INHOUDSOPGAVE Deel 1 Spelling 1.0 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10 Inleiding .............................................................................................................................. 2 Werkwoordsvormen ........................................................................................................... 2 Meervoud van zelfstandige naamwoorden ......................................................................... 5 Tussenklank bij samenstellingen: 's' en 'e(n)' .................................................................. 7 Hoofdletters ....................................................................................................................… 8 Afbreken van woorden ...................................................................................................… 9 Koppelteken ...................................................................................................................… 10 Weglatingsstreepje .........................................................................................................… 11 Getallen ..........................................................................................................................… 11 Alle / allen ? ...................................................................................................................… 12 Wat vaak verkeerd gaat ..................................................................................................… 13 1 1.0 Inleiding Correcte spelling is in een aantal gevallen echt belangrijk. In je sollicitatiebrief bijvoorbeeld. Of in een artikel dat wordt gepubliceerd. Iemand die niet correct spelt, wekt de indruk slordig, onzorgvuldig te zijn, niet bereid de moeite te nemen op te zoeken wat de correcte spelling is, niet bereid een activiteit af te sluiten met een controle. Op gezette tijden vind je in de ingezonden-brievenrubriek korte artikelen waarin lezers zich beklagen over spelfouten. Zij ervaren spelfouten als verloedering van de taal, maar vooral als bewijs van onbetrouwbaarheid van de auteur. Hun redenering komt meestal neer op: als je niet eens weet hoe je het woord ................. spelt, hoe kun je dan verstand hebben van het onderwerp waarover je schrijft. Als je echt een boodschap hebt voor je lezer, verlies je in dit geval een deel van je publiek. De spellingscontrole in tekstverwerkingsprogramma’s spoort wel aardig wat fouten (meestal tikfouten) op, maar doet eigenlijk niets anders dan een woord vergelijken met alles wat zich in zijn voorraad woorden bevindt. Fouten in de werkwoordsvormen zijn bijna niet op te sporen, omdat ze veranderlijk zijn en aan de gemiddelde tekstverwerker niet is geleerd welke vorm hij moet kiezen: koste (koste wat het kost = hoe duur het ook moge zijn), kosten, kostte, kostten. Werkwoordsvormen die absoluut onmogelijk zijn, zal hij wel opsporen: wat heeft die auto gekosd, zij werdt gisteren opgebelt door haar nigt. De verklaring is simpel: deze vormen komen niet voor in de woordenlijst van de tekstverwerker. 1.1 Spelling van werkwoordsvormen In principe zijn er twee manieren om aan de correcte spelling van werkwoordsvormen te komen. De beste methode is de methode die jou de meeste goede resultaten oplevert. De eerste methode is een redeneerschema, waarbij je telkens uit twee mogelijkheden kiest en uiteindelijk bij de goede oplossing uitkomt. Het schema vind je op bladzijde 5en 6 De eerste keuze is altijd: is er sprake van een persoonsvorm? ja / nee. Veel spellingsproblemen verdwijnen als een schrijver het antwoord op deze vraag altijd goed heeft. De tweede methode is de analogiemethode. Bij onzekerheid over de spelling van een werkwoordsvorm vervang je het werkwoord door het werkwoord smurfen waaraan je makkelijk kunt horen hoe je het moet spellen het gebouw bevind ? bevindt ? zich op het marktplein. het gebouw smurf t zich op het marktplein. TEGENWOORDIGE TIJD: je hoort nu of er wel of geen t achter komt: hij loopt - hij smurft ; loop jij - smurf jij VERLEDEN TIJD: sterke werkwoorden: uitsluitend een d zwakke werkwoorden: stam + te(n) of de(n) Zij hield zich groot ; reed hij te hard? Zij pakte het niet! De gids leidde ons naar de top. 2 Twijfel? Kijk dan naar SCHoFTKiP: eindigt de stam van het werkwoord op een t , k , f , s , ch of p of hoor je aan het eind van de stam van het werkwoord (hele werkwoord minus -en: mixen, stam = mix) een S- klank, dan komt er te(n) achter de stam, in alle andere gevallen de(n). VOLTOOID DEELWOORD: zorg dat je dit herkent!! In de zin staat altijd een hulpwerkwoord zijn, hebben of worden. Zij is gestraft. Hij wordt gemarteld. Zij hebben gepijnigd. Voltooid deelwoord herkend? Langer maken en luisteren: Voorbeeld: gehoord langer: hoorde dus: gehoord Weet je het niet: juichte of juichde? Dan weer naar SCHoFTKiP kijken. SPECIALE GEVALLEN Onder andere door de invloed van de computer en nieuwe communicatiemiddelen en communicatievormen ontstaan nieuwe (werk)woorden die niet zelden uit het Engels komen: faxen, mailen, plannen, skippen, downloaden, timen. Als je dit soort werkwoorden in een Nederlandse tekst gebruikt, moet je ze als Nederlandse werkwoorden behandelen, maar afgaan op de laatste klank in de stam die je hoort (bij racen een s!). Dus: faxen, faxte, gefaxt downloaden, downloadde, gedownload timen, ik time, hij timet, timede, getimed (de e moet erin, om leesproblemen te voorkomen) racen, ik race, hij racete, geracet (S-klank!) plannen, plande, gepland BIJVOEGLIJK NAAMWOORD, gemaakt van een voltooid deelwoord Het vergrote sportterrein voldoet uitstekend. Let op: zo’n bijvoeglijk naamwoord maakt geen deel uit van het gezegde, is dus geen werkwoordsvorm. Je hoeft dus helemaal niet na te denken over ingewikkelde schrijfwijzen, maar je behandelt het als ieder ander bijvoeglijk naamwoord. Je schrijft het op de meest eenvoudige manier: de verbrede sloot verbreed - verbrede want breed - brede het verroeste slot verroest - verroeste want woest - woeste het gelande vliegtuig geland - gelande want blond - blonde het gewitte plafond gewit - gewitte want wit - witte TEGENWOORDIG DEELWOORD (ook wel: onvoltooid deelwoord) Er staat altijd -end aan het eind Huilend(e) liep het meisje naar haar moeder. Roepend, gillend, krijsend verzette de gevangene zich. 2 SPELLING VAN WERKWOORDSVORMEN PERSOONSVORM ? (verander de zin van tijd; de persoonsvormen veranderen mee) JA TEGENWOORDIGE TIJD STAM + regel STAM opschrijven IK in de zin? JA? Klaar JE=JIJ pal achter PV? JA? Klaar TWEE KEER NEE = STAM + T VERLEDEN TIJD SCHoFTKiP STAM opschrijven stamletter in de SCHoFTKiP? STAM + TE(N) stamletter niet in de SCHoFTKiP? STAM + DE(N) 3 PERSOONSVORM ? (verander de zin van tijd; de persoonsvormen veranderen mee) het is NEE of VOLT. DEELWOORD stamletter in de SCHoFTKiP? eindigt op t stamletter niet in de SCHoFTKiP? eindigt op d het is HELE WERKWOORD hele werkwoord opschrijven bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord wordt als bijvoeglijk naamw. geschreven: hard - (het) harde (ei) afgebrand - (het) afgebrande (huis) groot - (het) grote (boek) vergroot - (de) vergrote (foto) dik - (het) dikke (boek) gered - (de) geredde (man) 4 Oefening 1.1 Schrijf de correcte vorm op: 1. Gisteren (storten) de (branden) toren met een enorm kabaal in. 2. Voorbijgangers (draaien, o.v.t.) hun hoofd om voor de (verachten) verrader. 3. Het (kneden) deeg (worden, o.t.t.) tot bolletjes (rollen) 4. Zijn die bomen (omwaaien) of zijn ze (omkappen)? 5. Er (worden) precies een jaar geleden een aanslag (plegen) op de (haten) landvoogd. 6. Heb je je eten goed (kauwen) of heb je het zo maar (doorslikken)? 7. De jongens hebben (voetballen) met dat (verroesten) blikje. 8. (Huilen) kwam het ventje de klas binnen. 9. Wat hebben jullie (boffen) dat de buschauffeur heeft (wachten). 10. De heerlijk (kruiden) soep smaakte de (uithongeren) soldaten prima. 11. Heb jij je geld al (tellen) of heb je het zo maar in je spaarpot (stoppen)? 12. Ik (aanvaarden, o.t.t.) jouw plan, het zal onmiddellijk worden (uitvoeren). 13. (Worden, o.t.t.) jij daar nou ook zo beroerd van? 14. Ik (geloven, o.v.t.) niet dat de stad zich nog zou (uitbreiden). 15. De (misleiden) koper dacht dat hij een Van Gogh had (aanschaffen). 16. (Antwoorden, o.v.t.) hij gisteren ook al verkeerd? 17. Het (gebeuren, o.t.t.) vaak dat die leraar zich (beledigen) voelt. 18. (Hinneken) liep de merrie op het veulen toe. 19. De (verontrusten) ouders hadden al enige malen de politie (bellen). 20. Op dat drukke kruispunt (gebeuren o.t.t.) wel drie keer in de week een ongeluk, het (worden) tijd dat de gemeente daar eens aandacht aan (besteden) 1.2 Meervoud van zelfstandige naamwoorden We schrijven -en in het meervoud: 1. Als een zelfstandig naamwoord op -ie eindigt en de klemtoon valt op deze laatste lettergreep. Voorbeelden: melodie - melodieën; knie - knieën (let erop dat het trema op de tweede e komt) 2. Als een zelfstandig naamwoord eindigt op de onbeklemtoonde lettergreep -it , -ik , -es , -et Onthoud de voorbeelden: kieviten, monniken, dreumesen, lemmeten 3. Als een zelfstandig naamwoord eindigt op -ee Voorbeelden: fee - feeën; idee - ideeën (uitzonderingen op deze regel: woorden als dominees) We schrijven -n in het meervoud: Als het zelfstandig naamwoord op -ie eindigt en de klemtoon niet op deze laatste lettergreep valt. Voorbeelden: bacterie - bacteriën; evangelie - evangeliën (let ook hier op de plaats van het trema) 5 We schrijven -s in het meervoud: 1. Als het zelfstandig naamwoord eindigt op: -e, -é, -ee, -eu, -ue, -ui, -eau Voorbeelden: horloges, cafés, dictees, milieus, tenues, etuis, bureaus 2. Bij sommige zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ie Voorbeelden: tralie - tralies; vakantie - vakanties We schrijven 's in het meervoud: Als het zelfstandig naamwoord eindigt op: -a, -i, -o, -u, -y Voorbeelden: mama's, ski's, piano's, paraplu's, hobby's Er zijn ook nog enkele bijzondere meervoudsuitgangen: 1. Oorspronkelijk vreemde woorden op -icus krijgen in het meervoud -ici Voorbeelden: medicus - medici ; technicus - technici 2. Oorspronkelijk vreemde woorden op -um krijgen in het meervoud -a of -s Voorbeelden: museum - museums / musea jubileum - jubileums / jubilea 3. Sommige woorden hebben een afwijkend meervoud Voorbeelden: Engelsman - Engelsen; timmerman - timmerlui / timmerlieden 4. De eindletter in Nederlandse woorden wordt in het meervoud z bij woorden die op een s eindigen Voorbeelden: baas - bazen; hof - hoven 5. De eindletter in Nederlandse woorden wordt in het meervoud v bij woorden die op een f eindigen Voorbeelden: boef - boeven; graaf - graven 6. In vreemde woorden blijft de f Voorbeelden: fotograaf - fotografen; hiëroglief - hiërogliefen We kennen veel Italiaanse woorden op een –o in onze taal. Die woorden hebben vooral met banken, post en muziek te maken. Je mag die woorden op twee manieren schrijven. porto - porti / porto’s saldo - saldi / saldo’s tempo - tempi / tempo’s Bij afkortingen schrijf je ‘s. cd - cd’s tv - tv’s wc - wc’s Maar: taal is levend blad – bladen stad – steden blad – bladeren Oefening 1.2 Zet onderstaande zelfstandige naamwoorden in het meervoud: 1. perzik 6. categorie 11. etalage 2. cadeau 7. aquarium 12. zeeman 3. collega 8. taxi 13. neerlandicus 4. fiasco 9. ree 14. executie 5. penalty 10. attaché 15. accu 6 pad – padden 1.3 Tussenklank bij samenstellingen: ‘s’ , ‘e’, ‘en’ Als twee woorden worden samengevoegd, spreken we van een samenstelling. Meestal levert de schrijfwijze van zo'n samenstelling geen problemen op. Soms moeten er echter tussen de twee samengevoegde woorden één of meer letters worden geplaatst. Voorbeelden: pruim-en-boom; blind-e-darm; dorp-s-straat Basisregel: zelfstandig naamwoord + zelfstandig naamwoord: gebruik tussenklank ‘en’ Voorwaarde voor de basisregel • het eerste zelfstandig naamwoord van de samenstelling heeft alleen een meervoud op -en dus kip (meervoud: kippen) + hok = kippenhok pan (meervoud: pannen) + koek = pannenkoek maar keuze (meervoud: keuzen/keuzes) + pakket = keuzepakket waarde (meervoud: waarden/waardes) + vermindering = waardevermindering Tussenklank ‘e’ • Als het eerste zelfstandig naamwoord geen meervoud heeft tarwe dus tarwekorrels rogge dus roggebroden rijst dus rijstevlaaien eer dus ereboog • Als het eerste zelfstandig naamwoord ook een meervoud op -s heeft gedaante, meervoud: gedaanten/gedaantes, dus: gedaanteverandering bede, meervoud: beden/bedes, dus: bedevaart • Als van het eerste zelfstandig naamwoord maar één exemplaar bestaat dus: zonnestraal, maneschijn Koninginnedag (als daarmee bedoeld wordt: de Nederlandse koningin) maar: koninginnenjurken zijn vaak unieke kledingstukken • Als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is rodekool, blauweregen • Als de samenstelling als geheel een bijvoeglijk naamwoord is en het eerste deel een versterking is van het tweede deel: beregoed, reuzeleuk • Als een woord niet meer ervaren wordt als samenstelling: paddestoel, elleboog 7 Tussenklank ‘s’ 1. Als we deze -s- horen Voorbeelden: zonsopgang, dorpsplein 2. Als we de -s- niet kunnen horen, omdat het tweede deel van de samenstelling met een sisklank (s, z, ch) begint, gebruiken we de analogiemethode: het is dorp-s-kerk, dus ook dorp-s-straat Voorbeelden: personeelschef, stadsschouwburg Oefening 1.3 Maak van onderstaande woorden steeds een samenstelling: 1. hond - asiel 6. bed - laken 2. stad - ziekenhuis 7. klas - leraar 3. berk - bos 8. gedachte - gang 4. geboorte - cijfer 9. koning - zoon 5. den - boom 10. vos - jacht 11. roos - struik 12. bril - glazen 13. oorlog - schip 14. knorre - pot 1.4 Hoofdletters We schrijven een hoofdletter: 1. Aan het begin van een zin maar als deze begint met 's, 't, 'k, 'n, begint het volgende woord met de hoofdletter. Voorbeelden: 's Avonds; 't Hagelde; 'k Zou het niet weten; 'n Klier van een jongen Als deze begint met een getal, begint het volgende woord met de hoofdletter. Voorbeelden: 31 Jongens hadden het gezien; 37 Boeken had zij gelezen 2. Bij eigennamen of bij van een eigennaam afgeleide woorden Voorbeelden: Jan-Pieter; het Brabants dialect; meneer De Vries; mevrouw In het Veld; Zuid-Amerika; Zuid-Amerikaans; Oost-Vlaams 3. Namen van talen, kranten, tijdschriften, schilderijen; titels van boeken Voorbeelden: onze leraar Duits De Telegraaf ; Vrij Nederland De Nachtwacht Heere Heeresma schreef Een dagje naar het strand 4. Na een dubbele punt, als iemand begint te spreken (directe rede) Voorbeeld: Hij zei: “Vannacht vroor het.” 5. Na een briefaanhef (ondanks de komma!) Voorbeeld: Geachte heer, Zoals u in uw laatste brief schreef, … Probleemgevallen: namen van dagen en maanden schrijf je met een kleine letter meneer Jan de Vries maar meneer De Vries mevrouw I. van de Bak maar mevrouw Van de Bak 8 Oefening 1.4 Schrijf in de onderstaande zinnen waar nodig hoofdletters: 1. 's winters is het daar erg mooi. 2. in de vakantie gaan wij naar de franse jura. 3. de vlaamse schrijver alfons de ridder, die schreef onder het pseudoniem willem elsschot, schreef bekend geworden boeken als lijmen en het been. 4. geschiedenis vind ik een erg moeilijk vak, ik neem dan ook liever aardrijkskunde in mijn pakket. 5. na een voortreffelijke franse maaltijd genoten te hebben, pakte hij zijn favoriete weekblad de groene amsterdammer. 6. sinds de stichting van de staat israël is de situatie in het midden-oosten erg gespannen. 7. 's middags drinkt mevrouw van den abeele altijd een kopje engelse kruidenthee. 8. annie m.g schmidt schreef het bekend geworden liedje dikkertje dap. 1.5 Afbreken van woorden Advies: probeer zo weinig mogelijk woorden af te breken: ten eerste is het voor een lezer niet prettig als hij een woord niet kan overzien en ten tweede zijn de regels voor het verdelen in lettergrepen ingewikkeld. (een lettergreep bestaande uit één klinker mag niet los komen te staan) Regels voor het afbreken van woorden: 1. tussen twee klinkers die geen tweeklank (ei, ui, oei, enz.) vormen Voorbeelden: be-amen; bui-ig; draai-en 2. tussen de delen van een samenstelling Voorbeelden: vlees-schaal; boom-tak 3. na een voorvoegsel Voorbeelden: on-vriendelijk; be-lasten 4. voor een achtervoegsel dat met een medeklinker begint Voorbeelden: boom-pje; naai-ster en voor de achtervoegsels -aard en -achtig Voorbeelden: laf-aard; rood-achtig 5. één tussenmedeklinker gaat bij het afbreken naar rechts Voorbeelden: lo-pen; me-ten 6. twee medeklinkers: één naar links en één naar rechts Voorbeelden: mees-ter; kap-per; zin-gen(!) 7. drie of meer medeklinkers: zoveel naar rechts als er aan het begin van een Nederlands woord kunnen voorkomen Voorbeelden: amb-ten ; art-sen ; ern-stig; be-schrijving (let op: voor woorden met het achtervoegsel -tje geldt: strootje wordt stro-tje ; cafeetje wordt café-tje) 9 Oefening 1.5 Breek onderstaande woorden op correcte wijze af: 1. kletsen 6. geven 2. ekster 7. hinken 3. glooien 8. maaien 4. zingen 9. erwten 5. schaapachtig 10. ontzien 1.6 Koppelteken We plaatsen een koppelteken 1. voor de duidelijkheid Voorbeelden: zee-egel; bom-melding, pijp-etuitje, gala-bal 2. als we losse woorden tot een eenheid willen smeden Voorbeelden: een sta-in-de-weg; een doe-het-zelver; mond-op-mondbeademing 3. als we voorvoegsels verbinden met het hoofdwoord Voorbeelden: pro-Arabisch; ex-minister; vice-voorzitter 4. om samenstellingen met gelijkwaardige delen te maken Voorbeelden: sociaal-economisch; president-directeur 5. bij aardrijkskundige samenstellingen Voorbeelden: Noord-Holland; West-Europa 6. in samenstellingen met letters, cijfers en bijzondere tekens Voorbeelden: T-shirt; vwo-leerling; $-teken; het 50-jarig jubileum 7. in namen van getrouwde vrouwen Voorbeelden: mevrouw Van den Akker-Hamersma; mevrouw Terlou-Zeilstra 8. in samenstellingen met sint Voorbeelden: Sint-Nicolaas; Sint-Theresiakerk 9. in samenstellingen waarbij het tweede deel een bepaling is bij het eerste Voorbeelden: Staten-Generaal; het kabinet-Lubbers 10. als het eerste woord alleen betrekking heeft op het woord erna Voorbeeld: Tweede-Kamerzitting 11. bij samenstellingen met niet en oud Voorbeelden: niet-roker; oud-international 12. bij samenstoten van twee klinkers die samen één klank kunnen vormen Voorbeelden: guerrilla-aanval; na-apen; achttiende-eeuws 10 Oefening 1.6 Plaats koppeltekens in onderstaande woordcombinaties: 1. Chauffeurhuisknecht 6. een kruidjeroermeniet 2. tabaksteler 7. Mevrouw Van Maanen Pieters 3. Zeeuws Vlaanderen 8. radioomroep 4. Sint Christoffel 9. oudburgemeester 5. het 25 jarig jubileum 10. havoleerlingen 1.7 Weglatingsstreepje We plaatsen een weglatingsstreepje: Als een deel van een woord is weggelaten: Voorbeelden: in- en uitvoer; op- en aanmerkingen Fout: grote kinderen en kleine kinderen - grote - en kleine kinderen We gebruiken het weglatingsstreepje dus alleen als we een deel van een woord weglaten en niet als we een volledig woord weglaten. Oefening 1.7 Welk deel van onderstaande woorden kun je weglaten? Plaats daar een weglatingsstreepje: 1. voorspoed en tegenspoed 4. voordelen en nadelen 2. prijsstijging en prijsdaling 5. inkoop en verkoop 3. jongenskleding en meisjeskleding 6. onderkleding en bovenkleding 1.8 Getallen In een tekst schrijf je getallen meestal met letters en niet met cijfers: Er waren drie weken verstreken; de tweede week was verreweg het leukst. In de volgende gevallen echter gebruik je cijfers: 1. bij getallen boven de twintig. Uitzonderingen: tientallen tot honderd (tien, twintig, dertig, enzovoorts) de getallen honderdduizend, miljoen, miljard 2. bij geldbedragen 3. bij maten 4. bij data 5. bij nummers Oefening 1.8 Ga na of je in onderstaande zinnen cijfers of letters gebruikt: 1. Ik heb drie maanden geleden bij u een reis naar Portugal geboekt; we zouden op vrijdag zeventien juli vertrekken. 2. De prijs van het televisie-toestel was 1100 gulden. 3. Van de Nederlandse bevolking vindt ruim tweeëntachtig procent ons land prettig om in te wonen. 4. In dat kleine café zaten 10 marechaussees, wat de sfeer er niet beter op maakte. 5. Volgens een schatting van het Kinderfonds van de V.N. sterven er per jaar vele honderdduizenden kinderen aan ondervoeding. 11 1.9 alle / allen ? We schrijven zelfstandig gebruikte woorden met –n, als ze betrekking hebben op personen Voorbeelden: Allen dachten dat het wel mee zou vallen. Slechts enkelen waren op tijd. Je gebruikt in het meervoud geen -n als je achter het woord een zelfstandig naamwoord kunt plaatsen dat al in de zin staat. Voorbeelden: Voor ons liepen drie bejaarden, ze liepen alle met een stok Op de auditie meldden zich honderden jongeren; slechts enkele mochten door naar de volgende ronde. Oefening 1. 9 Ga na welke woorden in onderstaande zinnen alsnog een -n krijgen: 1. Toptennissers verdienen veel; de meeste zijn miljonair. 2. Sommige geloven voortdurend dat het einde van de wereld nabij is. 3. Ik ben mijn boeken vergeten; kan ik de jouwe gebruiken? 4. Vele zijn van mening dat het milieu voorrang verdient. 5. Alle gelovigen vielen op hun knieën. 6. Onze poes had vier jongen. Ze werden alle verkocht. 7. We waren de enige die er iets van begrepen. 8. Vele supporters raakten slaags; enige belandden in het ziekenhuis. 1.10 Wat vaak verkeerd gaat In de volgende vrij veel voorkomende woorden worden vaak fouten gemaakt. Bekijk ze goed en probeer ze (voortaan) goed te spellen. Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden Ze krijgen altijd -en Voorbeelden: katoenen stof, koperen leidingen bijvoeglijke naamwoorden op -ies en -eus Voorbeelden: precies - precieze; luxueus - luxueuze oude naamvalsvormen (schrijf nooit het zelfstandig naamwoord met een n!) te allen tijde in koelen bloede in groten getale te zijner tijd met voorbedachten rade in levenden lijve te uwer informatie bij dezen 12 de 100 probleemgevallen abonnees accommodatie achttien actie adellijk afgelasten agressie alleszins1) althans apparaat attractie baby’s baby’tje barbecuen begrafenis begroeiing beïnvloeden bij voorbaat burgemeester burgerlijk caissière carrière cheque comité commissaris complot creëren crisis daarentegen debacle decennium detail dichtstbijzijnde distantiëren eega eigenlijk enige2) enigszins enquête etnisch faillissement fascistisch financieel financiën fotokopie fotokopiëren gecreëerd geenszins gefascineerd gerechtelijk gewelddadig gezamenlijk hartstikke herinneren 1) dat lijkt me alleszins redelijk hopelijk hygiënisch illusie ingewikkeldste insect interessant klerezooi kritiek liefdesscène litteken lucratief manoeuvreren milieu misschien naar aanleiding van namelijk niettemin nochtans onmiddellijk openlijk opticien paardebloem plafond porselein praktizeren procédé product 2) i.p.v. ‘enigste’ 13 professor publicatie pyjama racistisch rechterlijk reële represailles rijstevlaaien scène sperziebonen suggereren toentertijd twijfelen uittreksel vacuüm verassen (cremeren) verontrusten verrassen virtuositeit volleybal voorruit (auto) voortdurend vooruit wederrechtelijk weifelen wezenlijk