Samenvatting H 1

advertisement
Hoofdstuk 1: Caesar en Gallië
MILITAIR POLITICUS
De Commentarii de bello gallico bestaat uit zeven boeken die elk een jaar uit de Gallische oorlogen
beschrijven. Het is een uiterst zorgvuldig gecomponeerd verslag om het publiek in Rome te overtuigen van
het goede van Caesars optreden. Caesar suggereert een objectief verslag van de oorlogen maar probeert
ondertussen zijn publiek te bespelen.
Om objectief over te komen schrijft hij zakelijk en gebruikte weinig verschillende woorden. Tevens gebruikt
hij eenvoudige woorden die het volk in Rome begrijpt. Hij schrijft het verhaal in de derde persoon
enkelvoud. Zo voorkomt hij zelfverheerlijking en verhoogt schijnbaar de objectiviteit.
Ten derde gebruikt hij erg vaak de woorden "de onzen", "wij" of "Populus Romanus".
Caesar was een politicus met militaire bedoelingen. Dat kwam in de oudheid veel voor. Generaals werden
niet benoemd vanwege hun kunde, dat was een zuiver politieke beslissing. Om te slagen in de politiek was
het noodzakelijk militaire roem te verzamelen.
DE SLOGANS VAN ROMEINSE REVOLUTIE 133 - 27 V. CHR.
In de periode 220 - 133 v. Chr. was het Romeinse Rijk sterk uitgebreid. Dat kwam voornamelijk door de
samenwerking tussen burgers en nobiles (regenten). Deze tijd heet concordia ordinum.
In 133 kwam het echter tot een conflict. Volkstribuun Teberius Sempronius Gracchus omzeilde de senaat
door zijn landwet (nieuw veroverde gebieden worden voor het volk) direct aan het volk voor te leggen. Toen
een andere volkstribuun zijn veto uitsprak, liet Gracchus hem door het volk uit zijn ambt zetten. Deze res
nova vond de senaat ongehoord. Sindsdien heeft het woord res nova een negatieve klank gekregen, het
betekent ongeveer opstand (zie caput 3.10).
Toen Gracchus zich voor de tweede maal kandidaat stelde voor het ambt van volkstribuun was de maat vol.
De regenten vonden dat hij naar het koningschap streefde en doodden hem.
Sindsdien was het politieke leven verdeeld in twee groepen. Degenen die het volk gebruikten om besluiten
door te drukken (de populares) en de oude regenten, die noemden zichzelf boni of optimates. Beiden
partijen bestreden elkaar en gingen daarbij geweld en samenzwering niet uit de weg. Toen Caesar het
politieke toneel betrad, bepaalde geweld de politiek.
DE POLITIEKE SITUATIE
De senaat was een adviesorgaan van het dagelijks bestuur (magistratuur) van het Romeinse Rijk. De raad
van 600 leden bestond uit ex-ambtenaren. Hoewel een vermogen niet vereist was waren de meesten
grootgrondbezitter of advocaat. In de tijd voor Caesar was de senaat de feitelijke bestuurder van het
Romeinse Rijk geworden. Omdat de senaat als permanent college tegenover de magistraten (regeerden
maximaal twee jaar) stond én omdat magistraten vaak uit dezelfde kringen kwamen als de senatoren.
De magistratuur -het feitelijk bestuur- werd gekozen door de volksvergadering. De verschillende ambten
werden jaarlijks toegekend. De ambten moesten in deze volgorde bekleed worden; minimumleeftijd voor
quaestor was 30 jaar, voor praetor 40, voor consul 43, het ambt van aedilis mocht je overslaan.
Aedilis
De laagste functie binnen de magistratuur. Vergelijkbaar met wethouders. Zij zorgden voor politie,
brandweer, voedselvoorziening en zij organiseerden de openbare feestelijkheden.
Quaestor
Een lage functie binnen de magistratuur. Zij waren belast met de financiële zaken, het waren de
boekhouders van het Romeinse rijk.
Tribunus plebis
Volkstribunen moesten het plebs beschermen tegen uitbuiting. Zij waren vertegenwoordigers van het volk
en konden alle maatregelen dwarsbomen met een veto.
Praetor
Functie direct onder de consul. De praetor hield zich vooral bezig met de rechtspraak in zijn district. Zonodig
mocht hij een leger aanvoeren. Toen er nieuwe provincies buiten Italia werden veroverd werden praetoren
benoemd voor het dagelijks bestuur.
Consul
De hoogste bestuursambtenaar in het Romeinse Rijk. Jaarlijks werden er twee gekozen. Zij leidden de senaat
en voerden de besluiten/adviezen van de senaat uit. Zij voerden een legercommando.
DE GALLISCHE OORLOG IN CAESARS CARRIÈRE
Riskante jeugd 100 – 82
100 Caesar werd geboren. Gaius Marius beheerste het politieke toneel in Rome. Marius was een popularis.
Hij was familie van de Julii. Caesar had dus goede toekomstperspectieven.
82 De optimaat Sulla werd dictator. Met zijn trouwe leger keerde hij van een veldtocht in Turkije (tegen
Mithradates) terug. Hoewel Marius al was gestorven nam Sulla wraak op alle Marianen. Caesar bleef
gespaard omdat hij zo jong was. Wel moest hij scheiden van Julia (dochter van een aanhanger van
Marius). Hij weigerde. Dat dwong respect af bij Sulla.
80
77
75
68
65
63
62
61
60
Stijgen op de politieke ladder
Caesar trok zich terug in Klein - Azië.
Hij was advocaat in Rome.
Hij maakte zijn retorische opleiding in Klein - Azië af. Door de verdediging tegen een nieuwe aanval van
Mithradates te organiseren, kreeg hij een goede reputatie. Met dat krediet startte hij in 73 in de
Romeinse politiek.
Caesar werd quaestor in Zuid - Spanje.
Terug in Rome werd hij gekozen tot aedilis curulis. In die functie organiseerde hij veel spelen.
Caesar werd levenslang Pontifex Maximus (priester).
Caesar werd tot praetor gekozen.
In het verlengde lag het gouverneurschap (pro-consulaat) in Zuid - Spanje. Ook toen al greep hij veel
incidenten aan als motieven voor strafexpedities.
Caesar werd tot consul gekozen met steun van de succesvolle generaal Pompeius en de rijke Crassus. In
een driemanschap wist Caesar zijn persoonlijke wensen te vervullen. Hij kreeg na zijn consulaat de
provincies Gallia Cisalpina (Povlakte), Gallia Transalpina (Frankrijk en België) en Illyricum (kust van
voormalig Joegoslavië).
Hoofdstuk 2: De Helvetiërs geven Caesar de kans
DE VOORGESCHIEDENIS (1.2)
Orgetorix was een van de aanzienlijkste en rijkste mannen uit Helvetië. Hij smeedde een samenzwering
onder de edelen en overtuigde zijn volk ervan hun gebied te verlaten. Zij zouden gemakkelijk de macht over
heel Gallië verkrijgen. Zijn motief was het verlangen naar het koningschap.
Hij kon zijn volk makkelijk overtuigen. Helvetië lag ingeklemd tussen natuurlijke grenzen. De oorlogszuchtige
Helvetiërs werd daardoor verdriet gedaan. Zij vonden dat zij gezien hun bevolkingsomvang en dapperheid
een te klein gebied hadden.
DE LANDVERHUIZING
Orgetorix wilde niet alleen Helvetië verlaten. Hij wilde koning worden en met twee buurstammen heerser
over Gallië worden. Toen de Helvetiërs hem doorkregen doodden zij hem. Wel wilden zij nog steeds het land
verlaten. Caesar haastte zich naar het meer van Genève, waar zij hun gebied wilden verlaten. Hij liet de brug
over de Rhône afbreken en legde een verdedigingslinie langs de Rhône. De Helvetiërs verlieten hun gebied
nu via het gebied van de Sequanen. Onderweg plunderden zij bij de Haeduers, die riepen de hulp van de
Romeinen in.
Caesar haalde de Helvetiërs in bij de Saone en viel de kleine groep die nog niet is overgestoken aan.
ONDERHANDELINGEN TUSSEN DIVICO EN CAESAR (1.13 - 1.14)
Om de overige troepen in te halen laat Caesar een brug over de Saône slaan. Hij deed dat in één dag. De
Helvetiërs waren onder de indruk; zij stuurden gezanten. Divico was de leider van de gezanten.
Divico: Als het Romeinse volk vrede zou sluiten, zouden de Helvetiërs daar gaan wonen, waar Caesar wilde
dat zij zouden zijn. Als Caesar door zou gaan met de oorlog, moest hij zich het oude ongeluk van de
Romeinen maar herinneren. Bovendien was het niet dapper om een kanton aan te vallen, terwijl de anderen
de rivier al waren overgestoken. Daarom moest hij nu voorkomen dat deze plek vernoemd zou worden naar
een ramp voor de Romeinen en de herinnering daaraan levend zou houden.
Caesar: Hij onthield die zaken wel degelijk. Hij nam ze hen des te kwalijker, omdat het Romeinse volk er
geen schuld aan had. Als het Romeinse volk reden had gehad om een oorlog te vrezen, hadden ze makkelijk
maatregelen kunnen nemen. Daarbij kwam het nieuwe onrecht: tegen zijn wil hadden ze zich met geweld
een weg door de Provence gebaand en de Haeduers, Ambarri en Allobrogen lastig gevallen.
Dat zij zich roemden op hun overwinning en zich verwonderden over de lange periode van straffeloosheid,
betekende dat de goden mensen langer straffeloos lieten, omdat de klap dan harder aan zou komen.
Toch wilde hij vrede met hen sluiten, mits zij gijzelaars gaven en de Haeduers en Allobrogen schadeloos
zouden stellen.
Divico: De Helvetiërs zijn gewend gijzelaars te ontvangen niet te geven.
Aantekening:
si pacem populus Romanus cum Helvetiis faceret, in eam partem ituros atque ibi futuros Helvetios ubi eos
Caesar constituisset atque esse voluisset;
si pacem ... faceret
si-voorwaarde
indicativus = futurum exactum, dat zou in de vrije indirecte rede een coniunctivus plusquamperfectum.
coniunctivus =
- imperfectum  irrealis
- plusquamperfectum  irrealis
- praesens  potentialis
- perefctum  potentialis
Als de zin van Divico in de directe rede had gestaan dan had de voorwaarde in het futurum exactum gestaan
en de hoofdzin in het futurum, indien Divico de voorwaarde als een realiteit had gezien. "Als jullie vrede
gesloten zullen hebben, zullen wij (...)"
In de vrije indirecte rede zou het futurum exactum echter een coniunctivus plusquamperfectum zijn geweest.
Daarom is het logischer dat ook in de directe rede een coniunctivus stond.
faceret = coniunctivus imperfectum  irrealis
Het tweede deel van de rede van Divico doet ook vermoeden dat hij helemaal niet op vrede uit was. De
vraag blijft of dat echt Divico's woorden zijn, of dat Caesar ze heeft verdraaid.
DE HELVETIËRS ZETTEN DOOR (1.15)
De Helvetiërs braken vervolgens op. Caesar stuurde zijn grote (4.000) cavalerie achter hen aan. De cavalerie
reed te snel en raakte op ongunstig terrein slaags met de Helvetiërs (500). Nadat de Helvetiërs een aantal
Romeinen hadden gedood, trok de cavalerie zich terug. De Helvetiërs zagen dit als een overwinning en
daagden de Romeinen uit. Caesar wachtte echter af.
EEN NIEUW CONFLICT (1.16 - 1.20)
De gewassen op de Gallische akkers waren nog niet rijp. Zijn voorraad die via de Saône werd aangevoerd
moest Caesar achterlaten, daarom vroeg hij de Haeduers om graan. Zij stelden de leveringen steeds uit.
Caesar riep de leiders van de Haeduers (o.a. Diviciacus en Liscus) bij zich en klaagde over de late leveringen.
Liscus vertelde aarzelend dat iemand zonder hoge functie veel macht had en het volk had opgestookt.
Daarom weigerden zij graan te leveren.
Caesar sprak afzonderlijk met de verschillende leiders. Zijn vermoeden werd bevestigd: Dumnorix, de broer
van Diviciacus, was de intrigant.
Dumnorix verrijkte zich via de belastingen. Met dat geld stelde hij een eigen cavalerie samen en maakte zich
populair onder het volk door veel weg te geven. Via huwelijken had zij zijn macht uitgebreid. Hij hield van de
Helvetiërs (zijn vrouw was een Helvetiaanse) en haatte Caesar en de Romeinen, omdat de Romeinen hem het
koningschap onmogelijk maakten en zijn macht beperkten.
Caesar ontdekte ook de oorzaak van zijn nederlaag. De Haeduers hadden ruiters gezonden om hem bij te
staan in de slag. Zij stonden onder leiding van Dumnorix. Zij hadden zich midden in het gevecht
teruggetrokken, waardoor zijn cavalerie in de war was geraakt.
Dumnorix had de Helvetiërs over het gebied van de Sequanen laten trekken en het uitwisselen van de
gijzelaars geregeld, zonder medeweten van Caesar of zijn eigen volk. Caesar wilde Dumnorix straffen, maar
hij vreesde dat Diviciacus (die zeer loyaal was) beledigd zou zijn en lichtte daarom hem eerst in.
Diviciacus smeekte Caesar zijn broer te sparen, vanwege de broederliefde en de publieke opinie die zich
tegen Diviciacus zou keren. Caesar beloofde het. Daarna ontbood hij Dumnorix en raadde hem zich niet
verder verdacht te maken. Tevens gaf hij opdracht Dumnorix te schaduwen.
HET EINDE VAN DUMNORIX (5.5 - 5.7)
Caesar voegde zich in Portus Itius bij de vloot waarmee hij Brittannië wilde veroveren. De gehele
cavalerie en belangrijke leiders waren ook verzameld. De trouwe leiders liet Caesar achter in Gallië.
De anderen nam hij mee, omdat hij anders een opstand vreesde.
Een van hen was Dumnorix. Deze wilde niet mee. Zijn uitvluchten hielpen niet en daarom stookte hij
de andere leiders op. Hij vertelde hen dat Caesar hen in Brittannië wilde afslachten. Caesar kwam dit
te weten.
Door een noordwester storm moest het leger 25 dagen wachten, voordat zij konden inschepen. In
die tijd probeerde Caesar Dumnorix te dwingen hem te gehoorzamen en tegelijkertijd probeerde hij
zijn bedoelingen te ontdekken. Terwijl Caesar druk bezig was met de inscheping, vluchtte Dumnorix
echter. Caesar stuurde een deel van zijn cavalerie achter hem aan. Zij moesten hem doden als hij
weigerde terug te keren (daar rekende Caesar op). Dumnorix weigerde inderdaad en werd gedood.
DE AANLOOP NAAR DE SLAG BIJ BIBRACTE (1.21 - 1.24)
De Helvetiërs waren gelegerd aan de voet van een berg. Caesar beval onderbevelhebber Titus Labienus met
twee legioenen de berg te bezetten tijdens de 3e wacht. Tijdens de 4e wacht trok ook Caesar naar de berg.
Hij stuurde Publius Considius op verkenning.
Considius vertelde Caesar dat de berg door Galliërs was bezet i.p.v. door Labienus. Caesar trok zich terug. De
volgende dag bleek dat Considius het verkeerd had gezien. Dezelfde dag brak Caesar op en ging de vijand
alsnog achterna en sloeg op drie mijl zijn kamp op.
Vanwege het voedseltekort boog Caesar af naar de stad Bibracte. De Helvetiërs volgenden hem en vielen de
achterhoede aan. Caesar stuurde de cavalerie om de aanval af te slaan. Met de andere legioenen bezette hij
een berg. Als een blok sloegen de Helvetiërs zich door de cavalerie heen en vielen de eerste linie aan.
DE SLAG (1.25 - 1.26)
Caesar bracht de paarden (incl. zijn eigen paard) weg, om de hoop tot vluchten weg te nemen. Daarna
begon hij de strijd.
Vanuit de hoogte wierpen de Romeinen speren en doorbraken zo de vijandelijke linie. Daarna begonnen zij
een aanval met het zwaard. Voor de Galliërs was het een groot probleem dat hun schilden door de speren
van de Romeinen aan elkaar werden geregen en onbruikbaar waren.
Tenslotte waren de vijanden uitgeput en begonnen terug te wijken. Zij trokken zich terug op een berg op
ongeveer een mijl van het slagveld. De onzen achtervolgden hen. Nog tijdens die mars werden zij
aangevallen door de Bojers en Tulingi (achterhoede van de vijand). De Helvetiërs op de berg zagen dat en
vielen met hernieuwde moed nogmaals aan. De Romeinen splitsen zich en vielen op twee fronten aan. Een
front om weerstand te bieden aan de Helvetiërs die opnieuw aanvielen. Het andere om de aanval van de
Bojers en Tulingi af te slaan.
De gevechten waren hevig. Na lange tijd trok de ene groep van vijanden zich weer terug op de berg. De
andere trok zich terug bij hun legertros en karren. Verschanst achter een barricade van karren vochten zij fel
terug. Toen er lang gevochten was maakten de Romeinen zich meester van de legertros en het kamp. De
dochter van Orgetorix en een van zijn zonen werden gegijzeld. Nog 130.000 mensen waren over na dit
gevecht. Zij vluchtten. Dag en nacht liepen zij verder. Na vier dagen kwamen zij bij de Ligones. Caesar had
hen niet kunnen volgen, omdat hij werd opgehouden door de gewonden en de begrafenis van de doden. Hij
zond een brief naar de Ligones, waarin hij hen verbood de Helvetiërs te helpen. Na drie dagen zette hij de
achtervolging in.
DE GEVOLGEN VAN DE SLAG (1.27 - 1.29)
Door gebrek aan alles werden de Helvetiërs tot overgave gedwongen. Caesar ging naar de Helvetiërs toe en
maakte zijn eisen bekend: gijzelaars, wapens en overgelopen slaven. De volgende dag bleek dat het kanton
Verbigenus (6.000 mensen) over de Rijn was gevlucht. Misschien waren zij bang gedood te worden of
dachten zij dat hun vlucht niet zou opvallen.
Caesar ontdekte de vlucht en vroeg de volken uit het gebied waar zij door trokken hen terug te brengen. Zij
werden teruggebracht en als vijanden behandeld. Van de andere Helvetiërs aanvaarde Caesar de overgave.
De Helvetiërs, Tulingi en Latobici moesten terug naar hun gebieden. Zij zouden van de Allobrogen graan
krijgen en moesten hun steden herbouwen. Caesar deed dit om te voorkomen dat er een machtsvacuüm zou
ontstaan en de Germanen naar het vruchtbare Helvetië zouden trekken.
De Bojers konden bij de Haeduers blijven wonen, omdat zij een dapper volk waren. Later werden zij door de
Haeduers tot burgers gemaakt.
Caesar liet opschrijven hoeveel mensen (Helvetiërs, Tulingi, Latoboci, Rauraci en Bojers) er waren vertrokken:
368.000, waarvan 92.000 bewapend waren. Daarvan keerden er 110.000 terug.
BIBRACTE VOLGENS PLUTARCHUS
Plutarchus was een Griek (47 - 120 n. Chr.). Hij schreef een biografie over Caesar.
"De Helvetiërs en Tiguriners staken hun 12 steden en 400 dorpen in brand en trokken naar het deel van
Gallië dat onder Romeins bestuur stond. Het waren 300.000 mensen, waarvan 190.000 goed bewapende
mannen waren.
De Tiguriners werden door onderbevelhebber Labienus bij Saône verslagen.
De Helvetiërs vielen het leger van Caesar aan toen hij op weg was naar Bibracte. Hij wist net op tijd naar een
sterke stelling te ontkomen. Caesar vertrouwde sterk op een overwinning. Maar met moeite versloeg hij de
Helvetiërs. Kinderen en vrouwen vochten mee bij de Helvetiërs. Er bleven 100.000 mensen over. Hij stuurde
hen terug naar hun land, om te voorkomen dat de Germanen het zouden bezetten.”
Hoofdstuk 3: Caesar bedwingt de kustvolken
DE AANLEIDING (3.7 - 3.8)
Caesar dacht dat er vrede heerste in Gallië en was naar Illyricum vertrokken. Plotseling brak er echter een
opstand uit. De oorzaak was als volgt. Publius Crassus jr. overwinterde met zijn legioen aan de Atlantische
Oceaan. Wegens een gebrek aan graan had hij een aantal prefecten en krijgstribunen naar naburige
stammen gezonden om proviand te halen.
In de kuststreek waren de Veneti erg machtig, omdat zij én de meeste schepen hadden, én de anderen in
kennis van en ervaring met de scheepvaart overtroffen, én de weinige havens beheerden. Zij hielden de
Romeinen gevangen, omdat zij meenden zo hun gijzelaars terug te krijgen. De naburige stammen volgden
hun voorbeeld. Ook andere stammen werden opgeruid om hun vrijheid terug te winnen. Gezamenlijk
zonden zij een gezant naar Crassus. In ruil voor zijn mannen, moest hij hun gijzelaars teruggeven.
VOORBEREIDING OP DE STRIJD (3.9 - 3.11)
Caesar beval om een vloot te bouwen en om lokaal roeiers, matrozen en stuurlui te werven. Zelf haastte hij
zich naar Gallië, zodra het weer het toeliet.
Zodra de Veneti en de anders stammen van Caesars komst hadden vernomen en omdat zij begrepen hoe
ernstig hun vergrijp was, begonnen zij de oorlog voor te bereiden. Ze wisten dat de wegen doorsneden
waren met meren, dat de onbekendheid met de plaats de oorlog bemoeilijkte voor de Romeinen en dat een
tekort aan proviand een langdurige oorlog onmogelijk maakte. Bovendien hadden de Romeinen geen vloot
en was oorlog op volle zee anders dan op een besloten zee. Verder waren er heel weinig havens en die
werden beheerd door de Veneti.
Ze versterkten hun steden, brachten al het proviand naar die steden en verzamelden alle schepen bij de
Veneti, omdat Caesar daar de oorlog zou beginnen. Ook lieten zij hulptroepen uit Brittannië komen.
Er waren voor Caesar veel redenen om de oorlog te beginnen: het vasthouden van Romeinse ruiters;
opstand na de overgave; het breken van beloftes, nadat ze gijzelaars hadden gegeven; de gigantische
omvang van de samenzwering en vooral het feit dat niet ingrijpen een precedent zou scheppen.
Galliërs zijn geneigd tot opstandigheid en alle volken zijn liever vrij, daarom begreep hij dat hij zijn leger
moest splitsen en over een groter gebied verdelen.
Hij zond Titus Labienus naar de Rijn om de stammen daar aan hun beloftes te herinneren en om te
voorkomen dat de Germanen hulp zouden bieden. Publius Crassus werd naar Aquitanië gezonden om daar
de hulptroepen tegen te houden. Ook naar een aantal naburige stammen zond Caesar legioenen. Decimus
Brutus jr. kreeg het bevel over de vloot. Caesar haastte zich zelf naar de Veneti met zijn infanterie.
DE STRATEGISCHE SITUATIE VOOR ROMEINEN EN VENETI (3.12 - 3.13)
De meeste steden van de Veneti lagen op landtongen, die waren vanwege de getijden moeilijk te bereiken,
zowel te voet als met schepen. Als toevallig een van de steden werd veroverd, pakten de Veneti al hun
bezittingen en trokken per schip naar de dichtstbijzijnde steden. In de zomer kon dat extra gemakkelijk
omdat de Romeinse schepen door stormen, de sterke getijdenwerking en de weinige havens werden
belemmerd.
De schepen van de Veneti waren aangepast aan de omstandigheden: vlakke kiel; hoge voor en
achterstevens; gemaakt van eikenhout en verstevigd met dikke balken; ankers aan ijzeren ketens in plaats
van touwen en zeilen van huid om de stormen beter te doorstaan.
Het enige voordeel voor de Romeinen was de snelheid van de roeiriemen. De schepen van de Veneti waren
te sterk om met de snep te rammen; ze waren te hoog om te enteren en bovendien konden zij zich veilig
terugtrekken in ondieptes.
EEN ZEESLAG OP DE ATLANTISCHE OCEAAN (3.14 - 3.15)
Toen Caesar begreep dat een gevecht op het land geen zin had, besloot hij te wachten op de vloot. Zodra de
vloot was aangekomen, rukten ook de Veneti uit met hun vloot. De Romeinse bevelhebbers wisten niet wat
ze moesten doen.
De Romeinen hadden één voordeel. Met sikkels op lange stokken grepen zij steeds in de touwen van de ra
en trokken die los. De ra viel dan naar beneden. De schepen van de Veneti raakten daardoor hun aandrijving
kwijt. De strijd was dan een kwestie van moed. Daarin blonken de Romeinen uit, vooral omdat Caesar en het
hele leger getuige waren van hun daden.
Als de ra naar beneden was gehaald omsingelden twee of drie schepen van de Romeinen één vijandelijk
schip. Toen de Veneti zagen dat dit gebeurde, sloegen zij met de ongehavende schepen op de vlucht. Helaas
viel toen de wind weg en de Romeinen konden de vijandelijke schepen stuk voor stuk overmeesteren.
Slechts weinigen wisten, door gebruik te maken van de nacht, het land te bereiken.
DE AFLOOP VOOR DE VENETI (3.16)
Alle volken van de zeekust waren met alle mannen -jong en oud- en alle schepen bij de Veneti bijeen
gekomen. Nu zij hadden verloren, wisten zij niet wat te doen. Daarom gaven zij zich over aan Caesar. Hij
besloot heel streng op te treden, opdat gezanten voortaan zouden worden gerespecteerd. Hij doodde de
hele senaat (raad van ouden) en verkocht de overigen als slaaf.
De zeeoorlog tegen de Veneti en de andere kustvolken roept een aantal vragen op:
 Waren de officieren die Caesar zond om graan te halen inderdaad onschendbare gezanten?
 Voelden de Veneti zich wel onderworpen? Was het dus wel herstel van de politieke orde?
 Kan een volk dat met een legioen werd onderworpen een dergelijke sterke tegenstander worden als
de Veneti?
 Verbergt de uitgebreide rechtvaardiging van Caesar in caput 10 geen onrechtmatig handelen?
 In de winter van 57-56 komen de Veneti in opstand. Voorjaar 56 komt Caesar van Illyricum naar
Gallië. Die zomer vindt het vlootgevecht plaats. Dat is erg snel. Zeker als je bedenkt dat Caesar
ongeveer 650 schepen gehad moet hebben. Zij schrijft tenminste dat steeds twee of drie schepen
een Gallisch schip omsingelen (de Galliërs hadden 220 schepen).
De Griekse geschiedschrijver Strabo (ca. 60 v. Chr. - 20 n. Chr.) komt ook met een heel ander motief. De
Veneti zouden in opstand zijn gekomen omdat Caesars voorgenomen expeditie naar Brittannië hun
handelsbelangen schaadde. Een ander verschil met Caesar is dat Strabo de overwinning als gemakkelijk
beschrijft.
BELLUM IUSTUM
Voor Romeinen golden een aantal regels om een oorlog te beginnen. Er moest een echte oorlogsverklaring
zijn. Alle rituelen moesten zorgvuldig uitgevoerd worden, opdat het een rechtvaardige oorlog (bellum
iustum) werd. Er moest ook een geldige aanleiding zijn:




agressief gedrag (Helvetiërs);
zich schuldig maken aan onrecht (zie 1.14 het antwoord van Caesar op Divico);
onbeschaafde volken, homines barbari;
het negeren van onderhandelingen (Divico weigert bijvoorbeeld een vredesvoorstel van Caesar);
Er waren dus een aantal gevallen waarin het een rechtvaardige oorlog betrof:
 salus rei publicae: het verdedigen van de grenzen van het rijk;
 fides: bescherming van bondgenoten;
 pax: het brengen van vrede, vooral als een gepacificeerd volk opnieuw in opstand (rebellio) kwam;
 imperium: het verkrijgen van macht over een politieke en militaire rivaal;
Hoofdstuk 4: Caesars genie: de Rijnbrug
Sommigen deskundigen denken dat dit deel van boek vier niet door Caesar is geschreven, maar later door
andere is toegevoegd. Redenen:
 geografische onnauwkeurigheden;
 afwijkend taalgebruik;
 er is geen samenhang met het voorafgaande of het vervolg;
HET LAND VAN MAAS EN WAAL (4.10)
Een korte beschrijving van het gebeid rond het huidige Ruhrgebied. Naast geografische kenmerken,
beschrijft Caesar ook het woeste volk dat er leeft. De (eet)gewoonten zijn anders dan die van de Romeinen.
DE BRUG OVER DE RIJN (4.17 EN 4.19)
De nederlaag van de Germaanse vorst Ariovistus (einde van het derde oorlogsjaar) had geen einde gemaakt
aan de problemen met de Germanen. Daarom wilde Caesar de Rijn oversteken.
Caesar besloot een brug te bouwen omdat vervoer met boten én niet veilig was én beneden de waardigheid
van de Romeinen. Vanwege de moeilijkheden (erg breed, snelle stroming, etc.) bij het bouwen moest hij juist
dit project opzetten. Het ingewikkelde project was in tien dagen volbracht.
De brug is waarschijnlijk bij Bonn gebouwd (400 meter breed, 3 à 3,5 meter diep).
Het leger trok de rivier over. Sommige stammen gaven zich over. Anderen trokken zich terug in de bossen
voor een beslissende slag. Die komt er niet. Want na 18 dagen vond Caesar de resultaten roemvol en nuttig
en keerde terug. Hij liet de brug afbreken.
DE OVERSTEEK VAN DE RIJN VOLGENS PLUTARCHUS (22 EN 23)
Plutarchus was een Griek (47 - 120 n. Chr.). Hij schreef een biografie over Caesar.
Een aantal van de Germanen die Gallië waren binnengevallen, hadden weten te ontkomen met hulp van de
Sugambriërs (ook Germanen). Dit was voor Caesar (hij wilde ook graag als eerste met een leger de Rijn
oversteken) de aanleiding voor een veldtocht. In tien dagen bouwde hij een brug. Dat was een wonder.
Bovendien bracht hij extra veiligheidsmaatregelen aan om de brug tegen drijvende boomstammen te
beschermen.
De strijd duurt 18 dagen. Niemand (zelfs de Sueben niet) durfde tegenstand te bieden. Zij trokken zich terug
in de bossen. Hij stak het gebied in brand en moedigde trouwe stammen aan en ging terug naar Gallië.
CAESARS LEGER
Van dienstplichtigen naar beroepsleger
Eeuwen lang bestond het leger uit dienstplichtigen (iedereen met een inkomen). Zij moesten zelf voor hun
uitrusting zorgen en werden opgeroepen in tijden van oorlog. Naarmate het Rijk groter werd duurden de
veldtochten langer. De soldaten konden niet op hun bedrijf werken en raakten gedemotiveerd. Bovendien
waren ze slecht getraind.
Omstreeks 100 v. Chr. werd het leger een beroepsleger. Iedere Romeinse burger kon soldaat worden. Je
kreeg een uitrusting, soldij en na de diensttijd een stukje land. De motivatie en training verbeterden.
De organisatie van het leger
Het legioen (legio):
 Contubernium: een groep van acht soldaten, één tent en een pakpaard of ezel (8 man).
 Centurie: 10 contubernia, onder leiding van een centurion (80 man).
 Cohort: 6 centuriën (480 man)
 Legioen: 60 centuriën (4.800 man). Onderleiding van een onderbevelhebber (legaat) en zijn zes
stafofficieren (tribuni).
Ruiterij (equites): De ruiterij bestond uit 200 à 300 ruiters per legioen. De Romeinse ruiterij bestond niet
meer. Het waren altijd Galliërs, Germanen of Spanjaarden.
Hulptroepen (auxilia): Provinciale hulptroepen.
Het soldatenbestaan
Het was een hard bestaan. Lange marsen (30 - 50 km), die vaak al vroeg begonnen, met ± 30 kilo bepakking
(uitrusting, gereedschap en voedsel). Aan het einde van de mars (vroeg in de middag) werd een versterkt
legerkamp opgeslagen.
Als er niet gevochten werd, trainden de soldaten of werkten aan openbare werken (bruggen, wegen, etc.).
Na de dienst
De legionairs reisden veel. Naarmate het Romeinse Rijk stabiliseerde bleven zij langer op één plek. Zij
mochten niet trouwen, maar hadden wel verhoudingen met vrouwen van de plaatselijke bevolking. Als
soldaten ± 45 jaar waren verlieten zij dienst. Zij kregen een stukje land en een premie. Vaak vestigden zij zich
in het gebied waar zij zo lang gelegerd waren geweest en trouwden met een inheemse vrouw.
Hoofdstuk 5: Caesar rules the waves: Brittannia
VOORBEREIDINGEN VOOR DE OVERTOCHT (4.20 - 4.22)
Hoewel de zomer bijna voorbij was en de winters in Gallië vroeg beginnen, besloot Caesar toch naar
Brittannië te gaan. Redenen waren het feit dat zij de Galliërs hulp hadden geboden in bijna alle Gallische
oorlogen en het feit dat het nuttig zou zijn meer van Brittannië te weten: het soort mensen, de plaatsen,
havens en landingsmogelijkheden. Van de Galliërs gingen alleen de kooplieden naar Brittannië en ook zij
wisten heel weinig van het land.
Caesar zond Gaius Volusenus vooruit om te het gebied te verkennen. Zelf ging hij naar de Morini, omdat
vandaar de overtocht het kortste was. Hij beval alle schepen uit de omgeving en de vloot die hij tegen de
Veneti had gebruikt bijeen te brengen.
Toen de Brittanniërs van kooplieden van Caesars plannen hadden gehoord, zonden sommige stammen
gezanten. Caesar deed vrijgevige beloften en zond Commius (koning van de Atrebaten) met hen mee terug.
Commius moest zoveel mogelijk stammen aansporen zich onder Romeinse bescherming te stellen en de
komst van Caesar aankondigen. Na vijf dagen kwam Volusenus terug.
Tijdens de voorbereiding kwamen uit een groot deel van het gebied van de Morini gezanten, om zich te
verontschuldigen voor de oorlog van de vorige zomer. Caesar wilde geen vijand achter zijn rug hebben; hij
had geen tijd om oorlog te voeren en vond de zaken in Brittannië belangrijker, daarom beval hij hen
gijzelaars te geven.
Caesar had 80 vrachtschepen en genoeg schepen om twee legioenen te verschepen, verzameld. Hij
verdeelde de schepen over zijn ondergeschikten. In een haven, acht mijl verderop, lagen nog achttien
vrachtschepen. Door tegenwind konden zijn niet naar hem komen. Hij wees deze schepen aan de ruiterij toe.
De rest van het leger werd gezonden naar de Menapii en de gebieden van de Morini waarvan hij geen
gijzelaars had. Bovendien liet hij de haven bezetten.
PROBLEMEN BIJ DE LANDING (4.23 - 4.23)
In een paar uur voer Caesar naar Brittannië. Toen hij daar aankwam, hadden de Brittanniërs op alle heuvels
gewapende troepen opgesteld. De steile kust maakte het gemakkelijk de hele kust te verdedigen. Caesar
besloot te wachten tot alle schepen er waren. Ondertussen gaf hij zijn onderbevelhebbers instructies. Toen
hij een gunstige wind en een gunstig getij had getroffen, voer Caesar zeven mijl verder en ging daar aan
land. De Brittanniërs volgden op de voet en beletten de Romeinse troepen aan land te gaan.
Vanwege de grootte van de schepen moesten de Romeinen in diepe zee van de schepen springen. Zij waren
belemmerd door de last van hun wapens en wisten niets van de omgeving. Toch moesten zij én op volle zee
van boord gaan, én zich staande houden in de golven én tegen de Brittanniërs vechten. De Brittanniërs
hadden het daarentegen heel gemakkelijk. De Romeinen vochten dan ook niet enthousiast.
CAESAR KOMT, ZIET EN GRIJPT IN (4.25)
Caesar merkte dat; hij beval de bewegelijke oorlogsschepen iets weg te varen en de vijanden in de open
flank met allerlei projectielen te bestoken. De Brittanniërs schrokken van de vorm van de schepen, hun
bewegelijkheid en de ongewone projectielen. Ze stopten en weken iets achteruit. De Romeinse soldaten
aarzelden echter. Een vaandeldrager moedigde zijn medesoldaten aan en sprong uit zijn schip. Al snel
volgden de anderen zijn voorbeeld.
DE BRITTANNIËRS WILLEN TENSLOTTE VREDE (4.26 - 4.27)
Er werd hevig gevochten. De Romeinen raakten echter in verwarring, terwijl de Brittanniërs onbevreesd de
Romeinen aanvielen die uit de schepen sprongen. Caesar zond de sloepen van de oorlogsschepen en de
verkenningschepen ter ondersteuning.
Zodra de Romeinen het land hadden bereikt, vielen zij de Brittanniërs aan en joegen hen op de vlucht.
Omdat de ruiterij Brittannië nog niet had bereikt, konden de Romeinen hen niet achtervolgen.
De Brittanniërs herstelden zich van de vlucht en zonden gelijk vredesgezanten. Met hen kwam Commius, hij
was door de Brittanniërs gevangen genomen. De Brittanniërs schoven de schuld op de massa en vroegen
vergeving. Caesar klaagde, dat zij eerst gezanten hadden gezonden en toch hem hadden aangevallen. Toch
schonk hij hen vergeving. Hij eiste een groot aantal gijzelaars. De gijzelaars werden in twee groepen
gebracht. Intussen keerden de Brittanniërs naar hun huizen terug en onderwierpen de stammen zich één
voor één aan Caesar.
AGRICOLA (10 - 12)
Tacitus (ca. 55 - 120 n. Chr.) heeft een monografie geschreven over zijn schoonvader Agricola. Deze generaal
veroverde in 80 n. Chr. voor het eerst heel Brittannië. De volgende passage is een samenvatting uit De vita et
moribus Iulii Agricolae liber:
"Brittannië is het grootste eiland dat de Romeinen kennen. De oostkant is naar Germanië gericht, de
westkant naar Spanje, de zuidkant naar Gallië en aan de noordkant is er alleen zee.
De vorm is een ruit of een dubbele bijl, bij Schotland versmalt het land zich. De kust is daar erg grillig. De zee
dringt bij vloed diep het land in. Er zijn ook veel eilanden. De zee is er traag en dik.
Het is, zoals bij de meeste barbaren, niet duidelijk wie de oorspronkelijke bewoners zijn. Er zijn kenmerken
die wijzen op oorsprong bij de Germanen, Spanjaarden en Galliërs. Aannemelijk is dat de Galliërs het eiland
hebben bezet. De rituelen en de taal lijken ook veel op die van de Galliërs. Britten zijn ook net zo
onbezonnen als de Galliërs. Maar de Britten zijn veel moediger, omdat zij niet verslapt zijn door langdurige
vrede.
Hoewel zij ook wagenstrijders hebben, is de infanterie de kracht van de Britten. Vroeger was er een koning.
Tegenwoordig heerst de verdeeldheid. Lokale leiders willen hun belangen veilig stellen.
Het klimaat is matig, maar erg vochtig. De dagen zijn er zeer lang. Veel bekende gewassen kunnen er
geteeld worden. De gewassen komen vanwege het vocht snel op, maar rijpen langzaam. Brittannië heeft
zilver, goud en andere metalen. Ook zijn er parels, maar de Britten vissen er niet doelbewust naar."
Hoofdstuk 6: Caesar wil alleen Galliërs
Caesar had te maken met verschillende opstanden tegen de Romeinse overheersing. In België boden
Ambiorix, leider van de Eburonen (een stam in de buurt van Maastricht) en Menapii verzet. In het oosten
vormden de Treveren telkens een gevaar. De Treveren kregen volgens Caesar hulp van de Germanen en
daarom steekt hij in het zesde oorlogsjaar weer de Rijn over.
WEER DE RIJN OVER (6.9 - 6.10)
Caesar kwam net van de Menapi en de Treveren en besloot opnieuw de Rijn over te steken. Hij had twee
redenen. Ten eerste hadden de Germanen de Treveren hulp gezonden. Ten tweede wilde hij voorkomen dat
Ambiorix bij hen een toevluchtsoord zou vinden. Hij sloeg opnieuw een brug. Dat ging heel snel, omdat de
slodaten wisten hoe het moest. Voor de veiligheid liet hij een garnizoen bij de Treveren achter en trok de Rijn
over. De onderdanige Ubii kwamen direct met gijzelaars en pleitten zich vrij. Na onderzoek bleken de Sueben
hulp te hebben geboden.
Terwijl hij de toegangswegen onderzocht, hoorde hij dat de Sueben zich hadden verzameld. Caesar sloeg
een kamp op en liet al het voedsel naar het kamp of de steden brengen, zo hoopte hij de Sueben uit te
putten. Verkenners melden dat de Sueben zich heel ver in het bos hadden teruggetrokken en daar op de
komst van de Romeinen afwachten.
Caesar onderbreekt zijn verhaal voor een lange etnografische beschrijving van de Galliërs en Germanen. Om de
verhaallijn niet kwijt te raken heb ik eerst het vervolg van het verhaal samengevat en daarna pas de
beschrijvingen.
CAESAR BESLOOT NIET VERDER TE TREKKEN (6.29 - 6.31)
Toen Caesar hoorde dat de Sueben zich terug hadden getrokken in de bossen, besloot hij niet verder te
trekken. Hij vreesde een graantekort, want de Germanen doen weinig aan landbouw. Om te zorgen dat de
Germanen een eventuele terugkomst zouden vrezen én de opmars van hun troepen richting Gallië te
stoppen, liet hij het laaste stuk van de brug (op de oevers van de Ubii) afbreken. Aan de andere kant bouwd
hij een toren, legde verdedigings werken aan en liet een gar
o.l.v Gaius Volcacius Tullus jr.
Zelf ging Caesar in het begin van de zomer achter Ambiorix aan. De weg ging door de Ardennen. Hij zond
Lucius Minucius Basilus vooruit met de cavallerie. Om zijn komst niet verraden, mochtn zijn geen vuur
maken. Basilus vorderde snel. Galliërs op de akkers wezen hem de weg naar Ambiorix. Basilus trof Ambiorix
zelf bijn zijn huis in het bos (voor Galliërs een normale plaats). Ambiorix was compleet verrast. Hij had maar
weinig mannen bij zich. Op een nauwe plaats wisten zij de Romeinse ruiters tijdelijk te stoppen. Zo kon
Ambiorix ontsnappen, maar de mannen en het materiaal vielen in Romeinse handen.
Caesar bedeelt hier Fortuna een belangrijke rol toe.
Ambiorix had zijn troepen dus niet samen gebracht. De reden was onduidelijk: wilde hij geen slag leveren of
was hij verrast door de ruiters en geloofde dat het lger er direct aankwam. De Galliërs vluchtten (in de
Ardennen, in moerassen) en lieten hun bezittingen over aan wildvreemden. Catuvolcus, een koning van de
Eubronen, had samen met Ambiorix een plan gesmeed. Maar nu vervloekte hij Ambiorix de bedenker van het
plan en maakte met een taxus een einde aan zijn leven, omdat hij te oud was om te vluchten.
DE GALLISCHE VOLKEN: VERDEELDHEID (6.11 - 6.12)
Onder de Galliërs heerste grote verdeeldheid. De leiders van de verschillende partijen werden aangewezen
op grond van hun gezag. Zo ontstond een situatie, waarin niemand werd uitgebuit. Dit systeem gold in heel
Gallië.
Toen Caesar in Gallië kwam, streden de Haeduers en Sequanen om de macht. De Sequaenen hadden een
verbond gesloten met Ariovistus om de macht over te nemen. De Haeduer Diviciacus was om hulp naar
Rome gegaan. Maar pas toen Caesar in Gallië kwam waren de oude verhoudingen weer hersteld. De Remers
namen de plaats in van de Sequanen en werden het op twee na machtigste volk van Gallië.
DE GALLISCHE VOLKEN: DE MAATSCHAPPELIJKE SITUATIE (6.13 - 6.15)
De ridders en druïden waren de enige twee maatschappelijke groepen met enig aanzien. Het lagere volk had
geen rechten, feitelijk waren het slaven en zo zagen zij zichzelf ook.
De druïden hielden zich bezig met godsdienst. Ze verzorgden de offers, verklaarden godsdienstige
verschijnselen en gaven les aan jonge mannen. Zij deden ook uitspraak in alle soorten twisten. Als iemand
zich niet aan hun uitspraak hield, werd hem de toegang tot de openbare offers ontzegd. Bij de Galliërs was
dat de zwaarste straf. Zij werden dan gerekend tot de goddelozen en misdadigers, ze werden ontweken, er
werd hen geen recht gedaan en ze kregen geen eervolle ambten toegwezen.
De druïdes stonden onder leiding van de druïde met het hoogste gezag. Als hij stierf werd hij opgevolgd
door de druïde met het meeste gezag. Als er meerdere gelijkwaardige druïdes waren, werd er gestemd of
zelfs gevochten.
Jaarlijks omstreeks dezelfde tijd houden zij een bijeenkomst in het gebied van de Carnutes (het midden van
Gallië). Iedereen met een geschil, kwam naar die plek voor een uitspraak.
Waarschijnlijk was de leer van de druïden in Brittannië bedacht en overgebracht naar Gallië, want mannen die
het heel goed wilden leren gingen altijd naar Brittannië.
De druïden waren vrijgesteld van dienstplicht en en hadden ontheffing van allerlei zaken (o.a. belasting).
Daarom kwamen veel mannen bij hen in de leer. Zij studeerden soms wel twintig jaar. Zij leerden alles uit hun
hoofd, hoewel bij alle andere gelegendheden het Griekse schrift werd gebruikt. Er waren twee redenen. Ten
eerste wilde men niet alle kennis zomaar werd verspreid. Ten tweede wilde men het geheugen oefenen.
Leerlingen leerden eerst dat de ziel onsterfelijk is en steeds weer in een ander lichaam terugkomt. Hierdoor
zijn Galliërs erg moedig. Daarnaast werd veel aandacht besteed aan de sterren, de grote van de aarde en het
heelal en aan de macht van de goden.
Voor de komst van Caesar waren er bijna jaarlijks oorlogen. De Galliërs vielen andere (Galliërs) aan of
wreekten ondergaan onrecht. De ridders vochten in die oorlogen. Hoe aanzienlijker een ridders was, des te
meer dienstmannen en horigen had hij onder zich. Dat was het enige teken van aanzien.
DE GALLISCHE VOLKEN: DE GODSDIENSTIGE GEBRUIKEN (6.16 - 6.17)
Godsdienst was bij de Galliërs zeer belangrijk. Zieken en mensen die in gevaar (oorlog) verkeerden offerden
mensen als dieren of beloofden die te offeren. Zij meenden namelijk dat de goden allen verzoend konden
worden als er voor een mensenleven en ander mensenleven werd gegeven. Ook van staatswege zijn er
dergelijk offers. Grote poppen van wilgentwijgen gevuld met levende mensen werden in brand gestoken. Ze
offerden meestal misdadigers, maar als die er niet meer waren werden onschuldigen verbrand.
Zij vereerden vooral de god Mercurius. Van hem waren er veel beelden. Hij was uitvinder van alle kunsten,
gids en handelsgod. Daarna vereerden ze Apollo Mars, Jupiter en Minerva. Zij dachten over hen hetzelfde als
andere volken: Apollo verdrijft de ziektes, Minerva is godin van de kunst- en handvaardigheid, Jupiter is de
oppergod en Mars de god van de oorlog.
Na een oorlog offeren zij de levend krijgsgevangen en maken van de verdere buit stapels. Niemand hield
buit achter of nam iest weg van de stapels, want daarop stonden zware straffen (executie met foltering).
DE GALLISCHE VOLKEN: HET DAGELIJKS LEVEN (6.18 - 6.20)
De Galliërs stamden af van oervader Dis, zo hadden druïdes overgeleverd. Daarom rekenden zij altijd in
nachten. Alle tijdstippen werden zo bepaald dat de dag volgde op de nacht.
Verder verschilden zij vooral in de opvoeding van andere volken. In het openbaar mochten kinderen niet bij
hun ouders verschijnen, tenzij zij volwassen waren en hun dienstplicht konden vervullen.
De mannen voegden aan de bruidschat een gelijk deel van hun eigen geld toe. Dit geld werd door de man
en vrouw beheerd en de opbrengsten werden bewaard. Degene die het langste leefde, kwam uiteindelijk
alles toe. Mannen hebben tenaanzien van de vrouwen en hun kinderen de macht over leven en dood. Als
een rijke man (jong) stierf, kwamen zijn verwanten samen. Was de dood verdacht, dan werd bij de vrouwen
onderzoek gedaan, net zoals bij slaven. Had zij inderdaad haar man gedood dan werd zij na foltering door
marteling en brand gedood.
Begrafenissen waren overdadigin verhouding tot de sobere levenswijze van de Galliërs. Alle kostbaarheden
en mensen (bijvoorbeeld slaven) die de dode lief had gehad wierpen zij ook in het vuur.
Stammen die hun staat efficienter bestuurden, hadden in wetten vastgelegd, dat als iemand van buren iets
over de staat had gehoord dat alleen aan de overheid berichtte. Het was bekend dat onbezonnen mensen
door valse geruchten snel tot verkeerde daden worden aangezet. De magistraten hielden het naar hun
goeddunken verbrogen of deelden het volk mee als ze dat nuttig vonden. Het werd niet toegstaan over
staatszaken te praten behalve op landsdag.
DIODORUS OVER DE GALLIËRS: BIBLIOTHÈKÈ HITORIKÈ (5.30)
De kleding was erg opvallend: kleurige hemden, broeken (bracae) en gestreepte mantels, die ze vastmaken
met gespen. In de zomers droegen ze lichte mantels, in de winter zware mantels met bonte ruitfiguren. Ze
hadden manshoge, langwerpige schilden. Elke schild was anders versierd, vaak met bronzen reliëfs
(versiering én bescherming). De bronzen helmen waren versierd met grote, uitstekende figuren. Daardoor
leken het reuzen. Soms waren er horens, vogelkoppen of andere dieren op de helmen aangebracht.
STRABO OVER DE GALLIËRS: GEOGRAPHIKA (4.1 - 4.4)
De geograaf Strabo (66 v. - 19 n. Chr.) besteedde in één van de zeventien boeken, waarin hij de wereld
beschreef, ook aandacht aan de Galliërs.
De Veneti hadden de zeeslag met Caesar uitgevochten. Zij wilden de expeditie naar Brittannië, die hun
handelsbelangen schaadde, verhinderen. De schepen van de Veneti waren te dik om te rammen, maar Caesar
haalde de zeilen naar beneden met haken op stokken. Vanwege de krachtige wind waren de zeilen van leer
en werden ze met kettingen omhoog gehouden. Vanwege het lage water bij eb, hadden de schepen platte
bodems en hoge voor- en achterstevens. De schepen waren van eikenhout. Met zeewier werden de schepen
vochtig gehouden als zij op het land waren getrokken. Deze Veneti hadden waarschijnlijk een kolonie aan de
Adriatische zee gesticht, want alle Kelten in Italië kwamen van over de Alpen. (...)
De hele groep van Gallische volken was oorlogszuchtig, maar verder waren ze ongecompliceerd en hadden
geen slechte gewoontes. Daarom kwamen ze, als er gestreden moest worden, openlijk en zonder
omzichtigheid naar het strijdperk. Daardoor was het makkelijk hen in een hinderlaag te lokken. Als ze waren
uitgedaagd vochten tot de dood erop volgde met alleen hun kracht en durf.
Hier tegenover stond dat ze makkelijk te bepraten waren en toegaven aan overwegingen van nuttigheid.
Daarom pakten ze algemene opleidingen en taalstudies aan.
Hun kracht lag in hun lichaamsbouw en de grote aantallen. Het was een ongecompliceerd volk, dat snel
meeleefden met buren, wie onrecht was aangedaan. Sinds zij aan de Romeinen onderworpen zijn leven zijn
in vrede.
De Galliërs en Germanen hadden niet alleen dezelfde politieke organisatie, maar waren ook aan elkaar
verwant daar hun gebieden naast elkaar lagen. Volksverhuizingen kwamen bij de Galliërs veel voor, gezien
hun ongecompliceerde aard. Ze verhuisden soms met hun hele huishoudens.
De onderwerping van de Galliërs was relatief eenvoudig. Omdat de Galliërs gewoonlijk in met grote getallen
aanvielen, werden zij in een keer overwonnen. De Iberiërs die een guerillaoorlog voerden, waren
bijvoorbeeld veel moeilijker te verslaan. De Gallische ruiterij was beter dan de infanterie en daarom erg
geliefd bij de Romeinen. De kustvolken waren het meest strijdlustig. Van hen waren de Belgen de
dappersten. Zij bewoonden de kuststrook tussen Loire en Rijn. Alleen zij konden de Germaanse Kimbren en
Teutonen weerstaan. (...)
De Galliërs droegen een sagus (cape), nauwe broeken en lange tunica's met mouwen (de Romeinse tunica
was korter en mouwloos). Ze lieten hun haren lang groeien.
De wapens waren gemaakt naar verhouding met hun grote lichamen: een lange sabel (hang rechts),
langwerpige schilden, lange speren en een werpspies (madaris). Sommigen gebruiken pijl en boog, en
slingers. Voor de jacht gebruiken ze een houten werptuig.
De Galliërs sliepen op de grond en zaten tijdens het eten op bedden van stro. Ze hadden een overvloed aan
voedsel, melk en vlees (varkensvlees). Ze leefden in koepelvormige huizen van planken en vlechtwerk. De
daken zijn gevlochten van riet en stro. Verder hadden ze gigantische kuddes schapen en varkens.
De bestuursvorm was aristocratisch, hoewel vroeger de leiders en bevelhebbers werden gekozen. T ijdens
vergaderingen werd mannen die te vaak stoorden het zwijgen opgelegd.
De verdeling van de taken tussen man en vrouw was anders dan bij de Romeinen en kwam bij meer onebschaafde volken voor.
De barden (zangers), de vates (voorspellers en natuurkundigen) en de druïden stonden in hoog aanzien. De
druïden hielden zich met natuurkundige en morele vraagstukken bezig. Omdat zij als de meest rechtvaardige
mensen werden beschouwd, spraken zij recht. Ze hielden zich vooral met moordzaken bezig. Vroeger
regelden ze zelfs de oorlogen.
Ze leerden dat de menselijke ziel en de kosmos onvergangelijk zijn, maar uiteindelijk wel opgaan in water en
vuur.
DE GERMAANSE VOLKEN (6.21 - 6.28)
De Germanen kenden geen druïden en ze deden weinig aan offers. Ze vereerden allen de goden die ze
konden zien en waarvan de werking zichtbaar werd: Zon, Vulcanus en Maan.
Het leven bestond uit jagen en trainen voor de oorlog. Wie het langst maagd bleef (min. 20 jaar) kreeg de
hoogste lof, want het versterkt het postuur en de kracht. Desondanks werd er over seksualiteit niet
geheimzinnig gedaan. De Germanen baadden gezamelijk en droeg huiden, die het lichaam nauwelijks
bedekten.
Ze deden weinig aan landbouw; ze leefden vooral van melk, kaas en vlees. Elk jaar kregen clans een ander
stuk land toegewezen. Zo voorkwamen de leiders dat het volk vastroeste, dat mensen elkaars grond afpakten
om machtiger te worden, dat de mensen goed gingen bouwen en dat er liefde voor geld onstond. Tenslotte
is iedereen tevreden, omdat iedereen evenveel heeft.
Het was de grootste lof een strook verlaten en verwoest land rond je eigen gebied te hebben. Het was een
teken van macht en garandeerde veiligheid. Als er een oorlog begon, werd een leider gekozen, die de macht
over leven en dood kreeg. In vredestijd hadden de Germanen geen gemeenschappelijke leider.
Roof buiten het eigen gebied was absoluut niet onterend. Wie niet meeging op dergelijke expedities werd
zelfs als verrader gezien. Gasten waren daarentegen onschendbaar en werden hartelijk ontvangen.
Vroeger overtroffen de Galliërs de Germanen in krijgsmoed. Maar door de contacten met de Romeinen
werden de Galliërs slapper, terwijl de Germanen nog steeds een hard bestaan leden.
Er waren grote bossen (Hercynia Silva), die soms in gebieden van meerdere stammen liggen. Er kwamen
soorten wilde dieren voor die nergens anders waren gesingaleerd: runderen met de gestalte van een hert,
elanden en oerossen. Vooral de oeros was een gevaarlijk dier, dat moeilijk te doden was.
TACITUS OVER DE GERMANEN
Tacitus (ca. 55 - 120 n. Chr.) schreef 150 na Caesar ook een etnografische verhandeling over de Germanen,
Germania. Naast De Bello Gallico had hij natuurlijk ook de beschikking over andere gegevens. Bovendien
voelde Tacitus zich niet verplicht te verdedigen, waarom de Germanen het niet verdienden onder Romeinse
heerschappij te komen.
DE GERMAANSE VROUW (6.8)
De Germanen waren erg bezorgd om hun vrouwen. Als een slaglinie bijvoorbeeld wankelde, gaven de
vrouwen de Germanen nieuwe moed door smeekbeden en door met ontblote borst in de weg te gaan staan.
De Germanen waren dan ook veel trouwer als bij geleverde gijzelaars meisjes van adel zaten.
De vrouwen waren hadden iets heiligs en profetisch. Geregeld werden zij geraadpleegd. En die verering
berustte niet op vleierij.
GODSDIENSTIGE GEBRUIKEN (6.9 - 10)
Mercurius was de belangrijkste god. De Germanen offerden geregeld levende mensen aan hem. Aan Mars en
Hercules offerden zij alleen dieren. Een deel van Suevi (Sueben?) vereerde ook de vruchtbaarheidsgodin Isis
(een ritueel dat waarschijnlijk van over zee kwam).
Germanen vonden het niet gepast goden is huis te halen of af te beelden. Zij vereerden de goden vooral in
wouden, etc.
Ze nemen de uitspraken van orakels zeer serieus. Orakels werden door de priester (openbaar) of het
gezinshoofd (privé) gelezen uit gemerkte takjes. Ook zagen de Germanen voortekens in vogelgeluiden en bewegingen. De Germanen schreven ook voorspellende krachten toe aan paarden. Daarom hielden zij
bijvoorbeeld witte paarden in de bossen die niet hoefden te werken.
Verder waren er gevechten tussen krijgsgevangenen en leden van de eigen stam om te voorspellen hoe een
oorlog zou aflopen.
WONEN (6.16)
De dorpen van Germanen bestonden uit losstaande huizen, bijeen gebracht rond een bron of een open veld.
De huizen waren van hout en soms gepleisterd met aarde. De huizen waren ruw en werden niet versierd. Ze
gebruikten holen in de grond als winterse schuilplaats (de winters zijn streng) en proviandkamers. Bovendien
boden de holen bescherming tegen vijanden die de alleenstaande huizen makkelijk aanvielen.
HUWELIJK EN HUWELIJKSE GEBRUIKEN (6.18)
(...) Ondanks de luchtige kleding van de Germaanse vrouwen was de huwelijksmoraal zeer strikt. De
Germanen waren vrijwel de enig barbaren die slechts een vrouw hadden per man. De edelen uitgezonderd,
maar zij hadden niet meerder vrouw om hun seksuele lusten te bevredigen, maar vanwege hun aanzien.
De mannen geven een bruidschat. Met runderen, paarden of wapens won de man het vertrouwen van zijn
schoonouders. De vrouw gaf op haar beurt de man een wapen bij de bruiloft.
De plechtigheid had te maken met het feit dat vrouwen niet buiten oorlog stonden. Zij moesten hetzelfde
doormaken als hun mannen. De is gehoorzaam en in alles verbonden aan haar man.
VIJAND EN VRIENDSCHAP (6.21)
Vriendschappen en vetes werden geërfd, maar de vetes waren op te lossen. Met een bepaalde hoeveelheid
vee kon een vete worden beslecht. Dit was erg belangrijk, want in een ongebonden samenleving konden
conflicten verstrekkende gevolgen hebben.
Gastvrijheid stond bij de Germanen erg hoog in het vaandel. Gasten werden altijd vriendelijk ontvangen en er
werd hen een maaltijd aangeboden. Was het voedsel op dan ging de gastheer met zijn gast naar de
buurman. De gastheer en gast konden elkaar om dingen vragen, maar dat verplichte de ontvanger niet iets
terug te doen.
ETEN, DRINKEN EN ONTSPANNING (6.23- 6.24)
De Germanen dronken bier, hoewel stammen dicht bij de Rijn ook wijn importeerden. Hun eten was
eenvoudig en weinig. Vruchten van het land, vlees en gestremde melk. Het drankgebruik was echter
overmatig.
Als vermaak sprongen jonge mannen naakt tussen uitgestoken zwaarden en speren en haalden. En haalden
allerlei gedurfde gekheden uit. De enige beloning was het plezier van het publiek.
Dobbelen namen de Germanen zeer serieus. Soms verspeelden zij zelfs hun vrijheid en bieden zichzelf aan
als slaaf.
GELDWEZEN EN LANDBOUW (6.26)
De Germanen kenden geen kapitaal en rente. En ook de landbouw was beperkt.
De gemeenschap nam een stuk land in bezit en verdeelde de akkers naar sociale positie. De gebieden waren
zo uitgestrekt, dat zij elk jaar van akkers konden wisselen. Op hun akkers verbouwden zij alleen graan.
Daardoor kenden de Germanen slechts drie seizoenen winter, lente en zomer.
Hoofdstuk 7: Caesar maakt er een einde aan
VOORSPEL VAN ALESIA
Voor Caesar begon het jaar 52 slecht. In Rome werd Pompeius steeds machtiger en in Gallië kwamen de
Galliërs samen in opstand. Caesar had gedacht dat de Galliërs te verdeeld waren om in opstand te komen.
Vercingetorix, de leider van de Arverniërs, wist de Galliërs samen te brengen en begon een opstand. De
Galliërs trokken plunderend rond, maar meden de directe confrontatie. De inwoners van Avaricum (Bourges)
weigerden hun stad op te geven. Toen bleek dat Vercingetorix de kracht van de Romeinse legers goed had
ingeschat.
Na de Romeinse nederlaag bij Gergovia kregen de Galliërs meer moed en steeds meer stammen sloten zich
bij Vercingetorix aan, zelfs de vredelievende Haeduers.
Op een landdag werd Vercingetorix unaniem gekozen tot opperbevelhebber. De Gallische opstand breidde
zich steeds verder uit en leek de Romeinen fataal te worden. Maar toen werd de Gallische cavalerie
overwonnen door de Romeinse ruiters (Germanen). De Galliërs hadden gedacht dat hun cavalerie superieur
was aan die van de Romeinen en de nederlaag was dus een zware klap.
CAESAR VOOR ALESIA (7.68 - 7.71)
Na de vlucht van zijn cavalerie trok Vercingetorix zijn troepen terug naar, nog voor da zij hun bagage uit het
kamp hadden gehaald, en marcheerde naar Alesia. Hij gaf bevel de bagage achter hem aan te sturen.
Caesar liet zijn zware bagage achter onder bewaking van twee legioenen achter. Hij achtervolgde de vijand,
zolang het licht was. Ongeveer 3.000 van hen werden gedood. De volgende dag sloeg hij zijn kamp op voor
Alesia. Daar begon hij een wal aan te leggen.
De stad Alesia lag op een hoge heuvel en was daardoor onneembaar. Aan beide kanten stroomde een rivier
langs de stad en ervoor was een vlakte. En rond de stad lagen verscheidene andere heuvels. Op een deel
heuvel net buiten de stad, had Vercingetorix zijn kamp opgeslagen. Rondom het kamp was een muur (6 voet)
en een gracht.
Op gunstige plekken rondom de stad bouwden de Romeinen 23 bastions om een uitval te voorkomen.
Kort daarna vond er een ruitergevecht plaats en Romeinen kregen het erg moeilijk, toen zond Caesar de
Germanen te hulp en stelde de legioenen op voor het kamp om een inval van de vijandelijke infanterie te
voorkomen. De moed van de Romeinen steeg en de Galliërs werden op de vlucht gedreven. De Germanen
zaten de Galliërs fanatiek achterna en Caesar liet zijn legioenen iets oprukken. Daardoor brak bij de Galliërs
paniek uit.
Vercingetorix stuurde zijn cavalerie weg, want er was nog een gat in de Romeinse verdediging. Zij moesten
hulp halen en niet Vercingetorix en 80.000 keurtroepen niet verloren laten gaan. Verder verzamelde hij al het
vee en graan. Hij verdeelde het voedsel onder zijn mannen. De troepen die nog voor de stad gelegerd waren
werden binnen de muren gehaald.
BELEGERINGSWERKEN (7.72 - 7.74)
Van overlopers en krijgsgevangenen hoorde Caesar van de plannen van Vercingetorix. Hij liet daarop nieuwe
schanswerken bouwen. De vlakte sloot hij af met een gracht (6 meter breed, 25, meter diep) om massale
aanvallen te voorkomen. Daarachter legde hij schansen aan. Eerst twee grachten (de binnenste vol water).
Daarachter bouwde hij een wal (± 3,5 meter) met palissade. In de wal werden stokken gestoken om
beklimming tegen te gaan. Om de 25 meter stond een toren.
Voor dit werk waren veel soldaten nodig, daardoor konden de Romeinen de schansen moeilijk verdedigen
tegen uitvallen van de Galliërs.
Caesar liet extra verdedigingswerken aanleggen: zerken (rijen gepunte takken in greppels), lelies (gepunte
takken in valkuilen) en sporen (takken met ijzeren punten in de grond).
Aan de andere kant van zijn kampen bouwde hij een zelfde muur tegen aanvallen van buitenaf. Om te
voorkomen dat de Romeinen bij een omsingeling in de problemen zouden komen, beval hij alle
manschappen voor dertig dagen voedsel in te slaan.
EEN GALLISCH ONTZETTINGSLEGER WERD GEVORMD (7.75 - 7.76)
Ondertussen besloten de Gallische stamhoofden een leger. Zij riepen niet alle mannen op (zoals
Vercingetorix wilde), maar een vastgesteld aantal per stam (om het leger hanteerbaar te houden). Alle
stammen leverden hun mannen. Zelfs de Bellovaci leverden op aandringen van Commius hun mannen.
Commius had Caesar in Brittannië trouw gesteund en daar veel rechten voor gekregen, maar de
vrijheidsdrang was sterker dan de oude loyaliteit.
In het gebied werden 8.000 ruiters en 240.000 man infanterie bijeen gebracht. Ze werden geteld en er
werden bevelhebbers aangesteld. De Atrebaat Commius, de Haeduers Viridomarus en Eporedix en de
Arverniër Vercassivellaunus hadden het opperbevel. Vertegenwoordigers van de stammen adviseerden hen
over de oorlog.
Fel en vol zelfvertrouwen ging het leger naar Alesia. Zij verwachtten dat een oorlog op twee fronten niet uit
te houden zou zijn voor de Romeinen.
KRIJGSRAAD IN ALESIA (7.77)
In Alesia was het voedsel op en er werd een krijgsraad belegd om de toekomst te bepraten. Sommigen
wilden zich overgeven, anderen wilden een uitval doen. Critognatus (Arverniër van hoge kom af met veel
gezag) was daar fel tegen.
Critognatus: Hij wilde geen slappe, laffe mensen die zich wilden overgeven. Hij respecteerde het gezag van
de indieners van het voorstel, maar ze moesten denken aan het belang van heel Gallië. Ze moesten heel
Gallië niet prijsgeven aan de slavernij. Als de hulptroepen er niet op het afgesproken tijdstip waren,
betekende dat niet dat ze niet zouden komen. De Romeinen werkten dag en nacht aan de tweede schans
aan de achterkant. Dat was een teken dat er hulp komt. Ze moesten naar voorbeeld van hun voorvaderen
(die tegen de Krimben en Teutonen vochten) het vlees eten van mensen, die niet geschikt waren om te
vechten. De Krimben hadden Gallië verwoest, maar zij gingen ook weer weg en lieten de Galliërs hun rechten
en land behouden. De Romeinen wilden de Galliërs compleet overheersen.
EEN HARDE MAATREGEL (7.78)
Ze besloten alle onbruikbare mensen uit de stad te sturen. De Mandubii moesten hun vrouwen en kinderen
wegsturen. Zij kwamen bij de Romeinse schansen en smeekten om als slaven binnen te mogen en wat te
eten. Caesar weigerde.
HET GALLISCHE ONTZETTINGSLEGER VERSCHIJNT (7.79)
Het ontzettingsleger verscheen en koos een kampement op een mijl van de Romeinse schansen. De ruiters
stelden zich op de vlakte op, terwijl de infanterie zich teruggetrokken hield.
Vanuit de stad kon je het Gallische leger zien. De vreugde was groot en de Galliërs in Alesia maakten alles
gereed voor een uitval (bijvoorbeeld: ze gooiden greppels dicht).
ZWARE GEVECHTEN (7.80 - 7.82)
Caesar wijst de infanterie haar plek op de schansen. De cavalerie verliet het kamp en leverde een slag. De
Galliërs hadden infanteristen en boogschutters tussen hun ruiters lopen, de Romeinen werden daardoor
verrast. Velen raakten gewond en moesten zich terugtrekken. De hele verdere dag werd er gevochten zonder
beslissing. Door zich te concentreren op een punt wisten de Germaanse ruiters de Galliërs terug te drijven.
Er volgde een dag rust. De Galliërs maakten horden, ladders en haken. Daarmee deden zij die nacht een
aanval op de Romeinse schansen. Vercingetorix en zijn mannen vielen ondertussen vanuit Alesia aan.
De Galliërs en Romeinen wierpen in het donker projectielen naar elkaar. Er vielen veel gewonden.
Onderbevelhebbers Marcus Antionius en Gaius Trebonius haalden hulptroepen van bastions waar het rustig
was.
Vanaf afstand waren de Galliërs in het voordeel. Maar toen zij dichterbij kwamen trapten zij in zerken, lelies of
sporen en werden ze bekogeld met zware Romeinse speren. Toen het licht werd, vreesden de Galliërs dat de
vijand hen zou omsingelen vanuit een hoger gelegen kamp en zij trokken zich terug. De Galliërs uit Alesia
hadden lang gedaan over het dichtgooien van de grachten en moesten nu onverrichter zake terugkeren.
EEN ULTIEME POGING VAN DE GALLIËRS (7.83 - 7.86)
Na deze tweede nederlaag, voerden de Galliërs overleg over het vervolg. Betrokken daarbij mensen die het
terrein erg goed kenden. Zij besloten gebruik te maken van het zwakke punt van de Romeinen: een kamp op
een helling. Om middernacht trok bevelhebber Vercassivellaunus met 60.000 van de beste soldaten rond de
heuvel. Daar rustten zij uit. Rond het middag uur vielen zij het kamp aan. Ondertussen viel de cavalerie van
het ontzettingsleger de schansen aan. Ook Vercingetorix en zijn mannen deden een uitval.
De Romeinen waren erg verspreid en hielden met moeite stand. Caesar keek van een strategische plek toe
en stuurde versterkingen naar de zwakke punten. Vooral het kamp op de helling was een zwakke schakel. De
stroom Galliërs leek onuitputtelijk. Met aarde bedekten zij de vallen en obstakels en drongen steeds verder
op naar het kamp.
Caesar merkte het en stuurde Labienus met zes cohorten te hulp. Indien hij geen stand kon houden, moest
hij een uitval wagen. Zelf sprak Caesar de anderen moed in.
De Galliërs uit de stad hadden de hoop opgeheven via de vlakte door de schansen heen te breken, daarom
vielen zij aan op hoger gelegen plaatsen. Zij sloegen een bres in de wal en borstwering.
DE BESLISSING (7.87 - 7.88)
Caesar stuurde hulptroepen. Eerst de jonge Brutus, daarna onderbevelhebber Gaius Fabius en tenslotte
voerde hij zelf verse troepen aan. De troepen herstelden zich en de vijand werd teruggeslagen. Daarna ging
Caesar met vier cohorten uit nabij gelegen bastion, naar Labienus. Een deel van de cavalerie volgde hem. Het
andere deel had bevel de Galliërs in de rug aan te vallen.
Bij Labienus hielden de grachten en wallen geen stand en hij bracht 39 zijn cohorten bij elkaar. Hij stuurde
boodschappers om hem te vertellen welke maatregelen hij noodzakelijk achtte.
De Romeinse soldaten zagen Caesar, herkenbaar aan zijn purperen mantel, en de versterking naderen. Zij
vochten nu met meer moed. Ondertussen viel de cavalerie de Galliërs in de rug aan. De vijanden vluchtten,
maar de meeste werden gedood of gevangen genomen.
De Galliërs uit Alesia zagen het bloedbad en gaven de hoop op. Ze trokken zich terug in de stad. Toen dit
nieuws het kamp bereikte, vluchtten de Galliërs van het ontzettingsleger. De Romeinse soldaten waren
uitgeput, daarom zond Caesar alleen de cavalerie achter hen aan. Een deel van de achterhoede werd
afgemaakt. De overgebleven strijders verdeelden zich over de stammen.
CAPITULATIE VAN VERCINGETORIX EN BESLUIT (7.89 - 7.90)
De volgende dag riep Vercingetorix de krijgsraad bij elkaar. Hij was de oorlog niet om persoonlijke redenen
begonnen, maar voor de vrijheid van heel Gallië. Hij stelde zich nu tot hun beschikking, ze konden hem
doden of uitleveren aan de Romeinen.
Ze stuurden bericht naar Caesar. Hij beval de wapens in te leveren en de stamhoofden moesten verschijnen.
Men leverde Vercingetorix uit en gooide de wapens neer. Caesar wilde de Haeduers en Arverniërs weer voor
zich winnen, daarom hield hij hen apart. Van de andere krijgsgevangenen gaf hij elke man in zijn leger één
als buit.
Daarna ging Caesar naar de Haeduers. De stam gaf zich over. Daar kwamen ook gezanten van de Arverniërs,
met de belofte dat ze zouden doen wat hij wilde. Caesar vorderde een groot aantal gijzelaars, 20.000 van de
krijgsgevangen gaf hij terug.
Zijn legioenen stuurde hij terug naar de winterkwartieren. Hij stuurde legioenen naar alle belangrijke
plaatsen, bijvoorbeeld het gebied van de Haeduers voor de graanbevoorrading. Zelf overwinterde hij in
Bibracte.
Toen zijn overwinning in Rome bekend werd, organiseerde men een dankfeest van twintig dagen.
AULUS HIRTIUS: AANVULLING OP CAESAR
Hirtius was tijdens de campagnes in Gallië één van Caesar naaste medewerkers. Hij schreef een aanvullend
achtste boek over onbenullige opstandjes in de jaren 50 en 51.
In 51 onderwierp de Bellovaci zich aan Romeins gezag.
HET INCIDENT MET COMMIUS (8.23)
De gezanten van de Bellovaci gaven het antwoord van Caesar door aan hun mensen en brachten gijzelaars.
Toen kwamen er ook gezanten van andere stammen die hadden afgewacht hoe het met de Bellovaci zou
aflopen. Ze leverden gijzelaars en voerden zijn bevelen uit.
Commius deed dat niet, omdat hij niemand vertrouwde. Vorig jaar (tijdens de opstand van Vercingetorix) had
Commius een complot beraamd tegen Caesar. Titus Labienus was daar achter gekomen en had een
geprobeerd met te vermoorden. Commius was er vanaf gekomen met een diepe hoofdwond, omdat óf de
huurmoordenaar had geaarzeld óf omdat zijn lijfwacht er snel genoeg bij was. Sindsdien kwam Commius
nooit meer in de buurt van Romeinen.
LAATSTE ACTIES (8.24)
Alle oorlogszuchtige stammen waren nu bedwongen. Er waren nog wel mensen die uit de steden en van het
land vluchtten om het Romeinse gezag te ontwijken. Caesar verdeelde zijn legioenen over Gallië. Ook zond
hij een legioen naar Italië om de koloniën beschermen tegen invallen. Vorig jaar was Triëst aangevallen door
barbaren.
Zelf vertrok Caesar om het gebied van Ambiorix te plunderen en te verwoesten. Toen hij Ambiorix
doodsbang vluchtte, liet Caesar de hoop varen hem gevangen te nemen. Hij vernietigde zoveel mogelijk in
het gebied, opdat Ambiorix daarom gehaat zou worden door zijn mensen.
Labienus werd met twee legioenen naar de Treveren gestuurd, omdat zij vlak bij de Germanen wonen en
daardoor erg oorlogszuchtig waren. Zij voerden Caesars bevelen alleen onder dwang uit.
Hoofdstuk 8: Wie was Caesar
Caesar had een aantal bewonderenswaardige eigenschappen:
 Hij muntte uit door popularitas, want hij was een meester in het bespelen van het volk.
 De mensen die in zijn veldtochten onder hem dienden, behandelde hij als strijdmakkers
(commilitones).
 Zijn acties kenmerkten zich door celeritas (snelheid).
 Tegenover vijanden was hij onverbiddelijk, maar tegenover Romeinse tegenstanders legde hij
opmerkelijke mildheid (lenitas) en genade (clementia) aan de dag.
 Hij bezat een meer dan normaal gevoel van eigenwaarde (dignitas).
 Hij was overtuigd van zijn gunstig gesternte (fortuna).
 Hij liet zich niet inpalmen door de verfijnde hellenistische cultuur, maar was een kampioen van de
Romanitas.
 In zijn geschriften cultiveerde hij daarom Latinitas.
 Zijn taal wordt gekenmerkt door bondigheid (brevitas).
CAESARS CLIMAX 49 - 44 V. CHR.
49 In januari was Caesar gelegerd bij de Rubico. De senaat had bevolen zijn leger af te danken. Caesar
wilde dat niet, maar als hij met zijn leger Italië in zou trekken betekende dat een burgeroorlog. Met de
fameuze woorden alea iacta est (de dobbelsteen is gegooid) heeft hij toen de gok gewaagd.
Pompeius en de optimaten vluchtten over de Adriatische Zee.
Caesar ging snel (zomer) naar Spanje en versloeg in de zomer de zeven legioenen van Pompeius.
Hij werd tot dictator gekozen.
In de winter stak hij met zijn leger de Adriatische Zee over.
48 Caesar wordt voor de tweede keer consul.
In de zomer versloeg hij Pompeius bij Pharsalus (Noord - Griekenland). Hij toonde clementia tegenover
zijn tegenstanders (Cassius en Brutus).
Pompeius was naar Egypte gevlucht. Toen Caesar hem inhaalde was hij reeds vermoord.
Caesar werd met zijn kleine strijdmacht vastgezet in het koninklijk paleis van Alexandrië.
47 In maart werd Caesar ontzet en stelde Cleopatra aan als koningin. Zij hadden een kortstondige relatie.
In juni ging hij terug naar Rome. Onderweg versloeg hij Pharnakes II (veni, vidi, veci).
In december landde hij in Noord - Afrika. De optimates hadden daar een sterk leger opgebouwd.
46 Caesar werd voor de derde keer consul.
In april versloeg hij de optimaten bij Thapsus (Noord - Afrika).
In Rome werd hij voor tien jaar dictator. Hij begint veel hervormingen (kalender, bouwwerken).
In november ging hij naar Spanje, waar het leger van de zonen van Pompeius de oorlog had heropend.
45 Caesar werd voor de vierde keer consul.
In maart versloeg hij de legers van de Pompeianen bij Munda.
Hij werd dictator voor het leven (dictator perpetuo).
44 Caesar werd voor de vijfde keer consul.
De aristocraten van de senaat waren bang dat Caesar streefde naar het koningschap en zweerden
samen. Op 15 maart werd Caesar gedood door 23 dolksteken.
CAESAR VOLGENS SUETONIUS
Na een mislukte aanklacht ging Caesar terug naar Rhodos. Om verder te studeren bij Apollonius Molo.
Onderweg werd hij aangevallen door piraten. Nadat het losgeld was betaald, zette Caesar de achtervolging
en strafte hen hard.
Toen Mithradates gebieden in Klein - Azië aanviel, schoot Caesar te hulp. Hij organiseerde een leger en
verdreef de stadhouder van Mithradates.
Als aedilis verfraaide hij bestaande gebouwen en bouwde nieuwe. Verder organiseerde hij
toneelvoorstellingen, gevechten met wilde dieren en een gladiatorengevecht. Helaas was het aantal
gladiatoren beperkt.
Aanvankelijk kreeg Caesar van de senaat alleen Gallia Cisalpina en Illyricum. Maar met steun van zijn
schoonvader en schoonzoon kreeg hij ook Gallia Transalpina. Hij dacht daar vele triomfen te kunnen
behalen. Caesar was erg hooghartig na dit succes.
In de negen jaar dat hij het opperbevel in Gallië voerde deed hij het volgende: hij maakte heel Gallië tot een
provincie; hij bracht de Germanen een aantal zware nederlagen toe; ook de Britten -een onbekend volkoverwon hij. Hij had slechts drie maal pech: hij verloor zijn vloot in een storm bij Brittannië; hij werd
verslagen bij Gergovia en bij de Germanen werd een aantal onderbevelhebbers gedood.
Caesar was lang, blank en welgevormd. Hij was gezond, maar leed aan het einde van zijn leven aan flauwtes.
Hij zorgde overdreven goed voor zijn lichaam. Zijn kaalheid probeerde hij zoveel mogelijk te verbergen. Ook
zijn kleding viel op.
Caesar was verzot op weelde en verfijning. Eens liet hij een nieuwe villa direct weer afbreken, omdat hij niet
aan zijn eisen beantwoordde. Er wordt ook gezegd dat hij naar Brittannië ging om parels te vinden.
Edelstenen, siersmeedwerk, beelden en oude schilderijen verzamelde hij met hartstocht. Hij gaf fortuinen uit
aan beschaafde, goedgebouwde slaven. Daar geneerde hij zich voor, daarom werd dat niet opgeschreven in
zijn kasboeken.
In zijn huishouding handhaafde hij een strenge tucht, tot in de kleinste details.
Caesar was licht ontvlambaar en gaf veel geld uit aan zijn avonturen. Verder was hij een echte rokkenjager.
Hij gaf soms zeer grote bedragen uit aan zijn vriendinnen.
Caesar schreef gedenkschriften over zijn verrichtingen (Bellum Gallicum en Bellum Civilem). Cicero prees die
boeken in Brutus, vanwege hun beknoptheid. Hirtius was ook opgetogen over de geschriften, zeker als hij
bedacht hoe snel ze waren geschreven. Asinius Pollio zei dat de werken onjuist waren, omdat Caesar zijn
eigen aandeel in de strijd verminderde.
Caesar was erg behendig in het hanteren van wapens en paardrijden. Hij had een onvoorstelbaar
uithoudingsvermogen. Vaak reed hij ver voor zijn leger uit in een moordend tempo.
Zijn veldtochten werden gekenmerkt door een berekende voorzichtigheid en soms uiterst gedurfde acties.
Hoewel hij vaak van te voren bepaalde wanneer hij zou aanvallen, ondernam hij ook plotselinge aanvallen als
niemand het verwachtte. Later in zijn leven werd hij wat voorzichtiger.
Hij was meedogenloos tegenover zijn tegenstanders en ontnam hen alles wat hij maar kon. Vaak liet hij de
paarden wegvoeren om de zijn mannen te dwingen standvastig te zijn. Hij hergroepeerde de slaglinie, als die
dreigde te bezwijken. Vluchtende soldaten hield hij persoonlijk tegen.
Hij beoordeelde zijn soldaten uitsluitend op dapperheid. Soms was hij erg toegeeflijk, maar als de vijand er
was handhaafde hij een ijzeren tucht. Hij hield hen continu gevechtsklaar en geconcentreerd. Geruchten over
de vijanden die zijn mannen beangstigden, ontkende hij niet; hij overdreef ze soms zelfs.
Deserteurs en muiters werden zeer streng gestraft. Voor andere vergrijpen kneep hij soms wel eens een
oogje dicht. Na gevechten en een grote overwinning gaf hij hen soms de volledige vrijheid. Zijn soldaten over wie hij sprak als strijdmakkers- gaf mooie uitrustingen en verzorgde hen goed. Dat was om hun angst
weg te nemen en hun standvastigheid te vergroten.
PLUTARCHUS' CAESAR
Plutarchus was een Griek (47 - 120 n. Chr.). Hij schreef een biografie over Caesar.
Daden van moed en eerzucht werden door Caesar gecultiveerd. Ten eerste omdat hij de buit verdeelde
onder zijn soldaten. Ten tweede door zijn waaghalzerij. Hij vermeed geen enkele inspanning en had een
uitzonderlijk uithoudingsvermogen. Hoewel hij mager was, een blanke en tere huid had en aan hoofdpijn en
epilepsie leed, gunde hij zichzelf geen luxueus leven. Door een eenvoudige levenswijze vol ontberingen,
bestreed hij de kwalen. Hij sliep op een wagen of in een draagstoel. Overdag bezocht hij de forten, steden
en kampen. Een slaaf ging mee om zijn dictaten op te nemen.
Hij kon erg goed paardrijden. Caesar dicteerde zijn brieven tijdens het rijden. Caesar introduceerde de brief
als communicatiemiddel, omdat hij vaak niet kon wachten tot persoonlijk onderhoud.
Hij was erg gemakkelijk met en gunde de zwakken altijd het eerste wat zij nodig hadden.
Download