Prof. P. Cruysbergs: Kierkegaard en de baard Michel Vandenbosch GAIA en het leven, filosofie en de weg Muziek uit de jaren 2000 FC De Kampioen: De plezantheid van het geworpen-zijn Derk Van Dissel is back Poëzie José Carlos Somoza De rector van Fribourg John Stuart Mill Couchsurfen en liften: 101 handige tips voor de nieuwjaarsperiode Gratis kringblad NFK Oplage: 200 Ooghoeken open en mondjes dicht Waarom een dom kringblad lezen? Waarom deze deWijzer überhaupt ter hand nemen om de artikels in je op te nemen? Waarom zou een filosoof ‘plat leesvoer’ tot zich nemen als hij/zij de drie Kritieken van Kant, het Symposium van Plato of de Tractatus van Wittgenstein kan verorberen als een kebap tijdens een serieuze boefkick, na een avondje gezellig stappen in Leuven-city? Zoals altijd heeft ons aller Harry Mulisch het antwoord reeds klaar, en deze keer is Twee vrouwen onze bijbel: “Alles waar je je wil en je aandacht op richt, wordt onzichtbaar, onbereikbaar, dat is ten minste mijn ervaring. Je ziet de dingen pas werkelijk uit je ooghoeken, als je eigenlijk ergens anders mee bezig bent.” Dus: lees het on-ding dat u momenteel in uw klamme handen heeft, en u zult uw filosofische carriëre - datgene waar je je aandacht écht op richt - verrijken. En nog geen klein beetje. Ongekende hoogtes in uw overpeinzingen zullen weerspiegeld worden in internationale publicaties, uitnodigingen tot lezingen, en - het meeste belangrijke - zeer hoge punten. Magna cum laude, op zijn minst. Nu hoor ik u al denken - telepathie, inderdaad, Bergson wist al lang dat dat dé ultieme vorm van wijsbegeerte was - : toch dEWIJZER P. 2 niet alles is geschikt om vanuit de ooghoeken van de wijsgeer tot de Wijsbegeerte te leiden. Niet alles kan toch onze filos van de sofia zijn. Niet alles kan ons toch tot oprechte filos van de sofia maken. En wederom heeft u gelijk, mijn teerbeminde lezer! Maar precies daarom heb ik een zeer strenge voorselectie gehouden van wat er in deze deWijzer mocht verschijnen. Is afgevallen: Witse en de Wijsbegeerte. Is er bij: FC De Kampio(e)ntologie. Is afgevallen: poëzie van prutsers zoals Gezelle, Goethe en Gruwez. Is er bij: dichtkunst uit eigen stal. Is afgevallen: het mailverkeer binnen en rond de SP.A. Is er bij: de steeds in gal gedrenkte lezersbrieven van Derk Van Dissel; dé ultieme filosoof, voor wie hem nog kent van de voorbije jaren. Wat is er nog te beleven in deze spelonken van de Nederlandse taal? Zoals steeds staan er achteraan de leukste citaten van onze proffen; u weet wel, die mensen waar u zo naar opkijkt. Verder geven we u het nieuwe verhaal van een jongeman, Gonzo genaamd. Wat heeft deze heer al op zijn kerfstok? Ik herinner u aan het cocaïnegebruik, het anaal-verhaal, een uitstapje naar de hoeren én naar de kempen, en nog veel van dat gebakkelei. Deze keer gaat hij de nieuwjaarsperiode voor altijd veranderen: hij trekt er op uit, op “de wilden boef”, zoals ik pleeg te zeggen in mijn geboortedorp. Ook John Stuart Mill, de man die professor Cuypers heiliger verklaarde dan de paus - David Hume - is van de partij. Zijn leven wordt voor u uitgeklaard. Na het lezen zal u beseffen hoe een garnalenbrein u wel niet heeft. En dan is er uiteraard ook nog cultuur. Een analyse van de muziek uit dit donkere decennium, daar zat u allen op te wachten. En ook José Carlos Somoza wacht op u om zijn boeken te lezen. Hij wordt hier dan ook geprezen; lof dat hij verdient. Maar niet het minst belangrijk zijn drie interviews met drie topintellectuelen en dito filosofen. Professor Paul Cruysberghs vertelt over zijn carriëre, zijn passies en het leven. GAIA-kopstuk Michel Vandenbosch vertelt over zijn weg van filosoof tot dierenrechtenactivist. En we hebben ook de rector van de universiteit van Fribourg (Zwitserland) - professor Guido Vergauwen - kunnen strikken voor een exclusief interview. Lees, en houd uw ooghoeken in het oog - maar niet te nadrukkelijk. Wannes NOVERMBER 2009 Colofon deWijzer is het periodieke kringblad van de Nieuwe Filosofische Kring (NFK). Een elektronische versie kan u altijd vinden op www.nfk.be. Voor vragen, opmerkingen en lezersbrieven kan u steeds terecht op [email protected]. HIW Kardinaal Mercierplein 2 3000 Leuven Jaargang 2009-2010 Nummer: 2 Maandag 9 november 2009 Oplage: 200 exemplaren Gratis Drukkerij: De Raaf Hoofdredacteur Wannes ‘Gadamer’Van Herck Redactie Bart ‘Mill’ Scholiers, Karen ‘Nietzsche’ De Meyst, Pieter ‘Heidegger’ Goubert, Johannes ‘Jaspers’ Van De Walle, Michiel ‘Kierkegaard’ Bellon, Jeff ‘Kant’ Bortels, Zander ‘Wittgenstein’ Quatacker, Jens ‘Plato’ Desaer, Danny ‘Hume’ Vanlommel, Hans ‘Descartes’ Dewitte, Gert ‘Merleau-Ponty’ Meyers, Bram ‘Spinoza’ De Clercq, Dries ‘Aristoteles’ Martens Medewerkers Dokter Gonzo, Derk Van Dissel, Google Lay-out en eindredactie Wannes Van Herck Speciale dank gaat uit naar LOKO voor sponsoring, het NFK voor ons te steunen, het HIW voor sponsoring, Pink Floyd om me te vergezellen tijdens een lange eenzame nacht layouten, de ganse redactie, alle geïnterviewden voor hun bereidwillige medewerking, Danny Vanlommel en ook zeker google voor alweer het aanleveren van talrijke foto’s, de kasseien van het HIW voor te figureren in de foto hiernaast, de proffen voor het leveren van zeer veel en even goede citaten, mentale causaliteit en moral luck. Iedereen is steeds welkom op de redactievergaderingen. Deze zullen op tijd en stond aangekondigd worden. De standpunten die in deWijzer worden uiteengezet, komen niet noodzakelijk overeen met de mening van het HIW, NFK of deWijzer zelf. dEWIJZER P. 3 NOVERMBER 2009 Is er na studies wijsbegeerte nog hoop voor de gemiddelde filosofiestudent? Nee, voor de gemiddelde niet! Maar er zijn er natuurlijk toch altijd enkelen die, tegen alle statistieken in, een goede job vinden. BV’s zijn daar een mooi voorbeeld van. deWijzer interviewt er dan ook elke editie eentje. “De idee dat je in het gezicht van een mishandeld varken kijkt en jezelf ziet, daar gaat het me om” Bij het tot stand komen van volgend interview werd er door de redactie van deWijzer zorgvuldig op toegezien dat geen diertjes onnodige angsten of pijnen uit moesten staan. Deze nieuwbakken ethische houding is er gekomen na een ronduit kathartische ontmoeting met Michel Vandenbosch, de godfather van het Belgisch dierenwelzijn. Zijn reputatie als scherp debater en volhardend (of, volgens sommigen, koppig) activist is u welbekend. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat hier een filosofische studie aan voorafging. En dus trokken wij naar Brussel om zelf vast te stellen of hij deze reputatie verdient. dEWIJZER P. 4 Toegegeven, we zijn een beetje zenuwachtig voor we de zetel van GAIA aan de Ravensteingalerij binnenstappen. Het empirisch gegeven dat mijn collega het niet kon laten dit interview in zijn leren frakske af te nemen en m’n steak au poivre van de vorige avond m’n darmen nog wat beroert, maken de situatie er niet beter op. Die Vandenbosch kan maar beter even vriendelijk zijn tegen ons als tegen de konijnen waarvoor hij nog maar pas campagne voerde. Gelukkig blijken onze angsten ongegrond. We hoeven geen vragen te stellen, Vandenbosch begint spontaan z’n leven te vertellen. Zo heeft een interviewer het graag. MICHEL VANDENBOSCH: Eigenlijk ben ik eerder door een samenloop van omstandigheden die richting uitgerold dan dat dit het resultaat van een uitgekiend project is. Het heeft er heel lang naar uitgezien dat ik bij het mensenrechten-activisme uit zou komen. Begin jaren ’80 voelde ik me vooral geraakt door de wreedheden die in Zuid-Amerika door diverse dictatoriale regimes begaan werden. Dergelijke wantoestanden hebben me altijd aan het denken gezet: hoe in godsnaam kunnen mensen elkaar zo’n wreedheden aandoen? Het heeft echter een tijdje geduurd vooraleer ik wist op welk gebied ik op die vraag zou kunnen anticiperen. Een eerste aanzet naar het dierenrechten-activisme vond ik terug in de figuur van prof. Roland Corluy, die in mijn studieperiode bio-antropologie doceerde aan de VUB. Op basis van de evolutietheorie verlegde hij de aandacht in dat domein naar de ethiek van de mensdierrelatie. Corluy liet een geheel nieuwe wereld voor mij opengaan, want waar ik tot dan toe eerder een zoeker was, bracht hij me bijvoorbeeld op het spoor van Animal Liberation (1975) van Peter Singer, wat voor mij net als voor zovele anderen in die tijd een openbaring betekende. Singer bood een rationele basis om te verwoorden wat bij velen leefde maar nog nooit systematisch beargumenteerd was. Een mens moet in gelijke mate rekening houden met gelijke belangen van elk levend wezen dat minstens in staat is tot pijngevoel of aangename ervaringen, ongeacht de soort waartoe ze behoren. Dat is het morele basisprincipe van Singer, die zich ontpopt heeft tot een van de belangrijkste ethici van onze tijd. Anders gezegd: de kernvraag voor morele relevantie is niet: behoort wezen x of y tot NOVERMBER 2009 de menselijke soort, en evenmin: kan een wezen denken of spreken zoals mensen, maar: kan wezen x of y voelen? Daar waar mijn belangstelling voor Singer en de ethische problematiek van de mens-dierrelaties aanvankelijk op het theoretische niveau bleef hangen, is er in 1985 iets gebeurd waardoor ik ging beseffen waar ik al die tijd naar op zoek was. In dat jaar raakte in De Morgen bekend dat koning Boudewijn bij een staatsbezoek aan Zaïre van Mobutu drie chimpanseebaby’s cadeau gekregen had. Samen met Roland Corluy heb ik deze zaak uitgespit en aan het licht gebracht. Eén van hen stierf ginder al, een de twee andere werden meer dood dan levend in juten zakken in het koninklijk vliegtuig gesmeten. Onder onze invloed heeft de regering toen een protocol uitgevaardigd dat bepaalde dat het Belgisch staatshoofd nooit nog dergelijke geschenken mocht aanvaarden. Toen besefte ik dat mijn inzet wel degelijk het verschil kon maken. deWijzer: Heeft u na al die jaren kunnen achterhalen waarom net die zaak u zo sterk aangreep? VANDENBOSCH: Chimpansees stonden toen al op de lijst van bedreigde diersoorten, maar het ging me vooral om het morele appel dat uitging van die drie wezens: niet-menselijke wezens met gevoel én zelfbewustzijn die me als individu raakten. De strijd die ik voer, ligt eigenlijk in het verlengde van de reden waarom opgekomen wordt voor mensenrechten: om soortgenoten te behoeden voor machtmisbruik door diegene die zich het onrecht van de sterkste aanmeet. Hoe zwakker de positie waarin een bepaald individu zich bevindt ten aanzien van de positie van de sterkere, hoe meer dat individu op bescherming zou moeten kunnen rekenen. Als het een individu met gevoelsvermogens betreft, maakt het in wezen niet uit of het om een mens dan wel om een lid van een andere soort gaat. Het mechanisme dat verantwoordelijk is voor het feit dat wij geraakt worden door iemands lot, zijn de empathische vermogens waarover de mens geacht wordt te beschikken. MORAL COMMUNITY deWijzer: Is het moreel bereik van empathie wel zo sterk dat ook dieren op basis hiervan bepaalde rechten gegeven kunnen worden? Hoever reikt de moral community? VANDENBOSCH: Het hoeven niet perse rechten te zijn die je geeft aan dieren. Alleen geldt in onze tijd dat wie geen rechten heeft, niet meetelt. Rechten geven we hoe dan ook niet enkel op grond van empathie. Wat hier speelt, is een combinatie van moreel relevante eigenschappen die een dier bezit met onze menselijke empathie. Een steen zal geen empathie opwekken. Dit gezegd zijnde, de feiten wijzen toch gewoon uit dat menselijke empathie een veel bredere reikwijdte heeft? Nog nooit hebben zoveel mensen zich wereldwijd, ook in de derde wereld, zo ingezet voor de rechten van het dier op bescherming. Blijkbaar beperkt de menselijke empathie zich de facto niet tot het louter menselijke, maar breidt zich uit tot alle levende wezens die die reactie opwekken. In de ene cultuur meer dan in de andere, maar dat is een kwestie van specifieke historische ontwikkelingen Menselijke empathie is een universele eigenschap, die overigens evolutionaire en biologische wortels heeft: vormen van empathie tref je ook bij andere diersoorten aan. Spiegelneuronen, die bij ons empathie tot stand doen komen, zijn ook in het brein van apen ontdekt. deWijzer: Toch spreekt u in uw boek De Dierencrisis (2005) van een historisch dieptepunt in de mens-dierrelatie. VANDENBOSCH: Inderdaad. Tegelijk stel ik ook vast dat, kwantitatief en kwalitatief gesproken, nog nooit zoveel dieren zo intens uitgebuit, mishandeld en vernietigd zijn door menselijk toedoen. In zijn De Ogen van de Panda (1988) schrijft Etienne Vermeersch die ontwikkeling aan het wetenschappelijk-technologisch-kapitalistisch complex toe, en deze analyse heeft mijns inziens aan actualiteit niets verloren. Het huidig instrumentalistisch omgaan met dieren wordt door dit mechanisme voortgestuwd. Een exact keerpunt in deze processen kan ik niet aanduiden, wel zie ik na de tweede wereldoorlog een exponentiële groei die maar niet wil stoppen. Wetenschap en technologie dienen de markt en omgekeerd. Er zijn vandaag de dag technocraten die zich specialiseren in innovatieve technieken om een koe meer melk te laten produceren of een eend sneller vet te krijgen. Zolang het dier louter als ‘in dienst van’ de mens en deze structuren gezien wordt, zal het hier onvermijdelijk het slachtoffer van zijn. Ik heb zeer veel respect voor de wetenschappelijke kennisvergaring, maar niet wanneer zij teert op het lijden van kwetsbare wezens. Er zal een totale paradigmawissel voor nodig zijn, willen we uit dit morele beschavingsdieptepunt wegraken. deWijzer: Wat houdt die paradigmaverschuiving juist in? VANDENBOSCH: Ik sla de wetenschappelijke kennisvergaring hoog aan. De inzichten die de gedragswetenschappen ons in het complexe gevoelsleven en de cognitieve vermogens van de dieren aanreiken, moeten ons op zich tot die wissel aanzetten. (Vandenbosch begint enthousiast te vertellen over een aap in een Zweedse “ER ZAL EEN TOTALE PARADIGMAWISSEL VOOR NODIG ZIJN, WILLEN WE UIT DIT MORELE BESCHAVINGSDIEPTEPUNT WEGRAKEN” dEWIJZER P. 5 NOVERMBER 2009 “WIJ VAN GAIA HEBBEN “MENSELIJKE EMPATHIE ONS LAND MINDER WREED IS EEN UNIVERSELE GEMAAKT” EIGENSCHAP” zoo die van uren te voren stenen klaarlegt, waarmee hij de bezoekers later bekogelt, nvdr.) Het empathisch vermogen van de mens wordt gevoed door dit wetenschappelijk onderzoek, ziet u. Helaas bereiken de resultaten zelden de massamedia en kijken de meeste mensen nog altijd liever naar de zoveelste heruitzending van F. C. De Kampioenen dan naar een degelijke natuurdocumentaire op National Geographic Channel. Ik maak me sterk dat deze inzichten vroeg of laat hun invloed op onze omgang met dieren zullen tonen. De dichotomie tussen de mens enerzijds, met al zijn formidabele eigenschappen waar hij zo trots op is, en het dier, dat nog altijd als minderwaardig wezen bestemd tot consumptie gezien wordt, heeft mede hierdoor de voorbije decennia klappen gekregen. Rationeel bekeken moeten we onze manier van omgaan met het dier dus drastisch omkeren. Het complexe cognitieve, emotionele en sociale leven van het dier wordt onterecht gebanaliseerd, en dat moet veranderen, wil deze wereld een betere plaats voor de dieren worden. Tot op zekere hoogte dringt dan wel door dat dieren kunnen lijden en dat dit niet mag, maar het doden op zich wordt doorgaans als veel minder problematisch beschouwd. Men kan aanvoeren dat het doden van dieren met gevoel ethisch minder problematisch is dan het doden van een mens, hoewel ik argumenteer dat je dit ook niet absoluut mag stellen. Maar helemaal onproblematisch is het zeker niet. DICHTERS EN INGENIEURS deWijzer: Weegt een organisatie als GAIA, die gek genoeg maar uit twaalf man bestaat, wel zwaar genoeg om het tegen de bepalende factoren in die cyclus op te nemen? VANDENBOSCH: Fidel Castro zei ooit dat je maar vijf man nodig hebt om een dEWIJZER P. 6 NOVERMBER 2009 “IK BEN ELKE DAG BEZIG MET DENKEN OVER HOE WE ONZE MAATSCHAPPIJ STRATEGISCH MEER IN DE RICHTING VAN ONZE IDEALEN KUNNEN KRIJGEN” revolutie te doen slagen. Natuurlijk waren de omstandigheden bij Castro wel wat anders dan de onze. (lacht) Als je kijkt naar wat we de voorbije zeventien jaar gerealiseerd hebben, staat onze invloed buiten kijf, denk ik. België stelde zich voor GAIA bestond beduidend gevoellozer ten aanzien van de mens-dierrelatie op. We hebben ons land minder wreed gemaakt. Op bepaalde vlakken is de situatie dan weer kwantitatief verergerd; de krachten waar wij tegen inbeuken, staan politiek en financieel heel sterk, wij zullen wellicht nog een hele tijd de underdog blijven. Neem nu de VLAM-reclame voor kippen-, varkens- en konijnenvlees die je op de tv voorgeschoteld krijgt. Je ziet niet gauw een ‘boodschap voor algemeen nut’ pro vegetarisme. Onze invloed weegt tot op heden nog te licht om de algehele paradigmaverschuiving in de praktijk te gaan realiseren, wat me soms verbaast. We zijn hier dan wel maar met twaalf mensen in dienst, we kunnen bogen op 15 à 20.000 leden en supporters, en vele tientallen zeer actieve vrijwilligers. Onze petities halen soms op twee maanden tijd tot 300.000 handtekeningen op. Politieke partijen hebben toch ook meer kiezers dan leden? deWijzer: Zou u niet meer slagkracht behalen door zelf de politiek in te stappen? VANDENBOSCH: Dat denk ik niet. Ik zou zo goed als verbrand want gebonden aan een partij zijn. Wij proberen zonder vooroordelen of oogkleppen zo breed mogelijk te gaan. In 2003 ben ik door de SP.A gevraagd om met hen in zee te gaan, maar ik denk dat we met GAIA onder de huidige omstandigheden meer kunnen bereiken door buiten de partijpolitiek om invloed uit te oefenen. Wij willen elke partij bereiken, en in elke partij vinden wij wel mensen die gedeeltelijk of volledig achter onze strijd staan. Neem nu iemand als Jean-Marie Dedecker; in dEWIJZER P. 7 2004 ben ik samen met hem en Magda De Meyer (SP.A, nvdr) naar de ijsvlakten van Canada getrokken om daar de jaarlijkse zeehondenslachting met eigen ogen gade te gaan slaan. Eens terug in België kon ik me geen betere politieke pleitbezorger inbeelden dan Dedecker, die zich in de senaat volop in ging zetten om dit thema op de politieke agenda te krijgen. Ik wist wat ik deed toen ik met hen naar Canada trok. Er schenen toen geen grotere tegenpolen te zijn dan Magda De Meyer en Jean-Marie Dedecker, en hen bijeen brengen vergt een strategie die nodig is wil je je in Vlaanderen door het partijpolitieke landschap heen wringen. Het heeft ook gewerkt. In 2007 verbood België de handel in zeehondenproducten, wat amper twee jaar later geleid heeft tot een baanbrekend Europees verbod. Met resultaat: dit jaar werden in Canada 260.000 zeehonden minder afgeslacht. deWijzer: Ziet u dan geen tegenstelling tussen een pragmatisch en een idealistisch engagement? VANDENBOSCH: GAIA hanteert heel doelbewust een pragmatisch-idealistische visie. We hebben dichters nodig en we hebben ingenieurs nodig. deWijzer: Waar ziet u zichzelf? VANDENBOSCH: Ik ben beide: doener en denker. De meeste mensen kennen mij als een doener, maar ik ben elke dag bezig met denken over hoe we onze maatschappij strategisch meer in de richting van onze idealen kunnen krijgen. deWijzer: De denker-filosoof die los van alle hokjes geëngageerd in de maatschappij staat, mogen we je zo zien? VANDENBOSCH: Ik zal me nooit verliezen in uit de hand gelopen middeleeuwse discussies over het geslacht der engelen, als je dat bedoelt. (lacht) Eigenlijk ben ik in de praktijk geen filosoof geworden, als je onder die noemer de metafysische zoeker bedoelt. Ik ben moraalwetenschappen gaan stu- deren vanuit een zoektocht naar vragen waar ik nog altijd niet hét antwoord op gevonden heb. Het wezen van de filosofie is inderdaad misschien dat je eeuwig zoekende blijft. Ik heb het temperament van de doener, tot ik voel dat de passie tot reflectie weer de bovenhand neemt en me dwingt afstand in te bouwen. MUGGENZIFTERIJ deWijzer: Onze vragen zijn op, maar uiteindelijk is er maar één ding dat wij echt al altijd eens wouden weten; hoeveel vliegen heeft u in uw leven al gedood? VANDENBOSCH: Het is al jaren geleden dat ik nog een vlieg gedood heb, meestal jaag ik ze gewoon weg. Ik weet niet of een vlieg iets kan voelen. Maar je vernietigt niet zomaar een leven als dat niet strikt noodzakelijk is en je het kan vermijden. Maar ook hier opnieuw hetzelfde verhaal: de manier waarop bijvoorbeeld bijen leven, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek, wijst op een grote complexiteit die zeer intrigerend is en vragen doet rijzen over het bewustzijn van deze dieren Wat dan weer morele vragen doet rijzen. In de traditie van Levinas is de ethische identificatie met betrekking tot de mens-dierrelatie zeer belangrijk. Je ziet een veetransport voorbijrijden, ineens kijk je in het gelaat van een varken en je ziet jezelf, daar gaat het me om. Ook evolutionair valt die identificatie te rijmen: ik ben mens, én óók een chimpansee, ik ben óók een hond, een schildpad, een inktvis, een kreeft … Ik ben ook ieder zoogdier, ieder gewerveld én ongewerveld dier dat je maar op kan noemen, en een pijngevoel bezit. Ik ben dus lid van de club van alle wezens met gevoel, die er daarom in moreel opzicht toe doen. Op die wetenschap stoel ik mijn denken én mijn doen. Johannes Van De Walle Wannes Van Herck NOVERMBER 2009 De filosofie reikt veel verder dan de spreekwoordelijke toren gemaakt uit spreekwoordelijk ivoor. Dat termen zoals Bevindelijkheid, Taalspelen, het Meta-post-ontologisch-ontische en andere draken van woorden ook van toepassing op de interesses van het plebs - de niet-filosofen - willen we hier aantonen. Kampioen zijn is helemaal niet plezant Ik heb televisie altijd een zeer interessant medium gevonden. Het is een exponent van onze cultuur die me in staat stelt me vanuit m’n fauteuil een mens van de wereld te voelen. Niet geheel ten onrechte natuurlijk. Ik bekijk het journaal, en ik ben weer op de hoogte. Ik kijk naar Man Bijt Hond, en ik zie hoe mijn buren er aan toe zijn. Ik lach ook wat af, voor mijn televisie. Van je hi-hihi en je van je ha-ha-ha. Maar op den duur gaat ook het lachen mij vervelen. Op die momenten ontwaakt in mij een reflecterend vermogen waarvan niemand de impact bevroeden kan. Mijn geest laadt zich een wijsgerig knapzak op de schouders en ik denk: “Tjee, Johannes, waar zit jij nou naar te kijken? Heb jij geen betere manieren om de tijd die je hier op aarde gegund werd door te brengen?” Ik geloof graag dat die manieren er zijn, maar ik heb ze vooralsnog niet ontdekt. Zo vond ik mezelf in een ondiep verleden terug in m’n zetel terwijl ik, als was het een vanzelfsprekendheid, in volle prime time naar onze openbare omroep zat te kijken. Mijn besef rukte me weg uit mijn factisch ballingsoord en overschouwde de situatie waarin ik verkeerde. Het betrof hier een programma over een aan lager EW IJZERP.PX. 8 ddEW IJZER wal geraakte groep vrienden die, teneinde een beetje schoonheid deze aardkloot op te smokkelen, een voetbalploegje opstarten. De intellectuelen onder u weten reeds welk vehikel van de Vlaamse cultuur ditmaal het onderwerp mijner spot mag zijn. Iemand grappiger dan u noemde de caféploeg twintig jaar geleden F.C. De Kampioenen, en op slag was het postmodernisme in deze streken een huiskamerfenomeen. Grappiger, want kampioen zullen zij nooit spelen. Tevens ook vele malen droeviger, want het parallelle universum waarin dit drama in dertien bedrijven zich voltrekt, vormt voor ons allen een herkenbare setting. Velen zullen zeggen dat de Kampioenen nogal marginale typetjes zijn. Dat ze nogal klein van geest zijn. Dat de Verlichting à Grand Vitesse aan het dorp van Boma en Pol voorbij geraasd is. Dat het eigenlijk al bij al nogal een Vlaamse setting is, quoi. Zij hebben gelijk. Ik zou hier grote beschouwingen kunnen doen over de metafysische ondertonen van hun monoversum, maar ik heb daar geen zin in. Het diepdroevige aan mensen als Xavier Waterslaeghers is dat zij van elke transcendentie gespeend gaan. Of heb jij laatstgenoemde al eens de duizelingwekkende diepten van zijn dagschotel in zien staren? Ik niet. Die Xavier, die heeft het allemaal wel door. Dit leven is een tijdelijk verblijf vol van miserie dat we nog het beste in kunnen vullen door zoveel mogelijk pinten te gaan pakken. In de roes van het gelukkige stomdronken zijn raken wij vluchtig de voetzolen van een andere, betere wereld. Maar de metafysica verdraagt geen gekietel. Hoogstens een aai. Symboliek is ver te zoeken bij deze platte materialisten. Op zondag trekken zij niet naar de mis, maar naar de voetbalmatch, dat heidens feest dat in Vlaamse gebieden nog op goedkeuring rekenen kan. Zo trachten deze mensen in stilte bezig te blijven. Xavier gaat dan tussen twee palen in staan en tracht de essentie van het keeper-zijn naar behoren uit te voeren. Wie gaat die mensen redden? Wie gaat die mensen eens uitleggen dat je helemaal geen kampioen kan zijn, maar dat je dat moet worden? Niemand, zo vrees ik. De laatste missionarissen hebben het dorp van de kampioenen een aantal decennia terug over het hoofd gezien en sindsdien wordt de hernieuwing van het geloof vanuit de zetel tijdens prime time afgehaspeld. De enige rechtgeaarde reactie is die van de vlucht. Vlucht weg uit dit nog lang niet uitgehuilde tranendal, mijn lief Bieke. Pol, jij als man van NNOVERMBER OVEMBER 2009 2007 de wetenschap, jij moet toch weten dat voorbij het laatste huis geen afgronden maar horizonten liggen te rusten? Marc, jongen, sta daar toch niet zo stuntelig te wezen, maar neem je dochter op de arm en meng je in de vaart der volkeren! Doe iets! Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder, maar speel in godsnaam toch niet in een caféploeg! Snellere wegen naar de vergetelheid zijn er niet! Ja, dat is wat er in me maalt wanneer mijn geest stilletjes trippelend op de toppen van de tenen en de deur van mijn facticiteit zachtjes sluitend mijn lichaam terug binnenglipt. Ik weet ook wel, ik ben verschrikkelijk vooringenomen, maar ik zie dat vooral als het voorrecht van iedere Vlaming die naar de kampioenen kijkt. In hun laatste seizoen haalden die onnozelaars nog regelmatig de kaap van één miljoen kijkers. Ook de achttien reeksen hiervoor werden volgens de statistieken nog druk bekeken. Al negentien jaren lang komt deze vaste waarde, zo getrouw als de seizoenen in een Ewige Wiederkehr des Gleichen, onze beeldbuis voorbij gerold, en er is niemand die er om rouwt, behalve dan hier en daar een eenzame wijsgeer die last heeft van z’n reflecterend vermogen. Want als filosofen tv gaan kijken, lijkt niets nog wat het is. Johannes Van De Walle dEWIJZER P. 9 dEWIJZER P.X NOVERMBER 2009 Docenten vormen studenten. Maar de eersten zijn ook ooit student geweest en op hun beurt beïnvloed geweest. In deze rubriek reconstrueren we het afgelegde pad van de docent, tot op het moment van vandaag. Waarom onderwijzen zij een specifiek vak, hee$ dit te maken met hun onderzoek? En vanwaar de fascinatie voor het thema van hun onderzoek? Maar ook: wat doen ze in hun vrije tijd? “Filosofen moeten even veel verwarren als verhelderen” Een opvallend houtsnijwerkje siert de schoorsteenmantel van professor Cruysberghs’ ruime kantoor. “Es ist gleich tödlich für den Geist, ein System zu haben, und keines zu haben” [“Het is even dodelijk voor de geest een systeem te hebben als geen systeem”], staat erop te lezen. Het citaat – afkomstig van Schelling – typeert de professor ten voeten uit: onophoudelijk manoeuvrerend tussen Hegel en Kierkegaard zoekt hij zich een broos evenwicht tussen systeem en antisysteem, tussen abstracte afstandelijkheid en begeesterde identificatie. Volgend jaar gaat deze gerenommeerde kunst- en bovenal levenskenner op emeritaat, de perfecte aanleiding om ons uitgebreid vragenarsenaal op hem af te vuren: wie is de man achter de baard? Wat dreef hem tot de filosofie? Vanwaar zijn voorkeur voor duffe Duitsers en depressieve Denen? Welke aardse genoegens verlichten zijn borstelig bestaan? En waarom zou de afloop van de Leuvense studentenrevoltes er zonder hem wel eens heel anders hebben kunnen uitzien? Lees en u zult het licht zien. PROFESSOR PAUL CRUYSBERGHS: Mijn beslissing over wat ik ging studeren, hing niet helemaal van mijzelf af: net als veel van mijn collega’s heb ik eerst op het seminarie gezeten. Dat lag mij niet echt, omdat ik niet zoveel voelde voor alles wat met theologie te maken had. Zelf was ik liever filosofie of Romaanse gaan studeren. Nu, in die tijd wilde men voor de colleges Latijn en Grieks graag priesters, dus heb ik ook nog Klassieke moeten volgen. Dat viel mij verschrikkelijk tegen, zo saai! Ik ben dan maar filosofie gaan bijstuderen en toen ik het seminarie een tijd- dEWIJZER P. 10 je later definitief verliet, ben ik daar voltijds mee verdergegaan. In het begin van de jaren zestig was dat. Ik ben toen trouwens net ontsnapt aan de verplichte antimodernismeeed. Vroeger moesten alle licentiestudenten en professoren van het HIW een eed tegen de moderniteit zweren. Een of andere paus had een lijst met een tachtigtal stellingen over de moderniteit laten maken die je allemaal moest verwerpen. Ik heb mij wel wat zorgen gemaakt over hoe ik dat zou aanpakken, want eigenlijk stond ik net achter die modernistische stellingen! Gelukkig hebben ze die eed net op tijd afgeschaft. Dat alles zegt toch wel iets over de kerkelijke mentaliteit die in die tijd nog heerste aan het instituut. Die mentaliteit is trouwens in zeker mate nog steeds aanwezig, maar dat vind ik niet noodzakelijk een slechte zaak: religie is een belangrijk element in de cultuur en een fenomeen dat het bestuderen waard is. Waar zou je dat dan beter kunnen doen dan in een huis waar men een grote traditie heeft op dat vlak? deWijzer: Bent uzelf religieus geïnspireerd? CRUYSBERGHS: Ja, toch wel. Tot op de dag van vandaag zelfs. Als filosoof ben ik natuurlijk geneigd om enige methodologische en intellectuele afstand te nemen, maar gevoelsmatig heb ik er geen probleem mee om mijzelf in te schrijven in de religieuze traditie. Actief participeren aan religieuze rites doe ik wel niet vaak meer, vooral omdat dat alles mij in mijn jeugd zo ontzettend verveeld heeft. Al die missen en gebeden op het seminarie. Ik heb genoeg gehad voor de rest van mijn leven! (lacht) deWijzer: U was student in de woelige jaren zestig, hebt u nog interessante herinneringen aan die tijd? CRUYSBERGHS: In de eerste jaren van mijn studies heb ik niet zoveel van die woeligheid meegemaakt. Wie op het seminarie zat, was toen behoorlijk geïsoleerd: les volgen, blokken, aan religieuze oefeningen deelnemen en drie keer per week verplicht gaan wandelen. Dat deden wij. Wat ik mij wel nog herinner, is dat het toen in Leuven de gewoonte was op vrijdagavond na de film met kasseien te gaan gooien, Walen tegen Vlamingen. Totdat de politie kwam, want dan was het iedereen tegen de politie. Dat was puur spel, eigenlijk. Je kan dat vergelijken met de donderavond nu: de studenten gaan uit en er gebeurt eens iets. Enerzijds was dat nog tamelijk onschuldig, maar anderzijds toch ook een beetje boel maken om niks. De échte woeligheid is natuurlijk pas begonnen met de splitsing van de universiteit. Enerzijds was ik geen enorme voorstander van die scheiding, want ik vond een tweetalige universiteit wel enige charme hebben. Maar anderzijds begreep ik ook dat er toch iets moest gebeuren, anders zou Leuven op lange termijn helemaal verfransen. Al bij al was ik daar tamelijk gematigd in, totdat op een fameuze zondag de bisschoppen tegen heel de publieke opinie in beslisten om halsstarrig helemaal niets aan het systeem te veranderen. Vanaf dat moment ben ik regelmatig mee gaan betogen. Ik heb trouwens ooit nog eens klop gekregen van de politie. Ik was aan het betogen met een “HET STATEMENT ACHTER MIJN BAARD? LUIHEID! NOVERMBER 2009 meisje en we moesten gaan lopen voor het waterkanon. Dat meisje viel en toen ik haar probeerde recht te helpen sloeg een agent me met zijn matrak op mijn rug. Daar is zelfs nog een foto van gemaakt en die heeft dan een tijdlang gefungeerd als symbool voor de overdreven hardhandigheid van de politie. deWijzer: Hoe staat u eigenlijk tegenover de erfenis van al die studentenprotesten? CRUYSBERGHS: Ik heb altijd erg achter het democratisch medezeggenschap gestaan dat de studenten hebben verworven. Het zou spijtig zijn, mocht men dat loslaten, daarvoor moeten de studenten echt wel op hun hoede zijn. Op vergaderingen luistert men nu zeer goed naar de studenten, men probeert zelfs uit zichzelf veel van hun vragen te anticiperen. Daardoor kan bij de studenten wel eens de indruk ontstaan dat het niet zoveel meer uitmaakt of men al dan niet aanwezig is. Maar je mag niet vergeten dat er van bovenuit toch altijd de verleiding is geweest om zo min mogelijk met de studenten rekening te houden. Daarom vind ik het zelfs vandaag de dag nog belangrijk dat men als student bij overleg aanwezig is. De straatprotesten van vroeger hadden natuurlijk ook hun nut, maar niet altijd. Gewelddadig protest geeft een groot subjectief gevoel van tevredenheid: “Kijk, ik beteken iets, want ik heb iets kapot geslagen.” Maar het echte werk moet toch veelal elders gebeuren. KIERKEGAARD, KUNST EN VLIEGWERK deWijzer: Over naar uw onderzoeksgebieden. U bent een gerenommeerd Kierkegaardkenner. Koos u indertijd dEWIJZER P. 11 voor Kierkegaard omdat u door hem gepassioneerd was? CRUYSBERGHS: Ja, toch wel. Toen ik vijftien à zestien was en nog op het internaat zat, las ik trouwens al stiekem Kierkegaard in de studiezaal. Niet dat ik daar toen veel van begreep natuurlijk. Mijn interesse voor Kierkegaardiaanse thema’s als het passionele en het irrationele zal ook wel iets met mijn leeftijd te maken hebben gehad, maar tegelijkertijd blijven die thema’s toch ook nu nog relevantie hebben. Vooral in een maatschappij waar alles zo gerationaliseerd is. deWijzer: Kan Kierkegaard u nog wel intrigeren na al die jaren? CRUYSBERGHS: Zeker. Doordat heel wat studenten bij mij rond Kierkegaard werken, word ik ook voortdurend verplicht hem te herlezen. Ik moet wel toegeven dat ik Kierkegaard vaak niet voor puur intellectuele redenen lees, maar meer voor mezelf. Kierkegaard schopt mij een slecht geweten, een beetje zoals religie dat ook kan doen. Je wordt opnieuw geconfronteerd met jezelf en je wordt gedwongen je af te vragen: “Zit ik nog wel op een goed spoor zoals ik nu bezig ben?” De manier waarop Kierkegaard – soms tot in den treure eigenlijk – blijft hammeren op dezelfde punten zorgt ervoor dat je niet te snel tevreden bent met jezelf. deWijzer: Na uw licentiethesis, die u over Kierkegaard schreef, hebt u evenwel gedoctoreerd op Hegel. CRUYSBERGHS: Ik was van plan met Kierkegaard door te gaan, maar mijn promotor heeft me daarvan afgehouden. Volgens hem kon je intellectueel met Kierkegaard niet al te veel doen, omdat die toch altijd hetzelfde zou zeggen. Hij heeft me dan op het spoor van Hegel gezet en ook van die denker ben ik nooit meer losgeraakt. In de tijd dat Kierkegaard veel last had met de pers is er in het satirische tijdschrift de Corsar eens een spotprent van hem verschenen waarop hij een broek draagt met één korte en één lange pijp. Kierkegaards ene been was immers korter dan het andere. Zo heb ook ik het gevoel dat ik op twee ongelijke benen steun: langs de ene kant staat die behoorlijk monumentale Hegel, die gericht is op een dialectische verzoening van alle tegenstellingen, en langs de andere kant heb je dan Kierkegaard, die die verzoening altijd doorbreekt en zo voortdurend gaten klopt in dat mastodontische bouwwerk. Ik ben noch Hegeliaan, noch Kierkegaardiaan, maar beweeg me tussen beide denkers heen en weer. Tussen die twee in voel ik me wel thuis. deWijzer: Ervaart u in uw eigen leven soms de Kierkegaardiaanse strijd tussen het esthetische en het ethische? Of NOVERMBER 2009 anders geformuleerd: met welke sfeer identificeert u zich het meest? CRUYSBERGHS: Ik heb niet zo’n grote behoefte mezelf met iets te identificeren. Of dat probeer ik mezelf toch wijs te maken. (lacht) Veel van de dingen die ik doe, gebeuren wel niet vanuit een eigen bepaald project, maar vertrekken vanuit zaken die op me afkomen. Ik speel in op toevalligheden, daarin ben ik estheet. Maar om verder te gaan op die kwestie van identificatie: op het vliegveld van Stockholm staat een kunstwerk van de Belgische conceptuele kunstenares MarieJo Lafontaine met daarop een citaat van Erasmus: ‘Wereldburger, overal thuis, voor allen vreemdeling.’ Dat valt wel enigszins op mij toe te passen: als intellectueel, maar ook als mens, probeer ik mij enerzijds in situaties in te leven, maar anderzijds wil ik toch ook altijd afstand houden. Professioneel heb ik mij de laatste jaren wel het meest bezig gehouden met de esthetica. Eén van de hoofdredenen voor die interesse is dat ik zintuiglijkheid enorm belangrijk vindt. De onmiddellijkheid van het genieten zou ik zeker niet graag opgeven. deWijzer: Is dat dan hoe u de band tussen kunst en filosofie ziet: de onmiddelijkheid van de kunst als een soort tegenwicht voor de afstandelijkere (over)reflectie van de filosofie? dEWIJZER P. 12 CRUYSBERGHS: Och, je moet die band natuurlijk historisch zien: de verhouding tussen beide verandert voortdurend doorheen de geschiedenis. Bij veel hedendaagse kunstwerken, bijvoorbeeld in de conceptuele kunst, moet je wel vaak een heel intellectueel ontcijferwerk doorvoeren en dat gaat spijtig genoeg soms wat ten koste van de onmiddelijkheid. Artiesten laten zich vaak inspireren door filosofische ideeën en om een werk te interpreteren moet je dan ook al snel al je filosofische capaciteiten aanspreken. Ik ben dan nogal geneigd om te zeggen: ‘In de eerste plaats moet je kijken! Luisteren! Zonder al te veel te vragen naar het begrijpen.’ Aan het sensuele moeten we vasthouden. Daarom ook dat ik de muziek zo dankbaar ben: muziek moet niet worden begrepen, op de eerste plaats is ze er. De muziek is zeker de kunstvorm die mij het meeste troost geeft. deWijzer: Wat zijn enkele van uw favoriete muziekstukken? CRUYSBERGHS: De eerste symfonie van Brahms is misschien wel mijn topper. Dat was geloof ik de allereerste LP die ik ooit gekocht heb. Die weltschmerz in het begin doet zoveel zeer! Dat werk begint met pure romantische miserie, maar eindigt uiteindelijk toch in verzoening. Daarom voel ik het ook aan als een erg religieus muziekstuk. Op het vlak van de neoromantiek zou ik wel met de Vier letzte Lieder van Richard Strauss naar de hemel willen trekken. Ook de religieuze cantates van Monteverdi zijn een grote ontdekking voor mij geweest. Dat is zulke afwisselende muziek: oorstrelend, maar vol met nuances. Samen met Bach is dat mijn zondagochtendmuziek. Van de meer moderne muziek ten slotte vind ik de strijk-kwartetten van Carter erg indrukwekkend. deWijzer: Deze vraag moest ervan komen: kan kunst de wereld redden? CRUYSBERGHS: (lacht) Maar neen! Wie gaat er nu nog de wereld redden? Kunst kan soms eens krabben waar het jeukt, maar als je te veel krabt, gaat het pijn doen. Dat kunst de wereld kan redden is een gedachte van de negentiende eeuwse romantici: kunst moest voor een ‘verzoening’ zorgen die de religie na de verlichting niet langer kon brengen. Als je kijkt naar de werken op de NOVERMBER 2009 laatste Biënnale van Venetië, merk je wel dat er de laatste tijd opnieuw ontzettend veel aan politieke kunst wordt gedaan. Ik sta zelf tamelijk wantrouwig tegenover westerse kunst die politiek wil zijn. Dat wordt al gauw erg clichématig. Maar nietwesterse politieke kunstenaars, uit Iran bijvoorbeeld, brengen vandaag toch vaak erg interessant werk. Zo zag ik een tijd geleden een werk dat op het eerste gezicht gewoon behangpapier lijkt met mooie Perzische figuurtjes erop, maar als je dat dan van naderbij gaat bekijken, merk je dat die figuurtjes gemarteld worden. Zoiets zet je aan het denken. deWijzer: Welke zaken kunnen u naast kunstervaringen nog bekoren in uw leven? CRUYSBERGHS: Ik ben een erg aards mens, wat niet zo slecht is als tegengewicht voor al het ‘hemelse’ van de filosofie. Zo ben ik altijd al, vroeger misschien iets meer dan nu, een flinke eter en een stevige drinker geweest. Goed eten, goed drinken, prettig gezelschap, dat doet me veel deugd in mijn leven. Ik heb dan ook vaak de neiging om in gezelschap traag te eten en drinken. Zo kan ik ten volle bij de ervaring aanwezig te zijn. Dat is een apart type van gulzigheid: niet willen schrokken, maar het aangename zo lang mogelijk rekken. (stil) Zo zou het bij seks eigenlijk ook moeten. “IK BEN EEN ERG AARDS MENS” THEATER deWijzer: Van de sensuele naar de intellectuele genietingen: geeft u graag les? CRUYSBERGHS: Ja, hoewel ik altijd een grote tegenzin heb om te beginnen. Eenmaal ik op dreef ben, doe ik het wel graag. Ik heb altijd nood gehad aan de ‘levendigheid van het spreken’, meer dan aan die van het schrijven. Eigenlijk geef ik toch wel met dEWIJZER P. 13 hart en ziel les, hoor. Vaak vergeet ik dan zelfs te stoppen, maar dat komt omdat ik de les gewoon haar eigen gang laat gaan. Ik geeft toe dat mijn lessen daardoor niet echt voldoen aan het schoolse ideaal van ‘geordend lesgeven’, maar ik wil het ook niet anders. Ik heb altijd gezegd: ‘Als ik schools moet gaan lesgeven, dan stop ik ermee’. Die methode ligt me helemaal niet. Of ik nog weet wat er in mijn cursussen staat? Niet in detail, neen. Ik weet waar ik globaal genomen naartoe wil, maar laat me verder doorgaans leiden door de dingen waar ik op dat moment mee bezig ben of door wat toevallig ‘opduikt’ tijdens de les. Bijvoorbeeld door een vraag. deWijzer: Over interessante lesuitwijdingen gesproken: een paar jaar geleden liet u eens vallen dat u wel begrip kon opbrengen voor Dutroux. Houdt u van provoceren? CRUYSBERGHS: (lacht) Dat was inderdaad wel provocerend, ja. Maar dat is natuurlijk het socratische in de filosofie: filosofie moet de gevestigde en zogenaamd ‘spontane’ opvattingen corrigeren door niet voor de hand liggende standpunten in te nemen die aan het denken zetten. Ik geef veel les in het tweede jaar en ik heb het altijd als mijn taak beschouwd om, nadat mijn collega’s in het eerste jaar vooral de dingen helder hebben gekregen, alles terug in de war te brengen. Filosofen moeten volgens mij evenveel verwarring scheppen als dat ze verheldering brengen. Je kan hier in feite de vergelijking met het theater maken. Soms is de verleiding groot, dat bespeur ik zowel bij mezelf als bij sommige collega’s, om een discours te hanteren dat niet echt het jouwe is, om wat je zegt puur als een theatraal spel te zien. Die verleiding van ‘het mooie woord’ is echter gevaarlijk. Theater kan soms zeer vrijblijvend zijn en dat vind ik niet helemaal correct: ernstig aan filosofie doen betekent toch ook jezelf niet buiten maar binnen de zaak plaatsen en de zaak ook op je eigen leven toepassen. EAU DE TOILETTE deWijzer: Volgend jaar gaat u op emeritaat. Hoe blikt u terug op uw loopbaan? Anders gezegd: wat beschouwt u als uw erfenis, als uw belangrijkste verwezenlijking? “JA, IK GEBRUIK EAU DE TOILETTE” CRUYSBERGHS: Och, ik hoop dat ik hier en daar wat bijgedragen heb. Dat hoeft niet veel te zijn: hier en daar een losse gedachte, iets charmants misschien. Wat dat dan betekend heeft, vind ik eigenlijk niet zo belangrijk. Ik ben wel altijd tevreden als ik oud-studenten terugzie die tevreden zijn mij terug te zien en waarvan ik tevreden ben hen terug te zien. Zo werd ik op een bepaald moment in een restaurant eens aangesproken door een meisje: “Ik ken uw naam niet meer,” zei ze, “Ik weet niet meer hoe u eruitzag, ik weet niet meer welke les ik van u heb gehad, ik herken alleen uw stem.” Dat soort kleinigheden – herken- en eigenlijk ook erkenmomenten – vind ik menselijk gezien misschien nog wel het belangrijkst. En ja, soms heb ik ook mensen kunnen helpen. Maar dat moeten allemaal geen grote dingen zijn, er zijn mensen genoeg die belangrijkere zaken hebben bereikt dan ik. Waar ik verder nog aan wil vasthouden is een groepje van een zestal ex-studenten van me die iedere maand bij mij thuis samenkomen om een filosofische tekst te lezen en te bediscuteren. Dat is een soort vriendschappelijke band die toch vooral op het intellectuele is gestoeld, een band waar ik ook zelf intellectueel door verreikt word. Daar put ik echt veel vreugde uit. deWijzer: Een klassieker uit ons vragenpakket: indien u een tijdmachine had, naar welke periode zou u dan willen terugkeren? En waarom? CRUYSBERGHS: Ik ben vooral erg tevreden dat ik in het huidige tijdperk leef. Maar als ik toch zou moeten kiezen, zou ik eens vooruit willen grijpen en in D NOVERMBER ECEMBER 2007 2009 de toekomst willen zien. Ik ben erg gefascineerd door techniek en ik zou dus wel eens willen meemaken hoe de menselijke technische ‘prothesen’ zullen toenemen en of en hoe de mens zich daarin nog een thuis kan maken. Eigenlijk ben ik daar nogal bang voor: zullen de mensen zich door die toenemende stroomlijning van het bestaan, waardoor alles al vanaf je geboorte mooi geregeld is, niet wat al te gemakkelijk thuis gaan voelen? deWijzer: Het einde van de geschiedenis, misschien? Dit interview nadert in ieder geval zijn einde. Hebt u nog bepaalde plannen voor na uw emeritaat? CRUYSBERGHS: Ik zeg soms nogal schertsend, maar ook fier, dat ik van plan ben om ‘missionaris’ te worden. Volgend jaar ga ik namelijk een paar maanden naar Tanzania in Afrika om filosofie te geven aan een seminarie daar. Een Indische missionaris en doctoraatsstudent van mij is bij dat project betrokken en hij heeft me gevraagd om te komen helpen. Vandaar. Ik zie dat een beetje als een terugkeer naar iets waar ik in mijn jeugd vaak van gedroomd heb, missionaris worden. (lacht) Je zou kunnen zeggen dat de cirkel zo weer rond is. Verder zal ik nog wel kunnen doorgaan met een aantal dingen waar ik nu mee bezig ben: lezen en schrijven kan ik blijven doen, ik kan nog altijd deelnemen aan congressen, de doctoraten die nu bij mij lopen zal ik nog verder begeleiden… Ik zal wat minder lesgeven natuurlijk, maar dat vind ik zeker niet erg. Ten slotte zou ik opnieuw wat meer willen doen in de kunstwereld. deWijzer: Om af te sluiten willen we nog een delicaat onderwerp aansnijden: uw baard. Die is voor generaties studenten voorwerp geweest van eindeloze fascinatie, vandaar deze ultieme uitsmijter: hoelang hebt u die baard al? En zit daar een statement achter? CRUYSBERGHS: (bulderlacht) Die baard heb ik al sinds de zomer van 1976. Zit daar een statement achter? Ja: Luiheid, pure luiheid! Ik heb een tamelijke zware baard, als ik vroeger fatsoenlijk onder de mensen wilde komen, moest ik mij ’s avonds opnieuw scheren. Daar zag ik tegenop, daarom heb ik maar beslist hem te laten groeien. (nadenkend) De meeste vrouwen die ik ken vinden dat eigenlijk nog niet zo slecht. Misschien speelt dat ook wel een rol. (kwajongensgrinnikje) deWijzer: Hebt u een bepaalde manier om uw baard te onderhouden? Sommige mannen durven wel eens een middeltje te gebruiken… CRUYSBERGHS: Ik dacht wel dat jullie dat zouden vragen! Ja, ik gebruik een eau de toilette, omdat dat een frisser gevoel geeft ‘s morgens. Maar vraag me nu niet welke, hè! deWijzer: Zover durven wij niet gaan. We scheren ons weg. We danken u voor dit openhartig gesprek en wensen u nog veel succes met al uw verdere ondernemingen. Moge dit interview voor u een even grote bron van vreugde vormen als al die andere ‘kleine dingen des levens’ die u zo nauw aan het hart liggen. Michiel Bellon Johannes Van De Walle dEWIJZER P. 14 NOVERMBER 2009 Derk Van Dissel ontpopte zich doorheen de jaren als één van de meest actieve schrijvers van lezersbrieven van Vlaanderen. Zijn pen is vlijmscherp en zijn gal bi%er, maar dat maakt zijn mening niet minder ondoordacht. Vanuit zijn heimat in Erembodegem serveert hij ons telkens weer een staaltje van maatschappijkritiek en literatuur van het hoogste niveau. De bom barst Beste Vlaming, Flaminganten wijdverspreid. Juicht gij allen, want dit zijn heugelijke dagen voor Vlaanderen! Na jaren van strijd verliest het linkse kamp eindelijk zijn laatste restje geloofwaardigheid. De socialistische partij is al maanden zijn eigen fundamenten aan het ondergraven. Alles begon toen na de Vlaamse verkiezingen van juni 2009 bepaalde mandatarissen hun beloofde postje niet (terug) kregen. Beetje bij beetje kwamen daarna de rottende lijken uit de kast, te beginnen met het openbaar maken van een gedachtewisseling gevoerd met ‘s ieders favoriete communicatiekanaal, de e-mail. Een golf van berichtgeving over interne protesten en verdeeldheid overspoelde ons via de media. Hoewel ‘de rangen intussen gesloten zijn’, zoals dat in mooi politiek jargon heet, is de schade natuurlijk allang aangericht. Het hele gebeuren was dan ook een echt voorbeeld van partijsolidariteit met een grote S. Het duurde misschien even voor dit alles echt tot de Vlamingen doordrong, maar ik zeg u mijn beste medestrijders voor het Vlaamse grondgebied, onze tijd is nabij! Temeer nu ook dat andere, weliswaar kleine linkse baston, de weinige geloofwaardigheid die ze nog bezitten op de helling plachten te zetten. Met de grote dEWIJZER P. 15 trom kondigden ze immers aan dat ze een nieuwe voorzitter hebben verkozen. In feite natuurlijk gewoon een – weliswaar slecht doordacht – schoolvoorbeeld van interne schijndemocratie. Verkiezingen organiseren met slechts één kandidaat, waarbij deze meer dan negentig procent van de stemmen binnenrijft. Zulke toestanden zijn op deze contreien reeds geleden van de tijd van een zekere ideologie die een vijfenzestigtal jaren gelden floreerde; in deze tijd moet je al naar het middenoosten, Iran of Afghanistan om maar enkele voorbeelden te geven, om nog zo’n mooi staaltje toegepaste democratie te vinden. Natuurlijk begrijpen wij echte Vlamingen als geen ander dat er soms offers nodig zijn om de juiste mensen op de juiste plaats te krijgen, zelfs als dit offer de democratie zelf is, maar daar wringt nou net het schoentje. Een totaal onbekend figuur wordt aangekondigd als redder van de partij. Hij is nog groen achter de oren en bezit geen greintje uitstraling. Verheugt u Vlamingen want ook van ‘de groenen’ zullen de echte Vlamingen op politiek vlak geen last meer hebben. En vandaag wordt ook het rechtse kamp eindelijk gezuiverd. De partij die zich liberaal durft noemen, maar in feite een zeer strikte interne hiërarchie heeft, kondigt dan toch nieuwe voorzittersverkiezingen aan. Als we het hebben over een partij die zelfs in zijn hoogdagen al te vaak door intern gekibbel wordt verdeeld, kunnen we dit fantastische idee enkel toejuichen. Er zijn niet twee maar drie kandidaten die het schijnvoorzitterschap ambiëren (in de realiteit moeten ze immers naar aloud model bij iedere stap die ze zetten een fiat krijgen van de partijbonzen) en zich voorbereiden op een verkiezingsstrijd op het scherp van de snee. Zulk een klucht leidt haast onvermijdelijk tot nog meer interne verdeeldheid. Een verdere opsplitsing en afbrokkeling van deze naar eigen zeggen rechtse partij is dan ook haast onvermijdelijk. En daarom, mijn beste mede Vlamingen, kameraden en partijgenoten, zeg ik u uw Vlaggen opnieuw boven te halen. De tijd van de Vlaamse Leeuw is weldra gekomen. In afwachting hiervan zet ik echter mijn strijd voor een Vlaams grondgebied, geregeerd door zij die daar het bekwaamst voor zijn, onverminderd voort. Daarom groet ik U, zoals steeds met geheven hoofd en strijdvaardige groet. Derk van Dissel NOVERMBER 2009 De nieuwsgierigheid van een journalist kent geen grenzen. In deze rubriek worden geen taboes geschuwd en geen grenzen gerespecteerd. De reporter dompelt zich volledig onder in de materie waarover hij wil schrijven. Gonzo-journalistiek in de traditie van H.S. Thompson! Gelukkig nieuwjaar Elk jaar tijdens de feestdagen is het dezelfde feeststemming. Mensen bereiden zich voor op ‘het’ feestje van het jaar. Er worden inkopen gedaan, mensen kleden zich deftig en bereiden zich voor om zich eens goed te laten gaan, op groot evenement, of met vrienden en met familie. Voor mij is die Kerst en Nieuwjaarsperiode gewoon een opgeblazen, gecommercialiseerd mediagebeuren. Al 4 jaar op rij herinner ik mij middelmatig goede feestjes, “hard to get” vrouwen en zelfs een eenzame wandeling van 30 kilometer naar huis. Dit jaar zou het allemaal anders zijn. Een impulsieve beslissing, 2 dagen voor oudejaarsavond, brengt me 1 dag voor oudejaarsavond onderweg naar Italië. Enkel ik, mijn rugzak met meer dan voldoende warme kleren, een extra paar schoenen, een kleine EHBO kit en wat lectuur. En natuurlijk ook condooms, zoiets is onmisbaar wanneer je tijdens de feestperiode in je eentje naar een ander land gaat. Mijn manier van reizen zal bestaan uit liften, de trein nemen, overnach- EW IJZERP.PX. 16 ddEW IJZER ten bij couchsurfers, of overal waar het warm en droog is. REISDAG 1 Vroeg in de morgen zet mijn moeder mij af aan het station van Leuven waar ik mijn eerste trein richting het zuiden neem. De eerstvolgende halte is Straatsburg. Ik heb er afgesproken met Pascale. Na eerst wat te hebben rondgelopen in de oude stad, welke een heel middeleeuws karakter uitstraalt waarbij ik me al een hele historie kan zien afspelen, heb ik met hem afgesproken aan het station. Op zijn appartement aangekomen verwelkomt hij me heel gastvrij. Hij zegt dat hij een hele actieve couchsurfer is en dat er meerdere malen in de week mensen bij hem langskomen. Hij vraagt bijna meteen of ik graag bier drink. Hij slaat de koelkast open en neemt er meteen de 2 eerste pintjes van de avond uit. Vele zullen er nog volgen. Terwijl hij het eten klaarmaakt babbelen we een beetje over het leven. Ondertussen denk ik bij mezelf dat de saus die hij net over het vlees gooit toch wel echt naar kattenvoer ruikt. Hij zegt dat het een oosterse saus is, waarvan ik hem neem op zijn woord. Die avond zelf nog besef ik dat het een prachtige eerste avond is voor mijn tripje naar Italië. Biertje na biertje raken leeg, tot ze op zijn, daarna schakelen we over op een Bordeaux en daarna op Champagne. Het uur raken we beiden uit het oog, maar het doet er toch niet toe. Midden in de nacht gaan we slapen. ’s Morgens gaat Pascale werken. Hij geeft mij de sleutels en zegt me dat ik mag blijven liggen tot ik vertrek. Na het douchen zit ik te staren aan de keukentafel en ik merk dat er een grijns op mijn gezicht verschijnt waarmee een euforisch gevoel gepaard gaat. Ik neem de trap naar beneden, bij het buitenkomen haal ik diep adem en ik stap op een paar mensen af. Met mijn beste Frans weet ik mezelf een lift te bezorgen richting Basel, waar ik de trein naar Milaan zal nemen. Gestrand zijnde in Colmar is het de moment om mijn benen te gebruiken. Al liftend wandel ik richting Mulhouse. Onderweg help ik nog even iemand zijn auto in gang duwen die stilviel aan het groen licht. Op een lift kan ik niet rekenen, maar het is de intentie die telt. Net buiten de stad heb ik meer geluk. Er stopt een jonger koppel en ik stap in de auto. De conversaties in het Frans gaan ondertussen al wat vlotter. Ik vraag hem of het goede shit is dat hij aan het roken is, met een grijns op zijn gezicht verteld hij zijn vriendin dat ik weet wat hij rookt. Hij laat me ook een paar trekken nemen. Wanneer ik het in mijn hoofd begin te voelen weet ik dat ik moet stoppen omdat ik nog een lange weg te gaan heb. Iets voor Mulhouse laten ze me eruit. Met een goed gemoed, vertrouwen en doorzetting bereik ik Basel in de namiddag. TERUG OF VERDER? De avond valt, ik merk dat ik een miscalculatie heb gemaakt in mijn planning. Daardoor zit ik nu voor de nacht vast in Basel. Mijn pogingen om een “lastminute” slaapplaats vast te krijgen via couchsurfing zijn tevergeefs. Elke hostel die ik bezoek is volzet, behalve die ene die ik net te duur vond voor een nacht. Ik zou nog liever in het station slapen en dat doe ik dan ook doen. Teleurgesteld, vermoeid en met toch een beetje een angstig gevoel maak ik het mij gemakkelijk in een verwarmde ruimte in het station. Plots wandelt er een Afrikaan binnen. Ik moet zeggen: als je alleen reist, ga je echt met iedereen een gesprek aan. Hij is onderweg naar zijn familie voor de feestdagen vertelt hij me. NNOVERMBER OVEMBER 2009 2007 Ik ben er eens mee weg. Hij geeft mij de raad om de trein naar Zürich te nemen, want ze zouden het station in Basel afsluiten tijdens de nacht, en in Zürich doen ze dat niet. Met het idee dat alles perfect gaat uitdraaien voor mij ga ik een kaartje kopen aan een automaat, de loketten waren al een paar uur dicht. Blij dat ik op een warme trein zit, doe ik mijn schoenen uit en leg men hoofd even neer. Half in zwijm volg ik de rit naar Zürich. Bij het verlaten van de trein raak ik weer aan de praat met een man, ook van de trein. Hij denkt me een slaapplaats aan te kunnen bieden, maar dan net wanneer we het station buiten wandelen en de deur achter ons gesloten wordt, neemt hij zijn aanbod terug. Daar stond ik dan midden in Zürich, buiten aan het afgesloten station. Daarbovenop speelt hij nog een beetje op mijn gemoed in door te zeggen dat het toch niet slim is om zo alleen en ongepland de wereld in te trekken bij winterweer. Ik probeer mijn ergernis en het feit dat hij wel een goed punt heeft, op zij te zetten en vraag de weg naar het ziekenhuis dan maar, om daar een poging tot overnachting te doen. Bij het binnengaan van de spoeddienst geef ik nog mijn laatste sigaret aan een jongen die het beter lijkt te kunnen gebruiken dan mij. Ik hoef me nu toch geen zorgen meer te maken, ze zullen me een slaapplaats aanbieden en ik zou goed uitgeslapen de volgende dag weer op pad trekken. Dat dacht ik dan. Mijn argumenten zijn dat ik geen geld bij had, ik nergens ander heen kon, ik maar juist een stoel nodig zou hebben, ik niemand tot last zou zijn, dat het toch hun beroep was om mensen in nood verder te helpen en dat ze toch zomaar niemand op straat in de kou kunnen laten staan. Hun argumenten zijn dat ze niet zomaar iedereen kunnen laten overnachten in de wachtruimte, dat een daklozenhuis nog een plaatsje vrij zou dEWIJZER P. 17 dEWIJZER P.X hebben voor mij. Het is wel aan de andere kant van de stad en ik heb toch geen geld, zogezegd. Uiteindelijk heb ik toch in het ziekenhuis geslapen met mijn hoofd op mijn rugzak en bij mijn vertrek vroeg in de ochtend liet ik weer een paar Ferrero’s achter voor de lieve verpleegsters en de moeite. Deze nieuwe morgen heeft weer nieuwe moed gebracht en mijn twijfels van de vorige dag zijn weer helemaal van de baan. Met een lach op mijn gezicht, dat ik aan iedere voorbijganger toonde met mijn duim omhoog, wandelde ik richting Luzern. VROUW VAN HET TANKSTATION Na een gekke Duitser ontmoet te hebben, wandelde ik naar het eerstvolgende tankstation. Met een beetje geluk kon ik iemand aanspreken die me voorbij de Sint Gotthard tunnel kon brengen. Bij het binnenwandelen sprak ik een vrouw aan, wie ik kon overhalen om me een lift te geven. Ze gooide net haar auto vol om de rit te maken. Ze heet Nancy, geeft yogales, is uit elkaar met haar man, heeft 2 kinderen van mijn leeftijd. Ze is onderweg naar huis van een dagje skiën met vrienden. Ze vertelt me dat ze nog heel jong van geest is en dat ze door haar jarenlange yogatrainingen een betere fysiek heeft dan haar dochter. Ze zet haar zonnebril af, kijkt naar me en lacht. Wat ik in haar ogen zie, spreekt boekdelen. Hoewel ik overtuigd ben van wat ik denk, twijfel ik er toch nog aan. Er blijft heel de tijd een losse maar toch ook een spannende atmosfeer hangen. Opeens neemt ze de afslag, ze zegt dat de band een beetje plat staat. Ze stopt en staart even naar buiten. Ze draait zich naar mij, ik kijk haar aan en mijn hart begint te bonzen, er komt echt zo een opgewonden spanning in me naar boven. Ik kijk haar aan en ze zit met zo een vrouwelijke blik naar me te kijken waarvan je weet dat ze je wilt. Ik ga korter bij, ze komt op me af met, neemt mijn kin vast en met haar lippen kust ze de mijne. Ze duwt me achterover terwijl ze door haar haar wrijft met een blik dat ze er wel eens spijt van kan krijgen, maar het haar nu toch niet kan schelen. Ze stort zich op mij. Terwijl kledingstukken sneuvelen bij de vleet liggen de stoelen plat voor ik het NOVERMBER 2009 omdat ze mij niet graag langs de weg ziet gaan. Ze rijdt als een gek achter de bus aan. Onderweg moet ze er eigenlijk al af, maar blijft de bus achtervolgen. Op een kort vrij stuk steekt ze zo snel mogelijk de bus voorbij. De volgende halte doet ze de bus verstoppen. Ik bedank haar en stap de bus op. Een kaartje kost 100 euro. weet. Een half uurtje later ben ik blij met de gedachten dat ik condooms bijheb. Ik gooi mijn peuk in de vuilbak, we stappen de auto in en we zetten de rit verder naar Italy. Na de trein te hebben genomen van Lugano naar Milaan zet ik mijn toch verder naar Genova. Waar ik mijn slaapplaats afgesproken heb met Diego Ferrari. Mijn eerste lift is een lieve Italiaanse vrouw. Ik spreek geen Italiaans, zij enkel Italiaans. Aan de hand van de naam van de volgende stad neemt ze mij mee op weg. Ze moet wel niet ver, maar een lift is een lift, waar je ook bent. Op de een of andere manier hebben we elkaar begrepen. Ze wil me op de volgende bus zetten dEWIJZER P. 18 AANKOMST Ik bel Diego op en hij komt me ophalen aan het station. Het is nog een jonge man van in de twintig. We stellen onszelf voor en nemen de bus naar zijn appartement. Er staat wel degelijk Ferrari op zijn huisnaamplaatje. Als ik binnenwandel in de nogal krappe gang merk ik dat er echt veel volk binnenzit. Er zijn wel 14 Italianen en er zijn nog 4 andere couchsurfers. Na een relatief korte kennismaking met iedereen zet ik me bij hen aan tafel. Er wordt al direct drinken ingeschonken. Een beetje later eten we allemaal samen een Italiaans feestmaal. Tegen de aftelling gaan we naar een pleintje waar er feest gevierd wordt. Ieder van ons heeft een fles drank in zijn handen. Ik leer een heleboel nieuwe mensen kennen, er wordt gesproken met mensen die je waarschijnlijk maar 1 maal in je leven ziet, je voert gesprekken met mensen van totaal andere achtergrond, andere ideeën en andere visies. De 2 Amerikaanse couchsurfers zijn op Eurotrip. Sam is van zin om door te trekken naar Marokko en zijn nicht Denise gaat de volgende dag met de vlieger terug naar Amerika. Kasia en Isabela, de 2 Poolse CS’ers, zitten er voor de taal te leren op Erasmus. Hoe later op de avond, hoe schoner het volk, zeggen ze meestal. In dit geval blijkt het ook echt zo te zijn. In de metro, onderweg naar het appartement was ik naar buiten aan het staren. Het idee dat ik daar helemaal alleen ben en niemand beslist wat ik doe, geeft me een reëel machtsgevoel over mezelf. Ik heb het gevoel dat ik helemaal mezelf ben. Teruggekomen in het appartement, waar ik de weg naartoe vergeten ben, zijn we met een heel deel minder als toen we vertrokken waren. Op een gegeven moment komt Diego naar me toe en hij zegt tegen me dat ik de sleutels krijg. Hoewel de 4 andere couchsurfers er al eerder waren blijkt hij mij toch het meeste te vertrouwen. Na enkele pogingen begrijp ik toch wel dat Isabela zich te oud voelt voor mij. Ze is drieëntwintig. Ik ben net achttien. Sam en ik besluiten op pad te gaan, op zoek naar alcohol. Na een avondje van zoeken, stappen en onverwachte mensen, stappen we een cafeetje binnen. Voor 10 euro mogen we heel de avond nog meedrinken met hen, maar we vinden het welletjes en besluiten Diego zijn appartement terug te zoeken. Ondertussen waren we het al verloren. Eens we aangekomen zijn, maak ik mijn bed op en ga slapen. Ik bedenk me nog even wat voor een avond het geweest is en ga tevreden slapen. Op het einde zou je kunnen zeggen dat het een Nieuwjaar geweest is zoals anders. Je doet dingen die je niet verwacht te doen, maar uiteindelijk neem je vrede met wat je gedaan hebt. Dr. Gonzo NOVERMBER 2009 De mens staat niet stil. Hij denkt, schrij$, filmt, musiceert etc. We zijn met andere woorden cultuurbeesten. Het Kritieke Woord helpt de zoekende mens. Deze rubriek neemt naast het nieuwe ook het oude onder de loep. Telkens wordt een werk of uitvoerder uit de kunstindustrie behandeld. Het raadsel van de filosoof (José Carlos Somoza) Filosofie heeft zijn weg naar mijn kleine en onwetende persoonlijkheid gevonden de dag waarop ik dit boek ben beginnen lezen. ‘Het raadsel van de filosoof’ – oorspronkelijke titel: ‘De grot der ideeën’, vertaald uit het Spaans – is een misdaadroman. Of dat moet hij toch lijken. Je ziet een vertaler die een manuscript vertaalt. Hij heeft bezit gekregen van een oud Grieks verhaal waarin een raadseloplosser de moord op een jongeman tracht op te lossen. Herakles, zoals de man pleegt te heten, raakt steeds meer verwikkeld in wat lijkt op een duistere affaire die de logica van zijn meester Plato ondermijnt. Het detectivegehalte is er, maar dat is niet de belangrijkste zaak in het boek. Het niveau van de belevenis van de vertaler (hij wordt niet bij naam genoemd) krijgt stilaan de bovenhand naarmate het aantal gelezen pagina’s zich op begint te hopen. In uitgebreide voetnoten vertelt hij zijn bemerkingen bij het verhaal en het manuscript zelf. De man ziet zijn eigen leven meer en meer evolueren zoals de gebeurtenissen in het manuscript. Wat het voor hem nog meer onwaarschijnlijk, maar niet minder beangstigend maakt, is dat zijn voorganger (een vertaler waarvan hij beetje bij beetje het verhaal te weten komt) onder zeer vreemde omstandigheden om het leven is gekomen, en zijn toekomst begint er gelijkaardig uit te zien. Het is heerlijk om met de vertaler mee te leven. Zijn noodlot drijft hem, net als de parallellen uit het manuscript. Zijn menselijke geest kan de overmacht van verbeelding niet meer te baas, en ook de lezer verliest zich stilaan in deze dEWIJZER P. 19 maalstroom die, wanneer de pointe zich begint te tonen, elke zekerheid blootstelt aan een chaos. Want daar zou de oplossing tot het raadsel van de filosoof kunnen liggen: Herakles is het typevoorbeeld van een puur rationele mens die door zijn ervaren objectiviteit ook de eigen emoties gaat beschouwen als objectief. Het spreekt voor zich dat de plot veel ingewikkelder is dan ik nu kort schets, maar meer mag ik niet zeggen, dat zou niet deontologisch zijn. De waarde van het boek schuilt voor mij in een aantal zaken. Een overzicht: Somoza doet ons inzien dat rationaliteit één zwak punt heeft: chaos. Elke aandachtige lezer zal inzien dat chaos een belangrijk thema is in de roman. Niet zozeer willekeur, dan wel het totale gebrek aan rede toont ook Herakles dat de filosofie daar niets over te zeggen lijkt te hebben. Ten tweede zijn er de vele verhaalniveaus die het boek rijk is. Zeker wanneer zich in het slot een subliem uiterste niveau onthult, is het verhaal af (wat logisch lijkt voor een einde). Pas dan kan de lezer het hele concept – ook dit is een enorm belangrijk thema voor het verhaal – vatten, of dat tenminste trachten te doen. Ten derde, en daarom niet het minst belangrijk, komt de filosofie zelf. Het boek is spannend, maar daar moet je het niet voor gaan lezen, zeker niet. Het is wederom de filosofie die de inhoud verzorgt, en wederom heeft Plato ermee te maken. De menselijke denkwereld vindt een prachtige beschrijving in de grot der ideeën die José Carlos Somoza schept. Hij laat rede en chaos een geheel vormen, ondanks de enorme clash die het verhaal door dit verschil meemaakt. Met een redelijk vaag personage – de vertaler – sleept hij de lezer mee in een spel van verschillende verhaalniveaus en laat hij ons allemaal inzien dat wij evengoed een personage kunnen zijn – wij zijn stuk voor stuk, lezer per lezer, zelf vertalers, met hetzelfde manuscript. Met Plato achter elke pagina verscholen en een indrukwekkende literaire opstelling ontwikkelt het verhaal, neen: ontwikkelen de verhalen zich tot een dubbele – en, zoals het een goede misdaadroman betaamt, ultieme en onverwachte – plot, waarbij noch de personages, noch de lezer hun lot kunnen ontsnappen. Want de schrijver kiest zelf wanneer het verhaal eindigt. Zander Quatacker NOVERMBER 2009 De muzikale jaren 2000 Nu het besef ons hard begint te treffen dat wij reeds een decennium in dit post millenniumbug tijdperk leven, dachten wij bij deWijzer dat het eens tijd werd om de balans op te maken. En omdat wij de neiging hebben om meestal de daad bij het woord te voeren, presenteren wij trots: een muzikaal decennium samengevat in 5 essentiële, ongeveer chronologische, ietwat kort door de bocht gaande, maar toch redelijk samenhangende, punten. ROCK IS DOOD, LEVE ROCK We spreken het jaar 2001, NME en Rolling Stone hebben zojuist rockmuziek dood verklaard. De muziek is te moeilijk geworden, te willekeurig ook. Radiohead is elektronica aan het maken. En met de split van Pavement, een luttele maand voor het nieuwe decennium, is de laatste interessante rockgroep van de jaren negentig ten onder gegaan. De crisis wenkt. Maar de roep om redding wordt snel en luid beantwoord. Met de release van ‘Is this it?’ in augustus 2001 redden The Strokes de Rock’n Roll. De Garagerock revival is een feit. Een vloed aan ‘The’ groepen overspoelt het muzieklandschap; The White Stripes, The Von Bondies, The Kings of Leon … Rock is gered en er kan met een gerust hard aan het nieuwe decennium worden begonnen. BELPOP WORDT VOLWASSEN De jaren 2000 waren ook de jaren dat de Belgische muziek volwassen werd. Nog nooit hebben we in dit landje zoveel groepen gehad als nu. Getuige bijvoorbeeld het steeds toenemend aantal deelnames aan de verschillende Rock Rally’s die wij rijk zijn. De toeschouwers bleven ook niet achter. Een herboren dEUS verkocht verschillende keren Vorst-Nationaal uit en mocht Rock Werchter headlinen. Novastar, Soulwax, Sioen …: allemaal bereikten ze een groter publiek dan ooit voor mogelijk was gehouden. Ook internationaal staat de Belpop sterker dan ooit tevoren. Novastar tourde met Neil Young, Soulwax is een internationaal begrip geworden, en jonge groepjes zoals Team William en The Blackbox Revelation maakten indruk op buitenlandse Showcase festivals. Conclusie na 10 jaar: het gaat beter dan ooit. dEWIJZER P. 20 NOVERMBER 2009 FESTIVALZOMERS Dat kan ook gezegd worden van onze festivals, van alle festivals eigenlijk. Hoewel festivals zoals Glastonbury en Werchter ondertussen al meerder decennia bezig zijn, trokken ze nooit meer volk dan in de laatste jaren. En het aantal toeschouwers blijft, ondanks de crisis en de steeds stijgende toegangsprijzen, maar toenemen. Glastonbury slaagde er zelfs in om zijn meer dan 100.000 tickets op 2 dagen kwijt te geraken, en dat zonder ook maar één naam bekend te maken. Ook Rock Werchter, en ongeveer elk ander Belgisch festival, was de laatste jaren uitverkocht. En veel lijkt er de volgende jaren niet te gaan veranderen. GROEP VAN HET DECENNIUM: RADIOHEAD ALLES KOMT TERUG? Afhankelijk van hoe u het bekijkt was het de ergerlijkste of leukste trend van dit decennium, maar hoe je het ook draait of keert, de eindeloze reeks comebacks waren allemaal een succes. Kwamen allemaal terug samen voor beperkte of onbeperkte tijd; The Pixies (die hun Comeback tour doodleuk ‘The Pixies sell out’ noemden), the Police, Spandau Ballet, Led Zeppelin (jammer genoeg slechts een eenmalige reünie), Blur, the Jesus and Mary Chain, The Jesus Lizard … En sinds kort mag ook Pavement aan het lijstje worden toegevoegd. Laat het duidelijk zijn, nostalgie verkocht zeer goed in dit decennium. U mag het er muzikaal gezien dan niet mee eens zijn, en natuurlijk waren er andere kandidaten, maar de belangrijkste groep van het decennium is en blijft Radiohead. Waarom Radiohead en niet Coldplay of Muse of Arcade Fire of The Strokes of iemand anders in deze eindeloze rij? Het antwoord is drievoudig. Ten eerste bleef Radiohead een heel decennium lang goede platen maken. Kid A, Amnexiac, Hail to the Thief, In Rainbows; allemaal haalden ze een hoog niveau. Meer nog, bij elke plaat vond het zichzelf ook nog eens opnieuw uit. Zich niets aantrekkend van het succes van OK Computer bracht het twee ontoegankelijke elektronische platen uit: Kid A en Amnesiac. Vervolgens ging het terug de meer conventionele tour op met Hail to the Thief. Afsluiten deden ze tenslotte met het mooie In Rainbows. Ten tweede had geen enkele groep meer invloed op de huidige generatie rockmuzikanten dan Radiohead. Coldplay, Bloc Party, My Morning Jacket, Muse …: allemaal willen ze zoals Radiohead klinken, of willen ze doen wat Radiohead heeft gedaan. Ten derde heeft Radiohead niet alleen zichzelf steeds weer heruitgevonden. Het vond in 2008 ook de gehele muziekindustrie uit. Door de fans voor In Rainbow te laten betalen wat ze zelf wouden, maakte Radiohead een statement waar de muziekindustrie nog altijd niet van is hersteld. Gedaan met de dure platen en cd’s, plots kon je als fan zelf beslissen hoeveel je wou betalen voor een plaat. Dit concept, gecombineerd met Radiohead zijn naambekendheid – geef toe, het had niet dezelfde impact gehad moest het door een klein onbenullig groepje zijn gedaan – sloeg in als een bom. Hoeveel de gemiddelde downloader betaalde voor de plaat wil Radiohead nog altijd niet laten weten, maar marketingsgewijs was het waarschijnlijk de strafste stunt uit het decennium en het dwong de in slaap gevallen industrie om opnieuw na te denken over de vastgeroeste media waarop het zijn muziek verspreide. Wat de concrete uitkomst is, zal waarschijnlijk pas binnen een paar jaar geweten zijn, maar het belang van deze zet kan en mag niet onderschat worden. Conclusie, groep van het decennium: Radiohead! Pieter Goubert dEWIJZER P. 21 NOVERMBER 2009 De gemiddelde filosofie-student schrij$ graag. En als het geen proza is, dan wel poëzie. Na de kunst van het dichten twee jaar geband te hebben uit deWijzer - wij weten ook al lang niet meer waarom - kunt u uzelf hier laten overspoelen door enkele dichtsels. achter de open tralies van mijn kleine kooi sluit ik me op in mijn eigen cel vluchtend ren ik voorbij aan de lonkende horizon en bots steeds weer tegen de wanden mijn fluwelen isolement ik loop urenlang rechtdoor in deze kleurloze leegte mijn blik op oneindig met mijn ogen stevig dicht Jeff Bortels Noodzakelijkheid In de zomer regent het pure noodzakelijkheid, met pijpenstelen, het drupt van de daken, het vloeit de dakgoten over. De rioolputten slikken het niet meer, de straten staan blank. Bleke noodzakelijkheid, stromend over de oevers van het Zijn. Het Zijn vouwt zich open, als een dubbelgevouwen lapje zijde. Zacht wordt het groter maar ook dunner, het Zijn. Kolkende rivier, wild beukend, stil stomend mond uit aan mijn voeten, verzonken op kleine parelwitte strandjes. Duinend op en neer, het Zijn, alleen en vereeuwigd samen. Zo moet het dus wezen, als twee lichamen één ziel delen. Bram De Clercq dEWIJZER P. 22 NOVERMBER 2009 Revelatie Kom hier dat ik uw ziel zie. Dat ik uw concepten kan verbrijzelen tot diamanten gruzelementen, en dat achter die loden muur een nieuwe werkelijkheid verschijnt. Ik maak u los van al wat was, ik maak u vol met al wat is, ik maak u leeg in al wat is. En dan, mijn vriend, zijt gij de poolzon die eeuwig schijnt, zijt gij het nieuwe noorderlicht. Dries Martens Personal perception - Thomas Want we zien wat we weten, waar welk wezen waar was, Hoe harde bewijzen geen plaats laten voor hoop Hoe waar de steen moge wezen Die de deur voor ons sloot. Welke wezens waren ons voor die de wereld wensten Hoe beken en modder wij verspoelden Waar woorden weken Voor waarheid. En de gaten van kijken die nergens kader vonden Wachtten op het sluiten van open Van deur tot deur worden Wij, en geen gelijk. Pas als de gaten Zich sluiten voor ons gemak Wie wil gewezen worden op welke wezens Wij zijn, wens waardig en sluit je ogen, Thomas. Zander Quatacker dEWIJZER P. 23 NOVERMBER 2009 Een rubriek waar het eens niet gaat om het intellectueel gespierde gedachtegoed van deze of gene, door u allen ongetwijfeld devoot bewonderde, filosoof. Een rubriek waar het uitsluitend gaat om zijn soms eenzame, vaak getormenteerde, bij momenten grappige, altijd grillige en zelden grijze levensloop. Kortom een rubriek over “de mens achter de filosoof”. De vader van het utilitarisme Beste John Stuart Mill, Ik nam de taak op mij om voor deze editie van deWijzer het leven van een filosoof te belichten. Uit een rijke traditie van wijsgeren verkoos ik uw leven voor te stellen. Vooraleerst zou ik me willen verontschuldigen voor de scheve verhouding tussen mijn ene luttele pagina en uw leven. Daarom verwijs ik ook graag naar uw ‘Autobiography’ (1873) voor een ruimere weergave… Daarin stelt u echter: ‘It seems proper that I should prefix to the following biographical sketch, some mention of the reasons which have made me think it desirable that I should leave behind me such a memorial of so uneventful a life as mine.’ U hoeft echter niet zo bescheiden te zijn. Hier, op het HIW, wordt u in de lessen aan ons voorgesteld als ‘De God van het empirisme’ (als die gekke man die stelt dat als we morgen drie voorwerpen en twee andere voorwerpen samenbrengen we wel eens zes voorwerpen voor ons zouden kunnen hebben), ‘De laatste homo universalis’ en ‘De gentleman bij uitstek’. Voor mij, alles bij elkaar genomen, een voldoende voorwaarde om dit kleine overzicht te geven. U werd geboren als de zoon van James Mill en Harriet Burrow te Londen in 1806. Vooral eerstgenoemde had grootse plannen met u. En zo geschiedde: u leerde Grieks op uw derde, las de klassiekers (o.a. Aesopus, Herodotus en Plato) tegen uw achtste, tevens de leeftijd dat u uw studie van het Latijn en algebra begon. Op uw twaalfde begon u dEWIJZER P. 24 dan weer aan een grondige studie van de scholastische logica en nog geen twee jaar later stonden cursussen in chemie en zoölogie op het programma. Het voornemen van uw vader, om van u een geniaal intellectueel te maken die het Utilitarisme moest gaan verspreiden, stootte echter op enkele moeilijkheden. In uw twintigste levensjaar ervoer u de doelen die tot dan toe uw leven hadden uitgemaakt als ontoereikend. Een twee jaar aanslepende depressie was het gevolg van uw zware opvoeding die, naar u zegt, niet voldoende aandacht had geschonken aan het ontwikkelen van gevoelens die zich normalerwijs zouden ontwikkelen in de kindertijd. U kon nergens heen, al zeker niet bij uw vader! Het was in de herfst van 1828 dat u soelaas vond in de poëzie van William Wordsworth, die uw mentale toestand van dat moment precies wist te omschrijven. Deze twee jaren waren een periode geweest waar u lessen uit trok en waarna u een blijvende aandacht zou schenken aan het ontwikkelen van ‘de interne cultuur van het individu’ en gevoeligheid, naast het oefenen van onze analyserende natuur. Uw vader stierf in 1836, vier jaar na de dood van diens geestelijke verwant Jeremy Bentham. Het gaf u naar het schijnt meer intellectuele vrijheid, u kon nu de verderzetting van hun gedachtegoed in de praktijk brengen. Hierbij kreeg u de hulp van Harriet Taylor, met wie u vanaf 1851 (na de dood van haar man) eindelijk een relatie kon beginnen, na een platonische relatie van twee decennia lang. Jammerlijk duurde dit geluk voor u slechts zeven jaren, zij stierf in 1858 en liet u verweesd achter. Niettemin had zij een invloed op uw werk zoals u zelf stelt in ‘On Liberty’. Aan het einde van uw leven was u ‘Member of Parliament’, waar u bekend stond als hervormer en verdediger van vrouwenrechten en arbeidersorganisaties. Opmerkelijk is dat u de eerste persoon was in het parlement die ijverde voor het stemrecht voor vrouwen. U stierf op een lentedag in mei 1873. Hoogachtend en met vriendelijke groet, Bart Scholiers NOVERMBER 2009 Globetro%ers zijn er eindelijk weer meer en meer. Op academisch vlak wordt dat: het concept ‘Erasmus’ bloeit volop. Elke Wijzer vertelt een HIW-er over zijn of haar verhalen in het buitenland. “De verhouding tussen filosofie en theologie is van primordiaal belang” Ik ontmoet professor Guido Vergauwen, rector van de universiteit van Fribourg in zijn rectoraat, waar een hele equippe aan het werk is. Rector ben je blijkbaar niet alleen. Hij loodst me mee naar de ontvangstkamer, waar een aantal moderne kunstwerken het warme karakter van deze veel rustigere kamer domineren. Guido Vergauwen is een Vlaams theoloog en filosoof en als dominicaan eind jaren zestig terechtgekomen in Zwitserland. Sinds 2007 is hij rector in Fribourg. Hij verontschuldigt op voorhand voor zijn Nederlands, dat er na al die tijd aan deze tweetalige universiteit gewerkt te hebben, sterk op achteruit is gegaan. Vlaamse bescheidenheid, zo zou blijken. deWijzer: U hebt wijsbegeerte gestudeerd in Leuven, maar niet aan het Hoger Instituut voor de Wijsbegeerte? Guido Vergauwen: Inderdaad, ik ben dominicaan en wij kregen filosofie in het Studium Generale, een studiehuis voor dominicanen in Leuven. Het gebouw waar we les kregen, staat er nog altijd, op de hoek van de Justus Lipsiusstraat en de Ravenstraat. We konden ook lessen volgen aan de universiteit, maar de meeste lessen kregen wij in het klooster zelf, dat een academische inrichting was. Een van mijn leraren filosofie was Dominicus De Petter, die ook de grote leraar was van Edward Schillebeeckx. Die heeft ons vooral metafysica en antropologie gegeven. Een andere leraar aan het Studium was Jan Hendrik Walgraeve die ook nog een tijd aan de universiteit onderricht heeft. Die gaf ons vooral theologische antropolo- dEWIJZER P. 25 gie en fundamentele theologie. In die tijd was er ook nog professor De Clercq, die sociale filosofie gaf en ook tegelijk professor was aan de universiteit. In die zin was er wel een enge verbinding tussen het Studium en de universiteit, maar het was natuurlijk een heel andere tijd. De jaren zestig was men nog veel sterker binnen het klooster geconcentreerd. De kwaliteit was naar mijn indruk buitengewoon goed, omdat de filosofische equipe die wij daar hadden tegelijkertijd de redactie was van het Tijdschrift voor Filosofie. Begin jaren zeventig, toen er minder mogelijkheden waren om het tijdschrift in het Studium Generale te houden, heeft men het verkocht aan het Instituut, maar ook toen had dat al een ongelooflijk goed niveau. Het was hét filosofisch tijdschrift in Vlaanderen, met zeer veel publicaties en ook buitenlandse auteuren. Ook op een ander gebied waren er contacten met het Instituut. Men kent bijvoorbeeld pater Herman Van Breda, die het Husserlarchief heeft gesticht. Wij hadden met heel de epistemologische traditie van Husserl veel contact. Men ging bijvoorbeeld naar de voordrachten van Van Breda. Ook professor De Waelens was in die tijd populair. deWijzer: Hoe zag een opleiding filosofie eruit in de jaren zestig? Vergauwen: Mij is vooral opgevallen dat men enerzijds in een zeer sterke Thomistische traditie stond, maar niet in de zin van een neoscholastiek. Men hanteerde werkelijk een gerenoveerde historische benadering van Thomas. Anderzijds probeerde men ook zeer sterk de dialoog tussen de Thomistische traditie en de nieuwe filosofische strekkingen met elkaar in verbinding te brengen. Dat was vooral bij NOVERMBER 2009 De Petter interessant, omdat deze onder andere vragen stelde in verband met de epistemologie. Hij heeft een beroemd artikel geschreven over de impliciete intuïtie, een poging om de moderne inzichten van de fenomenologie te verbinden met Thomistische epistemologie, wat ontzettend interessant was. In het studiehuis hadden we veel tijd om te lezen, omdat we niet zoveel ontspanning hadden buiten het klooster. We kregen ook de kans om in kleine groep met de professoren te discussiëren. Dat was heel stimulerend. In die tijd was men bij ons verplicht gedurende drie jaar alleen filosofie te studeren. Filosofie was heel nieuw voor mij, op het college waar ik mijn middelbare schooltijd doorgebracht heb, werd dat niet gegeven. We maakten op het Studium kennis met onder andere metafysica, antropologie, geschiedenis van de filosofie, antieke filosofie maar ook sociologie en psychologie. Op het einde moesten we ook een werk maken, zoals tegenwoordig de bachelorpaper. De studie was ook zeer gericht op eigen werk, eigen lectuur en verantwoordelijkheid, vaak seminarievorm. Voor mij was het meest vernieuwende en interessante in Leuven, een kennismaking met teksten van Levinas in het Tijdschrift van Filosofie. Professor De Petter had toen al contact met Levinas in Parijs en bepaalde teksten van Levinas die later gepubliceerd zijn in zijn boeken, zijn toen in het Tijdschrift voor Filosofie verschenen, bijvoorbeeld La Trace de l’Autre, één van de grondteksten van Levinas. We werden ook gestimuleerd om nadien Totalité et l’Infini te lezen, dat was op dat moment heel nieuw, maar in het Leuvens milieu en ook bij ons in het Studium was dat aanwezig. Dat was een soort openbaring van nieuwe filosofische en ethische aanzetten. deWijzer: En na uw studies wijsbegeerte, bent u dan naar Zwitserland getrokken om theologie te gaan studeren, waar u Levinas ontmoet hebt. Vergauwen: Ja, voor theologie ben ik naar Fribourg en later nog naar Tübingen en Zürich gegaan. Om te promoveren ben ik naar Fribourg teruggekeerd. Voor mij was het ook ontzettend interessant dat, wanneer ik naar Fribourg kwam, Emmanuël Levinas hier les gaf. Dat was na ‘68. Na de problemen die er geweest waren in Parijs, was Levinas door de joodse gemeenschap van Fribourg uitgenodigd dEWIJZER P. 26 om hier les te komen geven. Praktisch iedere week kwam hij samen met zijn vrouw vanuit Parijs naar Fribourg om hier te komen doceren. Hij gaf hier in die tijd vooral twee cursussen, enerzijds een cursus fenomenologie, vooral Husserl en Heidegger, zaken van hem die ook gepubliceerd zijn. Anderzijds gaf hij ook een cursus Kabbalistische en Talmoedische teksten die hij met zijn studenten las en die hij dan interpreteerde. Voor een heel kleine groep van mensen gaf hij dan nog een seminarie waarin hij enkel op de Hebreeuwse teksten werkte. Ik heb dan ook de mogelijkheid gehad dat seminarie te volgen. Wat ook interessant is, hij onderrichte nooit ‘Levinas’. Hij sprak niet over zijn eigen filosofie. Hij sprak over Husserl, Heidegger, de Talmoed, Isaac Gloria, kabbalisten, maar nooit over zijn eigen grote intuïties, zoals ‘L’Apparition du Visage’. Ook hier was de filosofie in die tijd nog sterk Thomistisch georienteerd. De docenten van het filosofische departement waren in die jaren praktisch nog allemaal dominicanen. Er gaven ook mensen les zoals Louis-Bertrand Geiger, die eerder in de lijn van De Petter die moderne, Thomistische vernieuwing had meegemaakt en, voor de formele logica en geschiedenis van de filosofie, Jozef Maria Bochensky. Voor mij was dat heel boeiend. Eigenlijk was ik al klaar met filosofie, maar ik heb dan nog verder filosofie gestudeerd omdat hier ook een heel interessante equippe aan het werk was, die enerzijds de traditionele, Thomistische filosofie volgde en anderzijds toch ook al die vernieuwde vorm van filosofie volgden. deWijzer: U bent filosoof en theoloog. De geschiedenis van de relatie tussen deze beide domeinen is erg boeiend, gaande van het ontstaan van de filosofie uit de mythologie, over het ‘fides quaerens intellectum’ van Anselmus tot de hedendaagse, vaak vijandige houding van de filosofie tegenover de theologie die naïef en te dogmatisch zou zijn. Hoe ziet u die relatie? Zijn het inderdaad twee domeinen met een eigen rationaliteit die sterk gescheiden moeten worden, of is ook vandaag nog een wederzijdse benadering mogelijk? Vergauwen: Voor iemand die denkt vanuit een bepaalde middeleeuwse traditie, maar historisch gezien ook nog verder, als we teruggrijpen naar bijvoorbeeld Augustinus, is het duidelijk dat de verhouding tus- sen filosofie en theologie, tussen fides en ratio, absoluut van primordiaal belang is. Ik denk enerzijds dat er geen echt gelovig denken kan zijn zonder dat dit geloof ook werkelijk filosofisch gefundeerd is. En ook aan de andere kant, filosofische vragen leiden, of ze het willen of niet, altijd naar vragen die grenservaringen in zich dragen, zoals de vraag naar de ultieme zin, de vraag naar het absolute, naar het zijn, naar schoonheid, naar wat goed is, wat slecht… Die grondvragen, die ook in de theologie behandeld worden, worden eigenlijk vanuit de filosofie gesteld. In die zin heb ik dus door mijn opleiding als filosoof en theoloog altijd gezien dat er steeds een zeer enge verbinding is tussen de filosofie en de theologie, dat er eigenlijk een cirkelverhouding is tussen beide. Een echt goed theoloog moet filosofisch kunnen denken en een echt filosoof mag geen angst hebben ook vragen aan te snijden die verder gaan dan wat hij of zij zelf met de ‘Reinen Vernunft’ zoals Kant het zou zeggen, kan behandelen. Persoonlijk ben ik erg onder de indruk geweest van de encycliek van paus Johannes Paulus II, Fides et Ratio, waarin hij juist dat probleem van de verhouding tussen geloof en filosofie behandelt. Het is een heel interessante tekst die van de fenomenologie uitgaat, maar die ook een weg opent voor de vraag naar de verhouding tussen de zijnsfilosofie en geloof. Hij ziet daar, net zoals ik, geen breuk in, maar een wederzijdse bevruchting. Ik denk vooral dat we er goed aan doen in een tijd waarin geloof en alles wat ermee samen hangt in vraag gesteld wordt, zoals geloof in God, de Godsvraag, dat soort vragen ook filosofisch te behandelen en vooral niet uit te sluiten dat een filosofische benadering mogelijk is. Ik denk nog altijd dat de grondregel van de theologie erin bestaat dat men rekenschap moet kunnen geven van wat men gelooft. Die rekenschap gebeurt zeker ook door de praxis, door het feitelijk moreel leven van de gelovige, maar moet ook argumentatief gebeuren. Dat laatste is absoluut belangrijk. Daarom geloof ik ook dat het voor een universiteit belangrijk is dat er een goed contact bestaat tussen een filosofisch departement enerzijds en anderzijds een theologische faculteit of een departement voor religiestudies. In die zin zie ik daar geen conflict, maar eerder een wederzijdse bevruchting. deWijzer: Welke andere filosofische do- NOVERMBER 2009 meinen boeien u? Vergauwen: Na mijn filosofische en theologische studies heb ik mezelf veel meer geconcentreerd op vragen die samenhangen met het Duitse Idealisme. Zo heb ik veel gewerkt over Schelling, die mij interessant scheen omdat hij een van de belangrijkste denkers is in het kader van het na-Kantiaanse, Duitse Idealisme, en tegelijkertijd, aangezien hij nog twintig jaar na Hegel heeft gewerkt, ook de zuiver rationele filosofie van Hegel doorbroken heeft door onder andere zijn filosofie van de mythologie en zijn filosofie van de openbaring. Dat heeft mij altijd gefascineerd. Ook voor Schelling waren er wegen voor contacten tussen filosofie en theologie. Bij mijn studies over Schelling in Tübingen heb ik bij professor Walter Schulz gestudeerd, die veel over Schelling geschreven heeft. Die Vollendung des Deutschen Idealismus in der Spätphilosophie Schellings is zijn grondwerk geweest. Voor de theologie was ik toen beïnvloed door Walter Kasper die zichzelf gehabiliteerd had over de late filosofie van Schelling en haar betekenis voor de theologie. Kasper was toen nog professor in Tübingen, later is hij bisschop geworden en kardinaal in Rome. deWijzer: In Fribourg bent u dan professor fundamentele theologie geworden. Vergauwen: Voor ik rector werd heb ik inderdaad fundamentele theologie onderricht. In mijn lessen heb ik de vragen over de relatie tussen filosofie en theologie altijd centraal gesteld. Het opzet was studenten vertrouwd te maken met de grondproblemen van de theologie zoals de vraag naar wat is openbaring, wat is geloof en religie etc., maar dat dus altijd in relatie met filosofie. In de late tachtigerjaren, nadat ik Levinas, het Duitse Idealisme en het Thomisme had leren kennen, heb ik me vrij veel bezig gehouden met de Frankfurter Schule, en dan vooral met Habermas, vragen naar het communicatieve handelen, vragen naar de begronding van normen over de weg van consensus. Dat waren vragen die ik in mijn lessen kon gebruiken. Ook Walter Benjamin heb ik vaak behandeld in mijn lessen. Via Walter Benjamin ben ik terug beginnen werken over Levinas, en vooral dan over Franz Rozenzweig. Rozenzweig is de leermeester van Levinas, hoewel deze Rozenzweig nooit expliciet citeert. Hij heeft er wel artikels over geschreven. Voor mij was de lectuur van Rozenzweigs Der Stern der Erlösung nog maar eens een nieuwe openbaring omdat hij in dit werk nog eens over Schelling hinaus de kritiek op Hegels denken voltrekt, maar vooral ook de filosofie opent voor het dialogisch denken, interessanter dan Buber. Hij verwerkt daar ook zeer vroeg taalfilosofie in en op het einde van het boek behandelt ook hij de verbinding tussen filosofie en theologie. Joodse filosofie heb ik altijd enorm interessant gevonden, ik denk dat de Westerse filosofie zeer veel kan leren van de joodse filosofie. Daarnaast heb ik mij als theoloog, vooral de laatste vijftien jaar, meer en meer beziggehouden met de contacten met de protestantse traditie en de laatste tien jaar nog veel meer met de Orthodoxe traditie. Ik ben dikwijls ook in dEWIJZER P. 27 Rusland. Die kennismaking met de Orthodoxe traditie is voor mij een heel boeiende completering geweest van mijn eigen spirituele en filosofische achtergrond, die erg Westers Thomistisch, joods-filosofisch en Idealistisch gegrond is. Wanneer ik die Orthodoxe traditie leerde kennen, heb ik ook de grote Russische auteurs opnieuw gelezen, zoals Dostojevski, Tolstoj, Gogol etc. Daarbij heb ik ontdekt dat juist die grote, belangrijke auteurs ook zeer veel filosofisch en theologisch materiaal hebben. deWijzer: En om af te sluiten, waar houdt u zich naast het rectoraat zoal mee bezig? Vergauwen: Andere bezigheden buiten het rectoraat heb ik niet echt. Ik lees natuurlijk nog veel, zo heb ik de laatste maanden Eugen Rosenstock-Huessy gelezen, een sociaalfilosoof die ook uit het jodendom komt. Naast het rectoraat heeft men eigenlijk zeer weinig tijd om zich met andere ‘hobby’s’ bezig te houden. Als ik rector geworden ben, heb ik ook besloten geen les meer te geven. Het is als rector niet mogelijk om echt nog bezig te zijn met research en lessen voor te bereiden. Zowel op administratief als op communicatief niveau is rector zijn een zeer tijdvullend werk, je moet contact hebben met professoren, zittingen bijwonen etc., maar tegelijk is het natuurlijk enorm interessant. Karen De Meyst NOVERMBER 2009 Het HIW is een bakermat van nieuwe gezegden, fantastische uitspraken en schi%erende oneliners. In deze rubriek serveren we u enkele van de uitspraken van onze proffen en assistenten die getuigen van puur intellect. Hier zijn de citaten à gogo! Cloots De mens kan gras gaan bestuderen, zelfs wanneer hij het niet wilt opeten. Eco ziet u. Burms Er kan hier een groot varken in het lokaal zitten. Devos Om een grote filosoof te worden, moet je teksten verkeerd lezen. Mag het een beetje stout zijn? Bij de Grieken waren de homo’s nog geen nichten; het was knapenliefde. Desmond I don’t laugh anymore since I have become a professor. That was nonsense, I must still be jetlagged. The will is not a Californian hippie. The beautiful women have become thinner and thinner the last years, but she hasn’t fully disappeared yet. My wife asked: “Darling, do you love me?” And I said: “I’m a philosopher, I have to think about it.” I’m getting too Monty Pythonesque. There’s too much beer in Plato’s cave for me. These psychoanalithical eyes are making me nervous. dEWIJZER P. 28 I can’t go into detail since I don’t have a conscience myself. Van Brakel (De lamp valt uit.) Ja, dat gebeurt hier wel vaker, vermoedelijk als ik iets verkeerds zeg. Ja ja Heidegger, het Zijn roept weer. Er is geen probleem met gevoelens in de analytische filosofie. Je mag zelfs anderen overhalen elkaar niet te doden. Wittgenstein heeft alleen op merkwaardige manieren dingen geschreven. Russell had een grote dunk van zichzelf, hij had daar natuurlijk wel goede redenen voor. Metafysica is bij Russell nog geen scheldwoord! Als u wilt weten hoe u logisch geconstrueerd bent ... lees Ayer! Cruysberghs doen, nog meer dan ik onrecht deed aan Rawls. God is niet schizofreen! God in één keer elimineren is riskant. Een utopie wordt vaak beschouwd als een luchtkasteel. Caudron Steek ze in een trein en weg ermee! Horsten Boompjes groeien altijd omgekeerd. Steel Ik zou jullie eigenlijk allemaal schurft moeten toewensen. Je moet echt bijna schurft hebben om gelukkig te zijn. Vroeger waren we volmaakte bolvormige wezens … Nu lijken sommigen daar weer naar op weg. Zitten hier inleefjongeren van vorig jaar in mijn klas? Brossen moet je ook leren. Van Hautte Pattyn Heysse Met de wagen rijden en nadenken zonder dat je achteraf nog iets ervan weet, dat is een vorm van auto-hypnose. Iedereen die een winkel heeft, moet je wantrouwen. Democratie is een stand-in voor de genotscalculus. Ik ga de volgende auteurs onrecht aan- Met bijdragen van: Wannes Van Herck, Zander Quatacker, Gert Meyers, Pieter Goubert, Hans Dewitte Wanneer het opvangnet een hangmat wordt. NOVERMBER 2009