OPLEIDING WFt Basis OPLEIDING WFT BASIS INHOUDSOPGAVE 1 1.1 1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.2 1.3 1.4 1.5 1.5.1 1.5.2 1.5.3 1.6 1.6.1 1.6.2 1.6.3 1.6.4 1.6.5 1.7 1.7.1 1.7.2 1.7.3 1.8 1.9 1.9.1 1.9.2 1.9.3 1.10 1.11 1.12 1.12.1 FINANCIËLE DIENSTVERLENING De economische kringloop Economische sectoren Productiefactoren Financiële producten en economische kringloop De omgeving van de financieel dienstverlener Consument/klant (Andere) financieel dienstverleners Toezichthouders op de financiële instellingen Functioneel toezicht Strafrechtelijk toezicht Niet-wettelijk toezicht Brancheorganisaties Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) Stichting Dutch Securities Institute (DSI) Verbond van Verzekeraars Adviseurs in financiële zekerheid (Adfiz) Stichting Financiële Dienstverlening (StFD) Klachteninstituut Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeraars (SKGZ) Tuchtraad Financiële Dienstverlening Wft-exameninstituten en opleidingsinstituten College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) Vaststellen toetstermen Erkennen en toezien op Wft-exameninstituten Gelijkstellingsregime De Nederlandsche Bank (DNB) Europese Centrale Bank (ECB) Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 1 2 2 2 3 4 5 5 6 6 10 10 11 11 12 12 12 12 13 13 14 15 16 16 17 17 18 18 19 20 21 2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 DE JURIDISCHE POSITIE VAN EEN CONSUMENT Juridische begrippen Rechtsbronnen Publiek- en privaatrecht Regelend en dwingend recht Voorwaarden voor een rechtsgeldige (financiële) overeenkomst Vernietigbare overeenkomst Nietige overeenkomst Samenlevingsvormen Ongehuwd samenwonen Huwelijk en geregistreerd partnerschap Toestemming vereist van de partner 23 23 23 24 25 25 27 27 28 28 30 33 Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 ii Inhoudsopgave 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.4 2.5 2.5.1 Handelingen met betrekking tot de eigen woning Het aangaan van huurkoop Persoonlijke borgstelling Het doen van anders dan gebruikelijke giften Erfrecht Groepen van erfgenamen Plaatsvervulling Legitieme portie Testament Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 33 33 34 34 35 36 37 37 37 39 40 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.4 3.4.1 FISCALE POSITIE VAN EEN CONSUMENT Inkomstenbelasting Box 1: inkomen uit werken en wonen Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang Box 3: inkomen uit sparen en beleggen Persoonsgebonden aftrek Heffingskorting Loonbelasting Successiewet Erfbelasting Schenkbelasting Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 43 44 44 51 52 54 55 55 57 58 59 61 62 4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.6 4.7 4.8 FINANCIËLE POSITIE VAN DE CONSUMENT De inkomenspositie van de klant De vermogenspositie van de consument Solvabiliteit Liquiditeit Vermogensplan Sparen Lenen Ontsparen Levensfases van de klant Startopfase Expansiefase Rijpheidsfase Teruggangsfase Spaarmotieven Zekerheidsmotief Doelmotief Vermogensmotief Horizon van de doelstellingen Beleggersdilemma Risicoprofiel van de klant 65 65 67 68 68 68 69 69 70 70 70 71 71 72 72 73 73 74 74 75 75 Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 iii Inhoudsopgave 4.8.1 4.8.2 4.8.3 4.8.4 4.9 4.9.1 Risicotolerantie Risicobeleving Risicograad en risicoprofiel Leidraad informatie over risicoprofielen Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.3.5 5.3.6 5.3.7 5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.5 5.5.1 5.5.2 5.6 5.6.1 5.6.2 5.7 5.7.1 DISTRIBUTIE VAN FINANCIËLE PRODUCTEN Rechtstreekse verkoop en verkoop via andere distributiekanalen Rechtstreekse verkoop Verkoop via andere distributiekanalen Distributie naar product Distributie van verzekeringen Distributie van consumptieve kredieten Distributie van hypothecaire geldleningen Distributie van beleggingen Banken Activiteiten van banken Rentemarge en matching Bankbalans Vermogensmarkt Risico‟s van de bank Depositogarantiestelsel Herstel vertrouwen in banken Verzekeraars De systematiek van verzekeren Rechtsvorm van de verzekeraar Samenwerkingsverbanden Pensioenfondsen Uitvoeringsmogelijkheden van het pensioen Dekkingsgraad Bemiddelaars Soorten bemiddelaars volgens de Wft De taken van bemiddelaars Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 81 81 82 82 83 83 84 85 85 86 87 88 90 90 91 93 95 98 98 99 99 101 101 102 103 103 105 107 108 6 6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.2.4 WET OP HET FINANCIEEL TOEZICHT (WFT) Reikwijdte Financiële producten Financiële diensten Consistentie De vergunning De vergunningsplicht Uitzonderingen op de vergunningplicht Controle op de vergunningsplicht Banken en verzekeraars 111 111 112 114 117 117 117 118 119 119 Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 iv 75 76 76 77 78 79 Inhoudsopgave 6.2.5 6.2.6 6.2.7 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4 6.4 6.4.1 6.4.2 6.4.3 6.4.4 6.5 6.5.1 6.5.2 6.5.3 6.5.4 6.5.5 6.6 6.6.1 6.6.2 6.7 6.8 6.8.1 6.8.2 6.8.3 6.9 6.10 6.10.1 Ontheffing Verval van de vergunning Intrekking van de vergunning De eisen aan de financieel dienstverlener Betrouwbaarheid Deskundigheid Financiële zekerheid Bedrijfsvoering Verantwoordelijkheid tussen aanbieder en bemiddelaar Verbonden bemiddelaar Vergewisplicht Meldingsplicht Wederzijdse afhankelijkheid Zorgplicht Informatieverschaffing De financiële bijsluiter Klantprofiel Provisie- en commissieregels en kostentransparantie Beloning adviseur of bemiddelaar Bevindingen AFM over compliance Optreden tegen niet of onjuiste naleving regelgeving Onderzoek Boetestelsel financiële toezichtwetgeving Internationale ontwikkelingen Richtlijn verzekeringsbemiddeling Richtlijn Verkoop op afstand Richtlijn betreffende betalingsdiensten in de interne markt Burgerlijk Wetboek (BW) Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 119 119 120 120 121 122 124 124 125 126 126 127 127 128 128 130 133 134 138 141 141 142 143 143 144 144 144 145 146 147 7 SPAARPRODUCTEN, OBLIGATIES, AANDELEN, VASTGOED EN OPTIES Liquiditeiten Spaarrekeningen (giraal sparen) Internetsparen Deposito Kasbiljetten en spaarbrieven Valutarekeningen Ethisch verantwoord sparen (groen sparen) Klimspaarrekening Spaarloonregeling Obligaties Aandelen Vastgoed Opties 149 149 149 150 150 151 151 151 151 152 152 154 154 155 7.1 7.1.1 7.1.2 7.1.3 7.1.4 7.1.5 7.1.6 7.1.7 7.1.8 7.2 7.3 7.4 7.5 Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 v Inhoudsopgave 7.5.1 7.5.2 7.6 7.6.1 7.6.2 7.6.3 7.6.4 7.6.5 7.6.6 7.6.7 7.7 7.8 7.9 7.9.1 Calloptie Putoptie Risico‟s van beleggen Koopkrachtrisico Renterisico Valutarisico Beursrisico Debiteurenrisico Liquiditeitsrisico Politiek risico Beleggingsrendement Risico versus rendement Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 157 158 158 158 159 159 159 160 160 160 160 161 162 163 8 8.1 8.2 8.2.1 8.2.2 8.2.3 8.2.4 8.3 8.4 8.4.1 8.4.2 8.4.3 8.4.4 8.4.5 8.4.6 8.4.7 8.5 8.6 8.6.1 8.6.2 8.7 8.8 8.8.1 8.8.2 8.8.3 8.9 8.10 8.11 8.11.1 COLLECTIEF BELEGGEN Individueel en collectief beleggen Soorten beleggingsinstellingen Groeifonds Fiscale beleggingsinstelling Vrijgestelde beleggingsinstelling Fonds voor gemene rekening De voordelen van beleggingsinstellingen Beleggingsfondsen in aandelen Wereldwijde fondsen Regiofondsen Landenfondsen Bedrijfstakfondsen Themafondsen Indexfondsen Clickfondsen Beleggingsfondsen in obligaties Vastgoedfondsen Beursgenoteerde vastgoedfondsen Niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen Mixfondsen Open- en closed-end-beleggingsfondsen Open-end-beleggingsfonds Closed-end-beleggingsfonds Semi-open-end-beleggingsfondsen Kosten van beleggingsfondsen De beleggingsrekening/giraal beleggen Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 165 165 166 166 167 167 167 167 168 168 169 169 169 169 169 169 170 170 170 170 171 171 171 171 172 172 173 174 175 9 9.1 BETAALREKENING EN BETAALFACILITEITEN Geld 177 177 Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 vi Inhoudsopgave 9.1.1 9.1.2 9.1.3 9.2 9.2.1 9.2.2 9.3 9.4 9.4.1 9.4.2 9.5 9.5.1 9.5.2 9.6 9.7 9.7.1 9.7.2 9.8 9.8.1 9.9 9.9.1 9.9.2 9.9.3 9.9.4 9.10 9.10.1 9.10.2 9.11 9.12 9.12.1 Ruilmiddel Rekeneenheid Oppotmiddel Soorten geld Wettig betaalmiddel Omzetten van giraal naar chartaal geld en andersom Banken en geld: het betalingsverkeer Kenmerken van een betaalrekening De en/of-rekening De en/en-rekening Betalingsvormen Betaalvormen voor toonbankbetaling Betaalvormen voor girale betaling Koop op afstand Betaalopdrachten Betaling tussen rekeninghouders van één bank Betaling tussen rekeninghouders van verschillende banken Het openen van een betaalrekening Procedure Payment service directive (PSD) Aanbieders van betaaldiensten Betalingen die vallen onder de PSD Uniforme regels door de PSD Single Euro Payments Area (SEPA) Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) Klantonderzoek Melding ongebruikelijke transacties Money transfer Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 177 178 178 178 179 179 179 180 180 180 180 181 182 183 184 184 184 185 185 187 187 187 188 190 191 191 192 194 196 197 10 10.1 10.2 10.2.1 10.2.2 10.2.3 10.2.4 10.2.5 10.2.6 10.3 10.3.1 10.3.2 10.3.3 10.4 10.4.1 CONSUMPTIEF KREDIET Wat is een consumptief krediet? Criteria voor het verstrekken van kredieten Kredietwaardigheid Burgerlijke staat Leeftijd Betalingsverleden Persoonlijke indruk Zekerheden Begrippen bij kredietverstrekking Kredietsom Kredietlimiet Kredietvergoeding Vormen van krediet Goederenkrediet 199 199 200 200 201 201 201 202 202 207 207 207 207 208 208 Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 vii Inhoudsopgave 10.4.2 10.5 10.5.1 10.5.2 10.5.3 10.6 10.7 10.8 10.8.1 10.8.2 10.8.3 10.8.4 10.9 10.9.1 Geldkrediet Aflosvormen Doorlopend krediet Aflopend krediet Vast krediet Belenen Kredietbehoefte Beheer Informatieverstrekking Ingebrekestelling en verzuim Omgaan met blijvende betalingsachterstanden Beheer bij zekerheden Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 208 208 209 211 212 213 213 215 215 215 216 218 219 220 11 11.1 11.1.1 11.1.2 11.1.3 11.1.4 11.2 11.2.1 11.2.2 11.2.3 11.3 11.3.1 11.3.2 11.3.3 11.3.4 11.3.5 11.3.6 11.3.7 11.3.8 11.4 11.5 11.5.1 11.5.2 11.5.3 11.5.4 11.5.5 11.5.6 11.6 11.6.1 HYPOTHECAIR KREDIET Een verantwoord hypotheekbedrag Inkomenspositie De waarde van het onderpand Andere zekerheidsvormen De rentestand Aktevormen Vaste hypotheek Krediethypotheek Bankhypotheek Aflossingsvormen De lineaire hypotheek De annuïtaire hypotheek De (traditionele) levenhypotheek De spaarhypotheek De beleggingshypotheek De bankspaarhypotheek De aflossingsvrije hypotheek De krediethypotheek (rekening-couranthypotheek) De Nationale Hypotheek Garantie De rol van de notaris Keuze notaris door de klant Stukken van geldverstrekker naar notaris Voorbereiding door de notaris Geld naar de notaris Passeren akte Inschrijving akte bij kadaster Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 223 223 224 226 227 227 229 229 229 230 230 230 231 232 232 233 233 234 235 235 236 236 236 237 237 237 237 238 239 12 12.1 VERZEKEREN EN RISICO‟S De risico‟s van bezit, vermogen en inkomen 243 243 Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 viii Inhoudsopgave 12.2 12.2.1 12.2.2 12.2.3 12.3 12.3.1 12.3.2 12.3.3 12.3.4 12.4 12.5 12.6 12.7 12.7.1 12.7.2 12.7.3 12.7.4 12.7.5 12.7.6 12.8 12.8.1 Schade en leven Schadeverzekeringen Sommenverzekeringen Persoonsverzekeringen Verplicht en vrijwillig verzekeren Verplichte verzekeringen Sociale verzekeringen Vrijwillige verzekeringen Niet-verzekerbaar risico De prijs van een verzekering Productwijzer Fraude en Informatie Systeem Holland (FISH) De verzekeringsovereenkomst De onopzegbare polis Doorlopende polis of aflopende polis Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijnen Digitale polis Opzegbaarheid van een verzekering De premiebetaling Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 244 244 245 245 245 245 246 249 250 250 250 251 251 252 252 252 254 254 255 256 257 13 13.1 13.1.1 13.1.2 13.1.3 13.2 13.2.1 13.2.2 13.2.3 13.2.4 13.2.5 13.2.6 13.2.7 13.2.8 13.2.9 13.2.10 13.2.11 13.3 13.3.1 13.3.2 13.3.3 13.3.4 13.3.5 13.4 SCHADEVERZEKERINGEN Hoofdgroepen Brandverzekeringen Transportverzekeringen Variaverzekeringen Een nadere kijk op schadeverzekeringen Definitie schadeverzekering Burgerlijk Wetboek Oververzekering en onderverzekering Co-assurantie Dubbelverzekering Voorlopige dekking Subrogatie De open polis Bereddingsplicht De schadebewijslast De polis De schadeverzekeringsovereenkomst Acceptatie van verzekeringen Ingang van de dekking Polisvoorwaarden Prijs van een verzekering Beëindiging van de verzekeringsovereenkomst Soorten polissen 259 259 259 260 260 261 261 262 265 265 266 266 266 266 267 267 267 268 268 268 269 269 270 271 Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 ix Inhoudsopgave 13.4.1 13.4.2 13.4.3 13.5 13.5.1 13.5.2 13.5.3 13.5.4 13.5.5 13.5.6 13.6 13.6.1 13.6.2 13.6.3 13.6.4 13.6.5 13.7 13.8 13.9 13.9.1 Maatschappijpolissen Makelaarspolissen Beurspolissen Particuliere schadeverzekeringen De AVP (aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren) De opstalverzekering De inboedelverzekering De kostbaarhedenverzekering De glasverzekering De gezinsrechtsbijstandverzekering De verzekeringen voor het MKB De bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering (AVB) De beroepsaansprakelijkheidsverzekering De gebouwenverzekering De inventaris- en goederenverzekering De bedrijfsschadeverzekering De Wet aansprakelijkheidsverzekeringen motorrijtuigen Cascodekking Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 271 271 271 272 272 274 275 277 277 277 278 278 278 278 279 279 279 281 282 284 14 14.1 14.2 14.2.1 14.2.2 14.2.3 14.2.4 14.3 14.3.1 14.3.2 14.3.3 14.3.4 14.3.5 14.4 14.4.1 14.4.2 14.5 14.5.1 14.5.2 14.6 14.6.1 14.6.2 14.6.3 14.6.4 14.7 LEVENSVERZEKERINGEN EN PENSIOEN Definitie levensverzekering Partijen Verzekeraar Verzekeringnemer Verzekerde Begunstigde Totstandkoming van de levensverzekeringsovereenkomst Offerte Aanvraagformulier en medische waarborgen Voorlopige dekking Onderzoek gezondheid en acceptatie Overeenkomst Aanvullende dekkingen Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid Ongevallenverzekering Indeling van levensverzekeringen Kapitaalverzekeringen Renteverzekeringen Pensioen Pensioensoorten Opbouw tijdens jaren dat werknemer werkt AOW-franchise Pensioenregelingen Zelftoets 287 287 288 289 289 289 290 290 291 291 292 292 292 292 292 293 293 293 295 296 297 297 297 297 299 Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 x Inhoudsopgave 14.7.1 Antwoorden op de zelftoets 300 15 15.1 15.1.1 15.1.2 15.1.3 15.2 15.3 15.3.1 15.3.2 15.4 15.4.1 ZIEKTE EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID Ziekte en arbeidsongeschiktheid Loondoorbetaling en WIA voor werknemers Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor werknemers Zelfstandig ondernemers Persoonlijke ongevallenverzekering Bestrijding van ziektekosten Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) De Zorgverzekeringswet (Zvw) Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 303 303 303 305 306 307 308 308 309 312 313 Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 xi Inhoudsopgave 1 FINANCIËLE DIENSTVERLENING De consument kan met geld verschillende dingen doen, zoals sparen, beleggen of lenen. Daarvoor bieden financiële instellingen diverse financiële producten aan. Gebleken is dat veel consumenten deze producten aanschaffen zonder zich er in verdiept te hebben. De consument heeft dus bescherming nodig om ervoor te zorgen dat hij een financieel product aanschaft dat past bij zijn wensen, behoeften en financiële situatie. Dit is de reden waarom de Wet op het financieel toezicht (Wft) is ingevoerd. De Wft legt financieel dienstverleners tal van regels op bij de verkoop van financiële producten. In dit hoofdstuk bekijken we eerst de rol van de financiële producten binnen de economische kringloop. We beschrijven vervolgens de omgeving van financieel dienstverleners. Bij de uitvoering van hun werkzaamheden hebben financieel dienstverleners te maken met consumenten, toezichthouders, brancheverenigingen en erkende geschillencommissies. De toezichthouders zijn benoemd in de Wft. De brancheverenigingen behartigen belangen voor financieel dienstverleners. De geschillencommissies spelen een rol bij een geschil tussen consument en een financieel dienstverlener. Na bestudering van dit hoofdstuk bent u in staat om: • het verband aan te geven tussen de begrippen consument/klant en producent; • in een eenvoudige economische kringloop de geld- en goederenstromen te beschrijven; • de wettelijke vormen van toezicht op de financiële markten te benoemen en op hoofdlijnen te omschrijven (prudentieel, systeem, gedrag en strafrechtelijk); • het doel van het toezicht op de financiële sector uit te leggen en aan te geven welke instanties dit toezicht uitvoeren; • de taken van DNB en de Europese Centrale Bank (ECB) te noemen; • te omschrijven welke financiële instellingen onder toezicht van de AFM vallen; • te omschrijven wat met zelfregulering wordt bedoeld; • de drie operationele doelstellingen van de AFM te beschrijven; • de verschillende samenwerkingsvormen en samenwerkingsorganisaties binnen de verzekeringsbranche te noemen; • klachten- en geschilleninstellingen te benoemen en kort te beschrijven op welk gebied zij werkzaam zijn; • de rol van de Stichting Financiële Dienstverlening (StFD) te beschrijven; • de rol van het College van Deskundigen te beschrijven; • de werking van het self assessment te beschrijven. Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 1 Wft - Basis 1.1 DE ECONOMISCHE KRINGLOOP De economische kringloop is een schema waarin alle geldstromen in een economie worden weergegeven. Onderstaand schema is een voorbeeld van een eenvoudige economische kringloop. Economische kringloop 1.1.1 Economische sectoren In het kringloopmodel worden diverse economische sectoren onderscheiden: • gezinnen. De gezinnen noemen we ook wel de consumenten of klanten. Zij zijn eigenaar van de productiefactoren; • overheid. De overheid zorgt onder andere voor regelgeving en toezicht. Daarnaast int en besteedt zij belastinggelden; • ondernemingen. De ondernemingen noemen we ook wel bedrijven of producenten. De bedrijven maken alle producten en kopen daarvoor de benodigde productiefactoren van de gezinnen (consumenten); • financiële instellingen. Deze instellingen vormen de schakel tussen sectoren die geld over hebben (sparen) en sectoren die geld tekort hebben (lenen). Consumenten die geld over hebben, storten het overtollige geld op een spaarrekening. Sectoren die geld tekort hebben, lenen geld van de financiële instellingen. Daarnaast zorgen financiële instellingen ook voor verzekeringsproducten. 1.1.2 Productiefactoren De consumenten leveren de ondernemingen productiefactoren. Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 2 Wft - Basis Economen onderscheiden in hoofdlijnen drie soorten productiefactoren: • arbeid. Arbeid is alle geestelijke en lichamelijke inspanning van mensen. Voorbeelden zijn het lichamelijke werk van een stratenmaker en het kenniswerk bij het verrichten van vaatchirurgie. Een persoon ontvangt voor het verrichten van arbeid loon of winst; • kapitaal. Bij de productiefactor kapitaal gaat het om de kapitaalgoederen. Kapitaalgoederen zorgen voor verbetering, vereenvoudiging en vergroting van de productie. Kapitaalgoederen worden gebruikt om goederen en diensten mee te produceren, bijvoorbeeld machines voor het maken van goederen en vrachtauto‟s voor het leveren van diensten. Om kapitaalgoederen te kunnen aanschaffen is geld nodig. De consumenten sluizen dit geld veelal via financiële instellingen door aan ondernemingen die hiervoor vergoeding ontvangen: rente. Daarnaast zorgen consumenten ook voor geld door aandelen te kopen van een onderneming, zodat kapitaalgoederen aangekocht kunnen worden; • grond. Bij de factor grond gaat het om de natuurlijke hulpbronnen. Dat kan het land zelf zijn, maar het kan ook gaan om mineralen, olie, gas en kolen die in de aarde en onder water gedolven kunnen worden. Voor veel natuur geldt dat het als productiefactor pas van betekenis is wanneer er door mensen en machines wat mee is gedaan. Zo wordt een steenkolenlaag op een paar honderd meter diepte pas interessant als mensen en machines de kolen binnen bereik hebben gebracht. De vergoeding voor het verstrekken van grond is huur of pacht. Voorbeeld Het bedrijf J. Beton BV is een fabriek waar beton wordt geproduceerd. Voorbeelden van productiefactoren die worden gebruikt bij J. Beton BV zijn: • • • arbeid: er zijn 20 mensen in loondienst; kapitaal: er is een aantal machines; grond: er wordt onder andere zand en grind gebruikt. Alle productenfactoren gezamenlijk zorgen ervoor dat er uiteindelijk beton is. De consumenten die deze productiefactoren leveren, ontvangen hiervoor dus inkomen. Zij raken vaak een deel van hun inkomen kwijt doordat zij belasting moeten betalen aan de overheid. Van het geld dat overblijft, geven de consumenten het grootste deel uit aan het kopen van goederen (consumptiegoederen) en diensten. Het bedrag dat dan - eventueel - overblijft, zijn de besparingen; consumenten sparen om in de toekomst bepaalde doelen te realiseren. Ook hierbij spelen financiële instellingen een belangrijke rol. 1.1.3 Financiële producten en economische kringloop In hoofdlijnen bieden financiële instellingen drie producten aan die direct voortvloeien uit de economische kringloop: Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 3 Wft - Basis • betaalrekeningen. De consument of onderneming (producent) kan via een dergelijke rekening geld ontvangen en weer opnemen om te besteden; spaar- en beleggingsproducten. De consument of onderneming (producent) kan overschotten bewaren en rendabel maken door gebruik te maken van deze producten; kredieten. De consument of ondernemer (producent) kan geld lenen als zij geld tekort hebben om bepaalde uitgaven te kunnen doen. • • Daarnaast bieden financiële instellingen verzekeringsproducten aan. De verzekeringsproducten vloeien niet rechtstreeks voort uit de economische kringloop. Verzekeringen zorgen voor financiële zekerheid bij de consumenten. De producten die rechtstreeks voortvloeien uit de economische kringloop, zorgen er dus voor dat het geld van de consumenten of producenten terechtkomt bij andere producenten of andere consumenten. Besparingen door sectoren met een geldoverschot worden dus via financiële instellingen doorgesluisd naar sectoren met een geldtekort. De markt waarop dit doorsluizen plaatsvindt noemen we ook wel de vermogensmarkt. 1.2 DE OMGEVING VAN DE FINANCIEEL DIENSTVERLENER De financieel dienstverlener heeft met veel partijen te maken. In onderstaand overzicht treft u deze partijen aan. Klachteninstituut College Deskundigheid Opleidings- en exameninstituten Klanten (consumenten) Financiële Dienstverlening (CDFD) ) Financieel dienstverlener Andere financieel dienstverleners Brancheorganisaties Toezichthouder(s) De Nederlandsche Bank (DNB) Europese Centrale Bank (ECB) De financieel dienstverlener en zijn omgeving Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 4 Wft - Basis In dit hoofdstuk komen alle partijen aan bod waarmee de financieel dienstverlener te maken heeft. We beginnen met de klant (consument). 1.3 CONSUMENT/KLANT Een consument is een eindgebruiker van goederen of diensten. Met andere woorden: een consument is de persoon die goederen of diensten koopt zonder de intentie te hebben deze te verkopen of te verwerken voor de verkoop. Een klant is een andere benaming voor consument. Het woord klant is in het algemeen concreter. Er wordt ook wel gezegd dat de klant een consument is met een „gezicht‟. De klant is dus een bepaalde persoon. Een consument is meer een algemeen begrip. Producenten maken producten en verkopen deze producten. Een financieel product wordt vaak aangeduid met de term „financiële dienst‟. Het is immers geen tastbaar product. Daarom spreken we binnen de financiële dienstverlening ook niet van de „producenten‟. De term „aanbieders‟ is gebruikelijker. Voorbeelden van aanbieders van financiële producten zijn banken en verzekeraars. Voorbeeld Frans sluit een verzekering af bij verzekeraar X. Frans is de klant. De verzekeraar is de aanbieder van financiële producten. Het financiële product dat Frans aanschaft is een verzekering. 1.4 (ANDERE) FINANCIEEL DIENSTVERLENERS In hoofdlijnen onderscheiden we drie soorten financieel dienstverleners: • aanbieders. Dit zijn dienstverleners die producten ontwikkelen en deze producten aanbieden aan de klant. Een voorbeeld van een aanbieder is een verzekeraar of bank. • bemiddelaars. Deze groep financieel dienstverleners ontwikkelt geen producten, maar verkoopt de producten van de aanbieders. Bemiddeling is erop gericht dat er een overeenkomst tot stand komt tussen een consument en een aanbieder. Een voorbeeld van een bemiddelaar is een assurantietussenpersoon. • adviseurs. Adviseren verschilt van bemiddelen doordat adviseren zich beperkt tot het contact leggen tussen consument en aanbieder. Bij advies zal de consument zelf meer initiatief moeten nemen. Een voorbeeld van een adviseur is een onafhankelijke financiële planner die zich beperkt tot het schrijven van een advies, maar geen producten verkoopt. Tussen aanbieders en bemiddelaars is uiteraard altijd contact. Dit is bij adviseurs anders. Er zal wel eens contact zijn tussen adviseurs en aanbieders, maar noodzakelijk is dit niet. Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 5 Wft - Basis 1.5 TOEZICHTHOUDERS OP DE FINANCIËLE INSTELLINGEN Financiële instellingen hebben de plicht om goed voor hun klanten te zorgen: zij moeten bij de advisering in het belang van de klant te handelen. Het handelen in het belang van de klant kan op gespannen voet staan met het in rekening brengen van provisies. De adviseur kan namelijk zijn eigen belangen belangrijker vinden dan die van de klant. Voor de bescherming van de klanten zijn verschillende organisaties verantwoordelijk. Deze organisaties worden toezichthouders genoemd. In onderstaande figuur wordt het toezicht op de financiële instellingen in hoofdlijnen uiteengezet. Strafrechtelijk Wettelijk Toezicht op de Functioneel financiële instellingen Niet-wettelijk Toezicht op financiële instellingen De taak van de toezichthouders is erop toe te zien dat de instellingen handelen in het belang van de klanten. De toezichthouders toetsen dit aan de hand van zogenoemde zorgplichtregels. In hoofdlijnen onderscheiden we zorgplichtregels die betrekking hebben op het: • wettelijke toezicht. Het wettelijke toezicht is gebaseerd op de geschreven wet. De toezichthouders en hun taken staan beschreven in de wetgeving. Onder het wettelijke toezicht vallen het: - functioneel toezicht. Het functionele toezicht heeft betrekking op het functioneren van het financiële stelsel; - strafrechtelijk toezicht. Het strafrechtelijke toezicht controleert op strafrechtelijke feiten; • niet-wettelijke toezicht. Dit is toezicht dat niet is vastgelegd in de wet. De branche van financieel dienstverleners heeft naast de wettelijke regels ook zelf regels opgesteld. 1.5.1 Functioneel toezicht Het hiernavolgende figuur geeft een overzicht van het functioneel toezicht op financiële instellingen. Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 6 Wft - Basis Minister van Financiën: hoofdverantwoordelijk voor functioneren financiële stelsel Autoriteit Financiële Markten (AFM): De Nederlandsche Bank (DNB): prudentieel toezicht systeemtoezicht gedragstoezicht Functioneel toezicht De Minister van Financiën is de hoofdverantwoordelijke voor het functioneren van het financiële stelsel. Dit heet, zoals we al eerder aangaven, het functioneel toezicht. Het daadwerkelijke toezicht op het financiële stelsel wordt uitgevoerd door DNB en de AFM. Het functioneel toezicht op de financiële instellingen kent verschillende vormen van toezicht. Deze vormen zijn: • gedragstoezicht. Dit is het toezicht op het gedrag van de financieel dienstverlener ten opzichte van de consument. Gedragstoezichthouder is de AFM; • prudentieel toezicht. Het prudentieel toezicht richt zich vooral op het voorkómen van faillissementen van financiële instellingen. Prudentieel toezichthouder is DNB; • systeemtoezicht. Dit toezicht is gericht op de stabiliteit van het financiële systeem als geheel. Het systeemtoezicht hangt nauw samen met het prudentieel toezicht. Dit is de reden waarom DNB ook systeemtoezichthouder is. Voorts zijn de AFM en DNB beide belast met het integriteitstoezicht, het toezicht op een integere bedrijfsvoering. In hoofdstuk 6 komen we hierop terug. Gedragstoezicht De AFM is de gedragstoezichthouder op de financiële markten in Nederland. Dit betekent dat de AFM erop moet letten of bedrijven en personen die werkzaam zijn op de financiële markten, zich houden aan de wetten en regels. Op de financiële markten opereren financiële ondernemingen zoals banken, verzekeraars, vermogensbeheerders, pensioenfondsen en assurantietussenpersonen. Deze ondernemingen hebben dus te maken met het gedragstoezicht van de AFM. Voorbeeld De AFM legt een boete op van € 24.000 aan assurantietussenpersoon X te Zaltbommel. De boete is opgelegd omdat assurantietussenpersoon X, bij de acceptatie van aanvragen voor consumptief krediet beoordelingscriteria hanteerde die onvoldoende gericht waren op het voorkómen van overkreditering. Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 7 Wft - Basis De belangrijkste taken van de AFM zijn: • toezicht op de financiële dienstverlening aan consumenten. Financieel dienstverleners zijn bedrijven en personen die actief zijn als bemiddelaar, adviseur of aanbieder van financiële producten. Voorbeelden van financiële producten zijn: kredieten, spaarrekeningen en verzekeringen. Financieel dienstverleners moeten handelen in het belang van hun klant. Zij moeten aan de klant juiste, begrijpelijke en niet-misleidende informatie verstrekken. De AFM ziet er dus op toe dat dienstverleners dergelijke informatie verstrekken. Daarnaast moeten dienstverleners aan bepaalde voorwaarden voldoen, willen zij een vergunning van de AFM krijgen of behouden. Zonder vergunning is het niet mogelijk in financiële producten te bemiddelen of financiële producten verkopen. Ook ziet de AFM er op toe dat de financieel dienstverlener de regelgeving met betrekking tot de financiële bijsluiter nakomt. De financiële bijsluiter moet ervoor zorgen dat de klant financiële producten kan vergelijken. Op de financiële bijsluiter komen we in hoofdstuk 6 terug; • toezicht op de handel in effecten. Financiële ondernemingen die op de beurs in effecten handelen, moeten zich aan bepaalde regels houden. Er zijn dus regels voor onder meer bedrijven die in effecten handelen en effecten uitgeven en accountants die de boekhouding van deze bedrijven controleren. Daarnaast houdt de AFM toezicht op het handelen met voorkennis. Voorkennis wil zeggen dat een consument koersgevoelige informatie heeft die niet voor iedereen bekend is. Een consument mag geen aandelen kopen of verkopen als hij hierover voorkennis heeft. Met andere woorden: handelen met voorkennis is verboden. Voor financieel dienstverleners die onder de Wft vallen, is het van belang: • een goed overzicht te krijgen van de verschillende Wft-normen; • te toetsen welke normen hun bedrijfsvoering raken; en • te toetsen of ze aan de voornoemde normen voldoen. Om deze reden heeft de AFM een digitaal Wft-self assessment ontwikkeld. Financieel dienstverleners moeten elk jaar een self assessment invullen. Het self assessment bestaat uit een digitale vragenlijst. Door het invullen van deze lijst toetst de dienstverlener zijn bedrijfsvoering. De financieel dienstverlener beoordeelt of hij aan alle wettelijke toezichteisen voldoet. Het voldoen aan de wettelijke toezichtvereisten noemen we ook wel Wft-compliance. Op basis van de uitkomsten stuurt de AFM een adviesrapport met aandachtspunten en tips. Het self assessment heeft drie doelen: • vaststellen voldoen wettelijke eisen. De financieel dienstverlener stelt aan de hand van het assessment vast of zijn bedrijfsvoering voldoet aan een selectie van wettelijke eisen. Vervolgens kan hij, waar nodig, zijn bedrijfsvoering aanpassen; • het geven van praktische handvatten. De dienstverlener krijgt, door het invullen van het self assessment, handvatten hoe hij zijn bedrijfsvoering moet aanpassen; Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 8 Wft - Basis • uitvoeren van het toezicht. Een self assessment levert het AFM informatie op waarmee de AFM haar toezicht uitvoert. De AFM werkt samen met DNB. Beide organisaties hebben toezichthoudende taken. Waar de AFM dus meer let op het gedrag van de financieel dienstverleners, kijkt DNB, door prudentieel- en systeemtoezicht, meer naar de cijfers. Prudentieel toezicht DNB maakt zich sterk voor een betrouwbaar financieel stelsel waarin instellingen hun verplichtingen nakomen. Het stelsel is erop gericht dat een financiële onderneming altijd aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. Het prudentieel toezicht beoogt het risico van faillissement te verkleinen. Onder het prudentieel toezicht valt het solvabiliteits- en liquiditeitstoezicht. Voorbeeld In het kader van het prudentieel toezicht controleert DNB de omvang en de samenstelling van de technische voorzieningen van verzekeraars. Verzekeraars houden deze technische voorzieningen aan om de verzekerde uitkeringen te kunnen voldoen. Binnen het kader van het prudentieel toezicht maakt DNB onderscheid in: • kredietinstellingen; • verzekeraars; • pensioenfondsen; • effecten- en beleggingsinstellingen; en • grenswisselkantoren. Tussenpersonen en bemiddelaars vallen niet onder het prudentieel toezicht. Het prudentieel toezicht noemen we ook wel het bedrijfseconomisch toezicht. Voorbeeld Assurantiekantoor Nico bemiddelt in levensverzekeringen, onder andere voor verzekeraar X. Assurantiekantoor Nico valt niet onder het prudentieel toezicht, aangezien de klanten van Assurantiekantoor Nico geen financiële nadelen ondervinden bij een faillissement van het assurantiekantoor. De gelden binnen de verzekeringen die zijn afgesloten via Assurantiekantoor Nico, zijn immers verzekerd bij verzekeraar X. De verzekeringsportefeuille van Assurantiekantoor Nico wordt bij een faillissement overgedragen aan een ander assurantiekantoor. Verzekeraar X valt wel onder het prudentieel toezicht van DNB. Mocht verzekeraar X failliet gaan, dan zijn de klanten van deze verzekeraar hun gelden binnen de levensverzekeringen namelijk kwijt. Het prudentieel toezicht hangt nauw samen met het systeemtoezicht. De financiële wereld is een netwerk van banken, verzekeraars, pensioenfondsen en beleggingsinstellingen. Door fouten of door kwade opzet kunnen financiële instellingen zelf in problemen komen en daardoor ook anderen in problemen brengen. Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 9 Wft - Basis Systeemtoezicht De zorg voor stabiliteit van het financiële stelsel is een kerntaak van DNB. Deze kerntaak noemen we ook wel het systeemtoezicht. Het doel van het systeemtoezicht is het voorkomen van zogenoemde systeemrisico’s. Systeemrisico‟s zijn problemen binnen een financiële instelling of markt die leiden tot een economisch verlies of tot het verlies van vertrouwen in het financiële stelsel. Met andere woorden: het systeemrisico is dus het risico dat problemen bij een deelnemer aan het systeem doorwerken naar andere onderdelen van de financiële sector. In dat geval is er sprake van een domino-effect. Voorbeeld Bank Z gaat failliet. Deze bank neemt deel aan een betaalsysteem. Hierdoor kan deze bank zijn verplichtingen aan de andere deelnemers van het systeem niet nakomen. Het risico bestaat dat andere deelnemers daardoor ook in de problemen komen en zelfs failliet gaan. De invulling van het systeemtoezicht heeft onder andere betrekking op: • het systematisch analyseren en monitoren van de stabiliteit van het financiële systeem als geheel; • het overzicht op het betalingssysteem; • het monetaire beleid; en • de stabiliteit van de financiële instellingen. 1.5.2 Strafrechtelijk toezicht Het Openbaar Ministerie en de opsporingsdienst van de Belastingdienst (FIODECD) zijn de strafrechtelijke toezichthouders. Deze toezichthouders controleren of financiële instellingen zich schuldig maken aan strafbare feiten. Voorbeelden van strafbare feiten zijn: fraude en het witwassen van geld. Voorbeeld Opsporingsdienst FIOD-ECD is gestuit op grote fraude bij beleggingen in onroerend goed in Italië. Er zijn vier doorzoekingen verricht in Amsterdam en Hilversum, waarbij twee verdachten zijn aangehouden. Aanleiding voor het onderzoek was een aangifte van de AFM wegens vermoedelijke fraude en oplichting door het bedrijf X. 1.5.3 Niet-wettelijk toezicht Het niet-wettelijke toezicht duiden we aan met de term zelfregulering. Zelfregulering is een pakket van afspraken dat de branche met elkaar is overeengekomen. Deze afspraken zorgen ervoor dat de branche haar maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt. Zelfregulering heeft een aantal belangrijke voordelen boven wetgeving, zowel vanuit het perspectief van de overheid als vanuit het perspectief van het te reguleren bedrijfsleven. Lindenhaeghe, januari 2012 s3067-020 10 Wft - Basis