Taal: Hfst 1: Duidelijke en correcte woorden

advertisement
Taal:
Hfst 1: Duidelijke en correcte woorden:
§1.1: Woordkeus en tekst:
Bij zakelijke teksten schrijven moet je op een aantal punten letten:
 Gebruik zakelijke taal.
 Gebruik een neutraal perspectief, niet persoonlijk. Gebruik dus geen ‘ik’ of ‘mijn’
en spreek ook de lezer niet aan mij ‘jij’ of ‘uw’. Dit mag wel bij een voorwoord of
een reflectieverslag.
§1.2: Duidelijke woordkeus:
Richtlijnen voor de juiste woordkeuze zijn:
 specifieke formulering: geef namen als je die hebt in plaats van ‘wat mensen’.
 Geen vage woorden, zoals: ‘dingen’, ‘over een tijdje’.
 Geen overbodige woorden. Bekend voorbeeld is: in een bepaald deel van Afrika.
 Voorzetsels i.p.v. voorzetselcombinaties: omdat is beter dan in verband met de
omstandigheid dat / door in plaats van ten gevolgen van.
 Positieve formulering wordt beter begrepen dan negatieve formuleringen.
§1.3: Correcte woordkeus:
Natuurlijk moet je ook de juiste woorden kiezen. Veel fouten worden gemaakt in woorden
die op elkaar lijken of een soort gelijke betekenis hebben. Andere fouten zijn:
 Tautologie: twee keer hetzelfde zeggen: Dat is overbodig en niet nodig.
 Pleonasme: een eigenschap van iets geven dat vanzelfsprekend is: ronde circkels.
 Verhaspeling: twee woorden combineren, zoals: uitprinten (Het is printen en
uitdraaien) of nachecken (Het is nakijken en checken). Of twee formuleringen: ik
irriteer me aan (moet zijn: ‘ik irriteer me’ of ‘ik erger me aan’). Of voorzetsels: de
oorzaak voor (moet zijn: de oorzaak van).
§1.4: Juiste woordvormen:
De meeste verwarring bij de keuze van de woordvormen zijn:
 hen / hun:
hun: gebruik je bij een meewerkend voorwerp,
hen: gebruik je bij een lijdend voorwerp of een voorzetsel.
 u / uw:
u:
persoonlijk voornaamwoord: Hoe gaat het met u?
uw: bezittelijk voornaamwoord: Is dat uw tas?
 alle / allen:
alle: verwijst naar mensen:
alle mensen komen
allen: verwijst naar zaken:
allen worden geroepen
 een aantal is/zijn Beide gevallen zijn officieel goed, maar meestal wordt er wel
een voorkeur gegeven:
- Als de pv snel na het onderwerp volgt: enkelvoud
Een aantal studenten heeft het te laat ingeleverd.
- Als er een bijzin wordt gebruikt:
meervoud
Een alinea kun je zien als een verzameling zinnen die
informatie geven over een thema.
 een van de …
Bij een constructie met ‘een van de …’ moet je een meervouds
persoonsvorm gebruiken:
Hij was één van de eersten die inzagen dat er met internet veel
geld te verdienen viel.
 verwijswoorden: Bij verwijzingen naar onzijdige woorden gebruik je dat:
NIET: Het wijzigingsvoorstel wat is ingediend,
Maar: Het wijzigingsvoorstel dat is ingediend.
Bij verwijzingen naar mannelijke woorden gebruik je zijn:
NIET: Het kabinet heeft haar voornemens …
Maar: Het kabinet heeft zijn voornemens …
§1.5: Woordkeus en woordenschat:
Andere fouten die veel gemaakt worden hebben te maken met een gebrek aan
woordenschat. Fouten die je dan ziet zijn:
 Lange omschrijvingen
 Een te formeel synoniem
 Verkeerde spreekwoorden: We zitten in een visuele cirkel (Moet zijn: vicieuze).
 Gebrek aan vaktaal.
Hfst 2: Spelling:
§2.1: Afleidingen:
ver het algemeen schrijven we woorden zo veel mogelijk aan elkaar. Er zijn 2 uitzonderingen:
 een trema bij klinkerbotsingen:
gecreëerd
 een apostrof na en afkorting en een koppelteken ervoor:
AOW’er, ge-sms’t
Regels voor bijvoeglijke naamwoorden zijn:
 eindigt bij de-woorden altijd op een –e:
de leuke man
 eindigt bij stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden op –en
de houten vloer
 eindigt bij het-woorden na een bepaald lidwoord of voornaamwoord op –e
het lieve meisje
 krijgt geen toevoegingen bij het-woorden zonder bepaald lidwoord of
voornaamwoord:
een lief meisje
§2.2: Samenstellingen:
Veel woorden worden aan elkaar geschreven. Dit gebeurt o.a. wanneer daardoor de
betekenis duidelijker wordt:
vreemde valutaresultaten Geeft weer dat de resultaten raar zijn.
vreemdevalutaresultaten
Geeft aan dat het om buitenlandse valuta gaat.
Bij samenstellingen kan er een koppelteken voorkomen, dat is wanneer:
 Wanneer er twee dezelfde klinkers na elkaar komen: gala-avond
 Wanneer er twee verschillende klinkers na elkaar komen die samen een
tweeklank kunnen vormen:
diepte-investering
 Wanneer er een enkele letter, teken of cijfer voor staat:%-teken, 21-jarige.
 Wanneer het begint met een initiaalwoord: een woord dat bestaat uit de
beginletters van een groter woord:
pc-gebruik
 Bij een samenstelling van twee gelijkwaardige delen: bachelor-masteropleiding
 Bijzondere woorddelen: niet-, non-, oud-, ex-, kandidaat-, interim- en collega-.
 Bij groepen en publicaties die een persoonsnaam dragen:
regering-Bush
 in samenstellingen met zijn:
anders-zijn
 Na woorden met een van oorsprong Frans achtervoegsel:
minister-president
 Samengestelde Aardrijkskundige namen:
Baarle-Nassau, Limmel-Zuid
Woorden kunnen ook worden verbonden met een tussen-n. Deze schrijf je WEL als:
 Als het eerste deel een zelfstandig naamwoord is dat een meervoud heeft op –n:
krant  kranten,
dus: krantenartikel
 Als het eerste deel een zelfstandig naamwoord is dat niet eindigt op een
toomloze –e en een meervoud heeft op –n en op –s:
leraar  leraars / leraren
dus: lerarenkamer
 Als het eerste deel een vrouwelijk zelfstandig naamwoord is dat wordt gevormd
door een mannelijke woord + e:
studente (= student + e)
dus: studentenkamer
De tussen-n gebruik je NIET, wanneer:
 Als het eerste woord een zelfstandig naamwoord is dat eindigt op een stomme e
en een meervoud heeft op –s, of op –s en op –en:
horloge  horloges
dus: horlogebandje
 Als het eerste deel geen meervoud heeft:
tarwe, heeft geen meervoud
dus: tarwebrood
 Als het eerste deel een zelfstandig naamwoord is waar er maar 1 van is:
koningin, die hebben we maar één: Koninginnedag
 Als het geheel een bijvoeglijk naamwoord is waarvan het eerste deel alleen
versterkend werkt, zoals boordevol
 Als het een versteende uitspraak is, zoals: ruggespraak.
Er zijn ook gevallen waarbij je een tussen-s schrijft. Dit kun je het beste op je eigen gevoel
doen: wanneer je een ‘s’ hoort, schrijf je hem ook. Bij twijfel kun je kijken naar enkele regels
 WEL: als het woord eindigt op –ing, -heid, -teit
 WEL: als het eerste deel en beroepsaanduiding is die eindigt op –aar, -er, -ier
 NIET: als het eerste deel een werkwoord is
 NIET: als het eerste een niet-ingeburgerd buitenlands woord
§2.3: Hoofdletters:
Hoofdletter gebruik bij zinnen:
 Aan het begin van een gezin
 Wanneer de zin begint met apostrof, krijgt het tweede woord een hoofdletter.
 Ook citaten en korte zinnetjes als ‘Hoogachtend’ beginnen met een hoofdletter.
 Wanneer de zin begint met een cijfer of symbool, geen hoofdletter.
 Geen hoofdletter na een dubbele punt of punt komma.
Hoofdletter gebruik bij namen:
 Namen, ook van geestelijke en van abstracte personen Jan Modaal
 Voorvoegsels schrijf je alleen met een hoofdletter als er geen voornaam of
voorletter aan vooraf gaat:
mevrouw De Graaf
mevrouw S. de Graaf
 Afleidingen van namen hebben ook een hoofdletter:
Harry Potterfilm.
 NIET als het woord niet aan de naam doet denken:
sint-bernardshond
 Ook NIET bij gebruiksvoorwerpen:
een colbert
 Maar weer wel als het voorwerp artistiek is:
een Rembrandt
Hoofdletter gebruik bij zelfstandige naamwoorden:
 WEL: bij namen van organisaties, afdelingen, bouwwerken, publicaties en films
Uitzonderingen: als het merk een soortnaam is geworden (aspirine),
algemene afdeling (miniserie).
 WEL: bij aardrijkskundige namen, talen, dialecten, volkeren en culturen.
Uitzonderingen: als de naam niet meer naar een specifieke plaats
verwijst (afhaalchinees).
 WEL: bij namen van feesten, feestdagen en historische gebeurtenissen (Kerstmis)
Uitzonderingen: informele aanduidingen (kerst), samenstellingen
(kerstboom), historische perioden (middeleeuwen), culturele, artistieke
en religieuze stromingen (rooms-katholiek).
 WEL: als het woord begint met een letter (T-shirt)
§2.4: Werkwoorden:
Persoonsvorm tegenwoordige tijd (p.v.t.t.)
 Ik of je = jij achter de p.v.
=
stam
 Meervoud
=
stam +en
 Anders
=
stam +t
Persoonsvorm verledentijd (p.v.v.t)
 Sterke werkwoorden:
=
klank veranderering
 Zwakke werkwoorden:
- Enkelvoud:
 stam + te / de
- Meervoud:
 stam + ten / den
Laatste letter stam in ’t kofschip
 stam + te(n),
Niet in ‘t kofschip
 stam + de(n)
Voltooid Deelwoord: (VD)
 begint met ge- / be- / ver- / …
 eindigt op –d / -t / -en
Onvoltooid Deelwoord (OD)
 hele werkwoord + d
Lopend ging hij verder
Engelse Werkwoorden:
 Nederlandse spelling, behalve:
- Bij problemen met herkenning  + e , bijvoorbeeld:
barbecuen: ik barbecue – barbecuede – gebarbecued
breakdancen: ik breakdance – breakdancete – gebreakdancet
- Bij de regels met ’t kofschip, geldt ook de letter ‘x’’
§2.5: Woordgeslacht:
ONZIJDIG:
MANNELIJK
VROUWELIJK
Verkleinwoorden
Mannelijke personen,
afgeleid van werkwoord,
op –ing, of –st
Op –isme / -asme /
Zelfstandig gebruikte
-ment / -um
werkwoordsstammen,
En op –heid, -nis, -schap, de, -te, -ij, -erij, -arij, -enij,
Namen van landen, talen,
Op –aar, -aard, -er, -erd
-ei, -tie, -logie, -sofie, windrichtingen, spelen en
agogie, -iek, -ica, -theek, metalen
teit, -tuur, -suur, -ade, ide, -ode, -ude, -age, -ine,
-se, -sis, -xis en -tis
Hfst 3: Duidelijke en correcte zinnen:
§3.1: Lange zinnen en duidelijkheid:
Lange zinnen zijn vaak moeilijk te begrijpen, omdat:
 je dan te veel informatie tegelijk krijgt.
richtlijn: zinnen niet langer dan 2 regels maken.
 informatie dan vaak in de verkeerde volgorde gegeven wordt.
tip: begin niet met een bijzin, maar begin met het belangrijkste
 de informatiestroom te vaak wordt onderbroken.
gebruik zo min mogelijk onderbrekingen met bijvoorbeeld haakjes of bijzinnen.
§3.2: Veelgemaakte fouten in lange zinnen:
Lange zinnen kloppen vaak grammaticaal niet, mede doordat de schrijver aan het einde van
de zin niet meer weet hoe hij is begonnen. Een bekend type fout is de congruentiefout: de
persoonsvorm en het onderwerp moeten in hetzelfde getal staan (enkelvoud of meervoud).
§3.3: Korte zinnen en duidelijkheid:
Je kunt op verschillende manieren korte zinnen verduidelijken door ze te verbinden:
 Herhalen van het onderwerp
 Verwijzingen met dit, dat, etc.
 Binders, zoals: En ook, daarnaast, ondertussen, terwijl, daarna, etc.
§3.4: Veelgemaakte fouten in korte zinnen:
Er kan onduidelijkheid ontstaan doordat bijzinnen als een aparte zin worden geschreven of
doordat er geen verwijzingen en binders in de zinnen worden gebruikt. Daarnaast zijn er ook
een aantal veel voorkomende fouten in woordkeuze:
 omdat / doordat:
omdat: geeft een reden aan
Ik ga niet naar België, omdat ik me daar niet thuis voel.
doordat: geeft een oorzaak aan
Doordat het regende ben ik te laat gekomen.
 mits / tenzij:
mits: geeft een voorwaarde aan
Je mag mijn iPod lenen, mits je er niks geks mee doet.
tenzij: geeft een voorbehoud aan
Je mag hem niet lenen, tenzij ik jou scooter mag lenen.
 groter als / dan:
als: als er een overeenkomst is.
Ik ben even groot als jij.
dan: als er een verschil is.
Ik ben groter dan jij.
Fouten komen ook voor door een verkeerde samentrekken. Je mag een deel van de zin
alleen weglaten wanneer het in dezelfde tijd, functie en betekenis staat als de rest van de
zin.
Mag wel bij:
Hij maakt nu zijn huiswerk en hij maakt zijn opdrachten.
Ajax speelt vanavond zijn wedstrijd, maar PSV speelt zijn wedstrijd pas
volgende week.
Mag niet bij: (Niet dezelfde betekenis:)
Hij maakt altijd zijn huiswerk en hij maakt graag een goede indruk.
Hfst 4: Leestekens:
§4.1: Leestekens op woordniveau:
Accenten:
- Om een woord meer nadruk te geven: Één dvd mag je kopen
- Om woorden op een bepaalde manier te laten uitspreken: café
Apostrof:
- tussen een meervouds ‘s’ en een klinker die lang wordt uitgesproken: collega’s
- na een bezitsvorm die al eindigt op een sisklank: Frit’s mand
- na een verkleinwoord dat eindigt op y’tje: first lady’tje
- afleiding van een afkorting, cijfer en/of letterwoord: hij msn’t, A4’tje
- als weglatingsteken: ’s avonds, zo’n
Trema:
- wanneer twee opeenvolgende klinkers verkeerd kunnen worden uitgesproken:
continuïteit, drieëntwintig. Hierop zijn uitzonderingen met een koppelteken:
 niet bij samenstellingen: zo-even
 niet op de a van –achtig: oranje-achtig
 niet na Griekse en Latijnse voorvoegsels: pre-industrieel.
 niet bij telwoorden met ‘half’: twee-en-een-half
Afbreekteken:
-
§4.2: Leestekens op zinsniveau:
Download