01. Introductie op aardrijkskunde

advertisement
01. Introductie op aardrijkskunde
Na deze les kun je:
●
●
●
uitleggen waar het vak aardrijkskunde over gaat;
verschillende kaarten gebruiken en toepassen;
in hoofdlijnen uitleggen hoe GPS werkt.
Samenvatting
Aardrijkskunde is het bestuderen van de omgeving om je heen, zoals het aardoppervlak,
de natuurverschijnselen en het milieu. In deze aardrijkskundeles komen de meest
essentiële onderwerpen aan bod.
Fysische en sociale factoren
Er is een tweedeling te maken tussen fysische factoren en sociale factoren. De fysische
factoren bestuderen de natuurkundige processen, zoals aardbevingen, vulkanen, de
verschillende bodemtypen en het klimaat. De sociale factoren bestuderen de rol van de
mens. Hoe richt de mens het landschap in; wat is de invloed van de mens op het klimaat
(zoals het versterkte broeikaseffect)?
Bodemerosie is een voorbeeld van de invloed van de mens op de natuur, een sociale
factor. Maar de samenstelling van de bodem en de plantengroei is weer een fysische
factor. Fysische en sociale factoren grijpen vaak in elkaar.
Verbanden
Bij ieder onderwerp is het belangrijk om relaties te zien. Welke rol heeft de mens, welke
rol heeft de natuur? Wat is het verband tussen een bepaald natuurverschijnsel en de
ligging ervan op de kaart? Waarom komen er op bepaalde plaatsen vulkanen voor, of
aardbevingen? Op een wereldkaart met de ligging van tektonische platen (aardplaten)
erop, is te zien dat vulkanen en aardbevingen veel voorkomen op de rand van een
tektonische plaat. In les 19 en 20 komt dit onderwerp aan bod.
De verschillende kaarten kunnen inzicht geven in het voorkomen van bepaalde
natuurverschijnselen, klimaten en weertypen. Een kaart waarop zeestromen zichtbaar
zijn, verklaart bijvoorbeeld waar een gematigd zeeklimaat is en waar een landklimaat
heerst. In les 5 (over het weer) wordt dit onderwerp uitgediept.
Kaartlezen
Met een overzichtskaart kun je de weg vinden. Een kaart is gemaakt met een luchtfoto
vanuit een vliegtuig of een satelliet. Hoe lees je een kaart?
Het onderwerp van de kaart is belangrijk. Welk gebied is het en waar gaat de kaart over?
Is het een wegenkaart, een kaart met landschappen, of juist een kaart met klimaten? Bij
een plattegrond is het belangrijk om rekening te houden met de schaal van de kaart. Eén
centimeter op de kaart kan 100 kilometer in werkelijkheid zijn. Een kaart van de wereld
is een kleinschalige kaart, bijvoorbeeld 1 : 60 000 000. Een plattegrond van een dorp of
stad is een grootschalige kaart, bijvoorbeeld 1 : 10.
Vaak vind je een legenda met symbolen en kleuren naast een kaart. De bovenkant van
een kaart is meestal het noorden, links is het westen, rechts is het oosten en beneden ligt
het zuiden (de windrichtingen).
Echter, op oude kaarten vind je het oosten aan de bovenkant. Daarom is er naast de
schaal en de legenda ook vaak een windroos om aan te geven waar het noorden is.
Afb. 1: Parallellen en meridianen
GPS
Een wegenkaart erbij pakken om de weg te vinden hoeft tegenwoordig niet meer. In de
meeste auto’s en op smartphones zit een navigatiesysteem. Een navigatiesysteem werkt
met gps. De afkorting gps staat voor global positioning system. De exacte
plaatsbepaling gebeurt door middel van minimaal 24 satellieten die rond de aarde
draaien. Met een hoge snelheid cirkelen ze iedere 12 uur een baan om de aarde en
zenden daarbij radiosignalen uit. Het navigatiesysteem ontvangt deze signalen. Er is een
signaal van minimaal drie satellieten nodig om de exacte plaats te bepalen.
Mental Map
Het vak aardrijkskunde leert leerlingen een mental map te ontwikkelen. Wanneer de
topografie er goed ingestampt wordt, ontwikkelt de leerling een mentale atlas. En zo’n
mentale atlas is handig om bepaalde gebeurtenissen of verschijnselen in de wereld in
een geografische context te plaatsen. Waarom is er veel bodemerosie in het
Alpengebied? Als de leerling weet dat de Alpen een gebergte zijn, dat er veel geskied
wordt, en dat er bomen worden gekapt om de skipistes aan te leggen, zal de leerling
eerder begrijpen dat daar de bodem kan wegglijden.
Topografielessen zijn dus heel nuttig. De leerling leert over verschillende werelddelen,
landen, regio’s, rivieren, gebergten en zeeën.
Waarom daar?
Na het doorlopen van deze module kun je verklaren waarom er voornamelijk tsunami’s
voorkomen in de Grote Oceaan. Waarom woestijnen op de dertigste breedtegraad liggen
en niet of nauwelijks op de evenaar. Waarom mensen vlakbij een vulkaan gaan wonen.
Hoe de enorme kloof, de Grand Canyon is ontstaan.
Met de aardrijkskundelessen leer je (de leerlingen) met andere ogen naar de wereld te
kijken!
Meer weten?
http://www.e-bookweb.nl/1ehoofdstuk/9789001840273_h1.pdf
http://www.kennisnet.nl/kids/watnou/aardeheelal/gps/
02. Positie van de aarde
Na deze les kun je:
●
●
●
de positie van de aarde ten opzichte van de zon toelichten;
verschillende kaarten gebruiken en toepassen
in hoofdlijnen uitleggen hoe GPS werkt
Samenvatting
De aarde draait in een baan om de zon. Over één rondje om de zon doet de aarde precies
een jaar. Daarnaast draait de aarde ook nog om haar eigen as. Daar doet ze 24 uur over.
Deze twee bewegingen zorgen ervoor dat wij een dag- en nachtritme op aarde hebben
en dat we seizoenen kennen.
Dag en nacht
De aarde draait om haar eigen as. De aardas kun je zien als een denkbeeldige lijn die van
de Noordpool dwars door de aarde naar de Zuidpool loopt. De aarde doet 23 uur en 59
minuten over één rondje om haar as. Door deze draaiing ontstaan een dag- en
nachtritme. Op de kant die naar de zon is gekeerd, is het dag. Aan de andere kant van de
planeet, daar waar de zon niet schijnt, is het op dat moment nacht. Als het in GrootBrittannië 12 uur ‘s middags is, is het precies aan de andere kant van de aarde,
bijvoorbeeld in Nieuw-Zeeland, 12 uur ‘s nachts.
Afb. 1: Door de omwenteling van de aarde om haar eigen as hebben wij een dag- en nachtritme op
aarde.
Seizoenen
De aarde draait niet alleen om haar eigen as, maar ook om de zon. De aarde is gekanteld
ten opzichte van de zon. ‘s Winters staat de Noordpool weggedraaid van de zon, in de
zomer staat de Noordpool juist naar de zon toe. In het gebied boven de poolcirkel is het
in de winter een bepaalde periode de hele dag donker. En inderdaad: in de zomer is het
een bepaalde periode de hele dag licht.
De 'schuine stand' van de aarde ten opzichte van de zon veroorzaakt ook de seizoenen.
Hoe verder een gebied van de evenaar af ligt, hoe schuiner het zonlicht op het
aardoppervlak valt. Nederland ligt op de noordelijke helft van de aarde. Omdat de
noordelijke helft in de winter van de zon af is gericht, heeft ons land in de winter korte
dagen en lage temperaturen. In de zomer is het bij ons warmer en zijn de dagen langer;
de noordelijke helft van de aarde is in dat seizoen meer naar de zon gericht. Wanneer
het winter is in Nederland, is het juist zomer op het zuidelijk halfrond.
In het gebied rond de evenaar - tussen de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring zijn de seizoensverschillen niet zo groot. Het zonlicht valt hier veel minder schuin op de
aarde, de zonkracht is er gemiddeld het grootst. Het gebied tussen deze keerkringen
noemen we de tropen.
Afb. 2: In de zomer staat de noordpool naar de zon toe gericht, in de winter van de zon af.
Parallellen
De aarde is een bol. Het is lastig om een locatie op een bol aan te geven. Een bol heeft
immers geen begin of einde. Daarom is afgesproken dat de Noordpool de bovenkant
van de aarde is, en de Zuidpool de onderkant. Precies in het midden deelt een lijn de
aardbol in gelijke delen: de evenaar. Het gedeelte boven de evenaar is het
noordelijk halfrond, ten zuiden van de evenaar bevindt zich het zuidelijk
halfrond. Parallel aan de evenaar kun je de aardbol verder verdelen met parallellen
of breedtecirkels. De bekendste parallellen zijn de poolcirkels, de
Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring.
Afb. 3: De bekendste parallellen
Meridianen
Ook van boven naar beneden kunnen we de aardbol in gelijke delen verdelen. De lijn die
hiervoor wordt gebruikt, loopt precies door het Engelse plaatsje Greenwich. Deze lijn
noemen we de nulmeridiaan. De nulmeridiaan verdeelt de aarde in het westelijk en
het oostelijk halfrond. Op dezelfde manier kun je meer lijnen trekken die langs de
Noord- en de Zuidpool lopen en de evenaar loodrecht kruisen. Dit zijn lengtelijnen of
meridianen. Er zijn 24 meridianen. Zij verdelen de aarde in tijdzones. De vuistregel
hierbij is: wanneer je één meridiaan naar links opschuift, is het een uur vroeger; één
meridiaan naar rechts is het een uur later. Maar omdat meridianen soms dwars door
landen lopen, gaat die regel niet altijd op. China bijvoorbeeld, heeft maar één tijdzone
voor het hele land. Terwijl er meerdere meridianen over China lopen. Landen bepalen
zelf hoe de tijdzones lopen, dit is niet per se afhankelijk van de meridianen.
Afb. 4: De aarde verdeeld in tijdzones.
Meer weten?
http://www.kennislink.nl/publicaties/weer-wat-geleerd-zon-en-seizoenen
http://www.kennislink.nl/publicaties/weer-wat-geleerd-hoe-hoog-schijnt-de-zon
03. Klimaten
Na deze les kun je:
●
●
de spreiding en kenmerken van hoofdklimaten op aarde beschrijven
de volgende begrippen beschrijven: tropische regenklimaten, droge klimaten,
gematigde klimaten, poolklimaten.
Samenvatting
Veel Nederlanders gaan in de zomer op vakantie naar de zon. De kans dat de zon in ZuidEuropese of Aziatische landen schijnt, is immers veel groter dan in Nederland. Waarom
hebben wij eigenlijk zo’n mild klimaat?
Wat is een klimaat?
De hoeveelheid neerslag die valt, het aantal uren zonneschijn en de temperatuur
bepalen het weer. Kijken we naar het weer over een langere periode, dan spreken we
over het klimaat. Klimaat is de beschrijving van het weer in een bepaald gebied over
een lange periode, minstens 30 jaar. Een klimaat verandert niet snel. Wanneer we in
Nederland een hete, droge zomer hebben, hebben we nog geen landklimaat.
De klimaatzones van Köppen
Aan het begin van de twintigste eeuw bedachten de geleerden Vladimir Köppen en
Rudolf Geiger een klimaatsysteem; de klimaatclassificatie van Köppen-Geiger. Aan de
hand van de plantengroei en de maandelijkse temperaturen verdeelden ze de klimaten
in vijf groepen:
●
●
●
●
●
A = tropische klimaten
B = droge klimaten
C = gematigde klimaten
D = landklimaten
E = poolklimaten
Afb. 1: De klimaatzones volgens Köppen en Geiger.
Binnen deze vijf klimaatgroepen kun je een onderverdeling maken, door bijvoorbeeld te
kijken naar de hoeveelheid neerslag. Dat levert een extra letter op in de klimaattypering:
● f = er valt veel regen
● w = droge winters
● s = droge zomers
De afkorting Dw staat dan voor een landklimaat met een droge winter. Wind en
oceaanstromingen hebben een belangrijke invloed op de verdeling van de klimaten op
onze aardbol. Maar ook de plaats ten opzichte van de evenaar is van belang.
Beschrijving van de vijf klimaatzones
A: Tropisch klimaat
Het tropisch klimaat is onder te verdelen in een tropisch regenwoudklimaat (Afklimaat) en een moessonklimaat (Am-klimaat) of savanneklimaat (As-klimaat en
Aw-klimaat). Het moessonklimaat heeft een droge periode in de winter. De tropische
klimaten bevinden zich rond de evenaar. Het weer is er bijna elke dag hetzelfde: warm
en vochtig, met in de middag tropische regenbuien. De bladeren van de bomen houden
veel warmte vast. Daardoor stijgt warme lucht op en komt de regen in de middag met
bakken uit de hemel. Het regent er elke dag! Een tropische regenbui is kort, maar omdat
er zoveel regen tegelijk valt, is een tropisch regenwoud heel groen.
Afb. 2: Mangrovebossen groeien alleen bij tropische temperaturen, op zoute slikgrond. Het
wortelstelsel ligt gedeeltelijk boven de grond. Zo beschermt mangrovebos het land tegen vloedgolven.
B: Droge klimaten
Deze klimaatgebieden grenzen aan het tropische klimaatgebied, iets verder van de
evenaar af. Het droge klimaat is onder te verdelen in een steppeklimaat (Bs) en een
woestijnklimaat (Bw). In een steppeklimaat valt een paar maanden per jaar nog wel
wat regen en in deze gebieden is er enige begroeiing. In een woestijnklimaat valt er
vaak jarenlang geen druppel. Er zijn geen wolken en overdag is het er erg heet. ’s Nachts
koelt het flink af, dan kan het er zelfs vriezen. Het is moeilijk om te overleven in een
woestijnklimaat. Er groeit dan ook vrijwel niets. Een steppeklimaat is gunstiger. Hier
groeien grassen en wat bomen, er zijn meertjes en we zien er zelfs grote dieren zoals
olifanten, zebra’s en giraffen.
Afb. 3: Verwoestijning of steppe
Wanneer teveel mensen en dieren leven op de savanne, wordt het land steeds kaler en
droger. Het landschap gaat steeds meer op een woestijn lijken. Dit proces heet
verwoestijning.
C: Gematigde klimaten
Gematigde klimaten liggen aan zee. De zeewind zorgt ervoor dat de winters niet heel
koud zijn en de zomers niet heel warm. De temperatuurverschillen tussen zomer en
winter zijn niet zo groot. Er zijn drie gematigde klimaten te onderscheiden:
Cf: het gematigde zeeklimaat, ook wel maritiem klimaat. Hier is de neerslag het meest
gelijkmatig verdeeld over het jaar. Nederland heeft een gematigd zeeklimaat.
Cs: mediterraan klimaat. De temperaturen zijn hier gematigd. De neerslag valt vooral
in de wintermaanden, en nauwelijks in de zomermaanden.
Cw: Chinaklimaat. Ook dit is een gematigd klimaat, maar dan met natte zomers en
droge winters.
D: Landklimaten
Een landklimaat heeft niet de matigende invloed van de zeewind. Daardoor zijn de
winters extreem koud en de zomers extreem warm. De temperatuurverschillen zijn
enorm. Een landklimaat wordt onderverdeeld in:
Df: een landklimaat waarin het hele jaar door regen valt.
D: een landklimaat met droge zomers.
Dw: een landklimaat met droge winters.
Vooral in Rusland, De Verenigde Staten, Canada, Mongolië en Oost-Europa vind je een
landklimaat.
E: Poolklimaten
Op de Noordpool en Zuidpool heerst een poolklimaat. Het is er koud, de temperatuur is
bijna altijd onder de 0° C. Op de Noordpool is nauwelijks begroeiing mogelijk. Iets meer
naar de evenaar toe heerst een toendraklimaat.
Et= toendraklimaat. In de zomer is de temperatuur hier boven 0°C.
Eh= hooggebergteklimaat. Dit klimaat komt voor op de toppen van hoge bergen. Het is
er het hele jaar door kouder dan 0°C.
Ef= poolklimaat. Hier is het het hele jaar kouder dan 0°C.
Wind- en oceaanstromingen hebben veel invloed op de verdeling van de klimaten over
onze aardbol.
El Niño
Een klimaat kan veranderen. Soms is dat een grote verandering, soms slechts een kleine
plaatselijke. Soms is de verandering kortdurend, soms langer. Een voorbeeld van een
kortdurende klimaatverandering is El Niño, een sterke opwarming van het zeewater
rond de evenaar in het oosten van de Stille Oceaan. Vissers uit Peru gaven dit
verschijnsel zijn naam (El Niño betekent ‘Kleine Jongen’). Ze refereerden aan het
kerstkind; het verschijnsel doet zich namelijk altijd in januari voor. El Niño komt eens in
de drie tot zeven jaar voor. De Peruaanse vissers zijn er niet blij mee. De warme
zeestroom maakt telkens bruut een einde aan het visseizoen.
Afb. 4: El Niño
Meer weten?
http://www.kennislink.nl/publicaties/klimaatverandering
04. Klimaatverandering en het
broeikaseffect
Na deze les kun je:
●
●
klimaatverandering en de gevolgen daarvan beschrijven;
de volgende begrippen beschrijven: ijstijden, warme tijden, broeikaseffect,
versterkt broeikaseffect, broeikasgas CO2, zeespiegelstijging, verdroging,
verwoestijning.
Samenvatting
Lekker weertje deze zomer? Warm, met een zonnetje? Dit was lang geleden wel anders.
Er zijn tijden geweest dat Nederland zelfs in de zomer onder een dik pak ijs lag. Sinds
het ontstaan van de aarde zijn de klimaten vaak veranderd.
Warme tijden, koude tijden
Er zijn lange periodes van kou geweest op aarde. De temperatuur was laag genoeg om
een groot gedeelte van de aarde onder een (soms wel kilometers dikke) laag ijs te
bedekken. Deze periodes zijn de ijstijden. De laatste ijstijd eindigde ongeveer 10.000
jaar geleden en heeft maar liefst 110.000 jaar geduurd. Wij zien nog steeds sporen van
de ijstijden, ook in Nederland. Zo is de Utrechtse Heuvelrug ontstaan doordat de enorme
ijsmassa’s het land hebben opgestuwd. Toen het ijs eenmaal was gesmolten, bleven er
veel zwerfkeien achter. Prehistorische boeren in Drenthe hebben daar hun Hunebedden
mee gemaakt. Wetenschappers geloven dat er weer een ijstijd kan komen, maar
wanneer dat precies is weet niemand.
Afb. 1: De dalen van de fjorden van Noorwegen zijn in de ijstijd uitgeslepen door zware ijsmassa's.
Broeikaseffect
Op dit moment heerst er op aarde over het algemeen een aangename temperatuur. Dat
komt door het broeikaseffect. Zoals je weet wordt de aarde opgewarmd door de zon.
Rondom de aarde zit een dunne schil met lucht: de dampkring. In die dampkring zitten
gassen die ervoor zorgen dat niet alle hitte van de opgewarmde aarde weer kan
ontsnappen naar de ruimte. De dampkring houdt, net zoals een broeikas, de warmte
vast. De belangrijkste stoffen die daarvoor zorgen zijn koolstofdioxide (CO2), methaan
en waterdamp. Deze noemen we broeikasgassen.
Het broeikaseffect is dus van grote invloed op de temperaturen op aarde. Zonder het
broeikaseffect zou het op aarde niet warmer worden dan -18°C.
Afb. 2: De werking van het broeikaseffect.
Versterkt broeikaseffect
Het broeikaseffect houdt onze aarde dus leefbaar. Maar door ons eigen gedrag lijkt het
averechts te gaan uitwerken. Wij mensen zorgen namelijk voor het versterkt
broeikaseffect. We stoten teveel extra broeikasgassen uit, onder andere door het
verbranden van fossiele brandstoffen in fabrieken en auto’s. De belangrijkste fossiele
brandstoffen zijn aardolie, aardgas en steenkool. Ze zijn in miljoenen jaren tijd in de
aardkorst gevormd uit planten- en dierenresten. Eigenlijk zijn het een soort fossielen:
sporen en restanten van organismen die duizenden tot miljoenen jaren oud zijn.
Doordat mensen veel fossiele brandstoffen verbranden, komt er meer CO2 in de lucht.
Het broeikaseffect wordt hierdoor versterkt. De dampkring houdt meer hitte vast en zo
wordt de aarde steeds warmer. Welke maatregelen we daartegen kunnen nemen, leer je
in les 25 over duurzame energie.
Gevolgen van de opwarming van de aarde
Dat het warmer wordt op aarde klinkt misschien wel prettig. Wie wil er nou niet een
warme zomer? Toch kleven hier meer nadelen aan dan je in eerste instantie zou denken.
Doordat de temperatuur langzaam stijgt op aarde, gebeurt er van alles in de natuur. Zo
smelt bijvoorbeeld het poolijs. Grote hoeveelheden ijs en smeltwater komen in de
oceanen terecht, waardoor de zeespiegel stijgt. Laaggelegen gebieden op aarde zullen
op den duur onder water komen te staan. Ook grote delen van Nederland.
Daarnaast voorspellen wetenschappers dat er meer extreme weersomstandigheden
zullen ontstaan. Voorbeelden van de gevolgen van de opwarming van de aarde zie je in
de video aan de rechterkant van deze pagina. Denk bijvoorbeeld aan extreme droogte.
Hierdoor treedt verdroging op: het land droogt uit en planten kunnen er niet meer
groeien. Verdroging leidt op den duur tot verwoestijning. Steeds grotere gebieden
zullen bestaan uit dor land waar nauwelijks nog planten of dieren kunnen leven. Een
dergelijk proces is al bezig in het gebied ten zuiden van de woestijn Sahara in NoordAfrika. Dit gebied noemen we de Sahel, wat 'grens van de woestijn' betekent. Door
verwoestijning heerst in dit gebied regelmatig voedselnood.
Meer weten?
http://www.falw.vu/~huik/ijstijd.html%20
http://www.kennislink.nl/publicaties/nederland-krijgt-extremer-weer
http://www.knmi.nl/klimaatverandering_en_broeikaseffect/
http://ngm.nationalgeographic.com/2013/09/rising-seas/if-ice-melted-map
http://www.kennislink.nl/publicaties/na-de-broeikas-komt-de-ijstijd
05. Het weer
Na deze les kun je:
●
●
de elementen van het weer beschrijven en weersveranderingen verklaren;
de volgende begrippen beschrijven: temperatuur, neerslag, stuwingsregen,
stijgingsregen, wind, storm, luchtdruk, hoge en lage drukgebied, front, wolk
Samenvatting
Het weer wordt bepaald door een aantal elementen, zoals de temperatuur, de neerslag,
de wind en de luchtdruk. In weerberichten hoor je vaak over lage- en hogedrukgebieden.
Hoe werkt dit? Hoeveel verschillende wolktypen zijn er? En waarom regent het vaak
maar aan één kant van een gebergte?
Mochten alle begrippen in deze les je gaan duizelen, bekijk dan eens de weercursus van
Erwin Krol in de zijbalk.
Het weerbericht
Het weer kan 'voorspeld' worden aan de hand van satellietbeelden. Een aantal
satellieten zweeft rond de aarde en verzamelt gegevens over het weer. Deze informatie
wordt naar weerstations op aarde verstuurd. De weerexperts bestuderen de gegevens
en maken hun weersverwachting. Op deze beelden zijn onder andere de luchtstromen
goed zichtbaar. De lucht stroomt en circuleert tussen de aarde en de dampkring. Door
een constant proces van opstijgende en dalende lucht ontstaan er wolken en neerslag.
Lagedrukgebied & hogedrukgebied
In een hogedrukgebied stroomt de koude lucht van grote hoogte naar beneden. Een
hogedrukgebied zorgt voor een heldere lucht en onbewolkt weer. De hete lucht die
vanaf de evenaar opstijgt, daalt neer op de 30e breedtegraad. Daar is bijna altijd een
hogedrukgebied. Het is onbewolkt weer. Op de 30e breedtegraad heerst om die reden
een droog klimaat: een woestijn- of een steppeklimaat.
In een lagedrukgebied stijgt de warme lucht op. Deze lucht condenseert en er ontstaan
wolken. Uit deze bewolking kunnen stormen en regen ontstaan. Op de 60e breedtegraad,
vlak boven Nederland (52 graden noorderbreedte) zijn vaak depressies door dit
lagedrukgebied. En op de evenaar komen vaak tropische stormen voor, omdat de hete
opstijgende lucht voor fikse buien kan zorgen.
Op de 90 graden (de polen) bevindt zich een hogedrukgebied. Een poolklimaat komt
daarin overeen met een woestijnklimaat: er valt weinig neerslag.
Regen
Neerslag kan in verschillende vormen naar beneden komen: regen, sneeuw, hagel.
Wolken bestaan doorgaans, tenzij ze heel laag hangen, uit ijskristallen. Wanneer de
neerslag naar beneden valt, ontdooit het, omdat de temperatuur tijdens de reis naar
beneden steeds hoger wordt. De neerslag bereikt ons uiteindelijk als regen. Wanneer de
temperatuur aan de grond laag genoeg is, ontdooit de neerslag niet. Het hagelt of
sneeuwt dan.
Regen ontstaat op verschillende manieren. Zo is er een stijgingsregen, een frontale
regen, stuwingsregen en moessonregen. De regen die in Nederland valt is de frontale
regen. De regen ontstaat uit een front. Een front is het overgangsgebied tussen warme
en koude lucht. Warme en koude lucht mengen namelijk niet. Een warmtefront is
warme lucht die koude lucht verdringt. En een koudefront is koude lucht die warme
lucht verdringt. De regen is voorbij, wanneer het front voorbij is getrokken.
Stijgingsregen komt voor in de tropen. De warme lucht stijgt op en komt een paar uur
later weer met bakken uit de hemel. De stijgingsregen ontstaat als volgt: de zon
verwarmt het aardoppervlak, de waterdamp stijgt op, als de lucht afkoelt gaat het
condenseren, de waterdamp verandert in waterdruppels en het gaat regenen!
Stuwingsregen komt voor in gebergten. Een berg heeft twee zijden: de loefzijde, de
regenkant, en de lijzijde, de droge kant. De warme lucht van zee stijgt op aan de
loefzijde. Warme lucht kan meer water bevatten dan koude lucht. Als warme lucht door
opstuwing door het reliëf (het gebergte) stijgt, koelt de lucht af. De lucht kan dan minder
water bevatten, met neerslag als gevolg. De opstijgende lucht koelt af naarmate de lucht
hoger komt. Aan de andere kant van de berg, de lijzijde, waait een warme droge
föhnwind. Over de top van de berg gaat de lucht dalen, de temperatuur neemt toe, en de
lucht kan meer water bevatten waardoor het niet regent.
De meeste regen begint als sneeuw. Hagel ontstaat wanneer bevroren neerslag door een
(gedeelte van een) wolk met onderkoelde (dus niet bevroren!) waterdruppels valt. De
druppels kunnen ook in de lucht bevriezen, dan wordt het hagel. Hagelstenen kunnen
heel groot worden. Hagel ontstaat namelijk bij sterk stijgende luchtstromen. Grote
hagelstenen vallen dan naar beneden en kleine hagelstenen worden verder omhoog
geblazen en bevriezen nog meer. Zo kunnen hagelstenen steeds groter en groter
worden. In India zijn weleens hagelstenen zo groot als golfballen naar beneden gevallen!
En in Nederland vielen er op 8 juni 1998 hagelstenen met een doorsnede van tien
centimeter.
Wolken
Stapelbewolking, sluierbewolking: deze termen komen vaak voor in een weerbericht.
Wolken zijn er in veel verschillende vormen en maten. Deze vier hoofdgroepen in
wolken zijn te onderscheiden:
1. Lage wolken (op een hoogte van 0-2 km). De lage bewolking bestaat vaak uit
grijze wolken en zorgt voor somber weer. Mist valt bijvoorbeeld ook onder
deze categorie.
2. Middelbare wolken (op een hoogte van 2-7 km). Dit zijn onder andere de
schaapjeswolken.
3. Hoge bewolking (op een hoogte van 5-13 km). De cirrusbewolking, die
hieronder beschreven staat, valt in deze categorie.
4. Verticaal ontwikkelde wolken (kunnen 18 km hoog worden). De
cumuluswolk, de stapelwolk, die uit meerdere etages bestaat valt hieronder.
De cumuluswolk is een 'mooi weer wolk'.
De wolkenfamilies zijn ingedeeld in de hoogte die ze kunnen bereiken. Daarnaast is nog
een andere indeling gemaakt, namelijk in vorm, met deze Latijnse namen:
Cumulus = gestapeld
Stratus = gelaagd
Cirrus = gekruld. Dit zijn sliertige wolken waar de zon nog doorheen kan schijnen, de
sluierbewolking. Deze wolksoort bevindt zich hoog in de lucht en bestaat uit
ijskristallen. Deze wolk is vaak een voorbode voor slecht weer.
Weetje
Een kring om de zon, brengt regen in de ton. Wanneer je een halo (kring om de zon) ziet,
gaat het vrijwel altijd regenen. Behalve in het voorjaar of als de cirruswolken uit het
oosten komen opzetten, dan gaat het niet regenen.
Meer weten?
https://www.youtube.com/watch?v=-tbClXmj8Yc
http://theextinctionprotocol.wordpress.com/2013/02/01/nine-people-killed-as-freakhailstorm-rains-ice-boulders-on-indian-villages/
https://www.youtube.com/watch?v=2XJ6HOhI8lg
http://www.youtube.com/watch?v=YG-ciNiHy4c
06. Kenmerken van het Nederlands
landschap
Na deze les kun je:
●
●
de ligging en kenmerken van Nederlandse landschappen beschrijven;
de volgende begrippen beschrijven: dekzand, stuwwal, rivierklei, rivierbedding,
uiterwaarde, rivierdijk, zeedijk, polder, droogmakerij, duin, getijde, veen, polder,
löss, heuvel.
Samenvatting
Als je in Limburg gaat graven stuit je op een lössbodem. In Drenthe zit veen in de grond.
En in Zuid-Holland vind je juist weer zeeklei. Waarom komen er in zo’n klein landje
zoveel verschillende bodemsoorten voor? Omdat bodemvorming een proces is dat zich
uitstrekt over miljoenen jaren. In deze les kijken we naar de bodemvorming in
Nederland in de afgelopen 10.000 jaar.
Het Holoceen
Het Holoceen, het tijdperk waarin wij nu leven, begon zo’n 11.000 jaar geleden. Het
volgde op een ijstijd. In die ijstijd was het in Nederland erg koud. Maar toen het in het
Holoceen warmer werd op aarde, smolten de ijskappen en steeg de zeespiegel door al
het smeltwater. Nederland zag er in die tijd heel anders uit dan tegenwoordig. Het
bestond voornamelijk uit bossen en moerassen en een deel van ons land lag toen nog
onder water. De kustlijn lag daardoor verder naar het oosten dan tegenwoordig.
Naarmate de zeespiegel minder snel steeg, werd in de kustgebieden zeeklei afgezet. Er
vormden zich strandwallen. Perioden waarin mariene afzettingen (van de zee)
bovenop continentale afzettingen (van het land) kwamen, wisselden af met perioden
waarin juist het land won van de zee en er dus continentale afzettingen op mariene
afzettingen werden afgezet.
Kleine groepjes mensen trokken in die tijd van plek naar plek, op zoek naar voedsel;
nomadische jagers-verzamelaars. In de loop der eeuwen ging de mens echter steeds
meer een stempel drukken op het landschap. Men ontdekte de landbouw. Mensen
vestigden zich op één plek en gingen de grond bewerken. Bossen werden gekapt, er
werden akkers aangelegd. Het landschap werd niet alleen meer gevormd door de
natuur, maar ook door de mens.
Afb. 1: Landschap en begroeiing in Nederland in het Midden Holoceen.
De Nederlandse bodems
Ons land is te verdelen in Hoog-Nederland en Laag-Nederland. Laag-Nederland is het
westelijke deel, dat lager ligt dan +1 meter boven NAP. Hoog-Nederland, in het oosten,
ligt boven de zeespiegel. De Nederlandse bodem is ontstaan door afwisselend
continentale en mariene afzettingen. In Laag-Nederland vind je veel meer mariene
afzettingen dan in Hoog-Nederland. Uiteindelijk zijn er veel verschillende bodemsoorten
ontstaan. De zes belangrijkste zijn: zandlandschap, rivierkleilandschap,
zeekleilandschap, duinlandschap, veenlandschap en lösslandschap.
Zandlandschap
Zandlandschappen komen voor in het oosten van Nederland (Hoog-Nederland). Ze zijn
ontstaan in de ijstijd. Gletsjers duwden grote keien en grond voor zich uit over ons land.
Toen het ijs smolt bleef er een heuvel over. Zo zijn de stuwwallen in ons landschap
ontstaan, bijvoorbeeld de Utrechtse Heuvelrug, de Grebbeberg en de Holterberg.
Dekzand ligt op hoger gelegen gebieden in Oost- en Zuid-Nederland. Dit dekzand is
afkomstig uit het Noordzeegebied toen dit nog droog lag en er overwegend
noordenwinden stonden. Het dekzand lag in heel Nederland, maar is door de invloed
van de zee en rivieren weggespoeld en onder andere afzettingen komen te liggen. Een
zandbodem is niet heel vruchtbaar. Het water zakt snel weg. Vaak groeien er op deze
plekken naaldbomen, verder is er weinig bodemleven.
Rivierkleilandschap
Vlakbij de rivieren de Maas, de Waal en de IJssel liggen bodems van rivierklei. In de
video over rivieren leer je over zomer- en winterdijken. Het gedeelte buiten de
rivierbedding achter een lage zomerdijk heet de uiterwaarden. De rivieren treden af en
toe buiten hun oevers, dit kan gebeuren door veel smeltwater van de gletsjers. Iedere
keer wanneer het gebeurt, bezinken er kleine kleideeltjes in de uiterwaarden. Dat is een
paar keer per jaar, vooral in de wintermaanden. Boeren zijn er blij mee, want de bodem
wordt door die klei extra vruchtbaar. Zware kleibodem is lastig te bewerken. Natte
kleigronden fungeren daarom vooral als weiland voor de veeteelt. De hogere droge
kleigrond is geschikt voor fruitbomen en om gewassen op te verbouwen.
Afb. 2: Rivierenlandschap. Het stuk land tussen de zomer- en winterdijken noemen we uiterwaarden.
Zeekleilandschap
Zeeklei vind je langs de hele Nederlandse kust, van Zeeland tot aan Groningen. Een
zeekleibodem is erg vruchtbaar, omdat er mineralen in de bodem zitten. Bovendien is zij
kalkrijk door opgeloste schaal- en schelpdieren. Het grootste zeekleilandschap ligt in
Noord- en West-Nederland en kenmerkt zich door grote polders en droogmakerijen.
Een droogmakerij is een polder, maar niet iedere polder is een droogmakerij. Polders
bestaan in verschillende vormen. Een droogmakerij is het inpolderen van open water,
zoals de Noord-Oostpolder bijvoorbeeld. Maar door indijking kan ook een polder
ontstaan, dat is dan geen droogmakerij. De grootste polder van Nederland is Flevoland.
Door inpoldering zijn deze gebieden bebouwbaar geworden. Op zeeklei worden
gewassen verbouwd zoals aardappelen, bieten, mais en graan.
Duinlandschap
Duinen vind je langs de kust bij Zeeland tot en met de Waddeneilanden, behalve op een
paar plaatsen zoals bij de Hondsbossche Zeewering. Ze bestaan uit los zand dat
recentelijk is komen aanwaaien. Een jonge bodemsoort. Een duinbodem wordt ook wel
een vaagbodem genoemd. In het zand kan weinig groeien en water zakt er snel
doorheen.
Veenlandschap
Veengrond is er in twee soorten: laagveen en hoogveen. Laagveen komt voor in ZuidHolland, in het weidegebied tussen de steden Utrecht, Rotterdam, Leiden en Den Haag.
Hoogveen ligt boven de zeespiegel en komt vooral voor in Drenthe en Noord-Brabant.
Het belangrijkste kenmerk van laagveen is, dat het onder invloed van het grondwater is
ontstaan. Hoogveen is onder invloed van het regenwater ontstaan.
Veengrond is zompig. Het is ontstaan door dode plantenresten. Door de stijging van de
temperatuur was er in het Holoceen veel moerassige grond. Dode planten vielen in het
water, maar verteerden niet helemaal. Uiteindelijk ontstond er een dikke laag
plantenresten die steeds meer in elkaar werd gedrukt. De drabbige massa die zo
ontstond, noemen we veen. Veengrond stinkt vaak naar rotte eieren. Door het vocht te
laten wegstromen kan de veengrond inklinken. Zo zijn er veel polders gemaakt.
Vreemd genoeg is veengrond niet erg vruchtbaar. Het is wel een goede brandstof.
Vroeger stak men blokken turf uit de veenbodem en maakte daarmee de kachel aan.
Afb. 3: Turf steken
Lösslandschap
Löss komt alleen voor in Limburg. Het bestaat uit heel fijn zand. Het lösslandschap is
glooiend. Om de grond optimaal te benutten worden de akkers er trapsgewijs aangelegd
(graften). Samen met heggen zorgen die graften ervoor dat de grond niet meteen
wegspoelt tijdens een fikse regenbui.
Lössgrond is zeer vruchtbaar en geschikt voor zowel akkerbouw als fruitteelt. Het kan
droog en korrelig zijn, maar ook nat en kleverig. Kleverige löss houdt beter vocht vast en
is vruchtbaarder dan droge löss.
Meer weten?
http://www.geologievannederland.nl/tijd/reconstructies-tijdvakken/holoceen%20
http://www.geologievannederland.nl/ondergrond/bodems
07. Grondgebruik in Nederland
Na deze les kun je:
●
●
aan de hand van een kaartbeeld de spreiding van en het grondgebruik in
(cultuur) landschappen in Nederland toelichten;
de volgende begrippen beschrijven: akkerbouw, tuinbouwgebied, veeteeltgebied,
bosgebied, bedrijventerrein, recreatiegebied, infrastructuur,
bodemvruchtbaarheid.
Samenvatting
Nederland is een klein land met veel inwoners. Elk stukje grond in Nederland heeft een
bestemming. In een plan is het grondgebruik in Nederland vastgelegd. Het gaat niet
alleen om waar er huizen en fabrieken mogen staan, maar ook om welk gebied natuur is
en natuur moet blijven.
Grondgebruik in Nederland
Het grondgebruik in Nederland is op te delen in vijf hoofdvormen.
1. Agrarisch: akkerbouw, tuinbouw, weidegrond en bosbouw
2. Natuur: bos, heide, strand en duinen
3. Bebouwd gebied: huizen, winkels, scholen, pretparken
4. Industrie- en havengebied
5. Water: rivieren, plassen, meren, Waddenzee, IJsselmeer
Afb. 1: Het grondgebruik in Nederland
Landbouwgrond in Nederland
Onder landbouw verstaan we akkerbouw (het ‘grof’ verbouwen van gewassen zoals
aardappelen, bieten, mais), tuinbouw (het ‘verfijnder’ kweken van tomaten, courgettes,
komkommers), grasland voor de veeteelt en bosbouw. Bij bosbouw gaat het om bomen
die worden geplant voor houtproductie. Iets meer dan de helft van het Nederlandse
oppervlak wordt gebruikt als landbouwgrond. Bijna overal in Nederland kun je
landbouwgrond vinden. Graslanden vind je vooral in Friesland, Utrecht, Noord- en ZuidNederland en Brabant. De akkerbouw concentreert zich in Zeeland, Flevoland, de
Noord-Oostpolder en Groningen. Dat akkerbouw daar veel voorkomt is niet toevallig.
Het heeft alles te maken met de vruchtbare zeeklei, die het land geschikt maakt om
gewassen op te verbouwen. De zandgrond in het oosten en zuiden van het land is veel
minder geschikt voor akkerbouw.
Op veenbodems is vooral veel grasland te vinden. Veengrond is niet zo vruchtbaar, maar
wel geschikt om vee op te laten grazen. In Nederland zijn nauwelijks productiebossen te
vinden. Bosbouw en bosbeheer zijn in ons land vooral gericht op het voorkomen van
erosie bij zandgronden.
Natuur
Natuurgebieden in Nederland bestaan uit strand, duinen, bos en heide. Die plekken
hebben als bestemming ‘natuur’ gekregen en daar mag niet zomaar gebouwd worden.
Maar zelfs het natuurlandschap is ingericht door de mens. De meeste bossen in
Nederland zijn aangeplant. Er staan bankjes en picknicktafels. Echt ongerepte natuur is
er nauwelijks.
Strand en duinen liggen bij de zee. De bossen liggen vooral bij de Utrechtse Heuvelrug en
op de Veluwe. Daar liggen de minder vruchtbare zandgronden. Daarnaast zijn het
heuvelachtige gebieden, door de stuwwallen die er in de ijstijd zijn gevormd.
Heuvelachtig landschap is minder geschikt voor akkerbouw dan vlakke stukken land.
Logisch dus, dat je hier vooral bossen vindt.
Bebouwd gebied
Onder bebouwd gebied verstaan we huizen, scholen, pretparken, maar ook (snel)wegen.
Het meest intensief bebouwde gebied in Nederland ligt in het westen, dat is de
Randstad. De buitengrens van de Randstad wordt gevormd door de vier grote steden
(Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht). In dit gebied wonen de meeste mensen,
staan de meeste huizen en zijn ook de meeste voorzieningen nodig, zoals scholen,
sportvelden, wegen en winkels. Ook is hier de meeste werkgelegenheid. Dat heeft onder
andere te maken met de gunstige ligging van de grote steden, vlakbij de Rotterdamse
haven en Schiphol.
Afb. 2: Het dichtstbevolkte gebied van Nederland, de Randstad.
Industrie & havens
Het industriegebied van Nederland is middelgroot wanneer je het vergelijkt met de
industrie in de rest van Europa. Vooral Duitsland en Frankrijk hebben grote
industriegebieden.
De industriegebieden in Nederland liggen vooral aan de kust, bij de Rotterdamse en de
Amsterdamse havens. Dankzij de havens kunnen grote schepen (tankers) snel goederen
en delfstoffen van en naar andere landen transporteren. Ook in andere landen zie je
vaak grote industriegebieden liggen bij havens.
De Rotterdamse haven is de grootste haven van Europa. Een enorme hoeveelheid
goederen wordt hier verscheept en opgeslagen. De infrastructuur is hier gunstig voor
een industriegebied. Vanuit de Rotterdamse haven kunnen goederen per boot of per
trein (Betuwelijn) verder worden vervoerd naar onder andere Duitsland. Rotterdam is
de toegangspoort voor de Europese markt.
Tot 2004 was de haven van Rotterdam nog de grootste haven ter wereld, maar
inmiddels is de haven op een vierde plaats beland. De derde plaats wordt ingenomen
door de haven van Singapore. De overige plaatsen in de top 10 worden bezet door
Chinese havens.
Water
Watergebieden kunnen recreatief gebruikt worden voor de watersport of fungeren als
natuurgebied. De grootste watergebieden van Nederland zijn de Waddenzee en het
IJsselmeer.
Bedrijventerrein
Een bedrijventerrein is een terrein dat bedoeld is om alleen bedrijven zich daar te laten
vestigen. Een bedrijventerrein ligt vaak buiten de stad, er is daar meer ruimte en de
grond is goedkoper. De Zuidas in Amsterdam is een voorbeeld van een bedrijventerrein.
Recreatiegebied
Zoals net al bij het kopje ‘water’ werd beschreven, kunnen bepaalde gebieden worden
gebruikt als recreatiegebieden.
Watergebieden zoals kanalen en meren kunnen worden gebruikt voor watersport, maar
ook de zee kan hiervoor worden gebruikt.
Bossen en bergen kunnen ook worden gebruikt als recreatiegebied, denk aan
mountainbikers of de padvinderij.
Binnen het bebouwde gebied zijn er ook genoeg recreatiegebieden, denk aan
pretparken.
Details
De kaart van Afbeelding 1 biedt een globale indeling van het grondgebruik in Nederland.
In Zuid-Holland zie je bijvoorbeeld veel grasland op die kaart staan. Er zijn daar veel
weilanden. Maar er is ook veel bebouwing, het Groene Hart ligt namelijk midden in de
Randstad, het dichtstbevolkte gebied van Nederland. Wanneer je meer inzoomt op de
kaart, krijg je een gedetailleerder beeld. Kijk maar eens op een luchtfoto van Google
Maps.
Afb. 3: Deel van de Randstad (Bron: Google Maps).
Meer weten?
http://www.entoen.nu/havenvanrotterdam/vo
https://milieudefensie.nl/vee-industrie/megastallen/provincies
http://www.ruimtelijkeplannen.nl/webroo/roo/bestemmingsplannen?tabFilter=INSTRUCTIE%20
08. Bevolkingsgroei
Na deze les kun je:
●
●
ontwikkelingen in de bevolking in Nederland, Europa en de wereld beschrijven
en verklaren;
de volgende begrippen beschrijven: natuurlijke bevolkingsgroei, geboortecijfer,
sterftecijfer, geboorte-overschot, sterfte-overschot, migratiestroom,
gezinshereniging, demografische transitie, bevolkingspiramide, vergrijzing.
Samenvatting
De wereldbevolking groeit, er komen steeds meer mensen bij. Laten we eerst een
globale schets maken van de verspreiding van de bevolkingsgroei over onze aardbol.
Niet overal is de groei even sterk. Op onderstaande afbeelding uit 2007 is te zien dat de
bevolking het sterkst groeit in Afrika en daarna in het Midden-Oosten en India. In
Oekraïne is de groei het minst sterk.
Afb. 1: Bevolkingsgroei wereldwijd
Verschillen in groei
In Europa is de bevolkingsgroei maar gering. Onderling verschilt de bevolkingsgroei per
Europees land weer wel. In West-Europa groeit de bevolking sterker dan in OostEuropa. Dat komt omdat er in het oosten weinig baby’s geboren worden en de mensen
emigreren naar West-Europese landen om daar te werken. Het zijn verschillende
factoren die de bevolkingsgroei beïnvloeden.
Afb. 2: Bevolkingsgroei Europa
In Nederland is de bevolkingsgroei te zien in de vier grote steden: Amsterdam,
Rotterdam, Den Haag en Utrecht en in de grote gemeenten met 100.000 inwoners of
meer. Er worden hier veel kinderen geboren, maar het zijn vooral ook de migranten die
zich hier willen vestigen, vanwege de werkgelegenheid. In de kleine dorpen is de groei
het minst. Mensen willen graag dichtbij hun werk wonen.
Op de afbeelding hieronder staat de verwachting van de bevolkingsgroei in Nederland
tot 2040 aangegeven. Zeeland, Limburg en Noordoost-Nederland zullen het meest
leeglopen. Deze gebieden liggen relatief ver van de Randstad vandaan. Er is in deze
gebieden minder werkgelegenheid.
Afb. 3: Bevolkingsgroei Nederland
Wat is bevolkingsgroei?
Bevolkingsgroei is de groei van de bevolking. Wanneer er meer kinderen geboren
worden dan dat er mensen sterven, stijgt de natuurlijke bevolkingsgroei. Er is dan een
geboorte-overschot. Wanneer er minder kinderen worden geboren krimpt de
bevolking, dan is er een bevolkingsdaling.
De natuurlijke bevolkingsgroei is het verschil tussen het geboortecijfer en het
sterftecijfer. Het geboortecijfer is het aantal levende geboorten per 1000 inwoners per
jaar. En het sterftecijfer is het aantal sterften per 1000 inwoners per jaar. Dus als het
geboortecijfer 15,1 is, betekent het dat er per 1000 inwoners 15 kinderen worden
geboren. Naast de natuurlijke bevolkingsgroei is er ook een sociale bevolkingsgroei.
De sociale bevolkingsgroei is de groei door immigratie.
Migratie
De bevolking kan ook groeien of krimpen doordat er mensen emigreren naar een ander
land of dat er juist meer immigranten komen. Het migratiesaldo is positief wanneer er
meer immigranten zijn dan emigranten. De meest voorkomende reden dat mensen
emigreren is voor de werkgelegenheid. Wanneer het eigen land zich in een slechte
economische tijd bevindt, vertrekken er veel mensen voor een betere toekomst elders.
Net na de Tweede Wereldoorlog was Nederland in wederopbouw en was er veel
werkgelegenheid. Zoveel werk, maar onvoldoende arbeiders. Toen zijn er veel
migranten uit Zuid-Europa, Noord-Afrika en Turkije naar ons land gekomen. Deze
arbeiders waren veelal mannen. Vervolgens kwamen later ook de vrouwen en de
kinderen van deze gastarbeiders naar Nederland, hetgeen een migratiestroom op gang
bracht. Migratie heeft overigens niet alleen economische redenen, maar kan
bijvoorbeeld ook politieke of culturele redenen hebben: mensen vluchten bijvoorbeeld
uit hun land weg omdat ze er onderdrukt worden.
Bevolkingsgroei: ui, piramide of granaat?
De bevolkingsgroei is goed weer te geven in een grafiek. Er zijn drie vormen van
leeftijdsgrafieken.
Afb. 4: Leeftijdsgrafiek
Bij de piramidevorm is er sprake van een snelle groei, er worden veel kinderen
geboren en er zijn weinig ouderen. In Afrika zie je deze vorm van bevolkingsgroei.
Bij de granaatvorm is er sprake van een langzame groei. Er worden iets meer kinderen
geboren dan dat er jong volwassenen zijn. Jong volwassenen hebben invloed op het
geboortecijfer, zij kunnen kinderen krijgen. En bij de ui-vorm is er een afnemende
bevolking. Er worden steeds minder kinderen geboren en er zijn relatief veel ouderen.
De bevolking is dan aan het vergrijzen. En als de trend doorzet dat er steeds minder
kinderen worden geboren, sterft de bevolking daar op een gegeven moment uit.
Babyboom
In West-Europa en de VS was een geboortegolf na de Tweede Wereldoorlog. Er werden
enorm veel kinderen geboren. Zo’n 65 jaar later gaan al deze kinderen van toen met
pensioen. Dat heeft een behoorlijke impact op de samenleving: de samenleving is aan
het vergrijzen. Er zijn dan meer zorgvoorzieningen nodig voor ouderen. Bij het
financieren van deze voorzieningen komt er meer druk op de groep werkende mensen
te liggen, de groep 20- tot 65-jarigen. De ouderen die met pensioen gaan vormen de
zogenaamde grijze druk. De jongeren die nog niet werken vormen de zogenaamde
groene druk.
Weetje
Demografie is de wetenschap die de kwantitatieve aspecten bestudeert: de hoeveelheid
mensen, het aantal geboorten en het aantal sterften.
Bevolkingsgeografie kijkt juist naar wat de bevolking doet, waar de mensen zich
vestigen en welke invloed dit heeft op de ruimtelijke ontwikkeling, zoals de vraag waar
huizen, scholen en ziekenhuizen moeten worden gebouwd.
Meer weten?
http://nl.wikipedia.org/wiki/Babyboom_(term)
http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/toekomst/
09. Bevolkingsspreiding
Na deze les kun je:
●
●
de bevolkingsspreiding in Nederland, Europa en de wereld beschrijven;
de volgende begrippen beschrijven: bevolkingsdichtheid, ontwikkelingspeil.
Samenvatting
Waar wonen de meeste mensen?
De meeste mensen wonen in Azië. China heeft de meeste inwoners van de wereld,
gevolgd door India. In China is de bevolkingsgroei drastisch aan banden gelegd door de
eenkindpolitiek. Het krijgen van meer dan één kind werd in de jaren 1970 verboden. In
India is de bevolkingsgroei ook explosief, hier zijn nog geen effectieve maatregelen
genomen.
Waarom wonen de meeste mensen daar?
Waar mensen zich vestigen heeft met verschillende factoren te maken. Allereerst de
natuurlijke bevolkingsgroei: waar veel kinderen geboren worden zal de bevolking
sneller groeien dan waar er minder kinderen geboren worden.
Ten tweede de sociale bevolkingsgroei: mensen verhuizen of emigreren. Een land waar
meer dan genoeg werkgelegenheid is, zal meer mensen aantrekken dan een land waar
het ontwikkelingspeil lager ligt. Het ontwikkelingspeil geeft aan hoe ontwikkeld een
land is: hebben de mensen voldoende voeding, goede huizen, ziekenhuizen, enz. Ook is
een ontwikkelingspeil te meten door naar het inkomen te kijken. In Nederland
verdienen de mensen gemiddeld 29.000 euro per jaar, in Egypte verdienen ze tien keer
zo weinig.
En ook geografische factoren spelen mee. Een land met een gunstig klimaat is
toegankelijker dan een land met bijvoorbeeld een poolklimaat of een woestijnklimaat.
Maar ook landschapskenmerken, zoals bergen zijn van invloed. Steile rotsen en smalle
bergwegen met haarspeldbochten bemoeilijken het vestigen in een bergdorp. Er
vestigen zich minder mensen waardoor er minder voorzieningen zijn zoals scholen en
winkels.
De bevolkingsspreiding geeft aan waar veel en weinig mensen wonen.
China: eenkindpolitiek
China raakte zo dichtbevolkt dat de regering in 1979 drastische maatregelen heeft
getroffen: men werd opgelegd nog maar één kind krijgen. Het was volgens de regering
de enige manier om de bevolkingsgroei een halt toe te roepen. Het kind mocht gratis
naar school. Het krijgen van een tweede kind werd voor een grote groep Chinezen
enorm bemoeilijkt. Voor een tweede kind moest namelijk aanzienlijk meer belasting
betaald worden. En een derde kind was enkel nog weggelegd voor de echt rijke mensen.
De eenkindpolitiek temperde inderdaad de bevolkingsgroei. Het werkte echter wel een
ander probleem in de hand: de vergrijzing. Omdat er steeds minder kinderen geboren
werden, raakte de verdeling van leeftijdsgroepen uit balans.
Inmiddels zijn er in verhouding steeds meer ouderen. Het zorgt ervoor dat de behoefte
aan zorg steeds groter wordt. Vroeger zorgden de kinderen voor hun ouders en
grootouders. Tegenwoordig kunnen de jongeren vaak niet voor hun ouders en
grootouders zorgen: ze zijn enig kind. En ze hebben ook een baan en de ambitie om
carrière te maken. Hoe wordt de zorg voor de ouderen dan opgelost? Mede om deze
reden zijn er meer uitzonderingen gemaakt die een tweede kind toestaan.
Naast de vergrijzing zijn er nog twee nadelige gevolgen. Ten eerste is er nu een
overschot aan mannen en zijn er te weinig vrouwen. De mensen hadden een sterke
voorkeur voor een jongetje, omdat een jongen meer geld kon opleveren. Mannen
verdienen meer dan vrouwen en voor meisjes moet ook een bruidsschat worden
betaald. Veel mensen lieten hun kind aborteren wanneer ze op de echo zagen dat het een
meisje was. In China mag de echoscopist dan ook niet meer het geslacht van het kind
melden tijdens de zwangerschap. Ten tweede zijn de enig kind-jongetjes veelal
‘verwende keizertjes’. Doordat ze geen broertjes of zusjes hebben, krijgen ze alle
aandacht van de ouders en grootouders.
Afb. 1: Groei van de wereldbevolking.
Amerika: immigratieland
Noord-Amerika heeft de sterkste bevolkingsgroei van alle ontwikkelde landen. Dit komt
niet zozeer door de natuurlijke bevolkingsgroei, als wel door de sociale groei. Vanuit alle
werelddelen komen mensen naar de Verenigde Staten. Vanaf 1800 is de immigratie in
volle gang gegaan. Al eerder waren er veel slaven uit Afrika werkzaam in de VS, dat zijn
de zwarten, de Afro-Amerikanen. Daarnaast vluchten jaarlijks heel veel Mexicanen
illegaal naar de VS. Dit zijn de Hispanics of Latino’s. Veel Aziaten hebben zich gevestigd
in het westen van de VS, zijn hoog opgeleid en hebben een goede baan.
Afb. 2: Chinatown in Amerika.
Van melting pot naar salad bowl
In het begin pasten de immigranten zich aan aan de Amerikaanse cultuur. De
Amerikaanse bevolking werd als een smeltkroes van culturen gezien, waarbij de
nieuwkomers de Amerikaanse cultuur overnamen. De Aziaten en de Hispanics hielden
hun eigen cultuur juist in stand. Zo is bijvoorbeeld ook China Town in New York
ontstaan. De Chinezen en Hispanics houden zich enorm vast aan hun eigen cultuur, taal
en gewoonten. De verschillende culturen gingen niet langer op in de Amerikaanse soep.
Er was nu sprake van een slakom: de verschillende stukken fruit, oftewel de
verschillende culturen, zijn nog goed zichtbaar, maar kunnen ook prima naast elkaar
leven.
Meer weten?
http://www.youtube.com/watch?v=P_JdWk6NYW8
http://www.youtube.com/watch?v=VcSX4ytEfcE
http://www.youtube.com/watch?v=E5W6-bSwJYA
http://www.youtube.com/watch?v=AQDbEuhT6Q4
http://www.nrc.nl/nieuws/2013/12/28/formeel-einde-aan-chinese-eenkindpolitieken-arbeidskampen/
http://www.trouw.nl/tr/nl/4512/Cultuur/archief/article/detail/2591948/1996/01/1
2/Verenigde-Staten-geen-smeltkroes-maar-slakom.dhtml
10. De groei van de steden
Na deze les kun je:
●
●
de groei van de steden beschrijven en verklaren;
de volgende begrippen beschrijven: industrialisatie, mechanisatie, urbanisatie,
suburbanisatie, re-urbanisatie, platteland, stad, stadscentrum, stadswijken,
stedelijk gebied.
Samenvatting
In rijke, ontwikkelde landen woont 75% tot 90% van de bevolking in de stad. In arme
landen, waar veel mensen in de landbouw werken, kan het voorkomen dat slechts een
klein percentage in de stad woont. De meeste mensen wonen er op het platteland. Het
Afrikaanse land Rwanda is daar een voorbeeld van. Daar woont maar 10% van de
bevolking in de stad.
In Nederland wonen de meeste mensen in de grote steden. Hier is werkgelegenheid, zijn
veel voorzieningen, scholen, ziekenhuizen en vertier.
Industrialisatie & Mechanisatie
In 1850 brak de Industriële Revolutie door. Er kwamen machines die veel processen
sneller lieten verlopen dan mensen. In de landbouw verving bijvoorbeeld een
aardappelrooimachine de arbeiders. Steeds minder mensen waren nodig in de
landbouw. Mensen vertrokken naar de stad om in fabrieken te gaan werken. In
Nederland woonden daarvoor in de zeventiende eeuw ook al veel mensen in steden bij
havens. Nederland dreef veel handel en veel mannen werkten voor de V.O.C. Echter de
industrialisatie versterkte de urbanisatie, de trek naar de stad. In les 19 over de
Industriële Revolutie lees je meer over de industrialisatie en mechanisatie.
Urbanisatie & Suburbanisatie
Wanneer er in een land steeds meer stedelijke gebieden komen, spreek je van
verstedelijking, ook wel urbanisatie genoemd. Urbanisatie komt van het Latijnse
woord ‘urbs’, hetgeen 'stad' betekent.
Suburbanisatie is de trek vanuit de stad naar het platteland. De stad puilt uit en
mensen gaan steeds meer aan de rand van de stad wonen. De kleinere plaatsen rond de
grote stad groeien uit tot ‘voorsteden’. De mensen reizen iedere dag op en neer van hun
huis in de voorstad naar hun werk in de stad, zij worden forensen genoemd. Waarom
mensen naar de voorsteden gaan? Omdat er te weinig woningen in de stad zelf zijn. En
omdat jonge gezinnen graag wat meer ruimte willen. Een huis met een tuin.
Groeikernen
De overheid wilde de suburbanisatie in goede banen leiden en kwam rond 1970 met een
groeikernenbeleid. Ze wees een aantal middelgrote plaatsen aan die mochten
doorgroeien. Zo bleef het landelijke gebied landelijk. Er werden ‘groeikernen’
aangewezen. Zo werden de gemeente Nieuwegein en de gemeente Houten aangewezen
als groeikern bij de stad Utrecht.
Door de groei van de bevolking was het noodzakelijk om voor meer woonruimte te
zorgen. Daarom zijn er vinexwijken gekomen. Deze wijken bevinden zich dichtbij
bestaande centra van grote steden.
Afb. 1: Voorbeeld van een groeikern
Re-urbanisatie
Urbanisatie is de verstedelijking. Suburbanisatie is de verstedelijking rond de grote
stad. Maar na deze ontwikkeling liepen bepaalde delen van de steden leeg. De stad
moest weer aantrekkelijk worden gemaakt: op oude bedrijventerreinen en in de oude
binnenstad werden nieuwe huizen en wijken gebouwd. De trek van de mensen die nu
weer ín de stad gaan wonen heet re-urbanisatie. Het beleid om weer te gaan bouwen in
de stad en de stad optimaal te benutten is het compacte stad-beleid.
Stad of dorp?
Wanneer noem je een stad een stad? De kenmerken van een stad zijn: veel hoogbouw,
dicht op elkaar staande gebouwen, relatief weinig groen, veel voorzieningen.
In een dorp wonen veel minder mensen, is er geen hoogbouw, veel groen, weinig
voorzieningen.
Ook het aantal inwoners is van belang om te bepalen of je van een stad of van een dorp
spreekt. In Japan zijn er bijvoorbeeld 50.000 inwoners nodig om van een stad te
spreken. In Nederland sprak je vroeger van een stad wanneer de stad stadsrechten had.
De stad kreeg toen ook een stadsmuur voor de veiligheid. In Amersfoort is deze
stadsmuur nog mooi zichtbaar.
Afb. 2: Stadsmuur in Amersfoort.
Stedelijk gebied
Een stad groeit steeds meer uit, er komen steeds meer wijken bij. Als een stad vastgroeit
aan andere plaatsen in de buurt, spreek je van een agglomeratie.
Een voorbeeld is de stad Rotterdam, waar ruim 600.000 mensen wonen. In de
agglomeratie met voorsteden zoals Vlaardingen, Krimpen aan den IJssel, Hellevoetsluis,
Brielle en Maassluis erbij wonen er ruim 990.000 inwoners.
Het stadsgewest Rotterdam bedraagt ongeveeer 1,2 miljoen inwoners. Het stadsgewest
is de stad zelf met de steden om de stad heen die qua werk en voorzieningen gericht zijn
op Rotterdam.
Wanneer een agglomeratie wereldwijd een grote economische, politieke en culturele
betekenis heeft, spreek je van een metropool (wereldstad). Tokyo, Parijs en New York
zijn hier voorbeelden van. Als een stad meer dan 10 miljoen inwoners heeft spreek je
van een megastad. Dat hoeft geen metropool te zijn. Mexico-Stad, Cairo en Rio de Janeiro
zijn hier voorbeelden van.
Afb. 3: Wonen in Rotterdam.
Opbouw van een stad
Iedere stad heeft zijn eigen uitstraling en grootte. Maar de opbouw van de steden is vaak
identitiek. De binnenstad is het oudste deel. In dit deel zitten nu vaak winkels, barretjes,
restaurants, kerken, musea en theaters. Er wonen relatief weinig mensen in de oude
binnenstad.
Het stadscentrum is het gebied om de oude binnenstad heen. Hier zitten vaak kantoren,
winkels en uitgaansgelegenheden. Wanneer er alleen kantoren en winkels zijn gevestigd
in het stadscentrum, spreek je van een zakelijk stadscentrum. In Parijs is het zakelijk
stadscentrum La Défense. Gelijk daaromheen liggen de oude woonwijken die zijn
gebouwd in de negentiende en begin twintigste eeuw.
Aan de rand van de stad liggen woonwijken uit de twintigste eeuw en sportparken. In de
buurt van de snelwegen liggen de bedrijventerreinen, zodat ze gemakkelijk bereikbaar
zijn met de auto.
Weetje
Aan de rand van grote steden was behoefte aan veel nieuwe woningen. Deze massale
nieuwbouwwijken worden vinexlocaties genoemd. 'Vinex' komt van: Vierde Nota
Ruimtelijke Ordening Extra.
Meer weten?
http://stadsarchief.amsterdam.nl/presentaties/uitgelicht/tweede_gouden_eeuw_18001900/
http://vorige.nrc.nl/binnenland/article2566991.ece/Typisch_stadse_problemen_in_een
_splinternieuwe_wijk
http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20040317_middeleeuwsestad02/
http://www.amsterdamsehofjes.nl/amsterdamse-grachtenpand-checklist/
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-socialezekerheid/publicaties/artikelen/archief/2011/2011-beroepsbevolking-vanaf-1800art.htm
11. Stedelijke problematiek
Na deze les kun je:
●
●
oorzaken en gevolgen van huidige stedelijke problematiek onderscheiden;
de volgende begrippen omschrijven: agglomeratievorming, megastad, metropool,
forensisme, segregatie, krottenwijken, stadsvernieuwing, herstructurering,
leefbaarheid.
Samenvatting
Mensen wonen graag in een stad, waardoor steden snel groeien (zie les 10). Ook in
Nederland is dat het geval. Al die nieuwe bewoners willen een leuk huis, een veilige
omgeving, aangenaam werk en gezellige winkels en restaurants op loopafstand. Dat lukt
niet in alle wijken even goed.
Woonwijken verbeteren
Veel woningen in de stad voldoen niet aan de wooneisen van de huidige tijd. Ze moeten
opgeknapt worden. Dat kan op verschillende manieren. Een van die manieren is via
renovatie: de oude woning wordt verbeterd door bijvoorbeeld centrale verwarming
aan te leggen, een badkamer te bouwen en isolerende dubbele ramen te plaatsen. Op
deze manier voldoet de woning weer aan de eisen van deze tijd. Bij restauratie worden
traditionele technieken en materialen gebruikt.
Een andere, meer drastische manier van opknappen is door middel van sanering: een
oud huis of een fabriek afbreken en vervangen door nieuwbouw. In de jaren '90 waren
veel vooroorlogse wijken (gebouwd tussen 1870 en 1940) er slecht aan toe. De wijken
waren verkrot: er stonden verloederde en soms vrijwel onbewoonbare huizen. De
Nederlandse overheid greep op verschillende manieren in. Allereerst via
stadsvernieuwing: verouderde woonwijken werden via grootschalige renovatie
verbeterd. Vaak ging het om huurwoningen die in het bezit waren van
woningcorporaties. De meeste bewoners kwamen na de verbeteringsslag weer in de
wijk wonen. De bewonerssamenstelling van de wijk bleef dus ongeveer gelijk.
Afb. 1: Bij stadsvernieuwing worden huizen gerenoveerd.
Een andere manier waarop woonwijken werden aangepakt is via herstructurering:
oude wijken en gebouwen werden in hun geheel afgebroken en vervangen door
nieuwbouw. De afzonderlijke huizen werden dus gesaneerd. Vaak gaan de huizenprijzen
bij herstructurering omhoog, de huizen worden immers kwalitatief beter. Na
herstructurering komen vaak nieuwe bewoners met hogere inkomens naar een wijk.
Een deel van de oorspronkelijke wijkbewoners kan de nieuwe, duurdere huizen niet
meer betalen en trekt noodgedwongen naar andere wijken van de stad die nog niet
opgeknapt zijn. Dit noemen we gentrificatie.
Afb. 2: Bij herstructurering worden huizen gesaneerd.
Probleemwijken
Wijken waar veel sociale problemen zijn worden ook wel probleemwijken genoemd.
Vaak ziet men in deze wijken een concentratie van kansarme mensen. Relatief veel
bewoners hebben een lage opleiding en zijn werkloos. De criminaliteitscijfers zijn hoger
en voorzieningen zoals winkels, openbare verlichting en openbaar vervoer zijn in deze
wijken vaak in mindere mate aanwezig. Met het begrip leefbaarheid geven we aan hoe
aantrekkelijk een gebied is om in te wonen. Zijn er goede scholen? Voelt men zich er
veilig? Is er veel overlast, drugsgebruik, criminaliteit? De Nederlandse overheid hoopt
dat in een probleemwijk de leefbaarheid zal verbeteren wanneer er ook rijkere mensen
komen wonen. De gedachte is dat dankzij die rijkere bewoners de koopkracht in de wijk
zal toenemen. Rijke bewoners geven dus een stimulans aan de middenstand: er
verschijnen nieuwe winkels, cafés en restaurants in de wijk. Zo wordt de wijk weer
aantrekkelijker voor nieuwe woningzoekenden.
Om tot een betere mix van arm en rijk te komen, worden bij het verbeteren van oude
wijken daarom regelmatig duurdere en goedkopere woningen door elkaar gepland. Dat
lukt het best wanneer hele wijken geherstructureerd worden; bij herstructurering
wordt immers de hele wijk opnieuw ingericht.
Sociale segregatie
Sommige wijken zijn heel homogeen van samenstelling. Er woont geen mix van
verschillende mensen, maar je ziet er vooral mensen met dezelfde etnische of sociale
achtergrond. Op zich is dat goed voor het saamhorigheidsgevoel: mensen met dezelfde
achtergrond voelen zich prettig bij elkaar. Maar met een eenzijdige opbouw van het
inwonersbestand is er ook kans op sociale segregatie: mensen van verschillende
culturele of etnische groepen trekken zich terug in de eigen wijk en gaan nauwelijks nog
met andere groepen om. Oorzaken zoals armoede, een laag scholingsniveau en de wens
om in de eigen moedertaal te spreken kunnen segregatie versterken. Een van de
belangrijkste manieren om sociale segregatie te voorkomen is mensen begeleiden naar
een goede opleiding en uiteindelijk naar de arbeidsmarkt.
Het tegenovergestelde van segregatie is integratie. Bij integratie smelten meerdere
bevolkingsgroepen samen tot een nieuw geheel. In les 16 over identiteit wordt hier
dieper op ingegaan.
Agglomeraties en metropolen
Als steden groeien, worden er rondom de stad nieuwe woonwijken en voorzieningen
gebouwd. Ook in andere delen van de wereld gaat dat zo. Uiteindelijk groeit de stad
tegen omliggende gemeenten aan en ontstaat een agglomeratie: een stad met daaraan
vastgegroeide randgemeenten. Zo'n agglomeratie kan uiteindelijk uitgroeien tot een
metropool, letterlijk een 'moederstad'.
Een metropool heeft minimaal 1 miljoen inwoners. Voorbeelden van metropolen zijn
Parijs (bijna 11,8 miljoen inwoners), Londen (13 miljoen), New York (18,8 miljoen),
Shanghai (26 miljoen) en Tokio (34,7 miljoen).
De inwoners van een metropool zijn allen verbonden aan de stad door werk of door
winkelgelegenheden. Zij pendelen elke dag heen en weer tussen hun woongemeente en
hun werkgemeente. Dit pendelen noemen we forensisme. Het zijn voornamelijk
forensen die tijdens de spits voor het ontstaan van files zorgen.
In Nederland zijn geen metropolen, daarvoor zijn de steden te klein. Wel is de Randstad,
met ongeveer 7 miljoen inwoners, te vergelijken met een metropool.
Afb. 3: Woon-werkverkeer in New York.
Stedelijke problematiek in metropolen
In vrijwel alle wereldsteden ziet men vormen van sociale segregatie. In Parijs woont
bijvoorbeeld bijna 80% van de totale bevolking in de voorsteden. Het centrum van
Parijs, met dure winkels, toeristische hotspots en musea, is alleen nog te betalen voor de
rijken.
In Azië en Latijns-Amerika trekken veel jonge mensen van het platteland naar de stad,
op zoek naar werk. Door de explosieve groei van de steden is er een groot gebrek aan
woningen en banen. De huurprijzen van woningen stijgen, terwijl veel nieuwkomers
juist werkloos zijn of een slecht betalende baan hebben.
Uiteindelijk komen zij in een krottenwijk terecht. Voorzieningen die wij
vanzelfsprekend vinden, zoals elektriciteit of schoon drinkwater, hebben ze daar vaak
niet. Om paal en perk te stellen aan de wildgroei van krottenwijken laat de overheid in
deze landen soms een hele wijk met de grond gelijk maken. Gelukkig helpen steeds meer
regeringen de bewoners tegenwoordig vooruit door voorzieningen in krottenwijken aan
te leggen.
In landen waar de criminaliteit in stedelijke gebieden erg hoog is, trekken de rijken zich
regelmatig terug in gated communities of hekwerkwijken. Dit zijn woonwijken
waarvan alle toegangswegen zijn afgesloten met een hek of een slagboom. Een bewaker
controleert wie de wijk in- en uitgaan.
Meer weten?
http://www.kennislink.nl/publicaties/achterstandswijken-pak-je-niet-aan-doorsloop%20
http://www.kennislink.nl/publicaties/integreren-is-een-achterhaald-concept%20
http://www.forbes.com/sites/tanyamohn/2012/07/03/americas-most-exclusivegated-communities/%20
12. Economische sectoren
Na deze les kun je:
●
●
economische sectoren en hun verspreiding en kenmerken beschrijven;
de volgende begrippen beschrijven: landbouw, industrie (zware en lichte
industrie), dienstverlening (transport, toerisme), grondstof, halffabricaat,
eindproduct, delfstof.
Samenvatting
Mensen hebben verschillende banen in verschillende sectoren. We onderscheiden hierin
drie hoofdgroepen: de primaire, secundaire en tertiaire sector.
Primaire sector
De primaire sector is de sector die producten direct uit de natuur haalt: landbouw,
visserij, jacht en mijnbouw. Verrassend genoeg bestaat ongeveer 60% van het
Nederlandse grondgebied uit landbouwgrond. De helft daarvan is in de vorm van
grasland in gebruik voor de veeteelt. Landbouw kunnen we onderverdelen in vier
vormen: akkerbouw, veeteelt, tuinbouw en bosbouw. 40% van alle landbouwgrond is in
gebruik voor akkerbouw. Akkerbouw is het verbouwen van gewassen op een akker. In
Nederland worden vooral aardappelen, granen en suikerbieten verbouwd.
Afb. 1: Aardappelveld in de zomer.
Wanneer vee wordt gehouden voor commerciële doeleinden, noemen we het veeteelt.
Producten uit deze vorm van landbouw zijn bijvoorbeeld vlees, melk, eieren en wol. Bij
intensieve veeteelt worden veel dieren op relatief weinig grond gehouden. De bioindustrie is intensieve veeteelt: kippen worden er in kleine hokjes gehouden.
In de extensieve veeteelt hebben dieren veel meer ruimte. Nederland heeft daar
nauwelijks ruimte voor. Je vindt extensieve veeteelt bijvoorbeeld op de prairies in de VS
en de pampa’s van Zuid-Amerika.
Het aanleggen en beheren van bossen noemen we bosbouw. In Nederland komen geen
natuurlijke bossen meer voor. Bossen worden in ons land aangeplant voor
houtproductie of om zandverstuivingen tegen te gaan.
De bekendste vorm van visserij in Nederland is de binnenvisserij. Deze vindt
bijvoorbeeld plaats op het IJsselmeer. Er wordt vooral gevist op paling.
Onder mijnbouw verstaan we het opsporen, winnen en verwerken van delfstoffen.
Delfstoffen zijn alle nuttige stoffen die uit de grond gehaald kunnen worden. Nederland
heeft bijvoorbeeld een groot aardgasveld bij Slochteren in Groningen. Wetenschappers
hebben berekend dat we in ieder geval tot 2020 met onze gasvoorraad vooruit kunnen.
Tot 1974 had Nederland ook steenkoolmijnen in Zuid-Limburg. Deze zijn inmiddels
gesloten, omdat ze niet meer rendabel waren.
Secundaire sector
In de secundaire sector worden de producten uit de primaire sector verwerkt tot
halffabricaten of eindproducten. Een halffabricaat is een tussenproduct, dat nog verder
verwerkt moet worden tot een eindproduct. Een voorbeeld van een halffabricaat is
aluminium, dat van bauxiet (een delfstof) wordt gemaakt. Van de aluminium platen
moeten daarna bijvoorbeeld nog buizen of fietsen worden gemaakt in een andere
fabriek. Vaak noemen we de secundaire sector ook wel de industrie.
In de zware industrie worden zware stoffen als ijzererts en ruwe olie verwerkt. Je vindt
zware industrie vaak bij de vindplaats van de delfstof, of bij de kust, waar de delfstoffen
gemakkelijk met mammoettankers of ertstankers kunnen worden aangevoerd. Een goed
voorbeeld zijn de hoogovens bij IJmuiden, waar van ijzererts staal wordt gemaakt.
IJmuiden ligt aan zee, waardoor de grondstoffen gemakkelijk kunnen worden
aangevoerd. Vervolgens kan het product (staal) via het Noordzeekanaal verder vervoerd
worden naar het achterland.
Bij lichte industrie worden lichtere grondstoffen, halffabricaten en onderdelen
verwerkt tot nieuwe producten. De lichte industrie vind je meestal in de buurt van grote
steden, want daar zijn veel arbeidskrachten. En waar veel mensen wonen, kunnen de
producten uit de lichte industrie ook meteen weer verkocht worden; er is een groot
afzetgebied.
Afb. 2: In de lichte industrie worden halffabricaten verwerkt. Van aluminium pijpjes maakt men
bijvoorbeeld deze karabiners voor de klimsport.
Tertiaire sector
Deze sector noemen we ook wel de dienstverlening. Onder de tertiaire sector vallen
bijvoorbeeld banken, de horeca en transport. Dienstverlening waarbij winst maken niet
het uitgangspunt is (niet-commerciële dienstverlening) wordt soms de quartaire sector
genoemd. Hieronder vallen bijvoorbeeld het rijk, de provincie en de gemeente, maar ook
het onderwijs, de politie en defensie.
In de commerciële dienstverlening in Nederland is de transportsector een grote
speler. Dat komt omdat Nederland twee mainports heeft: luchthaven Schiphol en de
Rotterdamse haven. Een mainport is een internationaal handelsknooppunt met een
groot aantal vervoersstromen van goederen, personen en informatie. Een mainport is
een belangrijke economische factor in de regio en biedt aan veel mensen werk. Er is een
uitgebreide infrastructuur van snelwegen, waterwegen, luchtwegen en spoorwegen.
Omdat de voorzieningen zo goed zijn, vestigen ook veel internationale bedrijven zich in
de omgeving van een mainport.
Luchthaven Schiphol is met 48 miljoen passagiers per jaar de vijfde luchthaven van
Europa. Veel passagiers gebruiken Schiphol als ‘hub’: voor hen is Schiphol een station
om over te stappen op een andere vlucht. Voor wat betreft goederenvervoer is Schiphol
de derde luchthaven van Europa, na Frankfurt en Parijs. Vervoer per vliegtuig is niet
goedkoop, maar over een grote afstand wel het snelst. Daarom worden kwetsbare
goederen of goederen waar extreme haast bij is vaak met het vliegtuig vervoerd.
Snijbloemen, organen of voedselhulp gaan meestal per vliegtuig. Ook extreem
waardevolle goederen met een klein volume, zoals diamanten, reizen vaak via de
luchthaven.
De haven van Rotterdam is verreweg de grootste van Europa. Zij was ook lang de
grootste van de wereld, maar is in de laatste tien jaar ingehaald door drie havens in
China. Omdat de haven steeds aan de kant van de zee is uitgebreid, kunnen ook grote
mammoettankers en containerschepen er hun lading lossen. Olie gaat via pijpleidingen
naar het oostelijk deel van het havengebied. Daar zitten de olieraffinaderijen van Shell,
waar de ruwe aardolie wordt verwerkt tot bruikbare producten zoals benzine en
kerosine. De vracht van de grote schepen kan ook via kleinere schepen, treinen of
vrachtwagens verder vervoerd worden.
Afb. 3: In de haven worden containers gelost en naar kleinere schepen overgeladen.
Onder de tertiaire sector vallen ook toerisme en recreatie. Sinds 1960 hebben we
steeds meer vrije tijd. Onder toerisme verstaan we alle vrijetijdsbesteding die langer
dan 24 uur achter elkaar duurt en waarbij men in een andere omgeving dan de eigen
woonomgeving is. Recreatie is kortdurende vrijetijdsbesteding: bioscoopbezoek,
cafébezoek, wandelen, museumbezoek. Nederlanders gaan steeds vaker naar het
buitenland op vakantie. Ongeveer 20% viert vakantie in eigen land. Dat gebeurt vooral
in de gebieden langs de kust, en in Limburg en Drenthe. Voor een dagje uit (recreatie)
gaan Nederlanders vaak naar Amsterdam, musea, de Efteling of de dierentuin.
Meer weten?
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/landbouw-en-tuinbouw/inhoud%20
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/landbouw/nieuws/default.htm%20
http://www.freightportfinder.com/europe/port-of-rotterdam/%20
13. Globalisering
Na deze les kun je:
●
●
het proces van globalisering en de gvolgen voor de verschillende gebieden
toelichten;
de volgende begrippen beschrijven: kolonie, global shift, schaalvergroting,
transportkosten, werkgelegenheid, innovatie.
Samenvatting
Globalisering is het internationaal uitwisselen van mensen, geld, goederen en ideeën.
Voor ons gevoel wordt de wereld steeds kleiner. Culturen mengen met elkaar, bedrijven
verkopen hun producten wereldwijd en we vliegen met gemak naar de andere kant van
de aarde.
Denk eens aan de vestigingen van hamburgerketens zoals McDonalds en Burger King.
Denk aan Nederlandse dj’s die populair zijn in Japan. En denk aan sneakers van Nike en
Adidas die overal ter wereld worden gedragen. Vroeger werd er voornamelijk
geproduceerd door het kapitalistische westen. Inmiddels doet ook het oosten mondiaal
mee: sushi wordt zowel in Europa als de Verenigde Staten gegeten, we beoefenen
Chinese vechtsporten en spelen games op de Nintendo.
Afb. 1: DJ
Nike, een global product
Schoenen van Nike zijn vrijwel overal ter wereld te koop. Sterker nog, de schoenen
worden in verschillende landen gemaakt. In de Verenigde Staten is de schoen bedacht, in
China wordt de schoen in elkaar gezet en de verschillende onderdelen, zoals de neus, de
zool en de veters komen uit Maleisië, Vietnam en Thailand. Goederen worden
geïmporteerd uit landen waar ze goed en goedkoop gemaakt kunnen worden. Nike Inc.
is een voorbeeld van een multinational, een multinationale onderneming (MNO).
Global village
De globalisering beperkt zich niet alleen tot de economie. Ook culturen beïnvloeden
elkaar steeds meer en politieke en sociale ideeën worden gedeeld. Het idee van een
‘global village’ is ontstaan. Een voorbeeld is MTV. De Amerikaanse Music Television
werd ook een succes in Europa (MTV Europe) en in Azië (MTV Asia). Het Amerikaanse
idee werd geïntegreerd in de eigen cultuur. Dit heet glokalisering. Een geglobaliseerd
bedrijf dat zich aanpast aan de lokale cultuur. De wereld wordt steeds kleiner door
betere transport- en communicatiemogelijkheden. Vooral de komst van internet heeft
dit proces versneld.
De koloniën waren het begin van de globalisering
Het globaliseren begon in de tijd van de ontdekkingsreizigers. Ze ontdekten nieuwe
werelddelen, culturen en dreven handel. Peper en andere specerijen werden
geïmporteerd uit bijvoorbeeld Indië. De Britse kolonisten introduceerden Engels op de
scholen in Azië, waardoor ze hun gedachtegoed konden delen. Daar was men toen nog
niet blij mee. Cultuur werd niet uitgewisseld, maar opgelegd. Het globaliseren ging
verder met de betere transportmogelijkheden, de aanleg van spoorlijnen, de komst van
telefonie en uiteindelijk de komst van internet.
Global shift
In de tijd van de kolonie was er sprake van een Europeanisering. Europa was de grootste
speler in de handel op dat moment. Later in de 20e eeuw werd Amerika de economische
wereldmacht. De Amerikaanse cultuur ging de hele wereld over, van McDonalds tot
Nike.
En nu, aan het begin van de 21e eeuw, zijn de economieën in China en Latijns-Amerika in
opkomst. Er is sprake van een ‘global shift’.
De global shift betekent het verschuiven van het economische zwaartepunt in de
wereld. In de Chinese stad Shanghai ligt de grootse haven ter wereld. Lange tijd waren
de Rotterdamse havens de grootste, maar de Chinezen hebben deze koppositie
overgenomen. De economie in China is ‘booming’.
Internationale arbeidsverdeling
Door de globalisering neemt de handel tussen alle landen in de wereld toe. Ook
bevordert het de internationale arbeidsverdeling. Een multinational bestaat vaak uit
drie afdelingen: het hoofdkantoor, de onderzoeksafdeling en de fabrieken.
Het hoofdkantoor en de onderzoeksafdeling staan vaak in een rijk ontwikkeld land en de
fabrieken staan vaak in een lagelonenland, zoals China bijvoorbeeld. In China zijn de
arbeidskosten laag en kan een product dus goedkoper gemaakt worden. Het laten
produceren van producten in een lagelonenland biedt daar veel werkgelegenheid voor
de mensen.
Schaalvergroting
Transport van goederen gaat steeds sneller en efficiënter, onder andere ook door het
containervervoer. De productiekosten voor een product kunnen laag worden gehouden
wanneer er van een bepaald product heel veel stuks worden gemaakt. Dit is
schaalvergroting. Hoe groter het afzetgebied, hoe meer winst er te behalen valt.
Keerzijde
Globalisering maakt de verschillen tussen de landen en culturen steeds kleiner. We
spreken allemaal Engels (handig!) en de wereld wordt steeds democratischer. Maar we
dragen ook dezelfde kleding, luisteren naar dezelfde muziek, eten dezelfde gerechten.
Kortom, de onderlinge culturele verschillen vervagen.
Meer weten?
http://www.sp.nl/nieuws/indemedia/060913_coolpolitics_hvbommel.shtml
http://www.nike.com/nl/en_gb/sl/store-locator
14. Arm en rijk
Na deze les kun je:
●
●
kenmerken van meer en minder ontwikkelde gebieden en de situatie van
bewoners in die gebieden beschrijven en verklaren;
de volgende begrippen beschrijven: centrum-periferie, levensverwachting,
analfabetisme, voedselzekerheid, gezondheidszorg, bevolkingspiramide,
verstedelijking, welvaart, BNP, ruilvoet.
Samenvatting
Hoe jouw leven eruit ziet, wordt voor een groot gedeelte bepaald door de plek waar je
geboren bent. Sommige landen zijn erg rijk, andere landen zijn extreem arm. Welvaart is
dus niet in gelijke mate over de wereld verdeeld. Hoe komt dat?
Ontwikkelde gebieden
Europa, Noord-Amerika, Oceanië en delen van Azië behoren tot de meer ontwikkelde
gebieden van de wereld. Hier hebben de mensen het relatief goed. Ze hebben een huis
en krijgen scholing, voldoende en gevarieerd voedsel en goede gezondheidszorg. De
welvaart is in deze landen groter dan in minder ontwikkelde landen. Dit betekent dat de
inwoners van de meer ontwikkelde gebieden voldoende financiële middelen hebben om
hun behoeften te kunnen vervullen.
Afb. 1: De verdeling tussen rijk en arm in de wereld.
Minder ontwikkelde gebieden
In minder ontwikkelde gebieden ligt het welvaartsniveau laag. De bewoners kunnen
maar moeilijk in hun basisbehoeften voorzien. Niet alleen in Afrika, maar ook in delen
van Zuid-Amerika en Azië kom je zulke minder ontwikkelde gebieden tegen. Deze
landen worden ook wel ontwikkelingslanden genoemd.
Vaak is er in ontwikkelingslanden sprake van weinig voedselzekerheid, van
ondervoeding en soms van extreme honger. Slechts weinig mensen gaan naar school om
te leren lezen en schrijven; er is dus veel analfabetisme. In veel gebieden is gebrek aan
schoon en veilig drinkwater, er komen veel ziektes en epidemieën voor, de medische
voorzieningen zijn slecht en de kindersterfte is hoog. Toch zie je door het hoge
geboortecijfer vaak een sterke bevolkingsgroei in deze gebieden.
Veel mensen willen in de stad wonen, omdat ze hopen daar werk te vinden en zo een
beter leven te kunnen opbouwen. Hierdoor ligt het verstedelijkingstempo hoog: de
stedelijke bevolking groeit sterk. Een goed voorbeeld van een minder ontwikkeld gebied
is het Noord-Afrikaanse land Tsjaad. Tsjaad is een ontwikkelingsland. Tachtig procent
van de bevolking leeft onder de armoedegrens. Elk jaar groeit de bevolking met twee
procent. In 2006 was de levensverwachting van een inwoner van Tsjaad 48 jaar. Ter
vergelijking: in Nederland ligt de levensverwachting rond de 80 jaar.
Bruto nationaal product (bnp)
Welvaart kun je meten. Een manier om de welvaart van een land uit te drukken, is het
bruto nationaal product (bnp). Het bnp is de waarde van alle goederen en diensten die
in een bepaald land in een jaar worden geproduceerd. Met het bnp kun je dus zien
hoeveel geld een land verdient. Kijk je naar het bnp per hoofd van de bevolking, dan is
dat van ontwikkelingslanden vaak een stuk lager dan in andere delen van de wereld.
Bevolkingspiramide
Als je een plaatje van een bevolkingspiramide van een ontwikkelingsland bekijkt, dan
zie je dat de basis breed is en de top smal. Dat komt door het hoge geboortecijfer en de
lage levensverwachting: er worden veel kinderen geboren, maar men wordt niet oud.
Afb. 2: Bevolkingspiramide
Centrum en periferie
Het koloniale verleden heeft een belangrijke rol gespeeld in de welvaartsverdeling in de
wereld. De kolonisators (meestal rijke West-Europese landen) hadden groot economisch
voordeel bij de gekoloniseerde gebieden en dat voordeel is nooit helemaal verdwenen.
Er wordt gesteld dat de meer ontwikkelde gebieden in de wereld het centrum van de
wereldeconomie vormen, en de minder ontwikkelde gebieden de periferie (letterlijk: de
buitenkant).
Centrum en periferie drijven handel met elkaar, maar wel op een manier die gunstiger is
voor de rijke, dan voor de arme landen. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de
beroepsverdeling. Zware arbeid, zoals het werk in de landbouw, wordt in de arme
landen verricht. De rijke landen importeren de landbouwproducten vervolgens voor
weinig geld. Hierdoor geldt er voor ontwikkelingslanden een ongunstige ruilvoet. Dat
wil zeggen dat ze weinig geld krijgen voor de producten die ze exporteren (uitvoeren),
en veel moeten betalen voor producten die ze importeren (invoeren). Op deze manier
blijven de verschillen tussen arm en rijk voortbestaan. Het centrum behoudt de macht.
Meer weten?
http://www.aardrijkskunde.org/internationale_ontwikkeling/ontw_bevolking.htm
http://worldmap.canadiangeographic.ca%20
http://www.ru.nl/@823886/pagina/
http://www.artsenzondergrenzen.nl/van-voedselschaarste-tot-hongersnood%20
http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20110425_centrumperiferie01/
http://www.uitzendinggemist.nl/programmas/5404-over-leven-inontwikkelingslanden
15. Grenzen
Na deze les kun je:
●
●
natuurlijke en politieke grenzen beschrijven;
de functie van het Schengenverdrag beschrijven.
Samenvatting
Grenzen kom je overal ter wereld tegen. Landsgrenzen zijn het bekendst. Maar binnen
een land bestaan ook weer grenzen, die van provincies bijvoorbeeld. Vaak is een grens
door mensen na overleg op een landkaart ingetekend, maar het komt ook voor dat een
grens is gebaseerd op het landschap zelf. In de klassieke oudheid vormde de loop van de
rivier de Rijn in Nederland bijvoorbeeld de noordgrens van het Romeinse wereldrijk.
Grenzen op de landkaart
Een grens is een lijn die twee gebieden van elkaar scheidt. Grenzen kunnen tussen
landen lopen, maar bestaan ook tussen andere bestuurlijke eenheden, zoals provincies
en gemeenten. Landen stellen onderling verdragen (overeenkomsten) op over de
precieze ligging van de grenzen. In de loop van de tijd kunnen grenzen vervagen, waarna
weer nieuwe grenzen ontstaan. Zo was Watergraafsmeer vroeger een dorpje, maar
maakt het tegenwoordig deel uit van Amsterdam. En bij het uiteenvallen van voormalig
Joegoslavië in de jaren ‘90 van de vorige eeuw ontstonden er nieuwe grenzen en nieuwe
landen.
Afb. 1: Voormalig Joegoslavië en de huidige politieke indeling.
Grenzen kom je overal tegen. Als je de Pyreneeën oversteekt op weg naar Spanje
bijvoorbeeld, maar ook als je je eigen gemeente uit fietst. Ze kunnen open zijn en
gesloten, zichtbaar en onzichtbaar. Zo is de grens tussen Noord- en Zuid-Korea gesloten
en zichtbaar: het kilometerslange prikkeldraad dat moet voorkomen dat mensen uit het
ene land het andere land binnengaan, laat duidelijk zien waar de grens tussen Noord- en
Zuid-Korea loopt.
Natuurlijke grenzen
Natuurlijke grenzen zijn zonder tussenkomst van mensen gevormd en zijn het gevolg
van natuurlijke processen. Een rivier kan een natuurlijke grens zijn, zoals de
‘Grensmaas’ die Nederland in Limburg van België scheidt. Ook bergen, zeeën en
woestijnen kunnen gebieden van elkaar scheiden. Over de precieze ligging van de grens
worden afspraken gemaakt. Bij bergachtige gebieden wordt de officiële grens vaak langs
bergruggen getrokken. Zo loopt de grens tussen Nepal en Tibet dwars door het
Himalayagebergte, over de top van de hoogste berg ter wereld: de Mount Everest.
Scheidt een rivier twee landen van elkaar, dan houdt men over het algemeen het midden
van die rivier als officiële grens aan.
Vroeger konden landen of rijken een hele zee tot hun territorium rekenen. Zo hoorde de
Middellandse zee (de ‘Mare Nostrum’, onze zee) in zijn geheel tot het Romeinse Rijk.
Tegenwoordig geldt de zee als vrij gebied. Volgens het zeerechtverdrag van de
Verenigde Naties mag een land het zeewater tot ongeveer 20 kilometer vanaf de kust tot
zijn territoriale wateren rekenen; al het water dat daar buiten ligt, valt onder de open
zee of de internationale wateren.
Politieke grenzen
Politieke grenzen worden ook wel bestuurlijke of kunstmatige grenzen genoemd. Het
gaat om die grenzen die zijn ontstaan door afspraken tussen mensen. Als je op de
wereldkaart kijkt, zie je een duidelijk voorbeeld van politieke landsgrenzen: de rechte
lijnen op de kaart van Afrika. Aan het einde van de 19e eeuw hebben de Europese
koloniale grootmachten de landen van Afrika onderling verdeeld op een conferentie in
Berlijn. De grenzen zien er op de kaart uit alsof ze letterlijk met een liniaal zijn
getrokken.
Afb. 2: Kunstmatige politieke grenzen in Afrika.
Grensconflicten
Omdat natuurlijke grenzen niet het gevolg zijn van menselijke afspraken, kunnen er
conflicten ontstaan over de vraag aan welk land een bepaald gebied toebehoort.
Tegelijkertijd kunnen ook politieke grenzen conflicten opleveren. Bewoners kunnen
het bijvoorbeeld niet eens zijn met de gemaakte afspraken over welk gebied van wie
is. Ook Nederland heeft een grensconflict: Nederland en Duitsland zijn het al sinds
1464 oneens over de vraag of de zeearm de Dollard volledig bij Duitsland hoort, of
voor de helft bij het Nederlandse land gerekend moet worden.
Afb. 3: Is de Dollard Duits, of ook Nederlands?
Europese Unie: Verdrag van Schengen
Tot ver in de vorige eeuw werden de landsgrenzen in Europa streng bewaakt. Als je naar
Duitsland op vakantie wilde, werd je paspoort gecontroleerd bij de grens. Dat kon, zeker
in vakantietijd, voor lange wachttijden zorgen. En als je doorreisde naar Oostenrijk,
stond je wéér in de file voor de grens. De Europese landen vonden dat niet handig. Zeker
niet nu door de Europese Unie de eenheid binnen Europa steeds belangrijker werd.
Daarom werden er vanaf 1985 afspraken gemaakt voor vrij verkeer van personen
tussen landen van de Europese Unie. Die afspraken noemen we samen het Verdrag van
Schengen. De landen die het verdrag getekend hebben, vallen binnen de
Schengenzone. Dankzij het Schengenverdrag kun je tegenwoordig van Nederland naar
Spanje rijden zonder dat je je paspoort hoeft te laten zien.
Op dit moment maken 22 landen (lidstaten) van de Europese Unie deel uit van de
Schengenzone. Het verdrag scheelt de Schengenlanden veel administratieve kosten en
maakt reizen tussen de landen eenvoudiger. Mensen van buiten de Schengenlanden
kunnen met één visum door alle Schengenlanden reizen. Ook vluchtelingen die in een
van de Schengenlanden asiel hebben gekregen kunnen vrij door de Schengenzone
reizen.
Meer weten?
http://www.europa-nu.nl/id/vh1alz099lwi/schengen_en_visabeleid
16. Identiteit
Na deze les kun je:
●
●
de relatie tussen grenzen en identiteit verklaren;
de volgende begrippen beschrijven: etnische minderheid, cultuur(gebied),
gewoonten, taalgebied, grensconflict, vluchteling, ontheemde.
Samenvatting
Veel Nederlanders gaan tijdens het EK en WK voetbal in het oranje gekleed de straat op.
Zo willen ze hun Nederlandse identiteit benadrukken. Wat de Nederlandse identiteit
precies is, is niet helemaal duidelijk. Identiteit is vooral een gevoel.
Identiteit
De manier waarop een bepaalde groep zich van andere groepen onderscheidt noemen
we identiteit. Factoren als taal, gebruiken, cultuur en godsdienst spelen daarbij een
rol. Landsgrenzen kunnen de grenzen van een nationale identiteit aangeven.
Niet alle inwoners van elk land identificeren zich ook met de identiteit die bij dat land
hoort. In Catalonië, een regio van Noordoost-Spanje, voelen de inwoners zich
bijvoorbeeld eerder Cataloniër dan Spanjaard. Veel Cataloniërs willen onafhankelijk van
Spanje worden: ze hechten meer aan hun regionale identiteit dan aan hun nationale
identiteit. De grenzen van de Catalaanse identiteit hangen ook samen met de grenzen
van het taalgebied: in Catalonië is de voertaal Catalaans, niet Spaans.
Vluchtelingen
Momenteel zijn er over de hele wereld meer dan 50 miljoen vluchtelingen. Doordat
oorlogen steeds minder tussen landen en steeds meer tussen bevolkingsgroepen
worden uitgevochten, zijn er ook veel mensen op de vlucht binnen de grenzen van hun
eigen land. Zij worden ontheemden genoemd. Zij zijn geen internationale grens
overgestoken om asiel aan te vragen, maar verblijven nog steeds in hun eigen land.
Vluchtelingen die wél naar andere landen trekken, hebben in hun thuisland vaak grote
problemen. Ze worden bijvoorbeeld vervolgd om hun religie, hun etnische achtergrond
of om politieke uitspraken. Dit zijn politieke vluchtelingen. Zij kunnen op basis van de
politieke omstandigheden in hun eigen land bij ons asiel aanvragen. Soms ontvluchten
mensen hun land omdat ze zo arm zijn dat ze in hun eigen land niet in leven kunnen
blijven. In dat geval noemen we ze economische vluchtelingen.
Een vluchteling laat met zijn (gedwongen) vertrek vaak taal, familie, gebruiken en
godsdienst achter. Het kan daarom voor vluchtelingen voelen alsof een deel van hun
identiteit in het land van herkomst achterblijft.
Afb. 1: Vluchtelingen
Etnische minderheden
Etnische minderheden zijn groepen mensen van een bepaalde afkomst, die binnen een
land een kleine groep vormen. Zo zijn bijvoorbeeld Chinezen in Nederland een etnische
minderheid. Juist omdat deze groepen een minderheid vormen, kunnen zij de neiging
hebben om sterk aan hun eigen gebruiken en cultuur vast te houden. Mensen die tot een
etnische minderheid behoren worden niet altijd even gemakkelijk geaccepteerd en
begrepen door de mensen om hen heen. Bij het samenleven van verschillende
identiteiten naast elkaar kan zowel insluiting als uitsluiting van groepen optreden.
Wanneer meerdere bevolkingsgroepen samensmelten in een maatschappij, noemen we
dat integratie. Beide groepen maken daarbij aanpassingen, ze groeien als het ware naar
elkaar toe. Past één groep zich geheel aan een andere groep aan, dan spreken we van
assimilatie. De aanpassing komt van één kant.
Grensconflicten
Door grensconflicten kunnen mensen afgescheiden worden van hun eigen taal,
godsdienst, werk, familie en gebruiken. Zaken die van groot belang zijn voor iemands
identiteit. Een voorbeeld: in 2003 startte Israël met de bouw van een muur, ook wel
Westoeverbarrière genoemd, die door delen van Palestina loopt. Veel Palestijnse boeren
zijn door de muur afgescheiden van hun familie en hun akkers. Ze zijn daarmee een deel
van hun identiteit kwijtgeraakt.
Meer weten?
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2664/Nieuws/article/detail/3675769/2014/06/20/
51-2-miljoen-vluchtelingen-nooit-eerder-sinds-WOII-waren-het-er-zoveel.dhtml
http://www.kennislink.nl/publicaties/de-texelaar-de-overkanter-en-het-feest-dat-hetverschil-maakt
http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20100317_columncultuurencultuurversc
hillen04/
17. De lidstaten van de EU
Na deze les kun je:
●
●
het ontstaan, de doelstellingen, de namen en de ligging van de belangrijkste
landen van de Europese Unie beschrijven;
de effecten van Europese samenwerking op verkeer, migratie en handel
beschrijven.
Samenvatting
Tegenwoordig bestaat de Europese Unie uit bijna dertig landen. Bij de start waren dat er
slechts zes. Blijkbaar zien veel landen de voordelen van verregaande Europese
samenwerking. Wat is de EU? En welke voordelen biedt het lidmaatschap?
De Europese Unie
In 1951 richtten Frankrijk, Nederland, Duitsland, België, Italië en Luxemburg de
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) op. Het directe doel van deze
gemeenschap was om de kolen- en staalindustrie van de verschillende landen te
beschermen door het bundelen van de krachten. Het aanhalen van de banden tussen de
landen had nog een ander belangrijk doel: het garanderen van politieke stabiliteit en
vrede. Daar was in een periode na twee wereldoorlogen sterke behoefte aan.
In 1957 ontwikkelde de EGKS zich door in de Europese Economische Gemeenschap
(EEG). Vanaf de jaren 1970 traden steeds meer landen tot die gemeenschap toe,
waaronder Engeland, Ierland, Denemarken, Spanje, Griekenland en Portugal.
De Europese Akte vormde in 1986 de basis voor een ‘interne markt’. Goederen en
diensten binnen de aangesloten landen konden vrij en zonder heffingen verhandeld
worden.
In 1992 werd ten slotte de Europese Unie (EU) officieel opgericht. Tien jaar later, in
2002, namen twaalf landen uit de EU de euro als betaalmiddel in gebruik. Sinds de
toetreding van Kroatië in 2013 telt de EU 28 lidstaten.
Afb. 1: De 28 lidstaten van de Europese Unie.
Europese samenwerking
De Europese Unie maakt Europese samenwerking op verschillende terreinen
eenvoudiger. Zo zijn er afspraken over het milieubeleid en is er sprake van vrij verkeer
van personen en goederen binnen de EU. De handel tussen de landen is daarmee aan
minder regeltjes gebonden en inwoners kunnen makkelijker tussen de verschillende
landen migreren. Inwoners van de Europese Unie mogen in alle landen van de EU
wonen, reizen en werk aannemen. De EU voert beleid op het gebied van
grensoverschrijdend vervoer (denk aan snelwegen en vliegverkeer) en geeft vorm aan
een gemeenschappelijk landbouwbeleid. De EU bemoeit zich alleen met internationale
(economische) vraagstukken. Binnenlands beleid wordt door het land zelf bepaald.
Regering van de EU
De regering van de Europese Unie bestaat uit de lidstaten en een centraal bestuur. Dat
bestuur vergadert afwisselend in het Belgische Brussel en het Franse Straatsburg. Het
bestuur wordt onder andere gevormd door:
● Europees Parlement
Hierin zitten 765 volksvertegenwoordigers. Elke vijf jaar zijn er verkiezingen
in de lidstaten van de EU, waarbij de leden van het Parlement gekozen
worden. Het Parlement contoleert de besluitvorming van de EU-instanties en
is verantwoordelijk voor de jaarlijkse begroting.
● Raad van de Europese Unie
In deze raad zitten ministers van de lidstaten. De Raad komt in verschillende
vormen samen, afhankelijk van het beleidsthema dat op de agenda staat.
Wordt er bijvoorbeeld gesproken over verkeer, dan zullen de ministers van
verkeer en transport aanwezig zijn.
● Europese Raad
Hierin zitten de regeringsleiders van de lidstaten. Zij geven politieke richting
aan de Europese Unie.
Afb. 2: De organisatiestructuur van de Europese Unie.
De lidstaten van de EU geven zelf vorm aan hun wetten en de uitvoer daarvan. Zo
hebben Engeland en Denemarken er bijvoorbeeld voor gekozen dat zij de euro niet
willen invoeren als betaalmiddel. In de Europese Unie geldt het
subsidiariteitsbeginsel. Dat wil zeggen dat de EU zich in principe niet met zaken
bemoeit die door het land zelf goed geregeld kunnen worden.
Snelle groei
De EU is in enkele decennia sterk gegroeid en daarbij zijn vele verschillende verdragen
gesloten. Verdragen zijn officiële overeenkomsten tussen de landen. Door al die
verdragen werd het besturen van de EU nogal ingewikkeld. In 2003 werd daarom een
voorstel gedaan voor één grondwet van de EU. Via een volksraadpleging (een
referendum) wezen Nederland en Frankrijk dit voorstel af. De inwoners van deze landen
leken met hun afwijzing te willen zeggen dat ze hun twijfels hadden over de snelle groei
en de groeiende invloed van de Unie.
In 2007 werd in plaats van de grondwet wél het Verdrag van Lissabon door alle
lidstaten ondertekend. Dit verdrag had hetzelfde doel als de Europese grondwet: het
verduidelijken van bevoegdheden en het vereenvoudigen van de werkwijzen van de EU.
Het verdrag was echter minder scherp gesteld dan de grondwet, waardoor ook Frankrijk
en Nederland zich erin konden vinden.
Meer weten?
http://www.studiogeschiedenis.nl/onderbouw/tijdvak10/aspect4/index.html
http://europa.eu/index_nl.htm
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/europese-unie
http://europa.eu/about-eu/eu-history/index_nl.htm
18. Wereldreligies
Na deze les kun je:
●
●
de spreiding van wereldgodsdiensten en belangrijke taalgebieden op een
wereldkaart beschrijven;
de volgende begrippen beschrijven: Christendom, Islam, Jodendom, Hindoeïsme,
Boeddhisme, taalgrens.
Samenvatting
Taal en godsdienst aan de wandel
De vijf belangrijkste wereldgodsdiensten zijn het christendom, de islam, het jodendom,
het hindoeïsme en het boeddhisme. Een wereldgodsdienst is een godsdienst die over de
hele wereld is verspreid en die niet gebonden is aan een specifieke locatie. Niet alleen
godsdiensten, maar ook talen verspreiden zich over de wereld. De grens tussen twee
gebieden waar een verschillende taal wordt gesproken, noemen we een taalgrens. We
komen taalgrenzen tegen op plaatsen waar sprekers van verschillende talen elkaar niet
zonder meer verstaan.
De verspreiding van talen en godsdiensten kan verschillende oorzaken hebben. Denk
daarbij bijvoorbeeld aan handel en emigratie, oorlogen en conflicten, ontdekkingsreizen
en kolonialisme.
Verspreiding van de wereldgodsdiensten
Het christendom ontstond in Palestina en verspreidde zich ten tijde van het Romeinse
Rijk over heel Europa. Missionarissen en kolonisten brachten de religie vervolgens naar
andere delen van de wereld, zoals Amerika, Azië en Afrika.
Met de uitbreiding van het Ottomaanse Rijk, groeide vanaf de dertiende eeuw ook de
invloed van de islam. Deze godsdienst verspreidde zich vanuit het Midden-Oosten over
Noord-Afrika en Azië. Op dit moment is de islam van alle wereldreligies de snelst
groeiende.
In 1948 werd de staat Israël gesticht, waar veel joden naar toetrokken. Tot die tijd
waren de belijders van het jodendom als gevolg van periodes van vervolging en
onderdrukking over de wereld verspreid geraakt. Momenteel wonen de meeste joden in
Noord-Amerika, waar velen tijdens de Tweede Wereldoorlog naartoe waren gevlucht, en
in Israël.
De Indiërs brachten het hindoeïsme gedurende de geschiedenis mee naar verschillende
delen van de wereld, zoals Afrika, Engeland, Nepal en Suriname.
Ook het boeddhisme is in India ontstaan, en heeft zich over andere delen van Azië
verspreid. Boeddhistische monniken brachten hun godsdienst in de eerste eeuw via de
zijderoute naar China.
Afb. 1: Verdeling van de religies wereldwijd (bron: UvA kaartenmakers, Castricum).
Taalverspreiding
In veel landen wordt meer dan één taal gesproken. Steeds meer kleine talen verdwijnen
en maken plaats voor een taal die door meer mensen gesproken wordt. Het Mandarijn
(Chinees) wordt met bijna een miljard sprekers het meest gesproken van alle talen ter
wereld, hoewel er buiten China maar weinig mensen zijn die de taal spreken.
Naast het Mandarijn zijn Engels, Spaans en Hindi/Urdu talen die door veel mensen op
aarde gesproken worden. Het Hindi/Urdu wordt voornamelijk gesproken in India en
Pakistan. Engels is een belangrijke taal in meer dan zestig landen en hoor je op ieder
continent spreken. Veel mensen uit India spreken Engels, omdat het land vroeger een
Engelse kolonie was. Ook de Spaanse taal heeft zich in het koloniale tijdperk verspreid:
in het grootste deel van Zuid-Amerika wordt Spaans gesproken.
Afb. 2: Verdeling van de talen die wereldwijd gesproken worden (bron: UvA Kaartenmakers,
Castricum).
Meer weten?
http://nos.nl/artikel/233324-laatste-sprekers-uitstervende-taal-hebben-ruzie.html
http://nos.nl/op3/artikel/386663-3500-talen-met-uitsterven-bedreigd.html
http://home.hccnet.nl/am.siebers/religies/reli-tabel.html
19. Aardbevingen
Na deze les kun je:
●
●
●
●
●
●
het proces van plaattektoniek beschrijven en verklaren;
beschrijven wat endogene krachten zijn;
beschrijven hoe aardbevingen ontstaan;
de volgende begrippen beschrijven: hypocentrum, epicentrum, aardkorst,
plaattektoniek, aardbeving, Schaal van Richter;
verklaren waarom in bepaalde gebieden meer kans is op aardbevinge;
enkele maatregelen noemen om de schade van een aardbeving te beperken.
Samenvatting
De gevolgen van een aardbeving kunnen rampzalig zijn: gebouwen storten in en mensen
raken bedolven onder het puin. Hoe ontstaat een aardbeving? En waarom heeft het ene
land er veel vaker last van dan het andere?
Het binnenste van de aarde
Wanneer je de aardbol doormidden zou snijden ziet de binnenkant er zo uit:
Afb. 1: Schematische weergave van de aarde.
De aardkorst is het dunne buitenste harde schilletje waar wij op leven. Onder de korst
zitten de dekmantel en de vloeibare kern (hete, vloeibare magma). In het midden van
de aarde bevindt zich de vaste kern. Die bestaat voornamelijk uit ijzer en is gloeiend
heet, meer dan 5000 graden Celsius. Omdat de druk in de kern enorm hoog is, is het hete
ijzer niet vloeibaar, maar vast.
Plaattektoniek
De aardkorst bestaat niet uit één stuk. Je kunt hem vergelijken met de gebarsten schil
van een hardgekookt ei. De schil heeft grote en kleinere stukken. Die stukken noemen
we tektonische platen. In totaal zijn er ongeveer twaalf grote en kleinere tektonische
platen. Daarnaast is er een flink aantal microplaten. Dit zijn kleine platen die langs de
breuklijnen van de grotere platen liggen.
Van binnen is de aarde vloeibaar. Hete magma klokt onder de aardkorst (meer hierover
leer je in les 20 over vulkanen). De tektonische platen liggen niet vast, maar drijven op
de kolkende magma. Daardoor bewegen ze ten opzichte van elkaar. Ze bewegen naar
elkaar toe, drijven van elkaar af of schuren langs elkaar. Als de platen botsen of schuren,
wordt er spanning tussen de platen opgebouwd. Op het moment dat de spanning te
groot wordt, ‘knallen’ de platen naar een nieuw evenwicht. Daarbij schuift de ene plaat
onder de andere. Die knal ervaren wij als een aardbeving. Vergelijk het met wat er
gebeurt als je twee stukken hout met brute kracht tegen elkaar drukt: dat gaat een tijdje
goed, totdat de druk tussen de twee stukken hout te groot wordt en de krachten met een
knal een nieuw evenwicht zoeken. Tektonische platen bewegen overigens maar
langzaam: per jaar slechts een paar centimeter.
Hypocentrum en epicentrum
Een aardbeving begint meestal in de aardkorst, maar kan zelfs al in de dekmantel
beginnen. De plek waar de trillingen beginnen is de aardbevingshaard of het
hypocentrum. Vanuit het hypocentrum ontstaan schokgolven. Die kun je vergelijken
met de kringen die je ziet als je een steen in stilstaand water gooit; de golfbeweging
spreidt zich steeds verder uit. De plek aan het aardoppervlak waar de schokken het
hevigst zijn, is het epicentrum van een aardbeving. Krachten die een aardbeving
veroorzaken, komen vanuit het binnenste van de aarde. We noemen deze endogene
krachten.
De schaal van Richter
Een seismograaf is een apparaat waarmee je trillingen van de aarde kunt meten. Een
seismoloog is een wetenschapper die aardbevingen onderzoekt. Hij bestudeert de
seismogrammen, de registraties van trillingen van de aarde.
Afb. 2: Seismograaf
De kracht van een aardbeving geven we aan op de schaal van Richter. De schaal loopt
van 1 tot 12. Bij aardbevingen boven de schaal van 7, spreken wij niet meer van de
schaal van Richter maar de momentmagnitudeschaal. Deze meet alle zwaardere
aardbevingen. Een aardbeving met een kracht van 2 of 3 is een lichte, je voelt hem
nauwelijks. Heeft de beving een kracht van 9 of 10, dan hebben we te maken met een
enorme kracht die bijzonder veel schade kan aanrichten. Een aardbeving van 12 op de
schaal is een zeer verwoestende kracht die zelfs klimaatveranderingen kan veroorzaken.
Na een zware aardbeving komen vaak nog enkele naschokken. Ook deze kunnen veel
schade aanrichten.
Waar komen aardbevingen voor?
Grote aardbevingen komen voor op de breuklijnen tussen twee platen. Maar er kunnen
ook aardbevingen voorkomen op een plaat zelf. Want in een plaat kunnen ook breuken
en barsten zitten. Een deel van de aardkorst kan wegzakken in de breuklijn. Dat heet een
slenk. Wanneer de aardkorst omhoog komt bij een breuklijn, hebben we het over een
horst.
Voorzorgmaatregelen
Een aardbeving voorkomen kan helaas niet. Het tijdstip van een aardbeving voorspellen
ook niet. Seismologen kunnen wel zien hoe platen verschuiven, maar het moment van
een beving is niet exact te bepalen. In gebieden waar veel aardbevingen voorkomen,
zoals Japan en Californië, is het verplicht om huizen en gebouwen op een bepaalde
manier te bouwen, zodat ze bestand zijn tegen schokken en trillingen. De meeste
slachtoffers vallen immers door de gevolgen van een aardbeving: door instortende
huizen of een vloedgolf die kan ontstaan bij een aardbeving in zee (zie les 22 over
tsunami’s). Ook voorlichting is belangrijk. Wanneer mensen goed geïnformeerd zijn en
weten wat ze moeten doen bij een aardbeving, kan het aantal slachtoffers worden
beperkt.
Kashmir
De Himalaya, een hooggebergte in Azië, is ontstaan doordat platen met elkaar botsten. Je
kunt dit gebergte vergelijken met de gekreukte motorkap van een auto na een botsing.
Kashmir, een bergachtig gebied bij de Himalaya, op de grens van India, Pakistan en
China, ligt bij de breuklijn en is daardoor erg gevoelig voor aardbevingen. In 2005 was
hier een aardbeving met een kracht van 7,6 op de schaal van Richter. De ravage in de
stad Muzaffarabad was enorm. De helft van de stad lag in puin en er waren vele
slachtoffers. Omdat lichamen niet snel konden worden geborgen en er geen schoon
drinkwater was, braken er ziektes uit onder de bevolking. Hierdoor werd de ramp nog
groter. Toen niet veel later de barre winter in dit gebied uitbrak, vielen er nóg meer
slachtoffers. De tentenkampen boden niet genoeg bescherming tegen de vrieskou.
Meer weten?
http://themas.studioaardrijkskunde.nl/view?repo=studiovo&comp=ak-hv-themaKrachten_der_aarde&subcomp=ak-hv-thema-Krachten_der_aarde-B2
http://www.vulkanisme.nl/geomorfologie/endogene-processen.php
20. Vulkanisme
Na deze les kun je:
●
●
●
●
de verschillende vulkanische verschijnselen benoemen (vulkanen, geiser,
hotspot);
de oorzaken van deze verschijnselen beschrijven;
de twee belangrijkste typen vulkanen en de kenmerken ervan noemen;
vulkanische begrippen noemen en de functie ervan beschrijven (magna, lava,
pijp, krater).
Samenvatting
Vulkanen zijn indrukwekkende natuurverschijnselen. Een vulkaan kan eeuwenlang
inactief lijken, maar dan toch plotseling tot uitbarsting komen. Soms met vreselijke
gevolgen.
Wat is een vulkaan?
Een vulkaan is een opening in het
aardoppervlak waardoor vloeiende
magma door de aardkorst naar
buiten komt. Door stolling van het
vloeibare gesteente vormt zich rond
de opening een berg. Deze berg
noemen we een vulkaan. Net als
aardbevingen ontstaan vulkanen
vaak langs de randen van de
tektonische platen. In de vorige les
heb je geleerd dat de aardkorst
bestaat uit tektonische platen die op
vloeibaar magma drijven. Op de
breuklijnen tussen de platen kan
magma zich verzamelen in een grote
magmakamer in de aardkorst.
Raakt de magmakamer vol, dan
werkt het zich via een pijp naar
buiten. Eenmaal buiten de aardkorst,
in de buitenlucht, noemen we magma
lava. In de buitenlucht stolt de lava en
zo ontstaat een kegelvormige berg,
een vulkaan. De opening aan de
bovenkant van de vulkaan is de krater.
Schildvulkanen en stratovulkanen
De twee belangrijkste soorten vulkanen zijn de schildvulkanen en de stratovulkanen.
Het verschil zit hem in de beweging die de tektonische platen maken ten opzichte van
elkaar. Een schildvulkaan is een vlakke vulkaan die ontstaat bij divergerende
plaatgrenzen. Hierbij bewegen de tektonische platen uit elkaar en is er genoeg ruimte
voor de lava om ‘rustig’ uit de vulkaan te stromen. Een voorbeeld van deze soort vulkaan
is de Kilauea op Hawaï. Uit deze vulkaan stroomt al zo’n 20 jaar onophoudelijk lava in
zee. Omdat de lava relatief vloeibaar is en gemakkelijk ver weg stroomt, is de vulkaan
plat en breed. Uitbarstingen van een schildvulkaan hebben meestal geen grote gevolgen
voor de omgeving.
Bij convergerende plaatgrenzen botsen de platen tegen elkaar. Op deze plekken vind
je de stratovulkanen. Deze vulkanen (ook wel kegelvulkanen genoemd) zijn veel steiler
en spitser dan de schildvulkanen. De lava is taaier en dikker en komt minder makkelijk
uit de krater van de vulkaan. Daarom vormt zich in de krater een prop die steeds groter
wordt. Als de druk achter de prop te groot wordt, barst de vulkaan uit. Bij deze krachtige
uitbarsting komt niet alleen kokend hete lava uit de vulkaan, maar ook giftige gassen en
een aswolk die soms hele dorpen kan bedekken. Een voorbeeld van zo’n explosieve
uitbarsting is die van de Krakatau, een vulkaan in Indonesië, 1883. Volgens de
overlevering was de knal tot 5000 kilometer verderop te horen. De vloedgolf die
ontstond ging een paar keer de wereld rond. Rondom de vulkaan bleef het
tweeëneenhalve dag donker door de aswolk.
Ring van Vuur
Van de 1500 actieve vulkanen op de wereld ligt 90% in de Ring van Vuur. Dit is een
hoefijzervormig gebied rondom de Grote Oceaan. Het gebied, waar zich veel
aardbevingen en vulkaanuitbarstingen voordoen, volgt precies de breuklijnen tussen de
tektonische platen.
Hotspots
De meeste vulkanen liggen op breuklijnen van tektonische platen. Maar er zijn ook
vulkanen die niet op een breuklijn liggen, maar juist midden op een plaat. Deze plekken
noemen we hotspots. Hotspots ontstaan op plekken waar hete, stromende magma de
aardkorst van onder af laat smelten. De aardkorst wordt op deze plek dunner en
kwetsbaar, waardoor magma zich een weg naar boven kan werken en zich verzamelt in
een magmakamer. Wanneer de druk in de magmakamer te hoog wordt, volgt een
uitbarsting en ontstaat na stolling een berg, een vulkaan. Bevindt een hotspot zich
midden op zee, dan vormt zich daar een vulkanisch eiland. Hawaii is bijvoorbeeld
ontstaan uit een hotspot.
Vulkanen boven een hotspot liggen op een vaste plek in de dekmantel van de aarde. De
aardplaten schuiven over de hotspots heen. Zo ontstaan er veel vulkanen op een rij. Op
een gegeven moment bevindt het dunne gedeelte van de aardkorst (met de vulkaan)
zich niet meer boven de hotspot. De vulkaan wordt een ‘dode vulkaan’.
Afb. 2: Wereldkaart met de locaties van hotspots.
Wonen op een vulkaan
Je zou denken dat wonen op of vlakbij een actieve vulkaan gevaarlijk is. Toch doen veel
mensen dat. Een actieve vulkaan is een vulkaan die in de afgelopen 10.000 jaar minimaal
een keer is uitgebarsten. De grond is er namelijk bijzonder vruchtbaar. Gestolde lava
blijkt prima landbouwgrond. En als een vulkaan zich al tientallen jaren koest houdt,
lijkt het ook of hij niet meer actief is. Helaas is niet (goed) te voorspellen wanneer een
vulkaan zal uitbarsten. Tijdig evacueren is daarom lastig. Daarnaast willen bewoners
vaak ondanks waarschuwingen van seismologen hun woonplaats niet verlaten. Ze zijn
bang dat hun huizen geplunderd worden.
Geisers
Geisers zijn een zeldzaam verschijnsel. Ze ontstaan in actieve vulkanische gebieden en
komen maar op enkele plekken op aarde voor. Een geiser is een warmwaterbron
waaruit met enige regelmaat water en stoom ontsnappen. Dat komt omdat
oppervlaktewater op deze plek in contact komt met door magma verhit gesteente. Het
water gaat hierdoor koken en borrelen. Als de druk in de geiser te hoog wordt, spuit het
water via een nauwe pijp metershoog de lucht in. Na zo'n 'uitbarsting' begint het hele
proces opnieuw. Geisers hebben daarom vaak een ritme. De meeste geisers zijn te
vinden in IJsland en het Yellowstone National Park in de Verenigde Staten.
Afb. 3: Actieve geiser Yellowstone National Park.
Meer weten?
http://static.nos.nl/jeugdjournaal/uitleg/archiefuitleg/Vulkanen/Vulkanen.html
http://www.kennislink.nl/publicaties/nederlandse-vulkanen
http://www.vulkanisme.nl/vulkanische-verschijnselen/geiser.php
https://www.youtube.com/watch?v=X4zA_YPCyHs
21. Gebergten
Na deze les kun je:
●
●
●
verbanden leggen tussen plaattektoniek, hooggebergte en endogene
verschijnselen op de wereldkaart;
verschillende soorten gebergten beschrijven;
de volgende begrippen beschrijven: bergketen, bergmassief, laagland, heuvelland,
laaggebergte, middelgebergte, hooggebergte, obductie/verheffing, Mount
Everest, Vaalserberg, plooiingsgebergte.
Samenvatting
Nederland is plat. Ons land ligt grotendeels op of onder zeeniveau. Ga je naar de grens
van Italië en Frankrijk, dan vind je daar de hoogste berg van de Alpen, de Mont Blanc. De
Mont Blanc is 4808 meter hoog.
Gebergten
Een gebergte is een grote groep met elkaar verbonden bergen. Op een landkaart
vormen ze een duidelijk geheel. Liggen de bergen in een lange rij, dan spreken we over
bergketens. Bij een compactere clustering van de bergen hebben we het over een
bergmassief.
Je kunt gebergten onderverdelen op basis van hun gemiddelde hoogte:
Hoogte in meters
Indeling
0 - 200
laagland
200 - 500
heuvelland
500 - 750
laaggebergte
750 - 1500
middelgebergte
boven 1500
hooggebergte
De hoogste berg op aarde is de Mount Everest. Deze berg, van 8848 meter hoog, ligt in
de Himalaya in Azië. Het hoogste punt van (het Europese deel van) Nederland is de
Vaalserberg. Deze ‘berg’ is 322,7 meter hoog. De Vaalserberg is dus een heuvel.
Gebergtevorming
De aardkorst bestaat uit verschillende aardplaten (tektonische platen), die onafhankelijk
van elkaar bewegen (zie les 19 over aardbevingen). Wanneer tektonische platen naar
elkaar toebewegen (convergentie), schuift de ene plaat vaak onder de andere. Dat heeft
te maken met een verschil in dichtheid van de aardkorst: de oceanische (zware) plaat
schuift onder de continentale (lichtere) plaat. Ook wanneer twee oceanische platen met
elkaar botsen, schuift de ene plaat onder de andere.
Bij dit proces wordt nog geen gebergte gevormd, dat gebeurt pas als de oceanische plaat
voor een deel een continentale korst heeft. Met andere woorden: er ligt ook een stuk
land op de oceanische plaat. Vanaf die plek schuift de ene plaat niet meer onder de
andere, maar beweegt hij ín de andere. Beide platen hebben op die plek immers
ongeveer dezelfde dichtheid; ze zijn gelijkwaardig. De continenten worden tegen elkaar
opgeduwd en de aardkorst verdikt zich; er ontstaat een bergketen.
Dit proces van opduwen kan miljoenen jaren duren. We noemen het obductie of
verheffing. Verheffing vindt ook plaats wanneer twee continentale (even zware) platen
met elkaar botsen. Je kunt het proces vergelijken met de kreukelzones van twee frontaal
botsende auto’s: de motorkappen komen omhoog in een grillige vorm. Gebergtevorming
is een langdurig proces. De platen bewegen slechts een paar centimeter per jaar.
Afb. 1: Wanneer continenten tegen elkaar op duwen, ontstaat een gebergte.
Soorten gebergten
Gebergten die ontstaan door de botsing tussen een oceanische en een continentale plaat
zijn vulkanische gebergten. Ze bestaan grotendeels uit stollingsgesteenten. Een
voorbeeld van een vulkanisch gebergte is de Kilimanjaro, een gebied van 60 bij 80
kilometer in het noordoosten van Tanzania.
Gebergten die door de botsing van twee continentale platen ontstaan, noemen we
plooiingsgebergten. Een voorbeeld hiervan is de Himalaya, het hoogste en grootste
gebergte ter wereld. Dit is het resultaat van de botsing tussen India, dat eerst aan de
Zuidpool vastzat, en Azië. De Himalaya groeit nog steeds. De zee die ooit tussen deze
twee continenten lag, is verdwenen. De zeebodem zit ingeklemd in het gesteente van de
Himalaya. Daarom vind je er bijvoorbeeld op grote hoogte fossiele zeeschelpen.
Een ander voorbeeld van een plooiingsgebergte is het Alpengebied. Het ontstaat door de
botsing tussen de Italiaanse plaat en Europa.
Afb. 2: Plooiingsgebergte
Ook op plekken waar de aardplaten uit elkaar bewegen (divergentie), kunnen bergen
ontstaan. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een midoceanische rug zoals IJsland.
Oude en nieuwe gebergten
Gebergten hebben verschillende leeftijden. Of een gebergte oud of jong is, kun je afleiden
uit het uiterlijk. Een plooiingsgebergte dat relatief jong is, heeft hoge, spitse en grillig
gevormde pieken. Al tijdens het stijgen zijn gebergten onderhevig aan slijtage door
erosie (zie ook les 24 over erosie). Bij de Himalaya is de verheffing (omhoogwerkende
kracht) op dit moment sterker dan het tempo van eroderen. Daarom groeit de Himalaya
nog steeds. Maar er komt een moment dat de erosie de overhand krijgt. De toppen
worden dan minder spits. Uiteindelijk blijft er helemaal geen reliëf meer over.
Meer weten?
http://www.natuurinformatie.nl/asp/page.asp?alias=nnm.dossiers&id=i001263&view=
natuurdatabase.nl%20
http://www.geobronnen.com/ontstaan-van-himalaya-nagebootst.html%20
http://www.kennislink.nl/publicaties/stapje-extra-voor-bergbeklimmers%20
22. Tsunami’s
Na deze les kun je:
●
●
●
●
●
een definitie geven van het begrip tsunami;
het verloop van een tsunami beschrijven en verklaren;
uitleggen dat een tsunami het gevolg is van een endogene kracht;
uitleggen wat de gevolgen van een tsunami (kunnen) zijn;
maatregelen noemen om de schade bij een tsunami te beperken;
Samenvatting
Op 26 december 2004 werd de wereld opgeschrikt door een verschrikkelijke
natuurramp. In de Indische Oceaan ontstond een tsunami, die in verschillende landen
een ravage aanrichtte. Meer dan 200.000 mensen kwamen om het leven.
Hoe ontstaat een tsunami?
Een tsunami is een grote vloedgolf die als een muur van water op het land afkomt en
alles wat hij op zijn pad tegenkomt verwoest. Om te begrijpen hoe een tsunami ontstaat,
moet je eerst weten dat de aardkorst bestaat uit verschillende bewegende platen die met
elkaar kunnen botsen. Ben je vergeten hoe het zit met de aardkorst en tektonische
platen, bekijk dan les 20 over aardbevingen nog eens. Een tsunami ontstaat door een
zeebeving (aardbeving in zee) of door een vulkaanuitbarsting onder water. Bij die
gebeurtenissen worden in enkele seconden tonnen water verplaatst.
Afb. 1: Tektonische platen
Gewone golf versus tsunamigolf
Gewone golven ontstaan door de wind. Ze vormen zich aan het wateroppervlak. Bij de
tsunamigolf is het niet de wind, maar de zeebodem die de golf maakt. De ene tektonische
plaat schuift boven de andere plaat. De oudste plaat is koeler en schuift onder een
jongere plaat die warmer en lichter is.
Het water wordt vanaf de zeebodem omhoog geduwd. De golf die ontstaat kan
kilometers breed zijn en raast met een enorme snelheid op het land af. Soms met wel
1000 km/uur. Een gewone golf beweegt in een cirkel en wordt gebroken aan de kust,
maar een vloedgolf beweegt in een rechte lijn en stort een muur van water over het land
uit. Soms lijkt een tsunami op een hoge verticale muur van water, maar meestal lijkt het
vooral of het plotseling vloed wordt. In korte tijd stijgt de zee dan met meters tegelijk.
Afb. 2: Verschil tussen de golven.
Terugtrekkend water
Een voorteken voor een tsunami is het terugtrekkende water. Voordat de vloedgolf het
land bereikt kan de zee eerst terugtrekken, soms wel meer dan een kilometer. Dit levert
gevaar op. De mensen op het strand worden nieuwsgierig, pakken de vissen die op het
strand liggen of kijken naar koraalriffen die nu ineens zichtbaar zijn. En dan komt de
vloedgolf die genadeloos toeslaat.
Kunnen tsunami’s voorkomen worden?
Helaas, tsunami’s kunnen niet voorkomen worden. Op zeebevingen en
vulkaanuitbarstingen hebben we geen invloed. Het zijn endogene krachten, vanuit het
binnenste van de aarde. Wel kan met voorlichting veel bereikt worden. Na de tsunami in
2004 zijn er betere waarschuwingssystemen ontwikkeld en staan er borden met
vluchtroutes naar hoger gelegen delen. Ook worden er op zee meer metingen gedaan.
Weetje
Het woord 'tsunami' komt uit het Japans en betekent 'golf in de haven’. In Japan komen
veel tsunami’s voor. Vissers op zee kunnen weinig merken van een tsunami, maar
eenmaal terug in de haven zien ze dat alles verwoest is. Tijdens een tsunami kun je veel
beter op zee zijn, dan aan de kust!
Meer weten?
http://www.keesfloor.nl/artikelen/zenit/tsoenami/
http://vorige.nrc.nl/redactie/Scholieren/A4krant_tsunami.pdf
https://www.youtube.com/watch?v=RSeaXun3qUY
http://wereldwijs-malmberg.blogspot.nl/2011/12/de-mega-tsunami-van-lapalma.html
23. Orkanen
Na deze les kun je:
●
●
●
de natuurverschijnselen orkanen en tornado’s beschrijven en verklaren;
de onderdelen van een orkaan noemen en hun functie beschrijven;
maatregelen noemen hoe de schade van een orkaan beperkt kan worden.
Samenvatting
Orkanen ontstaan boven zeewater in tropische gebieden. Op zee richten ze niet zoveel
schade aan, maar boven land vormen ze een van de meest verwoestende krachten van
de natuur.
Wat is een orkaan?
Een orkaan is een tropische onweersbui waarbinnen enorme windsnelheden bereikt
kunnen worden, tot wel 350 km/uur. Op het moment dat de windsnelheid in een storm
hoger is dan 117 km/uur, spreken we over een orkaan. Het betekent niet dat een
orkaan snel is overgewaaid. De onweersbui, waarbinnen die hoge windsnelheden zich
voordoen, verplaatst zich vaak maar met hooguit 25 km/uur. Een orkaan doet er dus
lang over om een gebied weer te verlaten. Als hij boven land raast is de schade die hij
aanricht enorm.
Hoe ontstaat een orkaan?
Orkanen beginnen boven het tropische deel van de Atlantische Oceaan, als het zeewater
een temperatuur heeft van minstens 27 graden. Begint hij in het westelijk deel van de
Grote Oceaan (bij Azië en Australië) dan noemen we hem tyfoon. De warme en vochtige
lucht boven het zeewater stijgt op en vormt grote regenwolken. Door het ronddraaien
van de aarde gaan ook deze wolken ronddraaien. Uiteindelijk kan het buiencomplex
uitgroeien tot een tropische storm. Een storm die ontstaat op het zuidelijk halfrond,
draait met de klok mee en een storm van het noordelijk halfrond draait tegen de klok in.
Het oog van de orkaan
In het centrum van een orkaan zit het oog. Meestal heeft het oog een diameter van 30 tot
50 kilometer, maar een grootte van 200 kilometer komt ook voor. Vreemd genoeg is het
binnen in het oog van een orkaan windstil. Bevind je je onder het oog van een orkaan,
dan begint het zonnetje zelfs te schijnen! Direct om het oog heen zit een 'muur' van
wolken. Daar zijn de windsnelheden het hoogst. Buiten deze wolkenmuur vind je
regenbanden. Deze veroorzaken enorme slagregens.
De totale omvang van een orkaan kan zo’n 500 kilometer zijn, maar er zijn ook orkanen
bekend die bijna 1000 kilometer in doorsnee waren.
Afb.
1: Orkaan Katrina in 2005. Je ziet duidelijk het oog in het midden van de orkaan.
Gevaren
De hoge windsnelheden van een orkaan kunnen aan land grote schade aanrichten.
Huizen, tractoren, vrachtwagens; alles wordt opgepakt en elders weer neergegooid.
Maar het is niet alleen de harde wind die een orkaan zo gevaarlijk maakt. Komt een
orkaan aan land, dan stuwt hij hoge golven zeewater richting de kust. Deze golven
maken slachtoffers en zetten laaggelegen gebieden onder water. Daarnaast leiden de
slagregens vaak tot overstromingen.
Saffir-Simpson orkaanschaal
De gewone schaal om windsnelheid te meten is de Beaufortschaal. Deze gaat tot
windkracht 12 (alles boven 117 km/uur). Om de snelheid van een orkaan te meten
wordt de Saffir-Simpsonschaal gebruikt. Deze schaal kent vijf categorieën. Categorie 1
van de Saffir-Simpsonschaal begint bij windkracht 12. Categorie 5 is de sterkste: auto’s,
koeien en houten huizen vliegen weerloos door de lucht.
Maatregelen
Stormen en orkanen zijn helaas niet te voorkomen. Voorspellen kunnen we ze vaak wel.
Goede waarschuwingssystemen kunnen mensen tijdig alarmeren, zodat iedereen de
kans krijgt om zijn bezittingen veilig te stellen en het gebied te verlaten. Welke route een
orkaan precies aflegt is echter lastig te bepalen. Waar en wanneer de orkaan aan land
komt, is van grote invloed op de route. Komt een orkaan eenmaal aan land, dan zal hij
snel in kracht afnemen.
Toch is hij dan nog steeds levensgevaarlijk. In het jaar 2005 vielen in het zuiden van de
VS bijna 2000 slachtoffers door orkaan Katrina, een orkaan van categorie 5. In arme
landen als Bangladesh en Vietnam, waar ze geen goede waarschuwingssystemen en
dijken hebben, vallen vaak relatief nog veel meer slachtoffers.
Andere windvormen
De tornado is de meest angstaanjagende windvorm. Deze wervelwind ontstaat wanneer
warme en vochtige lucht van de grond in een snelle spiraal opstijgt binnen een wolk.
Boven de wolk ontmoet de vochtige warme lucht een droge koude luchtstroom. De
warme lucht koelt af en zakt weer naar beneden. Er ontstaat een tornado wanneer de
zakkende koude lucht weer wordt aangetrokken door de 'stofzuiger' van de stijgende
warme lucht. Dankzij de condens in de lucht zie je een slurf ontstaan tussen de wolk en
de grond. Binnen een wervelende tornado kunnen windsnelheden van 512 km/uur
bereikt worden.
Bekijk de uitleg van NOS-weerman Peter Kuipers Munneke.
Tornado Alley in de Verenigde Staten is het bekendste tornadogebied. Van april tot en
met juni is het in het midden van de VS raak. We noemen deze periode het
tornadoseizoen.
Een wervelwind in minder krachtige vorm noemen
we een windhoos. Ook bij een windhoos is een slurf
zichtbaar, maar die is veel kleiner dan bij een
tornado. Een windhoos kan plaatselijk veel schade
aanrichten. Een windhoos op het water noemen we
een waterhoos.
Afb. 2: Waterhoos.
Meer weten?
http://www.knmi.nl/cms/content/25772/orkaan
http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i001076.html
http://nos.nl/artikel/656089-vrouwelijke-orkanen-zijn-dodelijker.html
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/7666/OrkaanIrene/article/detail/2869560/2011/08/26/Waarom-orkanen-zo-moeilijk-tevoorspellen-zijn.dhtml
http://nos.nl/artikel/121118-chronologie-katrina.html
24. Erosie
Na deze les kun je:
●
●
de landschapsvormende werking van exogene krachten -zoals verwering, erosie
en sedimentatie- verklaren en beschrijven;
enkele maatregelen beschrijven om bodemerosie te voorkomen.
Samenvatting
In de vorige lessen heb je gezien dat aardbevingen of vulkaanuitbarstingen worden
veroorzaakt door endogene krachten. Deze krachten komen uit het binnenste van de
aarde. In deze les kijk je naar exogene krachten. Deze beïnvloeden de aarde niet van
binnenuit, maar van buitenaf. De aardkorst wordt in drie stappen door exogene
krachten veranderd: door verwering, erosie en sedimentatie.
Verwering houdt in dat rotsen door weersomstandigheden (zon, regen en ijs) kunnen
veranderen. Door verwering wordt een gebergte poreuzer en kan erosie gemakkelijker
plaatsvinden. Water in de kloofjes van de berg bevriest, waardoor het uitzet. De gleuf
wordt groter, zodat er een volgende keer meer water in kan komen, dat weer bevriest en
uitzet. Zo kan door verwering een
heel rotsblok splijten.
Erosie is het afslijten van gesteente
(rotsen) onder invloed van water,
sneeuw en/of ijs. IJs is daarbij het
krachtigst, het kan zelfs rotsblokken
splijten. Ook water kan erosie
veroorzaken. Wanneer water van een
rivier of een zee in volle vaart langs
de rotsen schuurt, worden deze heel
gestaag uitgeslepen. Maar het is niet
alleen de kracht van het water
waardoor erosie plaatsvindt. De losse
stenen en zandkorrels die door het
water worden meegevoerd zorgen
voor extra slijtage. Ze schuren langs
rotsen waardoor die steeds meer
geslepen en afgevlakt worden.
In miljoenen jaren tijd kan er op deze manier een diepe kloof in het landschap ontstaan,
zoals bij de Grand Canyon is gebeurd.
Sedimentatie is een gevolg van verwering en erosie. Als het erosieproces vertraagt,
bijvoorbeeld aan de monding van een rivier waar het water minder snel gaat stromen,
slaan stenen en gruis neer. Wanneer verplaatst gesteente op een nieuwe plek blijft
liggen, noemen we het sediment. In een gebergte waarvan de toppen zijn bedekt met een
dik pak sneeuw en ijs, schuiven ijsmassa’s langzaam naar beneden. Zo’n ijsmassa
noemen we een gletsjer. De gletsjer neemt stenen en zelfs rotsblokken mee naar
beneden. Wanneer die blijven liggen, noemen we ook dat sediment.
Hooggebergte, kapen & fjorden
Hooggebergten zijn erg gevoelig voor verwering en erosie. De bergen worden erdoor
afgevlakt. De Alpen zijn een relatief jong gebergte en hebben nog veel spitse toppen. De
Ardennen daarentegen zijn een stuk vlakker, dit is een ouder gebergte. Het afvlakken
van een berg is een proces van miljoenen jaren.
Een kaap is een rotsformatie, een gebergte dat uitloopt in zee. Een kaap ontstaat
doordat de zee lange tijd met veel kracht tegen de onderkant van de klif is gebotst. Kaap
de Goede Hoop in Zuid-Afrika is een bekende kaap. De
golven blijven voor erosie zorgen. In de kaap kunnen
daardoor spleten en bogen ontstaan. Uiteindelijk
brokkelen er delen van de kaap af.
Een fjord is een inham in een bergachtige kust. De steile
wanden zijn gevormd door gletsjers. De
kust zelf is groen begroeid. De fjorden
bevinden zich vaak in u-vormige dalen,
uitgeschuurd door het ijs. Fjorden komen
onder andere voor in Noorwegen en Canada.
Bodemerosie
Bodemerosie is een exogene kracht die door de mens is veroorzaakt. Bodemerosie
ontstaat wanneer er veel bomen, zelfs bossen, worden gekapt. Bij een fikse regenbui
kunnen dan grote stukken grond weggespoeld worden. Dat zie je gebeuren in de tropen,
waar veel bomen gekapt zijn om akkers aan te leggen. Waar de grote bomen met hun
diepe wortels nog goed de grond vasthielden, spoelt de vruchtbare grond van de akkers
nu gemakkelijk weg. De bodem erodeert. Een ander voorbeeld van bodemerosie zien we
in wintersportgebieden in de Alpen. Op de berghellingen zijn skipistes aangelegd.
Hiervoor zijn bomen gekapt. Maar omdat de boomwortels de grond niet vasthouden,
komen er steeds vaker lawines voor.
Zo kun je bodemerosie voorkomen:
● Zorgen dat er bomen en planten blijven groeien en er geen grote kale vlaktes
ontstaan.
● Op berghellingen terrasjes maken en dammetjes bouwen langs de
hoogtelijnen om het water en de grond vast te houden. Een voorbeeld hiervan
zijn de rijstvelden in Indonesië (sawahs).
● Op berghellingen opvangbekkens plaatsen waarin het water opgevangen kan
worden.
Afb. 3: Sawahs
Winderosie
Ook de wind kan voor erosie zorgen. De wind neemt kleine zanddeeltjes mee die als een
fijn schuurpapier over de rotsen schuren. Dit kan prachtige gladde rotsformaties
opleveren.
Meer weten?
http://www.ecomare.nl/ecomare-encyclopedie/mens-en-milieu/water-enkustbeheer/kustbescherming/erosie-van-de-nederlandse-kust/
http://www.bodemacademie.nl/index.php?i=132
25. Duurzame energie
Na deze les kun je:
●
verschillende vormen van duurzame energie beschrijven, zoals zonne-energie,
windenergie, waterkracht(stuwdam), fossiele brandstof (steenkool, aardolie,
aardgas), kernenergie en biobrandstof.
Samenvatting
De bevolking op aarde groeit snel. Hierdoor stijgt het energieverbruik, vooral nu ook de
welvaart stijgt. In de afgelopen eeuw is het aantal auto’s enorm toegenomen, net als het
aantal elektrische apparaten in huis. Omdat fossiele brandstoffen, zoals aardolie, op
dreigen te raken wordt er steeds meer geïnvesteerd in duurzame energie.
Energiebronnen
De energiebronnen die nu veel gebruikt worden, zijn de fossiele brandstoffen
aardolie, aardgas en steenkool. De nadelen van fossiele brandstoffen zijn dat ze op
kunnen raken en dat ze niet goed zijn voor het milieu. Bij het gebruik van fossiele
brandstoffen komt veel CO2 vrij, hetgeen bijdraagt aan het broeikaseffect (zie hiervoor
les 4 over klimaatverandering). Daarnaast komen er roetdeeltjes in de lucht. De
afgelopen decennia zien we dan ook steeds meer ontwikkelingen op het gebied van
duurzame energie: energie die niet opraakt en ook niet vervuilend is voor het milieu.
Het gaat om zonne-energie, windenergie, waterkracht, thermische energie en bioenergie. Er bestaat ook nog een ‘grijze energiebron’: kernenergie. Ook kernenergie
kan ‘opraken’ en is vervuilend voor het milieu.
Fossiele brandstoffen
Aardolie, aardgas en steenkool zijn fossiele brandstoffen. Ze zijn miljoenen jaren geleden
gevormd uit oude plantenresten. Steenkool is één van de oudste energiebronnen. Het
bestaat uit plantenresten van tropische bossen die in de loop van miljoenen jaren onder
hoge druk en temperatuur omgevormd zijn tot bruinkool, en later tot steenkool. Dode
bomen en planten vielen op de grond en vormden een moeras. Later kwamen daar zanden kleilagen overheen te liggen. De druk op de laag met plantenresten werd zo groot, dat
de plantenresten versteenden: steenkool. Steenkool wordt op veel plaatsen gevonden, er
zijn bijvoorbeeld steenkoolmijnen in Amerika, Rusland, Afrika en Europa. Omdat het een
hoog energiegehalte heeft, wordt steenkool veel gebruikt in grote energiecentrales.
Aardolie is een brandbare vloeistof, ook ontstaan uit organische resten. Het wordt
gevonden op plekken waar een zee of meer ligt (of ooit lag). Aardolie is ontstaan in lagen
van de aarde waar de temperatuur door de druk opliep. Aardolie ontstond bij
temperaturen tussen de 80 en de 120°C. Liep de temperatuur nog hoger op, dan
ontstond er aardgas. Aardolie is op dit moment de belangrijkste energievorm ter wereld:
zo’n 40% van alle energie die we gebruiken, komt uit aardolie. Er wordt bijvoorbeeld
benzine van gemaakt, maar ook kunststoffen zoals plastic.
Op de plekken waar aardolie wordt gewonnen (vooral in Rusland, Canada en het
Midden-Oosten), vindt men vaak ook aardgas. We gebruiken aardgas vooral om mee te
koken en om te verwarmen. Het is lastig om aardolie en aardgas te winnen.
Afb. 1: Energiewinning
Duurzame energie
Alle vormen van energie waarover we oneindig kunnen beschikken en die niet slecht
zijn voor het milieu, noemen we duurzame energie. Duurzame energie raakt nooit op.
Dit zijn de meest voorkomende vormen:
● Zonne-energie
Dit is een populaire vorm van duurzame energie die iedereen zelf kan opwekken. Twee
manieren van zonne-energie worden veel gebruikt: zonnepanelen die zonlicht
omzetten in elektriciteit en zonnecollectoren die zonlicht omzetten in warmte. In
Nederland zien we steeds meer huizen met zonnepanelen op het dak. Die zonnepanelen
leveren genoeg energie om het huis te verwarmen en alle elektrische apparaten te laten
draaien.
● Windenergie
De hedendaagse windmolens heten windturbines en staan vooral bij zee, omdat het daar
het hardst waait. In een windturbine wordt de bewegingsenergie van de wind omgezet
in elektriciteit. Dat is al mogelijk vanaf windkracht 2 à 3. Windenergie is op dit moment
de goedkoopste duurzame energiebron.
● Waterkracht
Het opwekken van energie door middel van waterkracht noemen we hydro-elektriciteit
en is al eeuwenoud. De moderne watermolens noemen we waterkrachtcentrales.
Waterkrachtcentrales vind je bij stromend of vallend water en in zee (getijdencentrales).
Vaak wordt water verzameld in een stuwdam zodat er een flinke druk ontstaat. Wordt
het water ‘losgelaten’, dan wordt de beweging van het water via een turbine naar een
generator geleid en daar vervolgens omgezet in elektriciteit. Vooral wanneer er een flink
hoogteverschil is, zoals in Zwitserland, Noorwegen of Frankrijk, kan waterkracht veel
energie opleveren.
Afb. 2: Hydro-elektriciteit
Thermische energie
Bij thermische energie, ook wel aardwarmte genoemd, wordt warmte gebruikt uit de
aarde zelf. Binnen in de aarde loopt de temperatuur op tot wel 6000 graden Celsius. Hoe
dieper je de aardkorst binnendringt, hoe warmer het wordt. In Nederland is het
grondwater op 500 meter diepte warm genoeg om te gebruiken als verwarming. Maar in
vulkanische gebieden is de aardkorst dunner en is het grondwater al eerder warm. Een
goed voorbeeld zijn geisers. Het water dat uit een geiser omhoog spuit is kokend heet.
Daarom zijn vulkanische gebieden uitermate geschikt voor het winnen van aardwarmte.
Meer informatie over geisers vind je in les 20 over vulkanisme.
●
Bio-energie
Uit afval van groente, fruit en mest van dieren kun je ook energie opwekken: bioenergie. De warmte die bij de verbranding van deze biomassa vrijkomt, kun je gebruiken
als energiebron. Auto’s kunnen bijvoorbeeld rijden op bio-energie. Bio-diesel en bioethanol zijn biobrandstoffen. In de gewone diesel en benzine uit de pomp wordt
tegenwoordig standaard een beetje biobrandstof vermengd.
●
‘Grijze’ energiebron: kernenergie
Bij het splijten van atoomkernen van uranium en plutonium komt heel veel warmte
(energie) vrij. In een kerncentrale wordt deze warmte via stoom, turbines en
generatoren omgezet in elektriciteit. Helaas is kernsplitsing niet zonder risico; er blijft
radioactief afval over. Een kerncentrale is daarom erg solide gebouwd, met veel staal en
beton. Kernenergie noemen we een grijze energiebron. Er is weinig CO2-uitstoot, maar
het radioactieve afval kan veel problemen voor het milieu en de volksgezondheid
opleveren. Daarnaast kan kernenergie, net als fossiele energie, opraken. Nederland heeft
op dit moment één werkende kerncentrale, in Borssele.
Afb. 3: Kerncentrale Borssele
Meer weten?
http://www.energiegenie.nl%20
http://www.geologievannederland.nl/ondergrond/afzettingen-en-delfstoffen/aardgasen-aardolie
https://www.duurzameenergie.org/18-Algemeen
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/duurzame-energie/bio-energie
http://www.milieucentraal.nl/themas/bronnen-van-energie/kernenergie%20
26. Welvaart en energieverbruik
Na deze les kun je:
●
●
het verband aangeven tussen welvaart, welzijn en energieverbruik in Nederland
en wereldwijd;
de volgende begrippen beschrijven: energieproductie, energieverbruik,
welvaartstijging, luchtvervuiling.
Samenvatting
Op aarde leven ruim 7 miljard mensen. En de wereldbevolking blijft maar groeien. In dit
tempo wonen er in 2050 zo’n 10 miljard mensen op aarde. Al die mensen gebruiken
voedsel, water, auto’s, apparaten en plastic verpakkingen. Onbedoeld cre ëren we
hiermee grote klimaat- en milieuproblemen. Hoe zorgen we ervoor dat de aarde nog
bewoonbaar is voor de generaties na ons?
Welvaart
Niet alleen de wereldbevolking groeit, ook de welvaart is de laatste decennia enorm
gestegen. De rijke landen worden rijker, en ook in de ontwikkelingslanden komt steeds
meer welvaart. Welvaart is de mate waarin mensen toegang hebben tot de middelen die
ze willen hebben. Welvaart is dus iets dat je kunt meten.
Meer welvaart betekent meer energieverbruik. Er is brandstof nodig voor bijvoorbeeld
voertuigen, fabrieken en apparaten. In les 26 over duurzame energie zie je dat de
huidige energiebronnen, de fossiele brandstoffen, gepaard gaan met een hoge CO2uitstoot. Tegelijkertijd produceren we steeds meer afval. Veel spullen zijn in plastic
verpakt en daarvan willen we meer en meer.
Ecologische voetafdruk
Als wij als westerse bevolking op deze voet verder gaan, hebben we straks twee
aardbollen nodig om de groeiende wereldbevolking van voedsel te kunnen voorzien.
Om inzichtelijk te maken in welke mate de westerse bevolking de aarde belast, hebben
wetenschappers de ‘ecologische voetafdruk’ bedacht. Ze meten hoeveel grond er per
persoon nodig is voor de huidige levensstijl. Als de aarde eerlijk verdeeld zou worden
dan krijgt iedereen 1,8 hectare (dat is zo groot als tweeënhalf voetbalveld). In Kenia
gebruiken de mensen maar 0,9 hectare per persoon. In Nederland gebruiken we 4,4
hectare en de VS spant de kroon met 9,5 hectare per persoon.
De ecologische voetafdruk geeft aan hoeveel grond er per persoon nodig is om te wonen
en te werken, hoeveel kilometers je aflegt, wat voor producten je gebruikt en of die
producten ver vervoerd moeten worden.
Maatregelen
De aandacht voor het milieu en de zorg over een te hoge uitstoot van CO2 hebben geleid
tot het Kyoto-verdrag in 1997. Verschillende landen sloten een akkoord om de uitstoot
van broeikasgassen te verminderen. Bossen zijn een goede tegenhanger voor de CO2uitstoot, bomen zorgen juist voor een schone lucht. De plek waar de meeste CO2omzetting plaatsvindt, zijn de oceanen. Vooral de bomen in tropische regenwouden met
hun enorme groene bladeren zijn heel goed in staat om de lucht te zuiveren. Daarom zijn
er programma’s opgezet om ontbossing te voorkomen. Hier volgen nog enkele andere
voorbeelden van maatregelen die zijn genomen om verdere opwarming van de aarde
tegen te gaan.
Elektrische scooters in grote steden
China en India maken een enorme economische groei door. Ze worden ook wel als
werkplaats van de wereld gezien. De fabrieken daar draaien op volle toeren. Deze
fabrieken maakten eerst nog geen gebruik van duurzame energie, maar van fossiele
brandstoffen. Hierdoor was de uitstoot van CO2 in deze landen enorm hoog, dit heet
luchtvervuiling. Dat heeft grote gevolgen voor het milieu. Luchtvervuiling is het gevolg
van industrialisatie en welvaart over de hele wereld. De industriële productie neemt
enorm toe want minder producten zijn afkomstig van de landbouw. Dit gaat samen met
onder andere veel CO2 uitstoot.
De grote steden hebben vaak last van smog. Het woord ‘smog’ is een samentrekking van
de woorden ‘smoke’ (rook) en ‘fog’ (mist). Er hangt een mistige rookwolk in deze steden.
Doordat er in steden nu eenmaal weinig wind staat, blijft de smog er lang hangen. De
lucht is vaak zo vervuild dat mensen er mondkapjes dragen om hun gezondheid te
beschermen. Om de luchtvervuiling tegen te gaan is nu besloten dat er geen scooters
meer mogen rijden in de stad Shanghai. Alleen elektrische scooters zijn nog welkom. Het
is aanzienlijk stiller en schoner geworden op straat.
Hybride auto’s
In Nederland volgen we het Chinese
voorbeeld. Ook hier zijn nu elektrische en
hybride auto’s te koop. Een hybride auto is
een auto die zowel op elektriciteit als op
brandstof kan rijden. De overheid heeft de
aanschaf van deze milieuvriendelijke auto’s
gestimuleerd en inmiddels zie je er op de
weg steeds meer. In Nederland vind je dan
ook steeds meer oplaadpunten.
Afb. 2: Hybride auto
Gloeilampen
Vanaf 1 september 2012 zijn er geen gloeilampen meer te krijgen in de EU. Het
Europese verbod op gloeilampen is een maatregel om energie te besparen. Gewone
gloeilampen gaan veel minder lang mee dan spaarlampen. Een spaarlamp kost meer
dan een gloeilamp, maar op langere termijn is deze veel zuiniger. De lamp gaat
langer mee en verbruikt minder energie. Dus het is ook goed voor de
energierekening.
Zonne-energie in Nederland en Duitsland
De overheden hebben wel degelijk invloed op het beleid om duurzamer te gaan leven.
Een voorbeeld is het gebruik van zonne-energie om daarmee je huis te verwarmen en
mogelijk nog meer energie op te wekken. In Nederland is het gebruik van zonnepanelen
nog kleinschalig. De zonnepanelen zijn erg prijzig en dat maakt de aanschaf ervan
minder aantrekkelijk. Bij onze Duitse buren zijn de zonnepanelen een stuk succesvoller.
In Duitsland zijn de zonnepanelen gesubsidieerd door de overheid en leveren aldaar een
groot aandeel van de totale energiebehoefte, terwijl we in Nederland niet verder komen
dan een heel klein percentage in 2014. De overheid van een land heeft dus een flinke
vinger in de pap wanneer het om (duurzame) energie gaat.
Meer weten?
http://www.hier.nu/jouwstroomrekening/tool/
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2816/Klimaatverandering/article/detail/371532/20
09/10/01/China-groeit-uit-tot-Mekka-van-elektrische-fiets.dhtml
http://www.autoblog.nl/nieuws/peking-pakt-smog-aan-autos-zijn-het-haasje-62438
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/energiebesparing/vraag-en-antwoord/totwanneer-kan-ik-gloeilampen-kopen.html
http://www.trouw.nl/tr/nl/4332/Groen/article/detail/3472249/2013/07/08/Record
hoeveelheid-zonne-energie-in-Duitsland.dhtml
27. De waterkringloop
Na deze les kun je:
●
●
de verschillende fasen van de waterkringloop beschrijven en verklaren;
de volgende begrippen beschrijven: waterkringloop, verdamping, condensatie,
neerslag, grondwater (aquifer), rivierbovenloop, gletsjer, middenloop,
benedenloop, delta, stroomrichting, stroomgebied, zijrivier, waterscheiding,
meer, zee, oceaan.
Samenvatting
Het grootste deel (70%) van de aarde bestaat uit water. Water beweegt zich voort
volgens de waterkringloop. Het water in de kringloop heeft drie vormen. Het meest
bekend is de vloeibare vorm. Deze vind je terug in rivieren, meren, sloten, zeeën, enz.
Naast de vloeibare vorm heb je de vaste vorm op plekken waar het heel koud is. Dit zien
we terug in sneeuw, gletsjers en ijskappen. De laatste vorm is de dampvorm. Damp
komt vrij wanneer water verwarmd wordt.
De korte waterkringloop
De kringloop van het water verloopt als volgt:
● De zon verwarmt het water uit de zee zodat deze verdampt. Deze waterdamp
stijgt op en vormt in de lucht wolken met waterdruppels. Als iets van een
gasvormige stof naar een vloeibare stof gaat, heet dat condensatie. In de
hoofdvideo bij deze les wordt dit proces uitgelegd.
● De wolken drijven boven land naar de bergen.
● Als de wolken tegen een berg aandrijven, gaan ze omhoog. Dit heeft te maken
met de luchtstroom die maar een kant op kan en dan de wolken omhoog laat
gaan. Hoe hoger de wolken komen, hoe kouder ze worden. Doordat de lucht
minder water kan bevatten, ontstaan er meer en meer druppels, die als ze
groot genoeg zijn door hun gewicht naar beneden vallen.
● Op een gegeven moment zijn ze zo zwaar dat ze naar beneden vallen,
waardoor neerslag ontstaat in de vorm van regen, sneeuw of hagel.
● De neerslag die op het land valt, stroomt vanuit de bergen weer naar
beneden. Op deze manier ontstaan rivieren die uiteindelijk weer in de zee
uitkomen. Daar begint het hele proces opnieuw.
Afb. 1: Kringloop van het water.
De lange waterkringloop
Bij de lange waterkringloop legt water een langere route af. De neerslag valt niet direct
terug in de zee, maar op het land. De neerslag infiltreert in de bodem en komt in het
grondwater terecht. Het kan eeuwen duren voordat dat grondwater weer aan het
oppervlak komt en uiteindelijk de zee bereikt.
Grond- en oppervlaktewater
Grondwater bestaat voor het grootste gedeelte uit water dat afkomstig is uit neerslag.
Delen van het grondwater worden in Nederland gezuiverd en gebruikt als drinkwater.
Zodra de neerslag op de aarde valt, verdwijnt het in de diepere lagen van de ondergrond.
Daar vind je aquifer. Dit is een laag in de ondergrond van bijvoorbeeld zand die het
water goed doorlaat. Aquifers bestaan uit eeuwenoud grondwater.
Al het water dat je op aarde aan de oppervlakte terugvindt in een vloeibare vorm noem
je oppervlaktewater. Bijvoorbeeld het water in meren, oceanen, rivieren en beken.
Dit water wordt gebruikt voor recreatie en als drinkwater.
De bovenloop van een rivier is altijd het punt waar de rivier begint. Hier komt
bijvoorbeeld het smeltwater van een gletsjer in het stroomgebied terecht waarna het
naar de middenloop van de rivier gaat en uiteindelijk eindigt in de benedenloop. De
afstand tussen de bovenloop en de benedenloop verschilt per rivier en kan wel
honderden kilometers lang zijn. In de bovenloop van de rivier vindt erosie plaats. Dit is
slijtage van het vaste oppervlak. De erosie vindt hier plaats, omdat de rivier in de
bovenloop het snelst stroomt. Doordat de snelheid van de stroming afneemt, blijven er
stukken materiaal liggen in de rivier. Dit heet sedimentatie en vind je samen met erosie
in de middenloop. In de benedenloop stroomt de rivier langzaam en daar vind je geen
erosie; enkel sedimentatie.
Bij de benedenloop vertakt de rivier vaak in meerdere zijrivieren en vormt zo een
delta. Daarna kunnen ze uitstromen naar de zee.
Afb. 2: Benedenloop van een rivier.
Afb. 3: Bovenloop bij de gletsjer.
Meer weten?
http://www.ecomare.nl/ecomare-encyclopedie/natuurlijkmilieu/waterhuishouding/waterkringloop/
http://www.youtube.com/watch?v=rh8FPyF3PBw
28. De waterkringloop
Na deze les kun je:
●
●
de waterverdeling tussen zoet en zout water in Nederland en in de wereld op
hoofdlijnen beschrijven;
de volgende begrippen beschrijven: zoet water, zout water, brak water,
grondwater, landijs, drinkwater, waterwinning, waterstand, NAP, getijde (eb,
vloed), wad.
Samenvatting
Van al het water op aarde bestaat 97,5% uit zout water. De 2,5% zoet water die
overblijft bevindt zich in gletsjers, meren, rivieren, beken en grondwater. Het zoet water
wordt gebruikt als drinkwater. Als minder dan 0,1% van het gewicht van het water zout
is, noemen wij dat zoet water. Als het gewicht tussen de 0,1 en 0,9% ligt, brak water. En
water dat meer dan 0,9% zout bevat, is zout water.
Brak water
Brak water is een mengsel van zoet en zout water. Brak water vind je terug op plekken
waar zoet en zout water samenkomen. Dit is bijvoorbeeld op plaatsen waar rivieren
uitstromen naar de zee. Het zoutgehalte is aanwezig in brak water, maar in mindere
mate.
Zoet water is het water dat wij drinken op aarde. Dit water verkrijgen wij uit
grondwater, oppervlaktewater en gefilterd water uit de duinen. Hier lees je meer over
in les 27 over de waterkringloop.
Zeewater kan wel omgezet worden in drinkwater, maar ontzilting is duur en moeilijk.
Landen in het Midden-Oosten maken hier gebruik van. Daar koken ze het water zodat
alleen het laagje zout overblijft. De waterdampen die vrijkomen en opstijgen worden
opgevangen en koelen af. Doordat de waterdamp afkoelt, condenseert de damp tot
waterdruppels die drinkbaar zijn. Dit proces moet vaak herhaald worden totdat het
water echt drinkbaar is. Het moeilijke aan dit proces is dat het veel energie kost, omdat
het water continu verwarmd moet worden.
NAP
Een paar honderd jaar geleden is het NAP vastgesteld. Deze afkorting staat voor
Normaal Amsterdams Peil. Aan de hand van het NAP kun je zien hoe hoog het water of
land in Nederland ligt. Het NAP is tot stand gekomen toen Nederland lang geleden steeds
meer last kreeg van overstromingen en wateroverlast. Door dagelijks de hoogste
waterstanden te meten in het IJ in Amsterdam is men tot een gemiddelde hoogste
waterstand gekomen. Dit peil wordt nu als nulpunt gebruikt. Als het waterpeil te snel
stijgt, kunnen ze dat tegenwoordig direct zien.
Wad
Het grootste waddengebied ter wereld is de Waddenzee. Een stuk wad ontstaat in een
ondiepe zee als er twee keer per dag eb is. Het water trekt dan helemaal omlaag weg van
het strand en de duinen. Het wad wordt zichtbaar. Dit herken je als grote zand- of
modderplaten. Het wordt ook twee keer per dag vloed. Hier komt het water het strand
op richting de duinen. Slechts kleine stroken strand blijven zichtbaar totdat het weer eb
wordt. Deze waterwisseling noemen we het getijde.
Afb. 1: Het getij
Afb. 2: Eb op strand Texel.
Meer weten?
http://www.nauticlink.com/nl/getijklok/getijdenklok-ebvloed.html
http://www.normaalamsterdamspeil.nl/
29. Gevecht tegen de zee: de
Deltawerken
Na deze les kun je:
●
●
ruimtelijke maatregelen beschrijven en verklaren, die worden genomen om de
overstromingsdreiging vanuit de zee te beperken;
de volgende begrippen beschrijven: Deltawerken, Oosterscheldedam,
Zuiderzeewerken, afsluitdijk, zeedijk, stormvloedkering, strand, kust, delta.
Samenvatting
Nederland is altijd al in gevecht geweest met het water. Zoals in eerdere lessen ter
sprake kwam kan Nederland verdeeld worden in Laag-Nederland en Hoog-Nederland.
Laag-Nederland ligt beneden +1 NAP en Hoog-Nederland ligt boven +1 NAP. LaagNederland is vaak overstroomd. Nederlanders zijn inmiddels zeer bekwaam op het
gebied van inpoldering en het aanleggen van dijken. De Deltawerken dienen als
voorbeeld voor andere landen.
Het eerste grote project: de Zuiderzeewerken
De Zuiderzeewerken waren het eerste grootschalige project onder leiding van ingenieur
Cornelis Willem Lely. Het was zijn levenswerk. De Zuiderzee was een gevaarlijke
binnenzee die grote stukken land kon wegslaan. In 1916 was het weer zover: de dijken
braken door. De Eerste Wereldoorlog was gaande en men kon niet eenvoudig aan
voedsel komen. Dit was het moment waarop men besloot de Zuiderzee droog te leggen.
Geen gemakkelijke klus.
Het project bestond uit twee delen:
1. De aanleg van de Afsluitdijk
2. De aanleg van vijf grote polders
Afb. 1: Zuiderzeewerken
De Nederlanders hadden al ervaring met het droogleggen van polders. De Beemster en
de Haarlemmermeerpolder waren eerder ingepolderd. De 32 kilometer lange
Afsluitdijk werd op 28 mei 1932 afgerond.
De Afsluitdijk was van groot belang voor het inpolderen, maar ook voor het verkeer. Nu
was er een snelle verbindingsroute tussen Friesland en Noord-Holland.
Na het dichten van de Afsluitdijk begon de inpoldering van de Wieringermeer, de
Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland. De drooglegging van het
Markermeer, de Markerwaard, stond in eerste instantie ook op de planning, maar dit
gebied is toch niet aangepakt, omdat het toenmalige kabinet de noodzaak niet inzag. Nu
wordt het veel gebruikt voor watersportrecreatie.
De Deltawerken
Het was de nacht van 1 februari 1953 toen de dijken doorbraken in Zeeland en ZuidHolland. Een enorme watersnoodramp: de schade was zeer groot, 1835 mensen en veel
dieren kwamen om het leven.
Na de ramp werd de Deltacommissie in het leven geroepen. Zij bedachten het Deltaplan.
Het Deltaplan is een omvangrijk plan waarin zeedijken werden opgehoogd, zeearmen
werden afgesloten met dammen en stormvloedkeringen werden gebouwd.
Het Deltaplan moest net zoals de Zuiderzeewerken voor veiligheid zorgen. Als prettige
bijkomstigheid werden de Zeeuwse eilanden op deze manier beter toegankelijk voor het
wegverkeer. Dit verkeer kon nu over de dammen rijden.
Oosterscheldedam
De Westerschelde moest openblijven voor de toegang naar de haven van Antwerpen. Dit
heeft een sterk economisch belang. De Oosterschelde was ook niet zomaar af te
dammen, hier was groot verzet tegen. Het zoute zeewater zou na het afdammen zoet
worden, net zoals bij de Haringvliet en het Zeeuwse Meer. De vissers zouden hun
visvangst in de Oosterschelde hierdoor mislopen en het zou ook een groot effect hebben
op het ecologische systeem in de Oosterschelde.
De Oosterschelde kreeg uiteindelijk een stormvloedkering. De dam van negen
kilometer lang kreeg 62 openingen die zoveel mogelijk zout water en vissen konden
doorlaten. De keringen zijn 40 meter breed en hoeven alleen gesloten te worden tijdens
een storm of springtij. De Oosterscheldekering werd een project van formaat en diende
als voorbeeld voor meerdere waterprojecten in de wereld.
Afb. 2: Oosterscheldekering
De nieuwe Deltawet
De oude Deltawet werd uitgevoerd. Vrijwel alle waterkeringen gingen aan de nieuwe
wetten voldoen. Maar de wetenschap schrijdt voort en er ontstaan nieuwe normen door
nieuwe inzichten. Bovendien wordt duidelijk dat de zeespiegel sneller stijgt dan vroeger
en dat ons klimaat langzaam verandert: meer lange droge perioden en hevigere regenval
in de natte perioden. De rivieren zullen grotere hoeveelheden water moeten afvoeren en
er zal tijdens de droge perioden behoefte bestaan aan grotere watervoorraden. De
overheid heeft daarom in 2007 een nieuwe Deltacommissie ingesteld, die in 2009 een
advies heeft uitgebracht. Ruimte voor de Rivier is hier een belangrijk onderdeel van.
Meer hierover lees je in het volgende hoofdstuk.
Weetje
De naam Lelystad komt van de naam van ingenieur Cornelis Willem Lely. Hij heeft het
ingenieuze plan van de drooglegging bedacht. Het was zijn levenswerk. Helaas overleed
hij drie jaar voordat het project was afgerond.
Meer weten?
http://www.regiocanons.nl/noord-holland/noordkop/zuiderzeewerken
http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20091203_rrnederland19/
http://www.neeltjejans.nl/deltawerken/
http://www.absolutefacts.nl/geschiedenis/data/afsluitdijk.htm
http://www.meteoschoonebeek.nl/springtij_springvloed
http://www.geschiedeniszeeland.nl/tab_themas/themas/deltawerken/deltawerken/
http://www.refdag.nl/nieuws/binnenland/deltawerken_goed_voor_internationale_ima
go_1_636769
30. Gevecht tegen de rivieren
Na deze les kun je:
●
●
ruimtelijke maatregelen beschrijven en verklaren, die worden genomen om de
overstromingsdreiging vanuit rivieren te beperken;
de volgende begrippen beschrijven: rivierdijk, stroomgebied, verstening,
neerslag, waterbekken, stuw.
Samenvatting
Een deltagebied heeft een vruchtbare grond en is daarom vaak dichtbevolkt. Een delta is
het gebied rond een riviermonding. Het is een stelsel van aftakkingen van rivieren,
voordat deze in zee uitmonden. In Nederland is het deltagebied waar de Rijn en de Maas
in de zee uitmonden.
De zee vormt een grote dreiging. Daarom zijn de Deltawerken gebouwd. De Deltawerken
bestaan uit dijken, dammen en stormvloedkeringen om de Zeeuwse eilanden, ZuidHolland en het achterliggende gebied te beschermen tegen de zee. In les 29 worden de
Deltawerken uitgebreider besproken. Maar ook de grote rivieren vormen een grote
bedreiging, deze kunnen overstromen! Het overstromingsgevaar dreigt bij hevige
neerslag en door de opwarming van de aarde.
Afb. 1: Delta
De Europese rivieren in gevaar
Door de opwarming van de aarde smelt het ijs van de gletsjers. Al dit smeltwater komt in
de rivieren terecht. De rivier de Rijn bijvoorbeeld begint in de Alpen en komt in
Nederland uiteindelijk in de Noordzee uit.
Er zijn meerdere rivieren die in de Rijn uitkomen. De Moezel ligt ook in hetzelfde
stroomgebied. Via Nederland vindt veel smeltwater uit Europa de weg naar de zee.
Nederland is het zogenaamde ‘afvoerputje’ van Europa.
Afb. 2: Stroomgebied Europese rivieren.
Maatregelen om het overstromingsgevaar van de rivieren in te dammen
Niet alleen in Nederland is het overstromingsrisico van de rivieren groot. Dit is in heel
Europa het geval (en ook in meerdere delta’s op de wereld). In Europa is de dreiging
dusdanig groot dat de Europese Unie maatregelen heeft getroffen. Alle EU-lidstaten
moeten onderzoeken welke gebieden kans hebben om te overstromen. Deze gebieden
moeten in kaart worden gebracht en aan de hand van deze kaart wordt bepaald welke
maatregelen worden genomen. Een belangrijke maatregel is sowieso dat er geen huizen
en fabrieken vlak langs een rivier worden gebouwd. Bij een overstroming scheelt dat
veel schade en dus geld. In Nederland is een tweede deltaplan opgesteld, waarin ‘Ruimte
voor de rivier’ een belangrijk aandachtspunt is.
Ruimte voor de rivier
Deltacommissie II heeft vastgesteld dat ongeveer 30% van de dijken te laag is. Al deze
dijken moeten worden opgehoogd. Dit heeft voor een groot deel te maken met de
klimaatverandering waarbij perioden van droogte en hevige regenval elkaar afwisselen.
De rivier moet hier op in kunnen spelen, rivieren hebben ruimte nodig, zodat ze het
overtollige water kwijt kunnen.
De uiterwaarden zijn het gebied naast een rivier, het uitloopgebied. Het is belangrijk
dat het water daar naartoe kan stromen. Maar ook een meer kan als waterbekken
dienen.
De (winter)dijken die de achterliggende huizen tegen de rivier moeten beschermen,
moeten hoog genoeg zijn. Het ophogen van deze dijken is een belangrijk onderdeel van
het plan om het overstromingsrisico van de rivieren te beperken.
Afb. 3: Dijken
Verzilting
Naast de klimaatverandering zorgt ook de bodemdaling voor een uitdaging. De bodem
daalt met vele centimeters per eeuw. Het dalen van de bodem heeft te maken met
geologische processen (zoals het inklinken van veen en aardgaswinning). Dat de bodem
steeds lager komt te liggen, maakt dat de polders in Zuidwest-Nederland ver beneden de
zeespiegel liggen. Het zoute zeewater dringt daar steeds meer in de bodem en maakt het
grondwater in die gebieden brak: half zoet, half zout. Dit heeft gevolgen voor de
drinkwatervoorziening, maar ook voor de landbouw die zoet water nodig heeft!
Het IJsselmeer is de grote zoetwaterbron van Nederland. Vanuit daar kan het zoete
water naar de polders van Laag-Nederland worden gepompt. En op zee wordt veel zand
gespoten, zandsuppletie. Door de aanvoer van zand, worden dijken en duinen minder
snel weggeslagen. Bovendien remt de zandtoevoer ook de verzilting.
Stuw
Een andere maatregel om de rivieren te bedwingen is het aanbrengen van stuwen. Een
stuw kan het water in een beek of rivier omhoog stuwen. Dit waterkundig bouwwerk
regelt de waterstand. Hooggelegen gebieden komen niet droog te liggen en laaggelegen
gebieden overstromen minder snel. Overstromen is gevaarlijk, maar het droog komen te
liggen van een rivier kan de verzilting, zoals hierboven beschreven, in de hand werken.
Een rivier waarbij de waterstand niet enorm schommelt is het meest wenselijk.
Afb. 4: Dit is een stuw in Maastricht.
Meer weten?
http://www.deltacommissie.com/film
http://www.youtube.com/watch?v=UuSU4SgoZKA
http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20030328_rivierklei04/
http://www.welvaartenleefomgeving.nl/pdf_files/H5_9water.pdf
http://www.kennislink.nl/publicaties/nederland-zeespiegel-bodemdaling-enwatermanagement
https://www.youtube.com/watch?v=wgZ7w9zBtmo
31. Belang van schoon water
Na deze les kun je:
●
●
aangeven wat het belang is van schoon water voor de kwaliteit van leven van
mensen;
de volgende begrippen beschrijven: drinkwater, sanitatie, watervervuiling,
waterzuivering, watertekort, verdroging.
Samenvatting
De mens kan langer zonder voedsel doorleven dan zonder water. Na hooguit een week
zonder water droog je uit. Om gezond te leven moet je rond de twee liter vocht per dag
drinken. Dan krijgen je organen genoeg vocht binnen om goed te blijven functioneren en
bijvoorbeeld afvalstoffen af te scheiden.
Drinkwater
In Nederland is al het water dat uit de kraan komt drinkbaar. Dit drinkwater gebruiken
wij ook om te douchen of het toilet door te spoelen. Drinkwater halen wij in Nederland
uit grond- en oppervlaktewater, zie les 27. Niet overal komt er vanzelfsprekend schoon
water uit de kraan. In delen van Namibië in Afrika is het grootste deel van het water te
zout. Dit heeft grote gevolgen voor de bevolking. Veel mensen sterven dagelijks door
gebrek aan schoon drinkwater. Het watertekort is wereldwijd een groot probleem.
Afb. 1: Schoon drinkwater.
Sanitatie
Het is in ontwikkelingslanden van groot belang om voorlichting te geven over het
gebruik van sanitaire voorzieningen. Het is belangrijk dat inwoners de waarde van een
goede hygiëne weten, zodat er minder ziektes worden overgedragen. Veel van het
ontwikkelingswerk in derdewereldlanden richt zich dan ook op het bouwen van
toiletten en het oplossen van drinkwaterproblemen. Door het gebrek aan
zuiveringsinstallaties, riolering en betrouwbare waterbronnen lopen veel mensen in
ontwikkelingslanden kans op cholera en tyfus. Dit zijn levensbedreigende ziektes.
Waterzuivering
Het zuiveren van het water wordt in de waterzuiveringsfabriek streng gecontroleerd,
omdat er via water ziektes kunnen worden overgebracht. Ons drinkwater bevat
verschillende metalen zoals chroom, ijzer, koper, seleen, kalk en natuurlijke mineralen.
Als water te lang stilstaat in de leidingen kunnen bacteriën groeien. Legionella is zo'n
bacterie. Het is dus belangrijk dat je leidingen altijd even doorspoelt als deze lang niet
gebruikt zijn. Vroeger werd chloor gebruikt bij het zuiveren van het vervuilde water.
Chloor is een effectief middel bij het doden van ziekteverwekkers. Dit gaf echter wel een
duidelijke smaak aan het water, waardoor men nu in de waterzuiveringsbedrijven nog
maar kleine hoeveelheden chloor toevoegt. Verdere zuivering gebeurt met het gebruik
van ultraviolet licht.
Voor waterzuiveringsbedrijven is het belangrijk dat de bodem en de rivieren zo schoon
mogelijk blijven. Dit scheelt zuiveringskosten en is beter voor het milieu. Het
oppervlaktewater dat gebruikt wordt in Nederland is vaak verontreinigd door
bijvoorbeeld het gebruik van mest in de landbouw. Om dit water te zuiveren maken de
waterzuiveringsbedrijven gebruik van chemicaliën. De overheid probeert het
watergebruik ten behoeve van het milieu dan ook terug te dringen. Zij doen dit door
voorlichting te geven, subsidies te verstrekken voor waterbesparende maatregelen en
het instellen van heffingen.
Afb. 2: Watertoren waar drinkwater in opgeslagen zit.
Meer weten?
http://www.unicef.nl/wat-doet-unicef/campagne/water/
https://lestvpabo.teacherschannel.nl/elearning/lestvpabo/book/792/module/content/
7717/update/%20http:/www.krnwtr-drinkkraanwater.nl/schoon-drinkwater-innederland/
http://www.kraanwater.nu/watweetjijvankraanwater/hoe-maak-je-water/waterzuiveren/Pages/default.aspx
Download