbosch kan maar
beter even vriendelijk zijn tegen ons als
tegen de konijnen waarvoor hij nog maar
pas campagne voerde. Gelukkig blijken
onze angsten ongegrond. We hoeven geen
vragen te stellen, Vandenbosch begint
spontaan z’n leven te vertellen. Zo heeft
een interviewer het graag.
MICHEL VANDENBOSCH: Eigenlijk
ben ik eerder door een samenloop van
omstandigheden die richting uitgerold
dan dat dit het resultaat van een uitgekiend project is. Het heeft er heel lang
naar uitgezien dat ik bij het mensenrechten-activisme uit zou komen. Begin jaren
’80 voelde ik me vooral geraakt door de
wreedheden die in Zuid-Amerika door diverse dictatoriale regimes begaan werden.
Dergelijke wantoestanden hebben me altijd aan het denken gezet: hoe in godsnaam
kunnen mensen elkaar zo’n wreedheden
aandoen? Het heeft echter een tijdje geduurd vooraleer ik wist op welk gebied ik
op die vraag zou kunnen anticiperen.
Een eerste aanzet naar het dierenrechten-activisme vond ik terug in
de figuur van prof. Roland Corluy, die
in mijn studieperiode bio-antropologie
doceerde aan de VUB. Op basis van de
evolutietheorie verlegde hij de aandacht
in dat domein naar de ethiek van de mensdierrelatie. Corluy liet een geheel nieuwe
wereld voor mij opengaan, want waar ik
tot dan toe eerder een zoeker was, bracht
hij me bijvoorbeeld op het spoor van Animal Liberation (1975) van Peter Singer,
wat voor mij net als voor zovele anderen in die tijd een openbaring betekende.
Singer bood een rationele basis om te
verwoorden wat bij velen leefde maar
nog nooit systematisch beargumenteerd
was. Een mens moet in gelijke mate rekening houden met gelijke belangen van
elk levend wezen dat minstens in staat is
tot pijngevoel of aangename ervaringen,
ongeacht de soort waartoe ze behoren.
Dat is het morele basisprincipe van Singer, die zich ontpopt heeft tot een van de
belangrijkste ethici van onze tijd. Anders
gezegd: de kernvraag voor morele relevantie is niet: behoort wezen x of y tot
NOVERMBER 2009
de menselijke soort, en evenmin: kan een
wezen denken of spreken zoals mensen,
maar: kan wezen x of y voelen?
Daar waar mijn belangstelling
voor Singer en de ethische problematiek
van de mens-dierrelaties aanvankelijk op
het theoretische niveau bleef hangen, is er
in 1985 iets gebeurd waardoor ik ging beseffen waar ik al die tijd naar op zoek was.
In dat jaar raakte in De Morgen bekend
dat koning Boudewijn bij een staatsbezoek aan Zaïre van Mobutu drie chimpanseebaby’s cadeau gekregen had. Samen
met Roland Corluy heb ik deze zaak uitgespit en aan het licht gebracht. Eén van
hen stierf ginder al, een de twee andere
werden meer dood dan levend in juten
zakken in het koninklijk vliegtuig gesmeten. Onder onze invloed heeft de
regering toen een protocol uitgevaardigd
dat bepaalde dat het Belgisch staatshoofd
nooit nog dergelijke geschenken mocht
aanvaarden. Toen besefte ik dat mijn inzet
wel degelijk het verschil kon maken.
deWijzer: Heeft u na al die jaren kunnen achterhalen waarom net die zaak u
zo sterk aangreep?
VANDENBOSCH: Chimpansees stonden
toen al op de lijst van bedreigde diersoorten, maar het ging me vooral om
het morele appel dat uitging van die drie
wezens: niet-menselijke wezens met
gevoel én zelfbewustzijn die me als individu raakten. De strijd die ik voer, ligt
eigenlijk in het verlengde van de reden
waarom opgekomen wordt voor mensenrechten: om soortgenoten te behoeden
voor machtmisbruik door diegene die zich
het onrecht van de sterkste aanmeet. Hoe
zwakker de positie waarin een bepaald
individu zich bevindt ten aanzien van de
positie van de sterkere, hoe meer dat individu op bescherming zou moeten kunnen rekenen. Als het een individu met
gevoelsvermogens betreft, maakt het in
wezen niet uit of het om een mens dan
wel om een lid van een andere soort gaat.
Het mechanisme dat verantwoordelijk is
voor het feit dat wij geraakt worden door
iemands lot, zijn de empathische vermogens waarover de mens geacht wordt
te beschikken.
MORAL COMMUNITY
deWijzer: Is het moreel bereik van empathie wel zo sterk dat ook dieren op
basis hiervan bepaalde rechten gegeven
kunnen worden? Hoever reikt de moral
community?
VANDENBOSCH: Het hoeven niet perse
rechten te zijn die je geeft aan dieren. Alleen geldt in onze tijd dat wie geen rechten
heeft, niet meetelt. Rechten geven we hoe
dan ook niet enkel op grond van empathie.
Wat hier speelt, is een combinatie van
moreel relevante eigenschappen die een
dier bezit met onze menselijke empathie.
Een steen zal geen empathie opwekken.
Dit gezegd zijnde, de feiten wijzen toch
gewoon uit dat menselijke empathie een
veel bredere reikwijdte heeft? Nog nooit
hebben zoveel mensen zich wereldwijd,
ook in de derde wereld, zo ingezet voor
de rechten van het dier op bescherming.
Blijkbaar beperkt de menselijke empathie
zich de facto niet tot het louter menselijke, maar breidt zich uit tot alle levende
wezens die die reactie opwekken. In de
ene cultuur meer dan in de andere, maar
dat is een kwestie van specifieke historische ontwikkelingen Menselijke empathie is een universele eigenschap, die
overigens evolutionaire en biologische
wortels heeft: vormen van empathie tref
je ook bij andere diersoorten aan. Spiegelneuronen, die bij ons empathie tot stand
doen komen, zijn ook in het brein van
apen ontdekt.
deWijzer: Toch spreekt u in uw boek
De Dierencrisis (2005) van een historisch dieptepunt in de mens-dierrelatie.
VANDENBOSCH: Inderdaad. Tegelijk
stel ik ook vast dat, kwantitatief en kwalitatief gesproken, nog nooit zoveel dieren
zo intens uitgebuit, mishandeld en vernietigd zijn door menselijk toedoen. In zijn
De Ogen van de Panda (1988) schrijft
Etienne Vermeersch die ontwikkeling aan
het wetenschappelijk-technologisch-kapitalistisch complex toe, en deze analyse
heeft mijns inziens aan actualiteit niets
verloren. Het huidig instrumentalistisch
omgaan met dieren wordt door dit mechanisme voortgestuwd. Een exact keerpunt
in deze processen kan ik niet aanduiden,
wel zie ik na de tweede wereldoorlog een
exponentiële groei die maar niet wil stoppen.
Wetenschap en technologie dienen de markt en omgekeerd. Er zijn
vandaag de dag technocraten die zich specialiseren in innovatieve technieken om
een koe meer melk te laten produceren of
een eend sneller vet te krijgen. Zolang het
dier louter als ‘in dienst van’ de mens en
deze structuren gezien wordt, zal het hier
onvermijdelijk het slachtoffer van zijn. Ik
heb zeer veel respect voor de wetenschappelijke kennisvergaring, maar niet wanneer zij teert op het lijden van kwetsbare
wezens. Er zal een totale paradigmawissel
voor nodig zijn, willen we uit dit morele
beschavingsdieptepunt wegraken.
deWijzer: Wat houdt die paradigmaverschuiving juist in?
VANDENBOSCH: Ik sla de wetenschappelijke kennisvergaring hoog aan. De inzichten die de gedragswetenschappen ons
in het complexe gevoelsleven en de cognitieve vermogens van de dieren aanreiken, moeten ons op zich tot die wissel aanzetten. (Vandenbosch begint enthousiast
te vertellen over een aap in een Zweedse
“ER ZAL EEN TOTALE PARADIGMAWISSEL
VOOR NODIG ZIJN, WILLEN WE UIT DIT MORELE
BESCHAVINGSDIEPTEPUNT WEGRAKEN”
dEWIJZER P. 5
NOVERMBER 2009
“WIJ VAN GAIA HEBBEN
“MENSELIJKE EMPATHIE
ONS LAND MINDER WREED
IS EEN UNIVERSELE
GEMAAKT”
EIGENSCHAP”
zoo die van uren te voren stenen klaarlegt,
waarmee hij de bezoekers later bekogelt,
nvdr.) Het empathisch vermogen van de
mens wordt gevoed door dit wetenschappelijk onderzoek, ziet u. Helaas bereiken
de resultaten zelden de massamedia en
kijken de meeste mensen nog altijd liever
naar de zoveelste heruitzending van F. C.
De Kampioenen dan naar een degelijke
natuurdocumentaire op National Geographic Channel.
Ik maak me sterk dat deze inzichten vroeg of laat hun invloed op onze
omgang met dieren zullen tonen. De dichotomie tussen de mens enerzijds, met
al zijn formidabele eigenschappen waar
hij zo trots op is, en het dier, dat nog altijd als minderwaardig wezen bestemd
tot consumptie gezien wordt, heeft mede
hierdoor de voorbije decennia klappen
gekregen. Rationeel bekeken moeten we
onze manier van omgaan met het dier dus
drastisch omkeren. Het complexe cognitieve, emotionele en sociale leven van
het dier wordt onterecht gebanaliseerd,
en dat moet veranderen, wil deze wereld
een betere plaats voor de dieren worden.
Tot op zekere hoogte dringt dan wel door
dat dieren kunnen lijden en dat dit niet
mag, maar het doden op zich wordt doorgaans als veel minder problematisch beschouwd. Men kan aanvoeren dat het doden van dieren met gevoel ethisch minder
problematisch is dan het doden van een
mens, hoewel ik argumenteer dat je dit
ook niet absoluut mag stellen. Maar helemaal onproblematisch is het zeker niet.
DICHTERS EN INGENIEURS
deWijzer: Weegt een organisatie als
GAIA, die gek genoeg maar uit twaalf
man bestaat, wel zwaar genoeg om het
tegen de bepalende factoren in die cyclus op te nemen?
VANDENBOSCH: Fidel Castro zei ooit
dat je maar vijf man nodig hebt om een
dEWIJZER P. 6
NOVERMBER 2009
“IK BEN ELKE DAG BEZIG MET DENKEN OVER HOE
WE ONZE MAATSCHAPPIJ STRATEGISCH MEER IN DE
RICHTING VAN ONZE IDEALEN KUNNEN KRIJGEN”
revolutie te doen slagen. Natuurlijk waren
de omstandigheden bij Castro wel wat
anders dan de onze. (lacht) Als je kijkt
naar wat we de voorbije zeventien jaar
gerealiseerd hebben, staat onze invloed
buiten kijf, denk ik. België stelde zich
voor GAIA bestond beduidend gevoellozer ten aanzien van de mens-dierrelatie
op. We hebben ons land minder wreed
gemaakt. Op bepaalde vlakken is de situatie dan weer kwantitatief verergerd; de
krachten waar wij tegen inbeuken, staan
politiek en financieel heel sterk, wij zullen wellicht nog een hele tijd de underdog
blijven. Neem nu de VLAM-reclame voor
kippen-, varkens- en konijnenvlees die je
op de tv voorgeschoteld krijgt. Je ziet niet
gauw een ‘boodschap voor algemeen nut’
pro vegetarisme. Onze invloed weegt
tot op heden nog te licht om de algehele
paradigmaverschuiving in de praktijk te
gaan realiseren, wat me soms verbaast.
We zijn hier dan wel maar met twaalf
mensen in dienst, we kunnen bogen op
15 à 20.000 leden en supporters, en vele
tientallen zeer actieve vrijwilligers. Onze
petities halen soms op twee maanden tijd
tot 300.000 handtekeningen op. Politieke
partijen hebben toch ook meer kiezers dan
leden?
deWijzer: Zou u niet meer slagkracht
behalen door zelf de politiek in te stappen?
VANDENBOSCH: Dat denk ik niet. Ik
zou zo goed als verbrand want gebonden
aan een partij zijn. Wij proberen zonder
vooroordelen of oogkleppen zo breed
mogelijk te gaan. In 2003 ben ik door de
SP.A gevraagd om met hen in zee te gaan,
maar ik denk dat we met GAIA onder
de huidige omstandigheden meer kunnen bereiken door buiten de partijpolitiek om invloed uit te oefenen. Wij willen elke partij bereiken, en in elke partij
vinden wij wel mensen die gedeeltelijk
of volledig achter onze strijd staan. Neem
nu iemand als Jean-Marie Dedecker; in
dEWIJZER P. 7
2004 ben ik samen met hem en Magda De
Meyer (SP.A, nvdr) naar de ijsvlakten van
Canada getrokken om daar de jaarlijkse
zeehondenslachting met eigen ogen gade
te gaan slaan. Eens terug in België kon ik
me geen betere politieke pleitbezorger inbeelden dan Dedecker, die zich in de senaat volop in ging zetten om dit thema op
de politieke agenda te krijgen.
Ik wist wat ik deed toen ik met
hen naar Canada trok. Er schenen toen
geen grotere tegenpolen te zijn dan Magda De Meyer en Jean-Marie Dedecker, en
hen bijeen brengen vergt een strategie die
nodig is wil je je in Vlaanderen door het
partijpolitieke landschap heen wringen.
Het heeft ook gewerkt. In 2007 verbood
België de handel in zeehondenproducten,
wat amper twee jaar later geleid heeft
tot een baanbrekend Europees verbod.
Met resultaat: dit jaar werden in Canada
260.000 zeehonden minder afgeslacht.
deWijzer: Ziet u dan geen tegenstelling
tussen een pragmatisch en een idealistisch engagement?
VANDENBOSCH: GAIA hanteert heel
doelbewust een pragmatisch-idealistische
visie. We hebben dichters nodig en we
hebben ingenieurs nodig.
deWijzer: Waar ziet u zichzelf?
VANDENBOSCH: Ik ben beide: doener
en denker. De meeste mensen kennen mij
als een doener, maar ik ben elke dag bezig
met denken over hoe we onze maatschappij strategisch meer in de richting van
onze idealen kunnen krijgen.
deWijzer: De denker-filosoof die los
van alle hokjes geëngageerd in de maatschappij staat, mogen we je zo zien?
VANDENBOSCH: Ik zal me nooit verliezen in uit de hand gelopen middeleeuwse discussies over het geslacht der engelen, als je dat bedoelt. (lacht)
Eigenlijk ben ik in de praktijk
geen filosoof geworden, als je onder die
noemer de metafysische zoeker bedoelt.
Ik ben moraalwetenschappen gaan stu-
deren vanuit een zoektocht naar vragen
waar ik nog altijd niet hét antwoord op
gevonden heb. Het wezen van de filosofie is inderdaad misschien dat je eeuwig
zoekende blijft. Ik heb het temperament
van de doener, tot ik voel dat de passie tot
reflectie weer de bovenhand neemt en me
dwingt afstand in te bouwen.
MUGGENZIFTERIJ
deWijzer: Onze vragen zijn op, maar
uiteindelijk is er maar één ding dat
wij echt al altijd eens wouden weten;
hoeveel vliegen heeft u in uw leven al
gedood?
VANDENBOSCH: Het is al jaren geleden
dat ik nog een vlieg gedood heb, meestal
jaag ik ze gewoon weg. Ik weet niet of
een vlieg iets kan voelen. Maar je vernietigt niet zomaar een leven als dat niet
strikt noodzakelijk is en je het kan vermijden. Maar ook hier opnieuw hetzelfde
verhaal: de manier waarop bijvoorbeeld
bijen leven, zo blijkt uit wetenschappelijk
onderzoek, wijst op een grote complexiteit die zeer intrigerend is en vragen
doet rijzen over het bewustzijn van deze
dieren Wat dan weer morele vragen doet
rijzen. In de traditie van Levinas is de
ethische identificatie met betrekking tot
de mens-dierrelatie zeer belangrijk. Je
ziet een veetransport voorbijrijden, ineens
kijk je in het gelaat van een varken en je
ziet jezelf, daar gaat het me om. Ook evolutionair valt die identificatie te rijmen: ik
ben mens, én óók een chimpansee, ik ben
óók een hond, een schildpad, een inktvis,
een kreeft … Ik ben ook ieder zoogdier,
ieder gewerveld én ongewerveld dier dat
je maar op kan noemen, en een pijngevoel
bezit. Ik ben dus lid van de club van alle
wezens met gevoel, die er daarom in moreel opzicht toe doen. Op die wetenschap
stoel ik mijn denken én mijn doen.
Johannes Van De Walle
Wannes Van Herck
NOVERMBER 2009
De filosofie reikt veel verder dan de spreekwoordelijke toren gemaakt uit spreekwoordelijk ivoor. Dat termen zoals Bevindelijkheid, Taalspelen, het Meta-post-ontologisch-ontische en andere draken van woorden
ook van toepassing op de interesses van het plebs - de niet-filosofen - willen we hier aantonen.
Kampioen zijn is helemaal niet plezant
Ik heb televisie altijd een zeer interessant medium gevonden. Het is een exponent van onze cultuur die me in staat
stelt me vanuit m’n fauteuil een mens
van de wereld te voelen. Niet geheel ten
onrechte natuurlijk. Ik bekijk het journaal, en ik ben weer op de hoogte. Ik
kijk naar Man Bijt Hond, en ik zie hoe
mijn buren er aan toe zijn. Ik lach ook
wat af, voor mijn televisie. Van je hi-hihi en je van je ha-ha-ha. Maar op den
duur gaat ook het lachen mij vervelen.
Op die momenten ontwaakt in mij een
reflecterend vermogen waarvan niemand de impact bevroeden kan. Mijn
geest laadt zich een wijsgerig knapzak
op de schouders en ik denk: “Tjee, Johannes, waar zit jij nou naar te kijken?
Heb jij geen betere manieren om de
tijd die je hier op aarde gegund werd
door te brengen?” Ik geloof graag dat
die manieren er zijn, maar ik heb ze
vooralsnog niet ontdekt.
Zo vond ik mezelf in een ondiep verleden
terug in m’n zetel terwijl ik, als was het
een vanzelfsprekendheid, in volle prime
time naar onze openbare omroep zat te
kijken. Mijn besef rukte me weg uit mijn
factisch ballingsoord en overschouwde de
situatie waarin ik verkeerde. Het betrof
hier een programma over een aan lager
EW
IJZERP.PX. 8
ddEW
IJZER
wal geraakte groep vrienden die, teneinde
een beetje schoonheid deze aardkloot op
te smokkelen, een voetbalploegje opstarten. De intellectuelen onder u weten reeds
welk vehikel van de Vlaamse cultuur
ditmaal het onderwerp mijner spot mag
zijn. Iemand grappiger dan u noemde de
caféploeg twintig jaar geleden F.C. De
Kampioenen, en op slag was het postmodernisme in deze streken een huiskamerfenomeen.
Grappiger, want kampioen zullen
zij nooit spelen. Tevens ook vele malen
droeviger, want het parallelle universum
waarin dit drama in dertien bedrijven zich
voltrekt, vormt voor ons allen een herkenbare setting. Velen zullen zeggen dat
de Kampioenen nogal marginale typetjes
zijn. Dat ze nogal klein van geest zijn.
Dat de Verlichting à Grand Vitesse aan
het dorp van Boma en Pol voorbij geraasd
is. Dat het eigenlijk al bij al nogal een
Vlaamse setting is, quoi.
Zij hebben gelijk. Ik zou hier
grote beschouwingen kunnen doen over
de metafysische ondertonen van hun
monoversum, maar ik heb daar geen
zin in. Het diepdroevige aan mensen als
Xavier Waterslaeghers is dat zij van elke
transcendentie gespeend gaan. Of heb
jij laatstgenoemde al eens de duizelingwekkende diepten van zijn dagschotel in
zien staren? Ik niet. Die Xavier, die heeft
het allemaal wel door. Dit leven is een
tijdelijk verblijf vol van miserie dat we
nog het beste in kunnen vullen door zoveel
mogelijk pinten te gaan pakken. In de roes
van het gelukkige stomdronken zijn raken
wij vluchtig de voetzolen van een andere,
betere wereld. Maar de metafysica verdraagt geen gekietel. Hoogstens een aai.
Symboliek is ver te zoeken bij
deze platte materialisten. Op zondag
trekken zij niet naar de mis, maar naar
de voetbalmatch, dat heidens feest dat in
Vlaamse gebieden nog op goedkeuring
rekenen kan. Zo trachten deze mensen in
stilte bezig te blijven. Xavier gaat dan tussen twee palen in staan en tracht de essentie van het keeper-zijn naar behoren uit te
voeren.
Wie gaat die mensen redden?
Wie gaat die mensen eens uitleggen dat
je helemaal geen kampioen kan zijn, maar
dat je dat moet worden? Niemand, zo
vrees ik. De laatste missionarissen hebben het dorp van de kampioenen een aantal decennia terug over het hoofd gezien
en sindsdien wordt de hernieuwing van
het geloof vanuit de zetel tijdens prime
time afgehaspeld. De enige rechtgeaarde
reactie is die van de vlucht. Vlucht weg
uit dit nog lang niet uitgehuilde tranendal, mijn lief Bieke. Pol, jij als man van
NNOVERMBER
OVEMBER 2009
2007
de wetenschap, jij moet toch weten dat
voorbij het laatste huis geen afgronden
maar horizonten liggen te rusten? Marc,
jongen, sta daar toch niet zo stuntelig te
wezen, maar neem je dochter op de arm
en meng je in de vaart der volkeren! Doe
iets! Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en
bewonder, maar speel in godsnaam toch
niet in een caféploeg! Snellere wegen
naar de vergetelheid zijn er niet!
Ja, dat is wat er in me maalt wanneer mijn geest stilletjes trippelend op de
toppen van de tenen en de deur van mijn
facticiteit zachtjes sluitend mijn lichaam
terug binnenglipt. Ik weet ook wel, ik ben
verschrikkelijk vooringenomen, maar ik
zie dat vooral als het voorrecht van iedere
Vlaming die naar de kampioenen kijkt.
In hun laatste seizoen haalden die onnozelaars nog regelmatig de kaap van één
miljoen kijkers. Ook de achttien reeksen
hiervoor werden volgens de statistieken
nog druk bekeken. Al negentien jaren
lang komt deze vaste waarde, zo getrouw
als de seizoenen in een Ewige Wiederkehr des Gleichen, onze beeldbuis voorbij
gerold, en er is niemand die er om rouwt,
behalve dan hier en daar een eenzame
wijsgeer die last heeft van z’n reflecterend
vermogen. Want als filosofen tv gaan kijken, lijkt niets nog wat het is.
Johannes Van De Walle
dEWIJZER P. 9
dEWIJZER P.X
NOVERMBER 2009
Docenten vormen studenten. Maar de eersten zijn ook ooit student geweest en op hun beurt beïnvloed geweest.
In deze rubriek reconstrueren we het afgelegde pad van de docent, tot op het moment van vandaag. Waarom
onderwijzen zij een specifiek vak, hee$ dit te maken met hun onderzoek? En vanwaar de fascinatie voor het
thema van hun onderzoek? Maar ook: wat doen ze in hun vrije tijd?
“Filosofen moeten even veel
verwarren als verhelderen”
Een opvallend houtsnijwerkje siert
de schoorsteenmantel van professor
Cruysberghs’ ruime kantoor. “Es ist
gleich tödlich für den Geist, ein System zu haben, und keines zu haben”
[“Het is even dodelijk voor de geest een
systeem te hebben als geen systeem”],
staat erop te lezen. Het citaat – afkomstig van Schelling – typeert de professor
ten voeten uit: onophoudelijk manoeuvrerend tussen Hegel en Kierkegaard
zoekt hij zich een broos evenwicht tussen systeem en antisysteem, tussen abstracte afstandelijkheid en begeesterde
identificatie. Volgend jaar gaat deze
gerenommeerde kunst- en bovenal levenskenner op emeritaat, de perfecte
aanleiding om ons uitgebreid vragenarsenaal op hem af te vuren: wie is de
man achter de baard? Wat dreef hem
tot de filosofie? Vanwaar zijn voorkeur
voor duffe Duitsers en depressieve
Denen? Welke aardse genoegens verlichten zijn borstelig bestaan? En
waarom zou de afloop van de Leuvense
studentenrevoltes er zonder hem wel
eens heel anders hebben kunnen uitzien? Lees en u zult het licht zien.
PROFESSOR PAUL CRUYSBERGHS:
Mijn beslissing over wat ik ging studeren,
hing niet helemaal van mijzelf af: net als
veel van mijn collega’s heb ik eerst op het
seminarie gezeten. Dat lag mij niet echt,
omdat ik niet zoveel voelde voor alles wat
met theologie te maken had. Zelf was ik
liever filosofie of Romaanse gaan studeren. Nu, in die tijd wilde men voor de
colleges Latijn en Grieks graag priesters,
dus heb ik ook nog Klassieke moeten volgen. Dat viel mij verschrikkelijk tegen, zo
saai! Ik ben dan maar filosofie gaan bijstuderen en toen ik het seminarie een tijd-
dEWIJZER P. 10
je later definitief verliet, ben ik daar voltijds mee verdergegaan. In het begin van
de jaren zestig was dat.
Ik ben toen trouwens net ontsnapt aan de verplichte antimodernismeeed. Vroeger moesten alle licentiestudenten en professoren van het HIW een
eed tegen de moderniteit zweren. Een of
andere paus had een lijst met een tachtigtal stellingen over de moderniteit laten
maken die je allemaal moest verwerpen.
Ik heb mij wel wat zorgen gemaakt over
hoe ik dat zou aanpakken, want eigenlijk
stond ik net achter die modernistische
stellingen! Gelukkig hebben ze die eed
net op tijd afgeschaft.
Dat alles zegt toch wel iets over
de kerkelijke mentaliteit die in die tijd nog
heerste aan het instituut. Die mentaliteit is
trouwens in zeker mate nog steeds aanwezig, maar dat vind ik niet noodzakelijk
een slechte zaak: religie is een belangrijk
element in de cultuur en een fenomeen
dat het bestuderen waard is. Waar zou je
dat dan beter kunnen doen dan in een huis
waar men een grote traditie heeft op dat
vlak?
deWijzer: Bent uzelf religieus geïnspireerd?
CRUYSBERGHS: Ja, toch wel. Tot op de
dag van vandaag zelfs. Als filosoof ben ik
natuurlijk geneigd om enige methodologische en intellectuele afstand te nemen,
maar gevoelsmatig heb ik er geen probleem mee om mijzelf in te schrijven in
de religieuze traditie. Actief participeren
aan religieuze rites doe ik wel niet vaak
meer, vooral omdat dat alles mij in mijn
jeugd zo ontzettend verveeld heeft. Al die
missen en gebeden op het seminarie. Ik
heb genoeg gehad voor de rest van mijn
leven! (lacht)
deWijzer: U was student in de woelige
jaren zestig, hebt u nog interessante
herinneringen aan die tijd?
CRUYSBERGHS: In de eerste jaren
van mijn studies heb ik niet zoveel van
die woeligheid meegemaakt. Wie op het
seminarie zat, was toen behoorlijk geïsoleerd: les volgen, blokken, aan religieuze
oefeningen deelnemen en drie keer per
week verplicht gaan wandelen. Dat deden
wij. Wat ik mij wel nog herinner, is dat
het toen in Leuven de gewoonte was op
vrijdagavond na de film met kasseien te
gaan gooien, Walen tegen Vlamingen.
Totdat de politie kwam, want dan was het
iedereen tegen de politie. Dat was puur
spel, eigenlijk. Je kan dat vergelijken met
de donderavond nu: de studenten gaan uit
en er gebeurt eens iets. Enerzijds was dat
nog tamelijk onschuldig, maar anderzijds
toch ook een beetje boel maken om niks.
De échte woeligheid is natuurlijk pas begonnen met de splitsing van
de universiteit. Enerzijds was ik geen
enorme voorstander van die scheiding,
want ik vond een tweetalige universiteit
wel enige charme hebben. Maar anderzijds begreep ik ook dat er toch iets moest
gebeuren, anders zou Leuven op lange
termijn helemaal verfransen. Al bij al was
ik daar tamelijk gematigd in, totdat op een
fameuze zondag de bisschoppen tegen
heel de publieke opinie in beslisten om
halsstarrig helemaal niets aan het systeem
te veranderen. Vanaf dat moment ben
ik regelmatig mee gaan betogen. Ik heb
trouwens ooit nog eens klop gekregen van
de politie. Ik was aan het betogen met een
“HET STATEMENT
ACHTER MIJN BAARD?
LUIHEID!
NOVERMBER 2009
meisje en we moesten gaan lopen voor
het waterkanon. Dat meisje viel en toen ik
haar probeerde recht te helpen sloeg een
agent me met zijn matrak op mijn rug.
Daar is zelfs nog een foto van gemaakt en
die heeft dan een tijdlang gefungeerd als
symbool voor de overdreven hardhandigheid van de politie.
deWijzer: Hoe staat u eigenlijk tegenover de erfenis van al die studentenprotesten?
CRUYSBERGHS: Ik heb altijd erg achter
het democratisch medezeggenschap
gestaan dat de studenten hebben verworven. Het zou spijtig zijn, mocht men dat
loslaten, daarvoor moeten de studenten
echt wel op hun hoede zijn. Op vergaderingen luistert men nu zeer goed naar de
studenten, men probeert zelfs uit zichzelf
veel van hun vragen te anticiperen. Daardoor kan bij de studenten wel eens de
indruk ontstaan dat het niet zoveel meer
uitmaakt of men al dan niet aanwezig is.
Maar je mag niet vergeten dat er van bovenuit toch altijd de verleiding is geweest
om zo min mogelijk met de studenten
rekening te houden. Daarom vind ik het
zelfs vandaag de dag nog belangrijk dat
men als student bij overleg aanwezig is.
De straatprotesten van vroeger hadden
natuurlijk ook hun nut, maar niet altijd.
Gewelddadig protest geeft een groot subjectief gevoel van tevredenheid: “Kijk,
ik beteken iets, want ik heb iets kapot
geslagen.” Maar het echte werk moet toch
veelal elders gebeuren.
KIERKEGAARD, KUNST EN VLIEGWERK
deWijzer: Over naar uw onderzoeksgebieden. U bent een gerenommeerd
Kierkegaardkenner. Koos u indertijd
dEWIJZER P. 11
voor Kierkegaard omdat u door hem
gepassioneerd was?
CRUYSBERGHS: Ja, toch wel. Toen ik
vijftien à zestien was en nog op het internaat zat, las ik trouwens al stiekem Kierkegaard in de studiezaal. Niet dat ik daar
toen veel van begreep natuurlijk. Mijn
interesse voor Kierkegaardiaanse thema’s
als het passionele en het irrationele zal
ook wel iets met mijn leeftijd te maken
hebben gehad, maar tegelijkertijd blijven
die thema’s toch ook nu nog relevantie
hebben. Vooral in een maatschappij waar
alles zo gerationaliseerd is.
deWijzer: Kan Kierkegaard u nog wel
intrigeren na al die jaren?
CRUYSBERGHS: Zeker. Doordat heel
wat studenten bij mij rond Kierkegaard
werken, word ik ook voortdurend verplicht hem te herlezen. Ik moet wel toegeven dat ik Kierkegaard vaak niet voor
puur intellectuele redenen lees, maar meer
voor mezelf. Kierkegaard schopt mij een
slecht geweten, een beetje zoals religie dat
ook kan doen. Je wordt opnieuw geconfronteerd met jezelf en je wordt gedwongen je af te vragen: “Zit ik nog wel op een
goed spoor zoals ik nu bezig ben?” De
manier waarop Kierkegaard – soms tot in
den treure eigenlijk – blijft hammeren op
dezelfde punten zorgt ervoor dat je niet te
snel tevreden bent met jezelf.
deWijzer: Na uw licentiethesis, die u
over Kierkegaard schreef, hebt u evenwel gedoctoreerd op Hegel.
CRUYSBERGHS: Ik was van plan met
Kierkegaard door te gaan, maar mijn promotor heeft me daarvan afgehouden. Volgens hem kon je intellectueel met Kierkegaard niet al te veel doen, omdat die
toch altijd hetzelfde zou zeggen. Hij heeft
me dan op het spoor van Hegel gezet en
ook van die denker ben ik nooit meer losgeraakt.
In de tijd dat Kierkegaard veel
last had met de pers is er in het satirische
tijdschrift de Corsar eens een spotprent
van hem verschenen waarop hij een broek
draagt met één korte en één lange pijp.
Kierkegaards ene been was immers korter
dan het andere. Zo heb ook ik het gevoel
dat ik op twee ongelijke benen steun:
langs de ene kant staat die behoorlijk
monumentale Hegel, die gericht is op een
dialectische verzoening van alle tegenstellingen, en langs de andere kant heb je
dan Kierkegaard, die die verzoening altijd
doorbreekt en zo voortdurend gaten klopt
in dat mastodontische bouwwerk. Ik ben
noch Hegeliaan, noch Kierkegaardiaan,
maar beweeg me tussen beide denkers
heen en weer. Tussen die twee in voel ik
me wel thuis.
deWijzer: Ervaart u in uw eigen leven
soms de Kierkegaardiaanse strijd tussen het esthetische en het ethische? Of
NOVERMBER 2009
anders geformuleerd: met welke sfeer
identificeert u zich het meest?
CRUYSBERGHS: Ik heb niet zo’n grote
behoefte mezelf met iets te identificeren.
Of dat probeer ik mezelf toch wijs te
maken. (lacht) Veel van de dingen die ik
doe, gebeuren wel niet vanuit een eigen
bepaald project, maar vertrekken vanuit
zaken die op me afkomen. Ik speel in op
toevalligheden, daarin ben ik estheet.
Maar om verder te gaan op die
kwestie van identificatie: op het
vliegveld
van
Stockholm staat
een
kunstwerk
van de Belgische
conceptuele kunstenares
MarieJo
Lafontaine
met daarop een
citaat van Erasmus:
‘Wereldburger,
overal
thuis, voor allen
vreemdeling.’ Dat
valt wel enigszins
op mij toe te passen: als intellectueel, maar ook
als mens, probeer
ik
mij
enerzijds in situaties
in te leven, maar
anderzijds wil ik
toch ook altijd afstand houden.
Professioneel heb ik mij
de laatste jaren
wel het meest bezig gehouden met de esthetica. Eén van de hoofdredenen voor die
interesse is dat ik zintuiglijkheid enorm
belangrijk vindt. De onmiddellijkheid
van het genieten zou ik zeker niet graag
opgeven.
deWijzer: Is dat dan hoe u de band
tussen kunst en filosofie ziet: de onmiddelijkheid van de kunst als een soort
tegenwicht voor de afstandelijkere
(over)reflectie van de filosofie?
dEWIJZER P. 12
CRUYSBERGHS: Och, je moet die
band natuurlijk historisch zien: de verhouding tussen beide verandert voortdurend doorheen de geschiedenis. Bij
veel hedendaagse kunstwerken, bijvoorbeeld in de conceptuele kunst, moet je wel
vaak een heel intellectueel ontcijferwerk
doorvoeren en dat gaat spijtig genoeg
soms wat ten koste van de onmiddelijkheid. Artiesten laten zich vaak inspireren
door filosofische ideeën en om een werk
te interpreteren moet je dan ook al snel
al je filosofische capaciteiten aanspreken.
Ik ben dan nogal geneigd om te zeggen:
‘In de eerste plaats moet je kijken! Luisteren! Zonder al te veel te vragen naar het
begrijpen.’ Aan het sensuele moeten we
vasthouden. Daarom ook dat ik de muziek zo dankbaar ben: muziek moet niet
worden begrepen, op de eerste plaats is ze
er. De muziek is zeker de kunstvorm die
mij het meeste troost geeft.
deWijzer: Wat zijn enkele van uw favoriete muziekstukken?
CRUYSBERGHS: De eerste symfonie
van Brahms is misschien wel mijn topper.
Dat was geloof ik de allereerste LP die
ik ooit gekocht heb. Die weltschmerz in
het begin doet zoveel zeer! Dat werk begint met pure romantische miserie, maar
eindigt uiteindelijk toch in verzoening.
Daarom voel ik het ook aan als een erg
religieus muziekstuk.
Op het vlak
van de neoromantiek zou ik wel
met de Vier letzte
Lieder van Richard Strauss naar
de hemel willen
trekken. Ook de
religieuze
cantates van Monteverdi zijn een
grote ontdekking
voor mij geweest.
Dat is zulke afwisselende muziek:
oorstrelend, maar
vol met nuances.
Samen met Bach
is dat mijn zondagochtendmuziek. Van de meer
moderne muziek
ten slotte vind ik
de strijk-kwartetten van Carter erg
indrukwekkend.
deWijzer: Deze
vraag
moest
ervan
komen:
kan kunst de wereld redden?
CRUYSBERGHS: (lacht) Maar neen!
Wie gaat er nu nog de wereld redden?
Kunst kan soms eens krabben waar het
jeukt, maar als je te veel krabt, gaat het
pijn doen. Dat kunst de wereld kan redden is een gedachte van de negentiende
eeuwse romantici: kunst moest voor een
‘verzoening’ zorgen die de religie na de
verlichting niet langer kon brengen.
Als je kijkt naar de werken op de
NOVERMBER 2009
laatste Biënnale van Venetië, merk je wel
dat er de laatste tijd opnieuw ontzettend
veel aan politieke kunst wordt gedaan. Ik
sta zelf tamelijk wantrouwig tegenover
westerse kunst die politiek wil zijn. Dat
wordt al gauw erg clichématig. Maar nietwesterse politieke kunstenaars, uit Iran
bijvoorbeeld, brengen vandaag toch vaak
erg interessant werk. Zo zag ik een tijd
geleden een werk dat op het eerste gezicht
gewoon behangpapier lijkt met mooie
Perzische figuurtjes erop, maar als je dat
dan van naderbij gaat bekijken, merk je
dat die figuurtjes gemarteld worden. Zoiets zet je aan het denken.
deWijzer: Welke zaken kunnen u naast
kunstervaringen nog bekoren in uw
leven?
CRUYSBERGHS: Ik ben een erg aards
mens, wat niet zo slecht is als tegengewicht voor al het ‘hemelse’ van de filosofie. Zo ben ik altijd al, vroeger misschien iets meer dan nu, een flinke eter en
een stevige drinker geweest. Goed eten,
goed drinken, prettig gezelschap, dat doet
me veel deugd in mijn leven. Ik heb dan
ook vaak de neiging om in gezelschap
traag te eten en drinken. Zo kan ik ten
volle bij de ervaring aanwezig te zijn. Dat
is een apart type van gulzigheid: niet willen schrokken, maar het aangename zo
lang mogelijk rekken. (stil) Zo zou het bij
seks eigenlijk ook moeten.
“IK BEN EEN ERG
AARDS MENS”
THEATER
deWijzer: Van de sensuele naar de intellectuele genietingen: geeft u graag
les?
CRUYSBERGHS: Ja, hoewel ik altijd
een grote tegenzin heb om te beginnen.
Eenmaal ik op dreef ben, doe ik het wel
graag. Ik heb altijd nood gehad aan de
‘levendigheid van het spreken’, meer dan
aan die van het schrijven.
Eigenlijk geef ik toch wel met
dEWIJZER P. 13
hart en ziel les, hoor. Vaak vergeet ik dan
zelfs te stoppen, maar dat komt omdat ik
de les gewoon haar eigen gang laat gaan.
Ik geeft toe dat mijn lessen daardoor niet
echt voldoen aan het schoolse ideaal van
‘geordend lesgeven’, maar ik wil het ook
niet anders. Ik heb altijd gezegd: ‘Als ik
schools moet gaan lesgeven, dan stop ik
ermee’. Die methode ligt me helemaal
niet. Of ik nog weet wat er in mijn cursussen staat? Niet in detail, neen. Ik weet
waar ik globaal genomen naartoe wil,
maar laat me verder doorgaans leiden
door de dingen waar ik op dat moment
mee bezig ben of door wat toevallig ‘opduikt’ tijdens de les. Bijvoorbeeld door
een vraag.
deWijzer: Over interessante lesuitwijdingen gesproken: een paar jaar
geleden liet u eens vallen dat u wel
begrip kon opbrengen voor Dutroux.
Houdt u van provoceren?
CRUYSBERGHS: (lacht) Dat was inderdaad wel provocerend, ja. Maar dat
is natuurlijk het socratische in de filosofie: filosofie moet de gevestigde en
zogenaamd ‘spontane’ opvattingen corrigeren door niet voor de hand liggende
standpunten in te nemen die aan het denken zetten. Ik geef veel les in het tweede
jaar en ik heb het altijd als mijn taak beschouwd om, nadat mijn collega’s in het
eerste jaar vooral de dingen helder hebben
gekregen, alles terug in de war te brengen.
Filosofen moeten volgens mij evenveel
verwarring scheppen als dat ze verheldering brengen.
Je kan hier in feite de vergelijking met het theater maken. Soms is de
verleiding groot, dat bespeur ik zowel
bij mezelf als bij sommige collega’s, om
een discours te hanteren dat niet echt het
jouwe is, om wat je zegt puur als een
theatraal spel te zien. Die verleiding van
‘het mooie woord’ is echter gevaarlijk.
Theater kan soms zeer vrijblijvend zijn en
dat vind ik niet helemaal correct: ernstig
aan filosofie doen betekent toch ook jezelf
niet buiten maar binnen de zaak plaatsen
en de zaak ook op je eigen leven toepassen.
EAU DE TOILETTE
deWijzer: Volgend jaar gaat u op emeritaat. Hoe blikt u terug op uw loopbaan?
Anders gezegd: wat beschouwt u als uw
erfenis, als uw belangrijkste verwezenlijking?
“JA, IK GEBRUIK EAU
DE TOILETTE”
CRUYSBERGHS: Och, ik hoop dat ik
hier en daar wat bijgedragen heb. Dat
hoeft niet veel te zijn: hier en daar een
losse gedachte, iets charmants misschien.
Wat dat dan betekend heeft, vind ik eigenlijk niet zo belangrijk. Ik ben wel altijd
tevreden als ik oud-studenten terugzie die
tevreden zijn mij terug te zien en waarvan
ik tevreden ben hen terug te zien. Zo werd
ik op een bepaald moment in een restaurant eens aangesproken door een meisje:
“Ik ken uw naam niet meer,” zei ze, “Ik
weet niet meer hoe u eruitzag, ik weet
niet meer welke les ik van u heb gehad,
ik herken alleen uw stem.” Dat soort kleinigheden – herken- en eigenlijk ook erkenmomenten – vind ik menselijk gezien
misschien nog wel het belangrijkst. En ja,
soms heb ik ook mensen kunnen helpen.
Maar dat moeten allemaal geen grote dingen zijn, er zijn mensen genoeg die belangrijkere zaken hebben bereikt dan ik.
Waar ik verder nog aan wil
vasthouden is een groepje van een zestal
ex-studenten van me die iedere maand
bij mij thuis samenkomen om een filosofische tekst te lezen en te bediscuteren.
Dat is een soort vriendschappelijke band
die toch vooral op het intellectuele is gestoeld, een band waar ik ook zelf intellectueel door verreikt word. Daar put ik echt
veel vreugde uit.
deWijzer: Een klassieker uit ons vragenpakket: indien u een tijdmachine
had, naar welke periode zou u dan willen terugkeren? En waarom?
CRUYSBERGHS: Ik ben vooral erg
tevreden dat ik in het huidige tijdperk
leef. Maar als ik toch zou moeten kiezen,
zou ik eens vooruit willen grijpen en in
D
NOVERMBER
ECEMBER 2007
2009
de toekomst willen zien. Ik ben erg gefascineerd door techniek en ik zou dus wel
eens willen meemaken hoe de menselijke
technische ‘prothesen’ zullen toenemen
en of en hoe de mens zich daarin nog een
thuis kan maken. Eigenlijk ben ik daar
nogal bang voor: zullen de mensen zich
door die toenemende stroomlijning van
het bestaan, waardoor alles al vanaf je
geboorte mooi geregeld is, niet wat al te
gemakkelijk thuis gaan voelen?
deWijzer: Het einde van de geschiedenis, misschien? Dit interview
nadert in ieder geval zijn einde. Hebt
u nog bepaalde plannen voor na uw
emeritaat?
CRUYSBERGHS: Ik zeg soms nogal
schertsend, maar ook fier, dat ik van plan
ben om ‘missionaris’ te worden. Volgend
jaar ga ik namelijk een paar maanden naar
Tanzania in Afrika om filosofie te geven
aan een seminarie daar. Een Indische missionaris en doctoraatsstudent van mij is
bij dat project betrokken en hij heeft me
gevraagd om te komen helpen. Vandaar.
Ik zie dat een beetje als een terugkeer naar
iets waar ik in mijn jeugd vaak van gedroomd heb, missionaris worden. (lacht) Je
zou kunnen zeggen dat de cirkel zo weer
rond is.
Verder zal ik nog wel kunnen
doorgaan met een aantal dingen waar ik nu
mee bezig ben: lezen en schrijven kan ik
blijven doen, ik kan nog altijd deelnemen
aan congressen, de doctoraten die nu bij
mij lopen zal ik nog verder begeleiden…
Ik zal wat minder lesgeven natuurlijk,
maar dat vind ik zeker niet erg. Ten slotte
zou ik opnieuw wat meer willen doen in
de kunstwereld.
deWijzer: Om af te sluiten willen
we nog een delicaat onderwerp aansnijden: uw baard. Die is voor generaties studenten voorwerp geweest van
eindeloze fascinatie, vandaar deze ultieme uitsmijter: hoelang hebt u die
baard al? En zit daar een statement
achter?
CRUYSBERGHS: (bulderlacht) Die
baard heb ik al sinds de zomer van 1976.
Zit daar een statement achter? Ja: Luiheid,
pure luiheid! Ik heb een tamelijke zware
baard, als ik vroeger fatsoenlijk onder
de mensen wilde komen, moest ik mij
’s avonds opnieuw scheren. Daar zag ik
tegenop, daarom heb ik maar beslist hem
te laten groeien. (nadenkend) De meeste
vrouwen die ik ken vinden dat eigenlijk
nog niet zo slecht. Misschien speelt dat
ook wel een rol. (kwajongensgrinnikje)
deWijzer: Hebt u een bepaalde manier
om uw baard te onderhouden? Sommige mannen durven wel eens een middeltje te gebruiken…
CRUYSBERGHS: Ik dacht wel dat jullie
dat zouden vragen! Ja, ik gebruik een eau
de toilette, omdat dat een frisser gevoel
geeft ‘s morgens. Maar vraag me nu niet
welke, hè!
deWijzer: Zover durven wij niet gaan.
We scheren ons weg. We danken u
voor dit openhartig gesprek en wensen
u nog veel succes met al uw verdere
ondernemingen. Moge dit interview
voor u een even grote bron van vreugde
vormen als al die andere ‘kleine dingen
des levens’ die u zo nauw aan het hart
liggen.
Michiel Bellon
Johannes Van De Walle
dEWIJZER P. 14
NOVERMBER 2009
Derk Van Dissel ontpopte zich doorheen de jaren als één van de meest actieve schrijvers van lezersbrieven
van Vlaanderen. Zijn pen is vlijmscherp en zijn gal bi%er, maar dat maakt zijn mening niet minder ondoordacht. Vanuit zijn heimat in Erembodegem serveert hij ons telkens weer een staaltje van maatschappijkritiek en literatuur van het hoogste niveau.
De bom barst
Beste Vlaming, Flaminganten wijdverspreid. Juicht gij allen, want dit zijn
heugelijke dagen voor Vlaanderen! Na
jaren van strijd verliest het linkse kamp
eindelijk zijn laatste restje geloofwaardigheid. De socialistische partij is al maanden
zijn eigen fundamenten aan het ondergraven. Alles begon toen na de Vlaamse
verkiezingen van juni 2009 bepaalde
mandatarissen hun beloofde postje niet
(terug) kregen. Beetje bij beetje kwamen
daarna de rottende lijken uit de kast, te beginnen met het openbaar maken van een
gedachtewisseling gevoerd met ‘s ieders
favoriete communicatiekanaal, de e-mail.
Een golf van berichtgeving over interne
protesten en verdeeldheid overspoelde
ons via de media. Hoewel ‘de rangen intussen gesloten zijn’, zoals dat in mooi
politiek jargon heet, is de schade natuurlijk allang aangericht. Het hele gebeuren
was dan ook een echt voorbeeld van partijsolidariteit met een grote S. Het duurde
misschien even voor dit alles echt tot de
Vlamingen doordrong, maar ik zeg u mijn
beste medestrijders voor het Vlaamse
grondgebied, onze tijd is nabij!
Temeer nu ook dat andere, weliswaar kleine linkse baston, de weinige
geloofwaardigheid die ze nog bezitten op
de helling plachten te zetten. Met de grote
dEWIJZER P. 15
trom kondigden ze immers aan dat ze een
nieuwe voorzitter hebben verkozen. In
feite natuurlijk gewoon een – weliswaar
slecht doordacht – schoolvoorbeeld van
interne schijndemocratie. Verkiezingen
organiseren met slechts één kandidaat,
waarbij deze meer dan negentig procent van de stemmen binnenrijft. Zulke
toestanden zijn op deze contreien reeds
geleden van de tijd van een zekere ideologie die een vijfenzestigtal jaren gelden
floreerde; in deze tijd moet je al naar het
middenoosten, Iran of Afghanistan om
maar enkele voorbeelden te geven, om
nog zo’n mooi staaltje toegepaste democratie te vinden. Natuurlijk begrijpen
wij echte Vlamingen als geen ander dat
er soms offers nodig zijn om de juiste
mensen op de juiste plaats te krijgen, zelfs
als dit offer de democratie zelf is, maar
daar wringt nou net het schoentje. Een totaal onbekend figuur wordt aangekondigd
als redder van de partij. Hij is nog groen
achter de oren en bezit geen greintje uitstraling. Verheugt u Vlamingen want ook
van ‘de groenen’ zullen de echte Vlamingen op politiek vlak geen last meer hebben.
En vandaag wordt ook het rechtse kamp eindelijk gezuiverd. De partij die
zich liberaal durft noemen, maar in feite
een zeer strikte interne hiërarchie heeft,
kondigt dan toch nieuwe voorzittersverkiezingen aan. Als we het hebben over
een partij die zelfs in zijn hoogdagen al te
vaak door intern gekibbel wordt verdeeld,
kunnen we dit fantastische idee enkel toejuichen. Er zijn niet twee maar drie kandidaten die het schijnvoorzitterschap ambiëren (in de realiteit moeten ze immers
naar aloud model bij iedere stap die ze
zetten een fiat krijgen van de partijbonzen)
en zich voorbereiden op een verkiezingsstrijd op het scherp van de snee. Zulk een
klucht leidt haast onvermijdelijk tot nog
meer interne verdeeldheid. Een verdere
opsplitsing en afbrokkeling van deze naar
eigen zeggen rechtse partij is dan ook
haast onvermijdelijk. En daarom, mijn beste mede Vlamingen, kameraden en partijgenoten, zeg ik u uw Vlaggen opnieuw
boven te halen. De tijd van de Vlaamse
Leeuw is weldra gekomen. In afwachting
hiervan zet ik echter mijn strijd voor een
Vlaams grondgebied, geregeerd door zij
die daar het bekwaamst voor zijn, onverminderd voort. Daarom groet ik U, zoals
steeds met geheven hoofd en strijdvaardige groet.
Derk van Dissel
NOVERMBER 2009
De nieuwsgierigheid van een journalist kent geen grenzen. In deze rubriek worden geen taboes geschuwd en
geen grenzen gerespecteerd. De reporter dompelt zich volledig onder in de materie waarover hij wil schrijven.
Gonzo-journalistiek in de traditie van H.S. Thompson!
Gelukkig nieuwjaar
Elk jaar tijdens de feestdagen is het
dezelfde feeststemming. Mensen bereiden
zich voor op ‘het’ feestje van het jaar. Er
worden inkopen gedaan, mensen kleden
zich deftig en bereiden zich voor om zich
eens goed te laten gaan, op groot evenement, of met vrienden en met familie.
Voor mij is die Kerst en Nieuwjaarsperiode gewoon een opgeblazen, gecommercialiseerd mediagebeuren. Al 4 jaar
op rij herinner ik mij middelmatig goede
feestjes, “hard to get” vrouwen en zelfs
een eenzame wandeling van 30 kilometer
naar huis.
Dit jaar zou het allemaal anders zijn. Een impulsieve beslissing, 2
dagen voor oudejaarsavond, brengt me 1
dag voor oudejaarsavond onderweg naar
Italië. Enkel ik, mijn rugzak met meer
dan voldoende warme kleren, een extra
paar schoenen, een kleine EHBO kit en
wat lectuur. En natuurlijk ook condooms,
zoiets is onmisbaar wanneer je tijdens de
feestperiode in je eentje naar een ander
land gaat.
Mijn manier van reizen zal bestaan uit liften, de trein nemen, overnach-
EW
IJZERP.PX. 16
ddEW
IJZER
ten bij couchsurfers, of overal waar het
warm en droog is.
REISDAG 1
Vroeg in de morgen zet mijn moeder mij
af aan het station van Leuven waar ik mijn
eerste trein richting het zuiden neem. De
eerstvolgende halte is Straatsburg. Ik heb
er afgesproken met Pascale. Na eerst wat
te hebben rondgelopen in de oude stad,
welke een heel middeleeuws karakter uitstraalt waarbij ik me al een hele historie
kan zien afspelen, heb ik met hem afgesproken aan het station. Op zijn appartement aangekomen verwelkomt hij me heel
gastvrij. Hij zegt dat hij een hele actieve
couchsurfer is en dat er meerdere malen
in de week mensen bij hem langskomen.
Hij vraagt bijna meteen of ik graag bier
drink. Hij slaat de koelkast open en neemt
er meteen de 2 eerste pintjes van de avond
uit. Vele zullen er nog volgen. Terwijl
hij het eten klaarmaakt babbelen we een
beetje over het leven. Ondertussen denk
ik bij mezelf dat de saus die hij net over
het vlees gooit toch wel echt naar kattenvoer ruikt. Hij zegt dat het een oosterse
saus is, waarvan ik hem neem op
zijn woord.
Die avond zelf nog besef ik dat
het een prachtige eerste avond is
voor mijn tripje naar Italië. Biertje
na biertje raken leeg, tot ze op zijn,
daarna schakelen we over op een
Bordeaux en daarna op Champagne.
Het uur raken we beiden uit het oog,
maar het doet er toch niet toe. Midden in de nacht gaan we slapen. ’s
Morgens gaat Pascale werken. Hij
geeft mij de sleutels en zegt me dat
ik mag blijven liggen tot ik vertrek.
Na het douchen zit ik te staren aan
de keukentafel en ik merk dat er
een grijns op mijn gezicht verschijnt waarmee een euforisch gevoel
gepaard gaat. Ik neem de trap naar
beneden, bij het buitenkomen haal ik diep
adem en ik stap op een paar mensen af.
Met mijn beste Frans weet ik mezelf een
lift te bezorgen richting Basel, waar ik de
trein naar Milaan zal nemen.
Gestrand zijnde in Colmar is het
de moment om mijn benen te gebruiken.
Al liftend wandel ik richting Mulhouse.
Onderweg help ik nog even iemand
zijn auto in gang duwen die stilviel aan
het groen licht. Op een lift kan ik niet
rekenen, maar het is de intentie die telt.
Net buiten de stad heb ik meer geluk. Er
stopt een jonger koppel en ik stap in de
auto. De conversaties in het Frans gaan
ondertussen al wat vlotter. Ik vraag hem
of het goede shit is dat hij aan het roken
is, met een grijns op zijn gezicht verteld
hij zijn vriendin dat ik weet wat hij rookt.
Hij laat me ook een paar trekken nemen.
Wanneer ik het in mijn hoofd begin te
voelen weet ik dat ik moet stoppen omdat ik nog een lange weg te gaan heb. Iets
voor Mulhouse laten ze me eruit. Met een
goed gemoed, vertrouwen en doorzetting
bereik ik Basel in de namiddag.
TERUG OF VERDER?
De avond valt, ik merk dat ik een miscalculatie heb gemaakt in mijn planning.
Daardoor zit ik nu voor de nacht vast
in Basel. Mijn pogingen om een “lastminute” slaapplaats vast te krijgen via
couchsurfing zijn tevergeefs. Elke hostel
die ik bezoek is volzet, behalve die ene
die ik net te duur vond voor een nacht. Ik
zou nog liever in het station slapen en dat
doe ik dan ook doen. Teleurgesteld, vermoeid en met toch een beetje een angstig
gevoel maak ik het mij gemakkelijk in
een verwarmde ruimte in het station. Plots
wandelt er een Afrikaan binnen. Ik moet
zeggen: als je alleen reist, ga je echt met
iedereen een gesprek aan. Hij is onderweg naar zijn familie voor de feestdagen
vertelt hij me.
NNOVERMBER
OVEMBER 2009
2007
Ik ben er eens mee weg. Hij
geeft mij de raad om de trein naar Zürich
te nemen, want ze zouden het station in
Basel afsluiten tijdens de nacht, en in
Zürich doen ze dat niet. Met het idee dat
alles perfect gaat uitdraaien voor mij ga
ik een kaartje kopen aan een automaat,
de loketten waren al een paar uur dicht.
Blij dat ik op een warme trein zit, doe ik
mijn schoenen uit en leg men hoofd even
neer. Half in zwijm volg ik de rit naar
Zürich. Bij het verlaten van de trein raak
ik weer aan de praat met een man, ook
van de trein. Hij denkt me een slaapplaats
aan te kunnen bieden, maar dan net wanneer we het station buiten wandelen en de
deur achter ons gesloten wordt, neemt hij
zijn aanbod terug. Daar stond ik dan midden in Zürich, buiten aan het afgesloten
station. Daarbovenop speelt hij nog een
beetje op mijn gemoed in door te zeggen
dat het toch niet slim is om zo alleen en
ongepland de wereld in te trekken bij
winterweer. Ik probeer mijn ergernis en
het feit dat hij wel een goed punt heeft,
op zij te zetten en vraag de weg naar het
ziekenhuis dan maar, om daar een poging
tot overnachting te doen.
Bij het binnengaan van de spoeddienst geef ik nog mijn laatste sigaret aan
een jongen die het beter lijkt te kunnen
gebruiken dan mij. Ik hoef me nu toch
geen zorgen meer te maken, ze zullen me
een slaapplaats aanbieden en ik zou goed
uitgeslapen de volgende dag weer op pad
trekken. Dat dacht ik dan. Mijn argumenten zijn dat ik geen geld bij had, ik
nergens ander heen kon, ik maar juist een
stoel nodig zou hebben, ik niemand tot last
zou zijn, dat het toch hun beroep was om
mensen in nood verder te helpen en dat
ze toch zomaar niemand op straat in de
kou kunnen laten staan. Hun argumenten
zijn dat ze niet zomaar iedereen kunnen
laten overnachten in de wachtruimte, dat
een daklozenhuis nog een plaatsje vrij zou
dEWIJZER P. 17
dEWIJZER P.X
hebben voor mij. Het is wel aan de andere
kant van de stad en ik heb toch geen geld,
zogezegd. Uiteindelijk heb ik toch in het
ziekenhuis geslapen met mijn hoofd op
mijn rugzak en bij mijn vertrek vroeg in
de ochtend liet ik weer een paar Ferrero’s
achter voor de lieve verpleegsters en de
moeite. Deze nieuwe morgen heeft weer
nieuwe moed gebracht en mijn twijfels
van de vorige dag zijn weer helemaal van
de baan. Met een lach op mijn gezicht, dat
ik aan iedere voorbijganger toonde met
mijn duim omhoog, wandelde ik richting
Luzern.
VROUW VAN HET TANKSTATION
Na een gekke Duitser ontmoet te hebben, wandelde ik naar het eerstvolgende
tankstation. Met een beetje geluk kon ik
iemand aanspreken die me voorbij de Sint
Gotthard tunnel kon brengen. Bij het binnenwandelen sprak ik een vrouw aan, wie
ik kon overhalen om me een lift te geven.
Ze gooide net haar auto vol om de rit te
maken. Ze heet Nancy, geeft yogales, is
uit elkaar met haar man, heeft 2 kinderen
van mijn leeftijd. Ze is onderweg naar
huis van een dagje skiën met vrienden.
Ze vertelt me dat ze nog heel jong van
geest is en dat ze door haar jarenlange
yogatrainingen een betere fysiek heeft
dan haar dochter. Ze zet haar zonnebril
af, kijkt naar me en lacht. Wat ik in haar
ogen zie, spreekt boekdelen. Hoewel ik
overtuigd ben van wat ik denk, twijfel
ik er toch nog aan. Er blijft heel de tijd
een losse maar toch ook een spannende
atmosfeer hangen. Opeens neemt ze de
afslag, ze zegt dat de band een beetje plat
staat. Ze stopt en staart even naar buiten.
Ze draait zich naar mij, ik kijk haar aan en
mijn hart begint te bonzen, er komt echt
zo een opgewonden spanning in me naar
boven. Ik kijk haar aan en ze zit met zo
een vrouwelijke blik naar me te kijken
waarvan je weet dat ze je wilt. Ik ga korter
bij, ze komt op me af met, neemt mijn kin
vast en met haar lippen kust ze de mijne.
Ze duwt me achterover terwijl ze door
haar haar wrijft met een blik dat ze er wel
eens spijt van kan krijgen, maar het haar
nu toch niet kan schelen. Ze stort zich op
mij. Terwijl kledingstukken sneuvelen bij
de vleet liggen de stoelen plat voor ik het
NOVERMBER 2009
omdat ze mij niet graag
langs de weg ziet gaan. Ze
rijdt als een gek achter de
bus aan. Onderweg moet
ze er eigenlijk al af, maar
blijft de bus achtervolgen.
Op een kort vrij stuk steekt
ze zo snel mogelijk de bus
voorbij. De volgende halte
doet ze de bus verstoppen.
Ik bedank haar en stap de
bus op. Een kaartje kost
100 euro.
weet. Een half uurtje later ben ik blij met
de gedachten dat ik condooms bijheb. Ik
gooi mijn peuk in de vuilbak, we stappen de auto in en we zetten de rit verder
naar Italy. Na de trein te hebben genomen
van Lugano naar Milaan zet ik mijn toch
verder naar Genova. Waar ik mijn slaapplaats afgesproken heb met Diego Ferrari. Mijn eerste lift is een lieve Italiaanse
vrouw. Ik spreek geen Italiaans, zij enkel
Italiaans. Aan de hand van de naam van
de volgende stad neemt ze mij mee op
weg. Ze moet wel niet ver, maar een lift
is een lift, waar je ook bent. Op de een of
andere manier hebben we elkaar begrepen. Ze wil me op de volgende bus zetten
dEWIJZER P. 18
AANKOMST
Ik bel Diego op en hij
komt me ophalen aan het
station. Het is nog een
jonge man van in de twintig. We stellen onszelf
voor en nemen de bus
naar zijn appartement. Er
staat wel degelijk Ferrari
op zijn huisnaamplaatje.
Als ik binnenwandel in de
nogal krappe gang merk
ik dat er echt veel volk
binnenzit. Er zijn wel 14
Italianen en er zijn nog 4
andere couchsurfers. Na een relatief korte
kennismaking met iedereen zet ik me bij
hen aan tafel. Er wordt al direct drinken
ingeschonken. Een beetje later eten we allemaal samen een Italiaans feestmaal. Tegen de aftelling gaan we naar een pleintje
waar er feest gevierd wordt. Ieder van
ons heeft een fles drank in zijn handen.
Ik leer een heleboel nieuwe mensen kennen, er wordt gesproken met mensen die
je waarschijnlijk maar 1 maal in je leven
ziet, je voert gesprekken met mensen van
totaal andere achtergrond, andere ideeën
en andere visies. De 2 Amerikaanse
couchsurfers zijn op Eurotrip. Sam is van
zin om door te trekken naar Marokko en
zijn nicht Denise gaat de volgende dag
met de vlieger terug naar Amerika. Kasia en Isabela, de 2 Poolse CS’ers, zitten
er voor de taal te leren op Erasmus. Hoe
later op de avond, hoe schoner het volk,
zeggen ze meestal. In dit geval blijkt het
ook echt zo te zijn. In de metro, onderweg
naar het appartement was ik naar buiten
aan het staren. Het idee dat ik daar helemaal alleen ben en niemand beslist wat
ik doe, geeft me een reëel machtsgevoel
over mezelf. Ik heb het gevoel dat ik
helemaal mezelf ben. Teruggekomen in
het appartement, waar ik de weg naartoe
vergeten ben, zijn we met een heel deel
minder als toen we vertrokken waren. Op
een gegeven moment komt Diego naar me
toe en hij zegt tegen me dat ik de sleutels
krijg. Hoewel de 4 andere couchsurfers
er al eerder waren blijkt hij mij toch het
meeste te vertrouwen. Na enkele pogingen begrijp ik toch wel dat Isabela zich te
oud voelt voor mij. Ze is drieëntwintig. Ik
ben net achttien.
Sam en ik besluiten op pad te
gaan, op zoek naar alcohol. Na een avondje van zoeken, stappen en onverwachte
mensen, stappen we een cafeetje binnen.
Voor 10 euro mogen we heel de avond nog
meedrinken met hen, maar we vinden het
welletjes en besluiten Diego zijn appartement terug te zoeken. Ondertussen waren
we het al verloren. Eens we aangekomen
zijn, maak ik mijn bed op en ga slapen. Ik
bedenk me nog even wat voor een avond
het geweest is en ga tevreden slapen. Op
het einde zou je kunnen zeggen dat het
een Nieuwjaar geweest is zoals anders. Je
doet dingen die je niet verwacht te doen,
maar uiteindelijk neem je vrede met wat
je gedaan hebt.
Dr. Gonzo
NOVERMBER 2009
De mens staat niet stil. Hij denkt, schrij$, filmt, musiceert etc. We zijn met andere woorden cultuurbeesten. Het
Kritieke Woord helpt de zoekende mens. Deze rubriek neemt naast het nieuwe ook het oude onder de loep. Telkens wordt een werk of uitvoerder uit de kunstindustrie behandeld.
Het raadsel van de filosoof
(José Carlos Somoza)
Filosofie heeft zijn weg naar mijn kleine
en onwetende persoonlijkheid gevonden
de dag waarop ik dit boek ben beginnen
lezen. ‘Het raadsel van de filosoof’ – oorspronkelijke titel: ‘De grot der ideeën’,
vertaald uit het Spaans – is een misdaadroman. Of dat moet hij toch lijken.
Je ziet een vertaler die een manuscript vertaalt. Hij heeft bezit gekregen
van een oud Grieks verhaal waarin een
raadseloplosser de moord op een jongeman tracht op te lossen. Herakles,
zoals de man pleegt te heten, raakt
steeds meer verwikkeld in wat
lijkt op een duistere affaire die de
logica van zijn meester Plato ondermijnt.
Het detectivegehalte is
er, maar dat is niet de belangrijkste zaak in het boek. Het niveau
van de belevenis van de vertaler
(hij wordt niet bij naam genoemd)
krijgt stilaan de bovenhand naarmate het aantal gelezen pagina’s
zich op begint te hopen. In uitgebreide voetnoten vertelt hij zijn
bemerkingen bij het verhaal en het
manuscript zelf. De man ziet zijn
eigen leven meer en meer evolueren zoals de gebeurtenissen in
het manuscript. Wat het voor hem
nog meer onwaarschijnlijk, maar
niet minder beangstigend maakt,
is dat zijn voorganger (een vertaler waarvan hij beetje bij beetje
het verhaal te weten komt) onder
zeer vreemde omstandigheden om
het leven is gekomen, en zijn toekomst begint er gelijkaardig uit te zien.
Het is heerlijk om met de vertaler mee te leven. Zijn noodlot drijft hem,
net als de parallellen uit het manuscript.
Zijn menselijke geest kan de overmacht
van verbeelding niet meer te baas, en
ook de lezer verliest zich stilaan in deze
dEWIJZER P. 19
maalstroom die, wanneer de pointe zich
begint te tonen, elke zekerheid blootstelt
aan een chaos. Want daar zou de oplossing tot het raadsel van de filosoof kunnen liggen: Herakles is het typevoorbeeld
van een puur rationele mens die door zijn
ervaren objectiviteit ook de eigen emoties
gaat beschouwen als objectief.
Het spreekt voor zich dat de
plot veel ingewikkelder is dan ik nu kort
schets, maar meer mag ik niet zeggen, dat
zou niet deontologisch zijn. De waarde
van het boek schuilt voor mij in een aantal
zaken. Een overzicht:
Somoza doet ons inzien dat rationaliteit één zwak punt heeft: chaos.
Elke aandachtige lezer zal inzien dat chaos een belangrijk thema is in de roman.
Niet zozeer willekeur, dan wel het totale
gebrek aan rede toont ook Herakles dat de
filosofie daar niets over te zeggen lijkt te
hebben.
Ten tweede zijn er de vele verhaalniveaus die het boek rijk is. Zeker
wanneer zich in het slot een subliem
uiterste niveau onthult, is het verhaal af
(wat logisch lijkt voor een einde). Pas dan
kan de lezer het hele concept – ook dit is
een enorm belangrijk thema voor het verhaal – vatten, of dat tenminste trachten te
doen.
Ten derde, en daarom niet het
minst belangrijk, komt de filosofie
zelf. Het boek is spannend, maar daar
moet je het niet voor gaan lezen, zeker
niet. Het is wederom de filosofie die
de inhoud verzorgt, en wederom heeft
Plato ermee te maken. De menselijke
denkwereld vindt een prachtige beschrijving in de grot der ideeën die
José Carlos Somoza schept. Hij laat
rede en chaos een geheel vormen, ondanks de enorme clash die het verhaal
door dit verschil meemaakt. Met een
redelijk vaag personage – de vertaler
– sleept hij de lezer mee in een spel
van verschillende verhaalniveaus en
laat hij ons allemaal inzien dat wij
evengoed een personage kunnen zijn
– wij zijn stuk voor stuk, lezer per
lezer, zelf vertalers, met hetzelfde
manuscript.
Met Plato achter elke pagina
verscholen en een indrukwekkende
literaire opstelling ontwikkelt het
verhaal, neen: ontwikkelen de verhalen zich tot een dubbele – en, zoals
het een goede misdaadroman betaamt,
ultieme en onverwachte – plot, waarbij
noch de personages, noch de lezer hun
lot kunnen ontsnappen. Want de schrijver
kiest zelf wanneer het verhaal eindigt.
Zander Quatacker
NOVERMBER 2009
De muzikale jaren 2000
Nu het besef ons hard begint te treffen
dat wij reeds een decennium in dit post
millenniumbug tijdperk leven, dachten
wij bij deWijzer dat het eens tijd werd
om de balans op te maken. En omdat
wij de neiging hebben om meestal de
daad bij het woord te voeren, presenteren wij trots: een muzikaal decennium samengevat in 5 essentiële, ongeveer chronologische, ietwat kort door
de bocht gaande, maar toch redelijk samenhangende, punten.
ROCK IS DOOD, LEVE ROCK
We spreken het jaar 2001, NME en Rolling Stone hebben zojuist rockmuziek
dood verklaard. De muziek is te moeilijk
geworden, te willekeurig ook. Radiohead
is elektronica aan het maken. En met de
split van Pavement, een luttele maand
voor het nieuwe decennium, is de laatste
interessante rockgroep van de jaren negentig ten onder gegaan. De crisis wenkt.
Maar de roep om redding wordt snel en
luid beantwoord. Met de release van ‘Is
this it?’ in augustus 2001 redden The
Strokes de Rock’n Roll. De Garagerock
revival is een feit. Een vloed aan ‘The’
groepen overspoelt het muzieklandschap;
The White Stripes, The Von Bondies, The
Kings of Leon … Rock is gered en er kan
met een gerust hard aan het nieuwe decennium worden begonnen.
BELPOP WORDT VOLWASSEN
De jaren 2000 waren ook de jaren dat
de Belgische muziek volwassen werd.
Nog nooit hebben we in dit landje zoveel
groepen gehad als nu. Getuige bijvoorbeeld het steeds toenemend aantal deelnames aan de verschillende Rock Rally’s
die wij rijk zijn. De toeschouwers bleven ook niet achter. Een herboren dEUS
verkocht verschillende keren Vorst-Nationaal uit en mocht Rock Werchter headlinen. Novastar, Soulwax, Sioen …: allemaal bereikten ze een groter publiek dan
ooit voor mogelijk was gehouden.
Ook internationaal staat de Belpop sterker dan ooit tevoren. Novastar
tourde met Neil Young, Soulwax is een
internationaal begrip geworden, en jonge
groepjes zoals Team William en The
Blackbox Revelation maakten indruk op
buitenlandse Showcase festivals. Conclusie na 10 jaar: het gaat beter dan ooit.
dEWIJZER P. 20
NOVERMBER 2009
FESTIVALZOMERS
Dat kan ook gezegd worden van onze festivals, van alle festivals eigenlijk. Hoewel
festivals zoals Glastonbury en Werchter
ondertussen al meerder decennia bezig
zijn, trokken ze nooit meer volk dan in
de laatste jaren. En het aantal toeschouwers blijft, ondanks de crisis en de steeds
stijgende toegangsprijzen, maar toenemen. Glastonbury slaagde er zelfs in om
zijn meer dan 100.000 tickets op 2 dagen
kwijt te geraken, en dat zonder ook maar
één naam bekend te maken. Ook Rock
Werchter, en ongeveer elk ander Belgisch
festival, was de laatste jaren uitverkocht.
En veel lijkt er de volgende jaren niet te
gaan veranderen.
GROEP VAN HET DECENNIUM:
RADIOHEAD
ALLES KOMT TERUG?
Afhankelijk van hoe u het bekijkt was
het de ergerlijkste of leukste trend van dit
decennium, maar hoe je het ook draait of
keert, de eindeloze reeks comebacks waren
allemaal een succes. Kwamen allemaal
terug samen voor beperkte of onbeperkte
tijd; The Pixies (die hun Comeback tour
doodleuk ‘The Pixies sell out’ noemden),
the Police, Spandau Ballet, Led Zeppelin
(jammer genoeg slechts een eenmalige
reünie), Blur, the Jesus and Mary Chain,
The Jesus Lizard … En sinds kort mag
ook Pavement aan het lijstje worden toegevoegd. Laat het duidelijk zijn, nostalgie
verkocht zeer goed in dit decennium.
U mag het er muzikaal gezien dan niet mee
eens zijn, en natuurlijk waren er andere
kandidaten, maar de belangrijkste groep
van het decennium is en blijft Radiohead.
Waarom Radiohead en niet Coldplay of
Muse of Arcade Fire of The Strokes of
iemand anders in deze eindeloze rij? Het
antwoord is drievoudig.
Ten eerste bleef Radiohead een
heel decennium lang goede platen maken.
Kid A, Amnexiac, Hail to the Thief, In
Rainbows; allemaal haalden ze een hoog
niveau. Meer nog, bij elke plaat vond het
zichzelf ook nog eens opnieuw uit. Zich
niets aantrekkend van het succes van OK
Computer bracht het twee ontoegankelijke elektronische platen uit: Kid A en Amnesiac. Vervolgens ging het terug de meer
conventionele tour op met Hail to the
Thief. Afsluiten deden ze tenslotte met
het mooie In Rainbows.
Ten tweede had geen enkele
groep meer invloed op de huidige generatie rockmuzikanten dan Radiohead. Coldplay, Bloc Party, My Morning Jacket,
Muse …: allemaal willen ze zoals Radiohead klinken, of willen ze doen wat Radiohead heeft gedaan.
Ten derde heeft Radiohead niet
alleen zichzelf steeds weer heruitgevonden. Het vond in 2008 ook de gehele
muziekindustrie uit. Door de fans voor
In Rainbow te laten betalen wat ze zelf
wouden, maakte Radiohead een statement waar de muziekindustrie nog altijd
niet van is hersteld. Gedaan met de dure
platen en cd’s, plots kon je als fan zelf
beslissen hoeveel je wou betalen voor een
plaat. Dit concept, gecombineerd met Radiohead zijn naambekendheid – geef toe,
het had niet dezelfde impact gehad moest
het door een klein onbenullig groepje zijn
gedaan – sloeg in als een bom. Hoeveel de
gemiddelde downloader betaalde voor de
plaat wil Radiohead nog altijd niet laten
weten, maar marketingsgewijs was het
waarschijnlijk de strafste stunt uit het decennium en het dwong de in slaap gevallen industrie om opnieuw na te denken
over de vastgeroeste media waarop het
zijn muziek verspreide. Wat de concrete
uitkomst is, zal waarschijnlijk pas binnen
een paar jaar geweten zijn, maar het belang van deze zet kan en mag niet onderschat worden. Conclusie, groep van het
decennium: Radiohead!
Pieter Goubert
dEWIJZER P. 21
NOVERMBER 2009
De gemiddelde filosofie-student schrij$ graag. En als het geen proza is, dan wel poëzie. Na de kunst van het
dichten twee jaar geband te hebben uit deWijzer - wij weten ook al lang niet meer waarom - kunt u uzelf hier
laten overspoelen door enkele dichtsels.
achter de open tralies van mijn kleine kooi
sluit ik me op in mijn eigen cel
vluchtend ren ik voorbij aan de lonkende horizon
en bots steeds weer tegen de wanden mijn fluwelen isolement
ik loop urenlang rechtdoor in deze kleurloze leegte
mijn blik op oneindig met mijn ogen stevig dicht
Jeff Bortels
Noodzakelijkheid
In de zomer regent het pure noodzakelijkheid, met pijpenstelen, het drupt van de daken, het vloeit de dakgoten over.
De rioolputten slikken het niet meer, de straten staan blank.
Bleke noodzakelijkheid, stromend over de oevers van het Zijn.
Het Zijn vouwt zich open, als een dubbelgevouwen lapje zijde.
Zacht wordt het groter maar ook dunner, het Zijn.
Kolkende rivier, wild beukend, stil stomend mond uit aan mijn voeten, verzonken op kleine parelwitte strandjes.
Duinend op en neer, het Zijn, alleen en vereeuwigd samen.
Zo moet het dus wezen, als twee lichamen één ziel delen.
Bram De Clercq
dEWIJZER P. 22
NOVERMBER 2009
Revelatie
Kom hier dat ik uw ziel zie.
Dat ik uw concepten kan verbrijzelen
tot diamanten gruzelementen,
en dat achter die loden muur
een nieuwe werkelijkheid verschijnt.
Ik maak u los van al wat was,
ik maak u vol met al wat is,
ik maak u leeg in al wat is.
En dan, mijn vriend,
zijt gij de poolzon die eeuwig schijnt,
zijt gij het nieuwe noorderlicht.
Dries Martens
Personal perception - Thomas
Want we zien wat we weten, waar welk wezen waar was,
Hoe harde bewijzen geen plaats laten voor hoop
Hoe waar de steen moge wezen
Die de deur voor ons sloot.
Welke wezens waren ons voor die de wereld wensten
Hoe beken en modder wij verspoelden
Waar woorden weken
Voor waarheid.
En de gaten van kijken die nergens kader vonden
Wachtten op het sluiten van open
Van deur tot deur worden
Wij, en geen gelijk.
Pas als de gaten
Zich sluiten voor ons gemak
Wie wil gewezen worden op welke wezens
Wij zijn, wens waardig en sluit je ogen, Thomas.
Zander Quatacker
dEWIJZER P. 23
NOVERMBER 2009
Een rubriek waar het eens niet gaat om het intellectueel gespierde gedachtegoed van deze of gene, door u
allen ongetwijfeld devoot bewonderde, filosoof. Een rubriek waar het uitsluitend gaat om zijn soms eenzame, vaak getormenteerde, bij momenten grappige, altijd grillige en zelden grijze levensloop. Kortom een
rubriek over “de mens achter de filosoof”.
De vader van het utilitarisme
Beste John Stuart Mill,
Ik nam de taak op mij om voor deze editie
van deWijzer het leven van een filosoof te
belichten. Uit een rijke traditie van wijsgeren verkoos ik uw leven voor te stellen.
Vooraleerst zou ik me willen verontschuldigen voor de scheve verhouding tussen mijn ene luttele pagina en uw leven.
Daarom verwijs ik ook graag naar uw
‘Autobiography’ (1873) voor een ruimere
weergave… Daarin stelt u echter: ‘It
seems proper that I should prefix to
the following biographical sketch,
some mention of the reasons which
have made me think it desirable that I
should leave behind me such a memorial of so uneventful a life as mine.’ U
hoeft echter niet zo bescheiden te zijn.
Hier, op het HIW, wordt u in de lessen
aan ons voorgesteld als ‘De God van
het empirisme’ (als die gekke man die
stelt dat als we morgen drie voorwerpen en twee andere voorwerpen samenbrengen we wel eens zes voorwerpen voor ons zouden kunnen hebben),
‘De laatste homo universalis’ en ‘De
gentleman bij uitstek’. Voor mij, alles
bij elkaar genomen, een voldoende
voorwaarde om dit kleine overzicht te
geven.
U werd geboren als de zoon
van James Mill en Harriet Burrow te
Londen in 1806. Vooral eerstgenoemde
had grootse plannen met u. En zo geschiedde: u leerde Grieks op uw derde,
las de klassiekers (o.a. Aesopus, Herodotus en Plato) tegen uw achtste, tevens de
leeftijd dat u uw studie van het Latijn en
algebra begon. Op uw twaalfde begon u
dEWIJZER P. 24
dan weer aan een grondige studie van de
scholastische logica en nog geen twee jaar
later stonden cursussen in chemie en zoölogie op het programma. Het voornemen
van uw vader, om van u een geniaal intellectueel te maken die het Utilitarisme
moest gaan verspreiden, stootte echter op
enkele moeilijkheden.
In uw twintigste levensjaar ervoer u de doelen die tot dan toe uw leven
hadden uitgemaakt als ontoereikend. Een
twee jaar aanslepende depressie was het
gevolg van uw zware opvoeding die, naar
u zegt, niet voldoende aandacht had geschonken aan het ontwikkelen van gevoelens die zich normalerwijs zouden ontwikkelen in de kindertijd. U kon nergens
heen, al zeker niet bij uw vader! Het was
in de herfst van 1828 dat u soelaas vond
in de poëzie van William Wordsworth, die
uw mentale toestand van dat moment precies wist te omschrijven. Deze twee jaren
waren een periode geweest waar u lessen
uit trok en waarna u een blijvende aandacht zou schenken aan het ontwikkelen
van ‘de interne cultuur van het individu’
en gevoeligheid, naast het oefenen van
onze analyserende natuur.
Uw vader stierf in 1836, vier jaar
na de dood van diens geestelijke verwant
Jeremy Bentham. Het gaf u naar het
schijnt meer intellectuele vrijheid, u
kon nu de verderzetting van hun gedachtegoed in de praktijk brengen.
Hierbij kreeg u de hulp van Harriet
Taylor, met wie u vanaf 1851 (na de
dood van haar man) eindelijk een
relatie kon beginnen, na een platonische relatie van twee decennia
lang. Jammerlijk duurde dit geluk
voor u slechts zeven jaren, zij stierf
in 1858 en liet u verweesd achter.
Niettemin had zij een invloed op
uw werk zoals u zelf stelt in ‘On Liberty’.
Aan het einde van uw leven was u
‘Member of Parliament’, waar u
bekend stond als hervormer en verdediger van vrouwenrechten en arbeidersorganisaties. Opmerkelijk is
dat u de eerste persoon was in het
parlement die ijverde voor het stemrecht
voor vrouwen. U stierf op een lentedag in
mei 1873.
Hoogachtend en met vriendelijke groet,
Bart Scholiers
NOVERMBER 2009
Globetro%ers zijn er eindelijk weer meer en meer. Op academisch vlak wordt dat: het concept ‘Erasmus’
bloeit volop. Elke Wijzer vertelt een HIW-er over zijn of haar verhalen in het buitenland.
“De verhouding tussen filosofie en
theologie is van primordiaal belang”
Ik ontmoet professor Guido Vergauwen, rector van de universiteit van
Fribourg in zijn rectoraat, waar een
hele equippe aan het werk is. Rector
ben je blijkbaar niet alleen. Hij loodst
me mee naar de ontvangstkamer, waar
een aantal moderne kunstwerken het
warme karakter van deze veel rustigere
kamer domineren. Guido Vergauwen is
een Vlaams theoloog en filosoof en als
dominicaan eind jaren zestig terechtgekomen in Zwitserland. Sinds 2007 is hij
rector in Fribourg. Hij verontschuldigt
op voorhand voor zijn Nederlands, dat
er na al die tijd aan deze tweetalige universiteit gewerkt te hebben, sterk op
achteruit is gegaan. Vlaamse bescheidenheid, zo zou blijken.
deWijzer: U hebt wijsbegeerte gestudeerd in Leuven, maar niet aan het Hoger Instituut voor de Wijsbegeerte?
Guido Vergauwen: Inderdaad, ik ben dominicaan en wij kregen filosofie in het
Studium Generale, een studiehuis voor
dominicanen in Leuven. Het gebouw
waar we les kregen, staat er nog altijd, op
de hoek van de Justus Lipsiusstraat en de
Ravenstraat. We konden ook lessen volgen aan de universiteit, maar de meeste
lessen kregen wij in het klooster zelf, dat
een academische inrichting was. Een van
mijn leraren filosofie was Dominicus De
Petter, die ook de grote leraar was van Edward Schillebeeckx. Die heeft ons vooral
metafysica en antropologie gegeven. Een
andere leraar aan het Studium was Jan
Hendrik Walgraeve die ook nog een tijd
aan de universiteit onderricht heeft. Die
gaf ons vooral theologische antropolo-
dEWIJZER P. 25
gie en fundamentele theologie. In die tijd
was er ook nog professor De Clercq, die
sociale filosofie gaf en ook tegelijk professor was aan de universiteit. In die zin
was er wel een enge verbinding tussen het
Studium en de universiteit, maar het was
natuurlijk een heel andere tijd. De jaren
zestig was men nog veel sterker binnen
het klooster geconcentreerd. De kwaliteit
was naar mijn indruk buitengewoon goed,
omdat de filosofische equipe die wij daar
hadden tegelijkertijd de redactie was van
het Tijdschrift voor Filosofie. Begin jaren
zeventig, toen er minder mogelijkheden
waren om het tijdschrift in het Studium
Generale te houden, heeft men het verkocht aan het Instituut, maar ook toen had
dat al een ongelooflijk goed niveau. Het
was hét filosofisch tijdschrift in Vlaanderen, met zeer veel publicaties en ook
buitenlandse auteuren.
Ook op een ander gebied waren
er contacten met het Instituut. Men kent
bijvoorbeeld pater Herman Van Breda,
die het Husserlarchief heeft gesticht. Wij
hadden met heel de epistemologische traditie van Husserl veel contact. Men ging
bijvoorbeeld naar de voordrachten van
Van Breda. Ook professor De Waelens
was in die tijd populair.
deWijzer: Hoe zag een opleiding filosofie eruit in de jaren zestig?
Vergauwen: Mij is vooral opgevallen dat
men enerzijds in een zeer sterke Thomistische traditie stond, maar niet in de zin
van een neoscholastiek. Men hanteerde
werkelijk een gerenoveerde historische
benadering van Thomas. Anderzijds
probeerde men ook zeer sterk de dialoog
tussen de Thomistische traditie en de nieuwe filosofische strekkingen met elkaar in
verbinding te brengen. Dat was vooral bij
NOVERMBER 2009
De Petter interessant, omdat deze onder
andere vragen stelde in verband met de
epistemologie. Hij heeft een beroemd artikel geschreven over de impliciete intuïtie, een poging om de moderne inzichten
van de fenomenologie te verbinden met
Thomistische epistemologie, wat ontzettend interessant was.
In het studiehuis hadden we veel
tijd om te lezen, omdat we niet zoveel
ontspanning hadden buiten het klooster.
We kregen ook de kans om in kleine
groep met de professoren te discussiëren.
Dat was heel stimulerend. In die tijd was
men bij ons verplicht gedurende drie jaar
alleen filosofie te studeren. Filosofie was
heel nieuw voor mij, op het college waar ik
mijn middelbare schooltijd doorgebracht
heb, werd dat niet gegeven. We maakten
op het Studium kennis met onder andere
metafysica, antropologie, geschiedenis
van de filosofie, antieke filosofie maar
ook sociologie en psychologie. Op het
einde moesten we ook een werk maken,
zoals tegenwoordig de bachelorpaper.
De studie was ook zeer gericht op eigen
werk, eigen lectuur en verantwoordelijkheid, vaak seminarievorm.
Voor mij was het meest vernieuwende en interessante in Leuven, een
kennismaking met teksten van Levinas
in het Tijdschrift van Filosofie. Professor
De Petter had toen al contact met Levinas
in Parijs en bepaalde teksten van Levinas
die later gepubliceerd zijn in zijn boeken,
zijn toen in het Tijdschrift voor Filosofie verschenen, bijvoorbeeld La Trace
de l’Autre, één van de grondteksten van
Levinas. We werden ook gestimuleerd
om nadien Totalité et l’Infini te lezen, dat
was op dat moment heel nieuw, maar in
het Leuvens milieu en ook bij ons in het
Studium was dat aanwezig. Dat was een
soort openbaring van nieuwe filosofische
en ethische aanzetten.
deWijzer: En na uw studies wijsbegeerte, bent u dan naar Zwitserland
getrokken om theologie te gaan studeren, waar u Levinas ontmoet hebt.
Vergauwen: Ja, voor theologie ben ik naar
Fribourg en later nog naar Tübingen en
Zürich gegaan. Om te promoveren ben ik
naar Fribourg teruggekeerd. Voor mij was
het ook ontzettend interessant dat, wanneer ik naar Fribourg kwam, Emmanuël
Levinas hier les gaf. Dat was na ‘68. Na
de problemen die er geweest waren in
Parijs, was Levinas door de joodse gemeenschap van Fribourg uitgenodigd
dEWIJZER P. 26
om hier les te komen geven. Praktisch
iedere week kwam hij samen met zijn
vrouw vanuit Parijs naar Fribourg om
hier te komen doceren. Hij gaf hier in die
tijd vooral twee cursussen, enerzijds een
cursus fenomenologie, vooral Husserl en
Heidegger, zaken van hem die ook gepubliceerd zijn. Anderzijds gaf hij ook een
cursus Kabbalistische en Talmoedische
teksten die hij met zijn studenten las en
die hij dan interpreteerde. Voor een heel
kleine groep van mensen gaf hij dan nog
een seminarie waarin hij enkel op de Hebreeuwse teksten werkte. Ik heb dan ook
de mogelijkheid gehad dat seminarie te
volgen. Wat ook interessant is, hij onderrichte nooit ‘Levinas’. Hij sprak niet over
zijn eigen filosofie. Hij sprak over Husserl, Heidegger, de Talmoed, Isaac Gloria, kabbalisten, maar nooit over zijn eigen grote intuïties, zoals ‘L’Apparition du
Visage’.
Ook hier was de filosofie in die
tijd nog sterk Thomistisch georienteerd. De
docenten van het filosofische departement
waren in die jaren praktisch nog allemaal
dominicanen. Er gaven ook mensen les
zoals Louis-Bertrand Geiger, die eerder in
de lijn van De Petter die moderne, Thomistische vernieuwing had meegemaakt en,
voor de formele logica en geschiedenis
van de filosofie, Jozef Maria Bochensky.
Voor mij was dat heel boeiend. Eigenlijk
was ik al klaar met filosofie, maar ik heb
dan nog verder filosofie gestudeerd omdat hier ook een heel interessante equippe
aan het werk was, die enerzijds de traditionele, Thomistische filosofie volgde en
anderzijds toch ook al die vernieuwde
vorm van filosofie volgden.
deWijzer: U bent filosoof en theoloog.
De geschiedenis van de relatie tussen
deze beide domeinen is erg boeiend,
gaande van het ontstaan van de filosofie uit de mythologie, over het ‘fides
quaerens intellectum’ van Anselmus tot
de hedendaagse, vaak vijandige houding van de filosofie tegenover de theologie die naïef en te dogmatisch zou zijn.
Hoe ziet u die relatie? Zijn het inderdaad twee domeinen met een eigen rationaliteit die sterk gescheiden moeten
worden, of is ook vandaag nog een wederzijdse benadering mogelijk?
Vergauwen: Voor iemand die denkt vanuit
een bepaalde middeleeuwse traditie, maar
historisch gezien ook nog verder, als we
teruggrijpen naar bijvoorbeeld Augustinus, is het duidelijk dat de verhouding tus-
sen filosofie en theologie, tussen fides en
ratio, absoluut van primordiaal belang is.
Ik denk enerzijds dat er geen echt gelovig
denken kan zijn zonder dat dit geloof ook
werkelijk filosofisch gefundeerd is. En
ook aan de andere kant, filosofische vragen leiden, of ze het willen of niet, altijd
naar vragen die grenservaringen in zich
dragen, zoals de vraag naar de ultieme
zin, de vraag naar het absolute, naar het
zijn, naar schoonheid, naar wat goed is,
wat slecht… Die grondvragen, die ook in
de theologie behandeld worden, worden
eigenlijk vanuit de filosofie gesteld. In
die zin heb ik dus door mijn opleiding als
filosoof en theoloog altijd gezien dat er
steeds een zeer enge verbinding is tussen
de filosofie en de theologie, dat er eigenlijk een cirkelverhouding is tussen beide.
Een echt goed theoloog moet filosofisch
kunnen denken en een echt filosoof mag
geen angst hebben ook vragen aan te
snijden die verder gaan dan wat hij of zij
zelf met de ‘Reinen Vernunft’ zoals Kant
het zou zeggen, kan behandelen.
Persoonlijk ben ik erg onder de
indruk geweest van de encycliek van paus
Johannes Paulus II, Fides et Ratio, waarin
hij juist dat probleem van de verhouding
tussen geloof en filosofie behandelt. Het
is een heel interessante tekst die van de
fenomenologie uitgaat, maar die ook een
weg opent voor de vraag naar de verhouding tussen de zijnsfilosofie en geloof. Hij
ziet daar, net zoals ik, geen breuk in, maar
een wederzijdse bevruchting. Ik denk
vooral dat we er goed aan doen in een tijd
waarin geloof en alles wat ermee samen
hangt in vraag gesteld wordt, zoals geloof
in God, de Godsvraag, dat soort vragen
ook filosofisch te behandelen en vooral
niet uit te sluiten dat een filosofische benadering mogelijk is. Ik denk nog altijd
dat de grondregel van de theologie erin
bestaat dat men rekenschap moet kunnen
geven van wat men gelooft. Die rekenschap gebeurt zeker ook door de praxis,
door het feitelijk moreel leven van de
gelovige, maar moet ook argumentatief
gebeuren. Dat laatste is absoluut belangrijk. Daarom geloof ik ook dat het voor
een universiteit belangrijk is dat er een
goed contact bestaat tussen een filosofisch
departement enerzijds en anderzijds een
theologische faculteit of een departement
voor religiestudies. In die zin zie ik daar
geen conflict, maar eerder een wederzijdse bevruchting.
deWijzer: Welke andere filosofische do-
NOVERMBER 2009
meinen boeien u?
Vergauwen: Na mijn filosofische en theologische studies heb ik mezelf veel meer
geconcentreerd op vragen die samenhangen met het Duitse Idealisme. Zo heb
ik veel gewerkt over Schelling, die mij
interessant scheen omdat hij een van de
belangrijkste denkers is in het kader van
het na-Kantiaanse, Duitse Idealisme, en
tegelijkertijd, aangezien hij nog twintig
jaar na Hegel heeft gewerkt, ook de zuiver rationele filosofie van Hegel doorbroken heeft door onder andere zijn filosofie
van de mythologie en zijn filosofie van
de openbaring. Dat heeft mij altijd gefascineerd. Ook voor Schelling waren er
wegen voor contacten tussen filosofie en
theologie. Bij mijn studies over Schelling
in Tübingen heb ik bij professor Walter
Schulz gestudeerd, die veel over Schelling geschreven heeft. Die Vollendung
des Deutschen Idealismus in der Spätphilosophie Schellings is zijn grondwerk
geweest. Voor de theologie was ik toen
beïnvloed door Walter Kasper die zichzelf
gehabiliteerd had over de late filosofie van
Schelling en haar betekenis voor de theologie. Kasper was toen nog professor in
Tübingen, later is hij bisschop geworden
en kardinaal in Rome.
deWijzer: In Fribourg bent u dan
professor fundamentele theologie geworden.
Vergauwen: Voor ik rector werd heb ik
inderdaad fundamentele theologie onderricht. In mijn lessen heb ik de vragen
over de relatie tussen filosofie en theologie altijd centraal gesteld. Het opzet was
studenten vertrouwd te maken met de
grondproblemen van de theologie zoals
de vraag naar wat is openbaring, wat is
geloof en religie etc., maar dat dus altijd
in relatie met filosofie.
In de late tachtigerjaren, nadat ik Levinas,
het Duitse Idealisme en het Thomisme had
leren kennen, heb ik me vrij veel bezig
gehouden met de Frankfurter Schule, en
dan vooral met Habermas, vragen naar het
communicatieve handelen, vragen naar
de begronding van normen over de weg
van consensus. Dat waren vragen die ik
in mijn lessen kon gebruiken. Ook Walter
Benjamin heb ik vaak behandeld in mijn
lessen. Via Walter Benjamin ben ik terug
beginnen werken over Levinas, en vooral
dan over Franz Rozenzweig. Rozenzweig
is de leermeester van Levinas, hoewel
deze Rozenzweig nooit expliciet citeert.
Hij heeft er wel artikels over geschreven.
Voor mij was de lectuur van Rozenzweigs
Der Stern der Erlösung nog maar eens een
nieuwe openbaring omdat hij in dit werk
nog eens over Schelling hinaus de kritiek
op Hegels denken voltrekt, maar vooral
ook de filosofie opent voor het dialogisch
denken, interessanter dan Buber. Hij verwerkt daar ook zeer vroeg taalfilosofie in
en op het einde van het boek behandelt
ook hij de verbinding tussen filosofie en
theologie.
Joodse filosofie heb ik altijd
enorm interessant gevonden, ik denk dat
de Westerse filosofie zeer veel kan leren
van de joodse filosofie. Daarnaast heb ik
mij als theoloog, vooral de laatste vijftien
jaar, meer en meer beziggehouden met de
contacten met de protestantse traditie en
de laatste tien jaar nog veel meer met de
Orthodoxe traditie. Ik ben dikwijls ook in
dEWIJZER P. 27
Rusland. Die kennismaking met de Orthodoxe traditie is voor mij een heel boeiende completering geweest van mijn eigen spirituele en filosofische achtergrond,
die erg Westers Thomistisch, joods-filosofisch en Idealistisch gegrond is. Wanneer ik die Orthodoxe traditie leerde
kennen, heb ik ook de grote Russische auteurs opnieuw gelezen, zoals Dostojevski,
Tolstoj, Gogol etc. Daarbij heb ik ontdekt
dat juist die grote, belangrijke auteurs ook
zeer veel filosofisch en theologisch materiaal hebben.
deWijzer: En om af te sluiten, waar
houdt u zich naast het rectoraat zoal
mee bezig?
Vergauwen: Andere bezigheden buiten
het rectoraat heb ik niet echt. Ik lees
natuurlijk nog veel, zo heb ik de laatste
maanden Eugen Rosenstock-Huessy gelezen, een sociaalfilosoof die ook uit het
jodendom komt. Naast het rectoraat heeft
men eigenlijk zeer weinig tijd om zich
met andere ‘hobby’s’ bezig te houden. Als
ik rector geworden ben, heb ik ook besloten geen les meer te geven. Het is als
rector niet mogelijk om echt nog bezig te
zijn met research en lessen voor te bereiden. Zowel op administratief als op communicatief niveau is rector zijn een zeer
tijdvullend werk, je moet contact hebben
met professoren, zittingen bijwonen etc.,
maar tegelijk is het natuurlijk enorm interessant.
Karen De Meyst
NOVERMBER 2009
Het HIW is een bakermat van nieuwe gezegden, fantastische uitspraken en schi%erende oneliners. In deze
rubriek serveren we u enkele van de uitspraken van onze proffen en assistenten die getuigen van puur
intellect. Hier zijn de citaten à gogo!
Cloots
De mens kan gras gaan bestuderen, zelfs
wanneer hij het niet wilt opeten.
Eco ziet u.
Burms
Er kan hier een groot varken in het lokaal
zitten.
Devos
Om een grote filosoof te worden, moet je
teksten verkeerd lezen.
Mag het een beetje stout zijn?
Bij de Grieken waren de homo’s nog geen
nichten; het was knapenliefde.
Desmond
I don’t laugh anymore since I have become a professor.
That was nonsense, I must still be jetlagged.
The will is not a Californian hippie.
The beautiful women have become thinner and thinner the last years, but she
hasn’t fully disappeared yet.
My wife asked: “Darling, do you love
me?” And I said: “I’m a philosopher, I
have to think about it.”
I’m getting too Monty Pythonesque.
There’s too much beer in Plato’s cave for
me.
These psychoanalithical eyes are making
me nervous.
dEWIJZER P. 28
I can’t go into detail since I don’t have a
conscience myself.
Van Brakel
(De lamp valt uit.) Ja, dat gebeurt hier wel
vaker, vermoedelijk als ik iets verkeerds
zeg.
Ja ja Heidegger, het Zijn roept weer.
Er is geen probleem met gevoelens in de
analytische filosofie.
Je mag zelfs anderen overhalen elkaar
niet te doden.
Wittgenstein heeft alleen op merkwaardige manieren dingen geschreven.
Russell had een grote dunk van zichzelf,
hij had daar natuurlijk wel goede redenen
voor.
Metafysica is bij Russell nog geen scheldwoord!
Als u wilt weten hoe u logisch geconstrueerd bent ... lees Ayer!
Cruysberghs
doen, nog meer dan ik onrecht deed aan
Rawls.
God is niet schizofreen!
God in één keer elimineren is riskant.
Een utopie wordt vaak beschouwd als een
luchtkasteel.
Caudron
Steek ze in een trein en weg ermee!
Horsten
Boompjes groeien altijd omgekeerd.
Steel
Ik zou jullie eigenlijk allemaal schurft
moeten toewensen. Je moet echt bijna
schurft hebben om gelukkig te zijn.
Vroeger waren we volmaakte bolvormige
wezens … Nu lijken sommigen daar weer
naar op weg.
Zitten hier inleefjongeren van vorig jaar
in mijn klas?
Brossen moet je ook leren.
Van Hautte
Pattyn
Heysse
Met de wagen rijden en nadenken zonder
dat je achteraf nog iets ervan weet, dat is
een vorm van auto-hypnose.
Iedereen die een winkel heeft, moet je
wantrouwen.
Democratie is een stand-in voor de genotscalculus.
Ik ga de volgende auteurs onrecht aan-
Met bijdragen van: Wannes Van Herck,
Zander Quatacker, Gert Meyers, Pieter
Goubert, Hans Dewitte
Wanneer het opvangnet een hangmat
wordt.
NOVERMBER 2009
Download