Bijlage 14: Verder Onderzoek Later, bijvoorbeeld als profielwerkstuk kun je verder onderzoek gaan doen naar een aantal vragen die uit de experimenten & opdrachten naar voren zijn gekomen. Dit zijn de volgende onderzoeksvragen, die je kunt uitbreiden met je eigen ideeën of vragen: Hoofdvragen: Komen er andere bodemdieren voor bij verschillende vormen van landgebruik en bodem? Zijn er verschillende hoeveelheden bodemdieren bij verschillende vormen van landgebruik en bodem? Welke effecten hebben bodemdieren op de omzetting van organische stof en de balans in de organische stofkringloop? Welke relatie bestaat er tussen het voorkomen van bodemdieren en belangrijke nutsfuncties van de bodem zoals bodemvruchtbaarheid, bodemstructuur, waterregulerend vermogen? Hoeveel koolstof is opgeslagen in de Nederlandse bodems? Afgeleide vragen (deelvragen): Hoeveel macrofauna komt er voor in bodems die voor verschillende doeleinden worden gebruikt en welke soorten regenwormen, pissebedden, miljoenpoten en duizendpoten worden gevonden? Hoe groot zijn de verschillen in nutsfuncties bij verschillende typen van landgebruik op vergelijkbare bodemtypen en hoe is het gesteld met de bodemvruchtbaarheid, de bodemstructuur en het waterregulerend vermogen in deze bodems? Is er een relatie tussen het voorkomen van bodemmacrofauna en het landgebruik en het bodemtype? Bestaat er een relatie tussen het voorkomen van bodemmacrofauna en de opbouw van het bodem(humus)profiel? Welke vormen van (agrarisch) landgebruik resulteren in de hoogste dichtheden en soortenrijkdom aan bodemmacrofauna? Bestaat er een relatie tussen het voorkomen van bodemmacrofauna in akker- of grasland en in de niet-productieve vegetaties (akkerranden, houtwallen, slootkanten, etc) rondom het akker- en grasland? Hoe wordt de koolstofvoorraad in de bodem beïnvloed door vegetatie en bodemfauna? Wat is de bron van vers organisch materiaal? Welke rol spelen de gevonden diergroepen in de organische stofkringloop? Hoeveel koolstof ligt opgeslagen in de bodem? Vindt er accumulatie plaats van koolstof of komt er netto koolstofdioxide vrij? Aanpak van je onderzoek: Een onderzoek valt op te splitsen in de volgende onderdelen: Onderwerp kiezen en een onderzoeksvraag formuleren. Overleg met je docent over de uitvoerbaarheid. Bestuderen theoretische achtergronden en (zo mogelijk) een hypothese opstellen. Raadpleeg ook je leerboeken. Vraag je docent om advies. Overigens lenen niet alle onderzoeksvragen zich tot hypothesestelling. Opstellen van een meetplan. Hierin beschrijf je hoe je de onderzoeksvraag in een experiment gaat toetsen. Ontwerp een meetopstelling en test deze. In het meetplan staat wat je gaat meten, hoe je gaat meten en hoe je de resultaten gaat verwerken. Deze fase blijkt vaak veel tijd te kosten. Wanneer je bepaalde meetapparatuur denkt nodig te hebben kun je hulp vragen via vwo-campus, Alterra, WUR, en RIVM. Uitvoeren van het experiment. Nadat je meetplan is besproken en goedgekeurd ga je het eigenlijke experiment uitvoeren. Houd er rekening mee dat de meetresultaten niet direct bruikbaar kunnen zijn en je het experiment (in een iets andere opzet) nog een keer moet doen. Resultaten. Verwerk je meetresultaten in overzichtelijke tabellen en/of grafieken. Vergeet niet een schatting van de nauwkeurigheid van de gevonden resultaten te maken. Trekken van conclusies en schrijven van het verslag. Eerst schrijf je een concept verslag. Je krijgt het voorzien van opmerkingen en suggesties weer terug. Dan schrijf je de definitieve versie. Bespreking of presentatie van de definitieve versie Voedingsmedium volgens Julius Sachs Per liter gedestilleerd water bevat dit voedingsmedium: 1,00 g kaliumnitraat 0,25 g calciumfosfaat 0,50 g calciumsulfaat 1,02 g magnesiumsulfaatheptahydraat 0,25 g ijzer(III)fosfaat Julius Sachs stelde bovenstaande oplossing samen waarin planten even goed groeien als in vruchtbare aarde. De reden voor het ontwikkelen van zo´n oplossing was de volgende: hij wilde onderzoeken hoe een plant groeit wanneer telkens een van deze stoffen wordt weggelaten. Dit geeft informatie over hoe de weggelaten stof door de plant wordt gebruikt. In een voedingmedium waarin een van de ionen is weggelaten zal de groei van de plant gebreken vertonen. Een voorbeeld: zonder ijzerzouten krijgt de plant al gauw een bleekgele kleur. Kennelijk kan de plant de groene kleur niet maken wanneer het geen ijzer krijgt. We hebben oplossingen nodig die in alles gelijk zijn aan het volledige voedingsmedium maar waarin een van de elementen ontbreekt. We vervangen dan in de voedingsstof een metaalion door een natriumion en een negatief ion door een chloride-ion.. We moeten ervoor zorgen dat de molariteit van de andere stoffen niet verandert. Je moet nu in de gevallen b t/m g een van de zouten vervangen door een ander zout waardoor een bepaald element gaat ontbreken. We krijgen dan 6 nieuwe voedingsmedia. Je hebt de volgende oplossingen nodig: 1. Voor een stikstofvrij groeimedium moet je kaliumnitraat vervangen door kaliumchloride. Het probleem is hoeveel gram kaliumchloride is nodig als je de concentratie van de kaliumionen hetzelfde wilt houden. Je krijgt dan dus: 0,25 g calciumfosfaat 0,50 g calciumsulfaat 1,02 g magnesiumsulfaatheptahydraat 0,25 g ijzer(III)fosfaat x gram kaliumchloride. x kun je als volgt uitrekenen: Reken uit hoeveel mol K+ 1,00 gram kaliumnitraat bevat. Dit is ook het aantal mol kaliumchloride. Reken dit weer om naar grammen kaliumchloride. Doe dit ook voor de gevallen b t/m d. Bedenk zelf de niet ingevulde formules. 2. IJzervrij voedingsmedium, gebruik natriumfosfaatdodecahydraat (dodeca=12) in plaats van (watervrij) ijzer(III)fosfaat. (dodecahydraat betekent dat de vaste stof per mol natriumfosfaat ook 12 mol water bevat) 3. Calciumvrij voedingsmedium, gebruik natriumsulfaatdecahydraat en natriumfosfaatdodecahydraat in plaats van calciumsulfaat en calciumfosfaat. 4. Magnesiumvrij voedingmedium, gebruik …. gram Na2SO4.10H2O in plaats van MgSO4.7H2O 5. Fosfaatvrij voedingsmedium, gebruik ........ en ......... in plaats van FePO4 en Ca3(PO4)2