De Spaanse muziek van Columbus tot nu De Spaans-Portugese Gouden Eeuw Christoffel Columbus Koningszaal van het Alhambra in Granada ‘Ik zou graag willen dat we begrijpen dat bijna alles wat vandaag de dag van belang voor ons is – of dat nu goed of slecht is – destijds is ontstaan. Dat de vijf symbolische personages – de Koopman, de Kunstenaar, de Ontdekker, de Wiskundige, de Gezant – en de vijf waarheden die ons nu het meeste waard zijn – de Democratie, de Handel, de Tolerantie, de Vooruitgang, de Kunst – hun moderne betekenis niet hadden gehad als het jaar 1492 anders was verlopen.’ — Jacques Attali, 1492 Tussen 711 en 718 hadden de islamitische Moren vrijwel het hele Iberische schiereiland veroverd. Rond 1030 begon de herovering (Reconquista) door de noordelijke christelijke koninkrijken Castilië en Aragón, een zeer geleidelijk proces dat na de overwinning van de christenen bij Las Navas in 1212 onomkeerbaar werd. Granada, het laatste islamitische bolwerk, viel in 1492, het jaar waarin de Genuese zeevaarder Christoffel Columbus (1451-1506) in dienst van Isabella van Castilië met drie schepen landde op de Bahama’s en Cuba en Haïti ‘ontdekte’. Tot het einde van zijn leven bleef Columbus ervan overtuigd dat hij Indië had bereikt. Intocht van de katholieke koningen in Granada Columbus zet voet aan wal op het latere San Salvador op de Bahama’s Ferdinand van Aragón en Isabella van Castilië De ‘Siglo de Oro’ of Gouden Eeuw duurde eigenlijk veel langer dan een eeuw. Ze begon in 1469 met het huwelijk van de zogenaamde ‘katholieke koningen’ Ferdinand van Aragón en Isabella van Castilië en eindigde met het verval van het Spaanse rijk rond 1660. Amerigo Vespucci De Nieuwe Wereld werd ‘Amerika’ genoemd naar de Florentijnse ontdekkingsreiziger Amerigo Vespucci, die in 1499 de monding van de Amazone bereikte en in 1502 na een tweede reis ZuidAmerika als een zelfstandig continent erkende, los van Indië. De Borgia-paus Alexander VI, vader van Lucrezia Borgia, bepaalde in 1493 dat alle gebieden vanaf 480 km westelijk van de Kaapverdische eilanden aan Spanje zouden toekomen en alles ten oosten van die grens aan Portugal. Portugal was het daar niet mee eens. Een jaar later werd de grens in het verdrag van Tordesillas bijna 1400 km naar het westen verschoven waardoor Brazilië, in 1500 ontdekt door Pedro Cabral, Portugees bezit werd. Met de verovering van grote delen van Midden- en Zuid-Amerika door Spanje en Portugal en de ontdekking van een zeeweg rond de Kaap de Goede Hoop naar Indië door de Portugees Vasco da Gama in 1498, brak het tijdperk van de kolonisatie aan. Paus Alexander VI Vasco da Gama Verdrag van Tordesillas (1494) Verovering van de Nieuwe Wereld, beschreven in 1601 (bovenaan Ferdinand en Isabella) De route van Cortés bij de verovering van Mexico Pizarro controleert een goudverzameling In 1519-1521 veroverde Hernán Cortés het Azteekse rijk in Mexico en in 1532-1535 onderwierp Francesco Pizarro de Inca’s in Peru. In vrij korte tijd vernietigden ze beide samenlevingen: goud en zilver werden geroofd, de inwoners werden slaven en ze werden met geweld tot het christendom bekeerd. Inquisitietribunaal De maagd Maria met de katholieke koningen (1490), uiterst links: Tomás de Torquemada In 1492 viel niet alleen Granada in christelijke handen, maar dwongen de ‘Reyes Católicos’ ook alle moslims en joden om zich te bekeren of uit te wijken. Al in 1478 begon de Spaanse inquisitie bekeerde joden en moslims op te sporen, respectievelijk marranes en moriscos, die ervan verdacht werden dat ze hun oude geloof bleven beoefenen. De organisatie ressorteerde direct onder de koning en was wreder dan de pauselijke inquisitie (in 1231 opgericht door Gregorius IX en pas in 1834 definitief opgeheven). Berucht was de Grootinquisiteur, de dominicaanse prior Tomás de Torquemada die zo’n 2000 auto-da-fe’s (religieuze terechtstellingen) liet uitvoeren. Bloei en verval van een wereldmacht Na het overlijden in 1504 van Isabella van Castilië werden haar dochter Johanna (later ‘de Waanzinnige’) en haar schoonzoon Filips de Schone van Bourgondië de koningen van Castilië. Filips II Filips de Schone en Johanna de Waanzinnige Karel V Don Juan van Oostenrijk De slag bij Lepanto In januari 1516 overleed Ferdinand van Aragón. Hij werd als koning van Spanje opgevolgd door zijn kleinzoon Karel van Habsburg, vanaf 1519 als Karel V keizer van het Heilige Roomse Rijk. Op 28 maart 1556 werd zijn zoon Filips II (1556-1598) in Valladolid tot koning van Spanje uitgeroepen. Karel V had hem al het jaar voordien het bestuur van de Nederlanden overgedragen. Zelf trok die laatste zich, geplaagd door jicht, terug in het klooster van San Yuste in West-Spanje. In 1571 versloeg de Spaanse vloot, samen met die van Venetië en van de Heilige Stoel, onder leiding van Don Juan van Oostenrijk de Turkse vloot in de legendarische zeeslag bij Lepanto. Spanje bleef de Middel­ Fernando Álvarez de Toledo, landse Zee beheersen mede via hertog van Alva zijn Italiaanse bezittingen In 1580 liet Filips II de hertog van Napels en Sicilië. Alva Portugal bezetten. In 1567 was diezelfde Alva al naar de Nederlanden gezonden om daar de opstand neer te slaan. Na Alva’s triomf in Portugal, kreeg het Spaanse imperium er ook de Portugese bezittingen in Afrika, Azië en Amerika bij. In 1588 kreeg deze macht een flinke deuk toen de onoverwinnelijk geachte Spaanse vloot, de Armada invincibile, onder bevel van Medina Sidona met 130 schepen en niet minder dan 30.000 man aan boord in het Kanaal werd verslagen door de Engelsen met steun van protestantse Hollanders en Zeeuwen. De regeringen van Filips III (1598-1621) en Filips IV (1621-1665) werden beheerst door hun ministers Francisco Gomez de Sandoval y Rojaz en Gaspar de Guzmán, de hertogen van Lerma en Olivares. Door de vele, vaak nutteloze oorlogen, de uittocht naar de koloniën waar een nieuwe samenleving en economie was ontstaan, en door de voortdurende vervolging van andersdenkenden raakte het staatsbudget ernstig ontwricht. Verzwaarde belastingen in Napels, Catalonië en Andalusië lokten opstanden uit. Hetzelfde gebeurde in Portugal, dat met de steun van Frankrijk in 1640 weer onafhankelijk werd, een situatie die pas in 1644 na een oorlog door Spanje werd erkend. Het Escorial Bibliotheek van het Escorial Vanaf 1563 liet Filips II onder leiding van Juan Bautista de Toledo het Escorial-paleis bouwen, tegelijk klooster en mausoleum. De wiskundige en architect Juan de Herrera voltooide de werken aan dit symbool van de macht van de katholieke kerk en Spanje in 1584. Filips III te paard (Velázquez) Filips IV (Velázquez) Olivares te paard (Velázquez) In de schilderkunst werd een ongezien hoogtepunt bereikt met de surrealistisch aandoende werken van Doménikos Theotokópoulos, bijgenaamd El Greco (1541-1613) en met de realistische barokkunst van Diego Velázquez (1599-1660), Francisco de Zurbarán (1598-1664) en Bartolomé Esteban Murillo (1618-1682). Miguel de Cervantes Niettegenstaande die tanende macht, kende het Spaanse rijk onder het koningschap van Filips II, III en IV een grote bloei van vooral literatuur en schilderkunst. Miguel de Cervantes (1547-1616), die nog had gevochten bij Lepanto, publiceerde in 1605 en 1615 de twee delen van zijn Don Quijote de La Mancha. Félix Lope de Vega (1562-1635) en Pedro Calderón de la Barca (1600-1681) waren gevierde toneelauteurs. Luis Vaz de Camões (1524-1580), een van Portugals grootste dichters, publiceerde in 1572 zijn Os Lusíadas, het nationale epos. De Jezuïetenorde of de Societas Jesu werd in 1534 door de Baskische edelman Ignatius van Loyola gesticht. In 1540 werd deze orde officieel door de paus erkend. Mede daardoor werd Spanje de leider van de katholieke wereld. Onder Filips II werd dit leiderschap nog versterkt en werd de Spaanse heerschappij groter dan ooit (behalve in de koloniën ook in de Nederlanden). Lima 1680 (Plaza Major) De ‘onoverwinnelijke’ Armada (rechts) Félix Lope de Vega Ignatius van Loyola Soep voor het volk (Bartolomé Esteban Murillo) Zicht op Toledo (El Greco) Muziek en dans in de Siglo de Oro De meest voorkomende dansen waren (en zijn nog altijd): pavane, sarabande, rondeña, sardana (Catalonië) en seguidilla (Andalusië, vermoedelijk van Moorse origine). ‘Er bestaat geen Spaanse die niet als danseres is geboren.’ — Miguel de Cervantes, Gran Sultana Dans begeleid door castagnetten en psalterium (13e eeuw) Dans begeleid door vedel en tamboerijn (13e eeuw) Zigeunerdans tijdens de middeleeuwen (Auguste Moreau) Het bewogen politieke verleden van het Iberische schiereiland en honderden jaren van Griekse, Romeinse, West-Gothische, Joodse en Arabische invloeden zorgden voor de enorme rijkdom en veelzijdigheid van vooral gespeelde en gezongen dansvormen en volksmuziek met per provincie hun eigen karakteristieken. Tot de bekendste dansen behoren de Baskische auresku met daarbij horende zortzico in 5/4 maat, de bolero in 3/4 maat (oorspronkelijk begeleid door zang en castagnetten), fandango, folia, jácara, jota (aragonese), chaconne, malagueña … Jong meisje bespeelt de luit (anoniem) Spaanse gitaar (provincie Leon) Sarabande (Ferdinand Roybet) Folie d’Espagne (1716) De sardana (cirkeldans) in Barcelona De talrijke villancicos (strofische lieIn de Siglo de Oro was de invloed van de volksderen) en romances (balladen) muziek op de kunstmuziek (en vice versa) nergens verzameld in cancioneros ter wereld zo groot als in Spanje. (in Columbus’ tijd was de belangDoor Europa zwervende melodieën waren niet rijkste de Cancionera musical de alleen voer voor improvisatie voor luitisten en orgaPalacio uit ca.1525) werden begenisten maar ook de basis voor talloze uitgeschreven leid door de vihuela de mano (een differencias (variaties), ensaladas (potpourri’s) en Diego Ortiz’ Tratado de Glosas (1553) soort luit) en vanaf ca.1600 meestal recercadas. Bekende componisten als Juan Vásquez door gitaar, al of niet met castag(ca.1500-ca.1560), Francisco Guerrero (1528-1599), de blinde organist netten en/of doedelzak (gaita). Antonio de Cabezón (1510-1566) wiens zoon, Hernando de Cabezón, organist in dienst van Filips II, zijn werken in 1578 liet publiceren, Tomás Luis de Victoria (1548-1611) die werkte in Rome en bevriend was met Palestrina, en Mateo Flecha (1481-1553), de muziekleraar van de dochters van Karel V. Diego Ortiz (1525-1570) publiceerde zijn Tratado de Glosas over de kunst van het versieren en improviseren in 1553. In 1554 verscheen Orphenica lyra, opgedragen aan Filips II, van de blinde luitist Miguel de Fuenllana (ca.1525-1605). Naast eigen werk bevat het vele transcripties van poly­ fone composities van Morales, Josquin, Gombert, Guerrero en Willaert. Miguel de Fuenllana’s Orphenica lyra (1554) Louis de Milán (ca.1500-na 1561) publiceerde in 1536 het eerste deel van El Maestro, een beroemde verzameling Spaanse, Portugese en Italiaanse chansons, fantasia’s, pavanes en tientos (fantasia in imitatief contrapunt) voor luit. Luis de Narváez publiceerde in 1538 in Valladolid Los seys libros del delphin en Alonso de Mudarra’s drie Libros de música en cifra para vihuela werden in Sevilla gepubliceerd in 1546. Orpheus bespeelt de vihuela in El Maestro (Louis de Milán) Luittablatuur uit het tweede boek Orphenica lyra Tot de allerlaatste vertegenwoordigers van de muzikale Siglo de Oro behoren de harpist Juan Hidalgo (1614-1685), geroemd als componist van tonos divinos y humanos, en José Marin (1619-1699), een avonturier die componeren en zingen combineerde met roverij en moord. Beiden schreven veel muziek voor zarzuela’s, theaterstukken waarin gesproken delen afwisselen met muziek en dans. Historisch orgel van de kerk van Trujillo Francisco Correa de Arauxo, Libro de tientos (1626) Befaamde organisten en componisten naast Cabezón en Tómas de Santa María (ca.1520-1570), auteur van Arte de tañer fantasia (Valladolid, 1565) waren Sebastian Aguilera de Heredia (ca.1565-1627), Francisco Correa de Arauxo (1575-1655) en Juan Cabanilles (1644-1712), organist aan de kathedraal van Valencia. Het einde van een grootmacht Karel II Filips IV werd in 1665 opgevolgd door zijn vierjarig, ziekelijk zoontje Karel II, die later ondanks twee huwelijken kinderloos bleef. Kort voor zijn dood in 1700 benoemde hij als zijn opvolger een Bourbon, Filips van Anjou, een kleinzoon van Lodewijk XIV. De dreiging van een FransSpaanse supermogendheid bracht het Europese machtsevenwicht in gevaar en leidde tot de Spaanse Successieoorlog, die na vele desastreuze veldslagen uitmondde in de vredesverdragen van Utrecht (1713) en Rastatt (1714). Filips V (Hyacinthe Rigaud) Filips van Anjou werd als Filips V koning van Spanje en wat nog restte van de koloniale bezittingen. De Zuidelijke Nederlanden en de Italiaanse gebieden moest Spanje afstaan aan Oostenrijk, terwijl Gibraltar, in 1704 veroverd door een Engels-Hollandse vloot onder bevel van admiraal George Rooke, door Engeland werd geannexeerd. De slag bij Malplaquet (1709), de bloedigste uit de Spaanse Successieoorlog Markies de La Ensenada De hypochondrische Filips V, die gedomineerd werd door zijn Italiaanse vrouw ­Elisabeth Farnese, liet het regeerwerk ­grotendeels over aan zijn ministers Don José Patiño en markies de La Ensenada, die allerlei hervormingen in de geest van de Verlichting trachtten door te voeren. Ferdinand VI en het Spaanse hof João V Bragança Aardbeving in Lissabon Het uiterst katholieke en conservatieve Portugal had in de Spaanse Successieoorlog onder­ João V Bragança de zijde van Engeland en Oostenrijk gekozen. Enkel het bewind van de zwakke Jozef Emanuel (1750-1777) kende hervormingen geïnspireerd door de Verlichting dankzij zijn minister de markies van Pombal, populair na zijn kordate optreden volgend op de aardbeving van 1755 in Lissabon. Zware conflicten met de Jezuïeten leidden tot hun verbanning in 1759 (uit Frankrijk in 1764 en uit Spanje in 1767). In 1746 overleed de totaal verzwakte Filips V om te worden opgevolgd door Ferdinand van Asturië (Ferdinand VI), de enige zoon uit zijn eerste huwelijk. Van zijn vader erfde die zo’n ernstige hypochondrie dat alleen het gezang van de castraat Farinelli (dat zijn vader reeds had getroost) hem nog enig soelaas kon verschaffen. Farinelli bleef voor de koning zingen (en zich met politiek bemoeien) tot Ferdinands dood in 1759. Hij kreeg een ferm pensioen, maar moest Spanje wel verlaten. Karel III (Rafael Mengs) Farinelli in Spanje De familie van Karel IV (Francisco Goya) Manuel Godoy (Francisco Goya) Verdrijving van de Jezuïeten De zeeslag bij Trafalgar (1805) Zijn zoon, die vanaf 1788 als Karel IV regeerde, miste zijn vaders talenten en vernieuwingsdrang. Het was Manuel Godoy (1767-1851), een corrupte intrigant, de gunsteling en minnaar van koningin Marie-Louise van Parma, die in feite de macht uitoefende en vele hervormingen ongedaan maakte. Zijn politiek gekonkel bracht Spanje in een wespennest: een oorlog met Engeland in 1796, een oorlog met Portugal in 1801 en in 1805 koos hij de zijde van Frankrijk in een strijd die eindigde met de vernietiging van hun gezamenlijke vloot voor de kaap van Trafalgar bij Gibraltar. Door deze nederlaag verloor Spanje haar reeds verzwakte overwicht op zee en werd Engeland de grootste maritieme wereldmacht. Ferdinand had geen directe erfgenaam, waardoor de kroon overging op zijn halfbroer ­Karel, sedert 1735 koning der beide Siciliën. Karel III was minder geïnteresseerd in buitenlandse politiek dan in interne hervormingen. Hij was (samen met Frederik II van Pruisen) het prototype van de verlichte despoot. Veel machtsmisbruik werd verboden, maar de katholiek-conservatieve massa bleef de elite van intellectuelen en kunstenaars en hun economische en onderwijsher­ vormingen vijandig gezind. De moeizame weg naar democratie De idealen van de Franse Revolutie werden door de Spaanse en Portugese monarchieën allesbehalve omarmd. In de revolutieperiode streed Spanje met Frankrijk tegen Engeland. Na de nederlaag bij Trafalgar bezette echter Napoleon in 1807 Portugal en in 1808 viel het Franse leger Spanje binnen. De hertog van Wellington (Francisco Goya) Karel V en zijn zoon Ferdinand VII moesten plaatsmaken voor Napoleons broer Joseph Bonaparte. Er brak een algemene guerrilla-oorlog uit en pas dankzij de steun van het Engelse leger, geleid door de hertog van Wellington, konden de Spanjaarden de Fransen verjagen. Joseph Bonaparte (Baron Gérard François) De vrijheidsstrijder Simón Bolívar Kroningsplechtigheid van Dom Pedro I tot keizer van Brazilië Na mislukte pogingen om de monarchie te behouden, werd Spanje een republiek die onder vier presidenten ongeveer twee jaar standhield. Een tweede Carlistenoorlog eindigde in 1874 met de troonsbestijging van Alfonso XII, Isabella’s zoon. Spanje kreeg een nieuwe constitutie maar onder het conservatief-klerikale bewind van zijn zoon en opvolger Alfonso XIII braken opnieuw onlusten uit. Alfonso XII Federico García Lorca Na hevige strijd kwamen in 1939 de Nationalisten geleid door generaal Franco (katholieken, aristocratie, hoge militairen en fascisGuernica (Pablo Picasso) ten) aan de macht. De prijs was zwaar: de moord op de dichter Federico García Lorca­ (1899-1936), het bombardement door de Duitsers op ­verzoek van Franco op Guernica in Baskenland in 1937, vereeuwigd door Pablo Picasso, en meer dan 500.000 doden staan voor altijd in het collectieve geheugen gegrift. Francisco Goya (zelfportret) In 1812 werd Spanje kort een parlementaire monarchie, tot Ferdinand VII in 1814 terugkeerde en het absolutisme weer werd ingevoerd. Ditmaal hielpen de Fransen om nieuwe opstanden bloedig te onderdrukken. Zowel de monarchen als de opstanden werden vereeuwigd door een van Spanjes geniaalste schilders, Francisco Goya y Lucientes (1746-1828). Intocht van Iturbíde in Mexico-stad In de meeste overzeese gebieden vond de Revolutie wel weerklank. Een belangrijk deel van Zuid-Amerika maakte zich onder leiding van Simón Bolívar (1783-1830) van Spanje los, maar zijn droom van een verenigd continent kwam niet uit. Tussen 1810 en 1825 ontstonden onafhankelijke republieken, helaas meestal dictaturen, die te kampen kregen met zowel interne als onderlinge conflicten: Mexico, Peru, Chili, Venezuela, Bolivië, Argentinië … Op 1 december 1822 werd Pedro, de oudste zoon van de Portugese koning João VI, tot keizer van Brazilië gekroond; pas in 1889 werd het land een republiek. Ook Mexico was eerst een keizerrijk door een staatsgreep van kolonel Iturbíde, die zichzelf uitriep tot keizer Augustín I. Francisco Franco Bahamonde (El Caudillo) Gravure uit De rampen van de oorlog (Francisco Goya) Isabella II te paard Don Carlos Generaal Miguel Primo de Rivera Na de dood van Ferdinand VII ontbrandde in Spanje de eerste Carlistenoorlog (1833-1840) tussen aanhangers van zijn dochter Isabella II (liberalen gesteund door Engeland) en die van zijn broer Carlos (de conservatieven die veel steun genoten in Catalonië). Isabella overwon, maar door haar zwak beleid en de barslechte economische toestanden brak alweer een opstand uit en in 1868 moest ze aftreden. Primo de Rivera junior Spanje verloor haar laatste koloniale bezittingen Cuba en de Filippijnen aan de Verenigde Staten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleef Spanje neutraal. Na een verkiezingsoverwinning van links pleegde generaal Miguel Primo de Rivera in 1923 een staatsgreep en vestigde hij de dictatuur, maar na enorme protesten moest hij in 1930 aftreden. Tussen 1931 en 1936 was Spanje opnieuw een republiek. De oprichting in 1933 door Primo de Rivera junior van de fascistische partij Falange Español leidde uiteindelijk in 1936 tot de Spaanse Burgeroorlog. Franco’s dictatoriale bewind hield stand tot zijn dood in 1975. Later dat jaar werd Juan Carlos de Borbón (kleinzoon van Alfonso XIII) tot koning gekroond en benoemde het parlement Adolfo Suárez Gonzáles tot – minister-president. Het was het begin van een voorzichtig democratiseringsproces. Aan de Portugese dictaturen van António Salazar (1928-1968) en Marcelo Caetano (1968-1974) kwam pas in 1976 een einde toen generaal Ramalho Eanes president van de republiek ­Portugal werd en Mario Soares een socialistisch minderheidskabinet vormde. Mario Soares (links) en de leiders van de socialisten en communisten De universele kracht van Spaanse muziek In de 18e eeuw deed niets vermoeden dat er in de muziek ooit sprake zou zijn van een heuse Spaanse School, wel integendeel. Toen Filips V in 1701 de Spaanse troon besteeg, was hij gehuwd met een Italiaanse prinses, de 13-jarige Marie-Louise van Savoye. Zij overleed in 1714 en nog hetzelfde jaar hertrouwde Filips V met een andere ItaliMuzikale academie in de 18e eeuw aanse, Elisabeth Farnese van Parma. Ook João V van Portugal hield er een Italiaans-getint, luxueus hofleven op na. Toen de castraat Carlo Broschi (Farinelli) in 1737 in Madrid arriveerde, was dat een triomf voor de italianisering. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat ­Italiaanse musici als Domenico Scarlatti (1685-1757) en later Luigi ­Boccherini (1743-1805) hun geluk beproefden op het Iberische schiereiland. Luigi Boccherini was vanaf 1769 ‘virtuoso di ­camera e compositor di musica’ aan het Madrileense hof. Hij schreef vooral strijkkwartetten en -kwintetten in een zeer persoonlijke en originele stijl. Hij overleed in Madrid in armoedige omstandigheden. Interessante componisten van meestal instrumentale muziek waren nog Manuel Blasco de Nebra (1750-1784), organist van de kathedraal van Sevilla; Mateo Albéniz (1755-1831) en Mateo Ferrer­ (1788-1864), koorleider van de kathedraal van Barcelona. Ook de Portugees Carlos De Seixas (1704-1742) schreef klavecimbelsonates die een referentiepunt waren voor latere Portugese componisten. Domenico Scarlatti Maria Barbara Titelblad van de Essercizi per gravicembalo Domenico Scarlatti vertrok in 1720 naar Lissabon waar hij aangesteld was tot kapelmeester van de Koninklijke Kapel en leraar van de infante Maria Barbara, de dochter van João V. Voor haar schreef hij de meeste van zijn 555 klaviersonates (essercizi) die getuigen van de grote invloed die de Spaanse volksmuziek uitoefende. Toen Maria Barbara in 1729 trouwde met Ferdinand van Asturië, de latere Spaanse koning, trok Scarlatti mee naar Madrid voor de rest van zijn leven. Een andere bekende leerling van Scarlatti, die net als zijn leraar vooral virtuoze klavecimbel­ sonates schreef, was Antonio Soler (1729-1783). Pas in 1703, een eeuw na het ontstaan van de opera in Italië, maakten de Madrilenen kennis met een Italiaans operagezelschap. De gevolgen waren ingrijpend: het Italiaanse genre triomfeerde en de eens zo populaire zarzuela waarin romans, opera’s, politiek en zelfs stierengevechten werden geparodieerd, werd naar het tweede plan verbannen. Luigi Boccherini (Pompeo Batoni) Stierenvechters (Ignacio Zuloaga) José Antonio Carlos De Seixas Een nieuw genre, de tonadilla escénica, een vrij kort intermezzo vol humor en geïnspireerd op het volkse leven, kwam tussen 1760 en 1810 tot ontwikkeling. In Spanje (ook in Portugal en de overzeese gebieden) was muziek in straten en op pleinen nooit weggeweest. Volksmuziek en -dans, vooral de bolero (die later ook buitenlandse componisten zoals Ravel zou inspireren) en de flamenco (in feite zigeunermuziek die sedert de 15e eeuw Spanje veroverde) waren wezenlijke elementen in de tonadilla’s. Bolero gedanst met castagnetten en tamboerijn Manuel García Belangrijke componisten van zowel opera’s (Italiaanse en Spaanse) als zarzuela’s én tonadilla’s waren de componist en zanger Manuel García (1775-1832), wiens dochters Pauline Viardot (die nog met Liszt studeerde) en Maria Malibran legendarische sterzangeressen werden, en Tomás Bretón (1850-1922), auteur van de meest succesvolle zarzuela ooit, La Verbena de la Paloma. Zigeunerdans (links), flamenco (rechts) Enrique Granados Tomás Bretón Maria Malibran Pauline Viardot De Sussex Francisco Barbieri (1823-1894) op zijn beurt schreef een 80-tal succesvolle zarzuela’s en opende zo de weg voor de Catalaan Enrique Granados (1867-1916), bekend van zijn Danzas españolas, Goyescas en zijn Colección de tonadillas. In 1901 stichtte hij het conservatorium van Barcelona. Samen met zijn vrouw kwam hij om het leven toen het schip de Sussex in het Kanaal werd getorpedeerd door een Duitse onderzeeër. De Spaanse (Portugese) School Granados studeerde bij de vader van de moderne­ Spaanse muziek, Felipe ­Pedrell (1841-1922), componist, pedagoog en musicoloog, die als stelregel Felipe Pedrell had dat iedere componist zijn eigen systeem op basis van volksmuziek moest ontwikkelen. Vooral door publicaties zoals Por nuestra música (1891) en de vierdelige Cancionero musical popular español (vanaf 1919) vestigde hij zijn naam. Fragment uit Iberia Isaac Albéniz (Ramón Casas) Twee andere beroemd geworden leerlingen van Pedrell waren Isaac Albéniz (1860-1909) en Manuel de Falla ­(1876-1946). Albéniz, die onder meer bij Liszt piano studeerde, componeerde opera’s en zarzuela’s, maar vooral pianomuziek. De suite Iberia (vier boeken met elk drie stukken), begonnen in 1906, het jaar waarin Picasso Les Demoiselles d’Avignon (de geboorte van het kubisme) schilderde, behoort tot een van de meest baanbrekende werken uit de pianoliteratuur. Les Demoiselles d’Avignon (Picasso) Manuel de Falla (Picasso) Decor van Picasso voor El sombrero de tres picos De Falla aan het klavecimbel tijdens de opname van zijn concerto Wanda Landowska Ook Manuel de Falla was niet alleen componist, maar eveneens een uitstekend pianist. Tijdens WO I verbleef hij in Parijs en was er bevriend met Debussy, Dukas en Ravel, en met zijn landgenoten Albéniz, ­Granados en Joaquín Turina. Veel van zijn werken zijn sterk beïnvloed door de ­Andalusische volksmuziek. Na enkele pogingen in het zarzuela-genre schreef hij twee succesvolle opera’s, twee balletten waaronder El sombrero de tres picos, zeven Spaanse volksliederen, gitaarmuziek en twee uiterst contrasterende concerti: Noches en los jardines de España voor ­piano en orkest (1916) en het neo-classicistische Klavecimbelconcerto (1927), opgedragen aan de legendarische klaveciniste Wanda Landowska. José Vianna da Motta Louis de Freitas Branco Ruy Coelho Net als Spanje was ook Portugal meer dan een eeuw in de ban van de Italiaanse (Rossini) en Franse (Massenet) opera. Uitzonderingen waren João Domingos Bomtempo (1775-1842) en later José Vianna da Motta (1868-1948). Bomtempo studeerde in Parijs en Londen en was de eerste Portugees die symfonieën schreef. In 1822 stichtte hij de Sociedade Filharmonica en in 1835 het conservatorium van Lissabon. Vianna da Motta studeerde bij ­Scharwenka en Liszt en schreef symfonieën en virtuoze pianoconcerti beïnvloed door Liszt en Wagner. Hij was de eerste grote Portugese pianovirtuoos. Met de van impressionisme naar neo-classicisme geëvolueerde Louis de Freitas Branco (1890-1955), een leerling van Humperdinck en de Belg Désiré Pâque, trad Portugal de moderniteit binnen. Ruy Coelho (1892-1986), eveneens een leerling van Humperdinck en ook van Schönberg, wordt ­beschouwd als de stichter van de moderne Portugese opera. De in Argentinië geboren avant-gardist Mauricio Kagel (1931-2008), die zich vanaf 1957 in Keulen vestigde, combineerde seriële met aleatorische (toevallige) elementen. Hij verloochende geenszins zijn afkomst, wat onder meer blijkt uit zijn Tango Alemán (2006). Het was echter vooral muziektheater zoals Staatstheater (1971) dat zijn reputatie vestigde. Zelfportret als canon (Mauricio Kagel, 1989) François Auguste Gevaert De benaming ‘Spaanse school’ was overigens niet afkomstig van Pedrell maar van de Belg François Auguste Gevaert, die de term voor het eerst gebruikte in een rapport over een studiereis in Spanje. Nog vermeldenswaardige componisten uit de eerste helft van de 19e eeuw zijn de te jong gestorven Juan Crisóstomo de Arriaga (1806-1826), auteur van onder andere een symfonie en vier strijkkwartetten, en de gitaarvirtuoos en componist Fernando Sor (1788-1839). Juan Crisóstomo de Arriaga Uitreiking van een eredoctoraat aan Heitor Villa-Lobos Carlos Chávez Scène uit Don Rodrigo van Alberto Ginastera Verschillende interessante Zuid-Amerikaanse componisten volgden Pedrells raad en lieten zich inspireren door de Braziliaanse samba of de Argentijnse tango, die rond 1900 ook in Europa erg populair werd. Zo waren er de Braziliaan Heitor Villa-Lobos (1887-1959), beroemd van zijn Bachianas Brasileiras en Chôros; de politiek geëngageerde Mexicaan Carlos Chávez (1899-1978) die in 1928 het Orquestra Sinfónica de Mexico stichtte en een Sinfonía proletaria schreef, en de Argentijn Alberto Ginastera (1916-1983), auteur van opera’s zoals Don Rodrigo (1964) en Barabas (1976-77) naar Michel de Ghelderode, en van de folkloristische Danzas Argentinas. De Spaanse school en haar buitenlandse invloed Joaquín Turina Veel generatiegenoten van de Falla bleven trouw aan het ideeëngoed van Pedrell en vestigden mede de internationale faam van de Spaanse school. Joaquín Turina (1882-1949) studeerde in Parijs bij Vincent d’Indy. Werken zoals Sinfonia sevillana of Danzas fantásticas zijn sterk beïnvloed door Andalusische volksmuziek. Oscar Esplá (1886-1976) baseerde zich vooral op de folklore van Alicante en Murcia. Jesús Guridi (1886-1961) verwerkte in zijn opera’s en in de zarzuela El Caserío (1926) vooral Baskische thema’s. Federico Mompou (1893-1987) schreef voornamelijk ­pianomuziek die zowel zijn Catalaanse afkomst als de invloed van Debussy verraadt. Jesús Guridi Federico Mompou Oscar Esplá Belangrijk waren ook de Catalaan Roberto Gerhard (1896-1970), leerling van Schönberg, die nationalisme en dodecafonie met elkaar trachtte te verzoenen; de broers Rodolfo (1900-1987) en Ernesto (1905-1989) Halffter die voortbouwden op de Falla’s muzikale erfenis; Xavier Montsalvatge (1912-2002) die Zuid-Amerikaanse invloeden niet schuwde zoals in zijn Album de Habaneras uit 1948; en vooral de blinde Joaquín Rodrigo (1901-1999). Ernesto, Rodolfo en Cristóbal Halffter Andrés Segovia Pablo de Sarasate De Fransman van Spaanse afkomst Edouard Lalo (18231892) schreef zijn Symphonie espagnole voor viool en orkest voor een van de grootste vioolvirtuozen ooit, de Spanjaard Pablo de Sarasate (1844-1908), die het op 7 februari 1875 in Parijs creëerde. Amper een maand nadien ging in de Parijse Opéra Comique Carmen in première, voor velen het prototype van een Spaanse opera, van Georges Bizet (1838-1875). Bizet is nooit in Spanje geweest, het verhaal is van de Franse auteur Prosper Mérimée, en de beroemde Habanera is van Sebastián Yradier, componist van La Paloma. Edouard Lalo Titelblad van Capriccio espagnol (Rimsky-Korsakov) Een van de eerste niet-Spanjaarden die in de 19e eeuw het eigen karakter van de Spaanse muziek als het ware herontdekte, was Franz Liszt. Tijdens een tournee in 1845 leerde hij typisch Spaanse melodieën kennen om deze later te gebruiken in zijn Rhapsodie espagnole (1863). Ook Russische componisten als Glinka (twee Spaanse ouvertures) en Rimsky-Korsakov (Capriccio espagnol) kwamen na een kort of lang verblijf in Spanje onder de indruk van de volksen dansmuziek. Georges Bizet In 1899 vertolkte de Spaanse cellist Pablo Casals (18761973) in Londen het celloconcerto van Lalo. Het was het begin van een wereldcarrière als cellist en als dirigent. Hij overleed in 1973, het jaar waarin ook Pablo Picasso stierf. Pablo Casals en zijn vrouw Al vlug werd het een must zich te laten inspireren door zuiderse exotismen. Composities zoals España van Emmanuel Chabrier; Ibéria, La soirée dans Grenade en La Puerta del Vino van Claude Debussy; Rhapsodie espagnole, Alborada del gracioso, Boléro (die in feite weinig te maken heeft met de gelijknamige dans), Don Quichotte à Dulcinée en de opera L’Heure espagnole van Maurice Ravel en menig werk van Elgar, Richard Strauss, Wolf, Stravinsky en anderen zijn daarvan even zovele getuigen. Met de jongere en jongste generaties componisten verdwenen de particularismen geleidelijk en integreerde ook de Spaanse, Portugese en Zuid-Amerikaanse muziek in de internationale context van avant-garde, postmodernisme, postserialisme en tutti quanti. L’Espagnole ou l’Harmonie en Bleu (Henri Matisse) tentoonstelling door Johan Huys Ricardo Viñes en Maurice Ravel Die laatste had in Parijs gestudeerd bij Paul Dukas. Zijn eerste grote werk, het Concierto de Aranjuez voor gitaar en orkest, maakte hem op slag wereldberoemd en plaatste meteen de gitaar onder de aandacht van vele 20e-eeuwse componisten. De bekendheid van Rodrigo’s concerto was mede te danken aan dé Spaanse ambassadeur van de gitaar, Andrés Segovia (1893-1987) voor wie behalve Rodrigo ook de Falla, Turina, Ibert, Roussel en anderen werk schreven. Rodrigo’s pianomuziek werd verdedigd door de Catalaanse pianist Ricardo Viñes (1875-1943), die niet alleen menig werk van Debussy en Ravel creëerde, maar ook een fel verdediger was van de muziek van zijn tijd. Album de Habaneras Franz Liszt op 25-jarige leeftijd Joaquín Rodrigo met zijn vrouw