EUROPEES PARLEMENT 2009 - 2014 Zittingsdocument 16.11.2011 B7-0594/2011 } B7-0596/2011 } B7-0598/2011 } B7-0599/2011 } B7-0601/2011 } B7-0604/2011 } B7-0606/2011 } RC1 GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE ingediend overeenkomstig artikel 122, lid 5, van het Reglement ter vervanging van de ontwerpresoluties ingediend door de fracties: EFD (B7-0594/2011) GUE/NGL (B7-0596/2011) S&D (B7-0598/2011) ECR (B7-0599/2011) PPE (B7-0601/2011) ALDE (B7-0604/2011) Verts/ALE (B7-0606/2011) over Iran – recente gevallen van schending van de mensenrechten José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Elmar Brok, Mario Mauro, Cristian Dan Preda, Filip Kaczmarek, Roberta Angelilli, Bernd Posselt, Tunne Kelam, Lena Kolarska-Bobińska, Monica Luisa Macovei, Elena Băsescu, Sari Essayah, Eija-Riitta Korhola, Zuzana Roithová, Sergio Paolo Francesco Silvestris, Eduard Kukan, Tokia Saïfi, Ria Oomen-Ruijten, Giovanni La Via, Laima Liucija Andrikienė, Tadeusz Zwiefka, Kurt Lechner, Csaba Sógor, RC\883956NL.doc NL PE472.806v01-00 } PE472.808v01-00 } PE472.810v01-00 } PE472.811v01-00 } PE472.813v01-00 } PE472.816v01-00 } PE472.818v01-00 } RC1 In verscheidenheid verenigd NL Bogusław Sonik namens de PPE-Fractie Véronique De Keyser, María Muñiz De Urquiza, Kathleen Van Brempt, Pino Arlacchi, Corina Creţu, Kristian Vigenin, Michael Cashman namens de S&D-Fractie Marietje Schaake, Alexander Graf Lambsdorff, Louis Michel, Edward McMillan-Scott, Ramon Tremosa i Balcells, Marielle De Sarnez, Robert Rochefort, Sonia Alfano, Leonidas Donskis, Sarah Ludford, Kristiina Ojuland, Ivo Vajgl, Johannes Cornelis van Baalen, Frédérique Ries, Izaskun Bilbao Barandica namens de ALDE-Fractie Tarja Cronberg, Barbara Lochbihler, Isabelle Durant, Rui Tavares, Raül Romeva i Rueda, Ulrike Lunacek namens de Verts/ALE-Fractie Charles Tannock, Geoffrey Van Orden, Peter van Dalen, Ryszard Antoni Legutko, Tomasz Piotr Poręba, Valdemar Tomaševski, Ryszard Czarnecki, Adam Bielan, Michał Tomasz Kamiński namens de ECR-Fractie Marie-Christine Vergiat namens de GUE/NGL-Fractie Bastiaan Belder, Jaroslav Paška namens de EFD-Fractie RC\883956NL.doc NL PE472.806v01-00 } PE472.808v01-00 } PE472.810v01-00 } PE472.811v01-00 } PE472.813v01-00 } PE472.816v01-00 } PE472.818v01-00 } RC1 Resolutie van het Europees Parlement over Iran – recente gevallen van schending van de mensenrechten Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Iran, met name diegene die betrekking hebben op de mensenrechten, in het bijzonder die van 7 september 2010 en 20 januari 2011, – gezien resolutie nr. 16/9 van de VN-Mensenrechtenraad, waarbij een mandaat wordt ingesteld voor een speciaal rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran, – gezien de 123 aanbevelingen die zijn gedaan na de universele periodieke doorlichting van de Mensenrechtenraad van februari 2010, – gezien de aanwijzing op 17 juni 2011 door de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad van de heer Ahmed Shaheed speciaal rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran en het tussentijdse verslag van de speciaal rapporteur aan de 66e zitting van de Algemene Vergadering van de VN over de mensenrechtensituatie in Iran van 23 september 2011, – gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN aan de 66e zitting van de Algemene Vergadering van de VN over de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran van 15 september 2011, – gezien het verslag van het Iraanse Documentatiecentrum voor de mensenrechten over het gebruik van verkrachting als foltermethode door de Iraanse gevangenisautoriteiten van 10 juni 2011, – gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 15 en 26 september 2011 over de detentie van mensenrechtenadvocaat Nasrin Sotoudeh en de arrestatie van zes onafhankelijke filmmakers en van 18 oktober 2011 over de straffen die zijn opgelegd aan filmmaker Jafar Panahi en actrice Marzieh Vafamehr, – gezien de verstrenging van de restrictieve maatregelen van de EU op 10 oktober 2011 als reactie op ernstige mensenrechtenschendingen in Iran, – gezien de op 18 december 2007 en 18 december 2008 aangenomen resoluties 62/149 respectievelijk 63/168 van de Algemene Vergadering van de VN over een moratorium op de toepassing van de doodstraf, – gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Verdrag inzake de rechten van het kind, die alle door Iran zijn ondertekend, RC\883956NL.doc PE472.806v01-00 } PE472.808v01-00 } PE472.810v01-00 } PE472.811v01-00 } PE472.813v01-00 } PE472.816v01-00 } PE472.818v01-00 } RC1 NL – gezien de grondwet van de Islamitische Republiek Iran, en met name de artikelen 23 t/m 27 en 32 t/m 35 hiervan, waar de vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging en het recht zijn godsdienst te beoefenen, alsmede fundamentele rechten voor aangeklaagden en gedetineerden worden gegarandeerd, – gezien artikel 122, lid 5, van zijn Reglement, A. overwegende dat de huidige mensenrechtensituatie in Iran wordt gekenmerkt door een permanent patroon van systematische schending van de grondrechten; overwegende dat verdedigers van de mensenrechten (met name voorvechters van de rechten van vrouwen, kinderen en minderheden), journalisten, bloggers, kunstenaars, studentenleiders, advocaten, vakbondslui en milieuactivisten nog steeds leven onder grote druk en met een permanent risico van arrestatie; B. overwegende dat de meest urgente kwesties betrekking hebben op geaccumuleerde tekortkomingen wat de rechtsbedeling betreft, praktijken die neerkomen op foltering of wrede of onterende behandeling van gedetineerden, inclusief verkrachting, de ongelijke behandeling van vrouwen, de vervolging van religieuze en etnische minderheden en het gebrek aan burger- en politieke rechten, met name het pesten en intimideren van verdedigers van de mensenrechten, advocaten en actoren van de civiele maatschappij; C. overwegende dat de hoeveelheid terechtstellingen in Iran tijdens de eerste helft van 2011 van het land de belangrijkste toediener van de doodstraf per capita maken, in contrast met de mondiale trend van afschaffing van de doodstraf; D. overwegende dat Iran, ondanks het feit dat het het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft ondertekend en de terechtstelling van personen onder 18 jaar officieel verbiedt, volgens diverse berichten meer jonge delinquenten terechtstelt dan enig ander land; E. overwegende dat de Iraanse autoriteiten tot dusver hun VN-verplichtingen niet zijn nagekomen en weigeren met de speciaal rapporteur samen te werken; overwegende dat in het tussentijdse verslag melding wordt gemaakt van "een patroon van systemische schending" en een "geïntensiveerde" campagne van mishandeling, alarm wordt geslagen over het toenemende gebruik van de doodstraf voor kleine delicten, zonder behoorlijk proces, en wordt aangegeven dat tot dusver in 2011 op zijn minst 200 officiële terechtstellingen hebben plaatsgehad en 146 geheime terechtstellingen in de oostelijke stad Mashad; overwegende dat in 2010 in Iran meer dan 300 mensen in het geheim zijn terechtgesteld; F. overwegende dat de familieleden van Iraniërs die in de gevangenis zitten of tegen wie een proces loopt, ook worden gearresteerd, ondervraagd en gepest, buiten Iran en in de EU; overwegende dat duizenden Iraniërs het land zijn ontvlucht en een schuilplaats hebben gevonden in de buurlanden; G. overwegende dat de oppositieleiders Mir Hossein Mousavi en Mehdi Karroubi illegaal RC\883956NL.doc NL PE472.806v01-00 } PE472.808v01-00 } PE472.810v01-00 } PE472.811v01-00 } PE472.813v01-00 } PE472.816v01-00 } PE472.818v01-00 } RC1 huisarrest hebben gekregen en op willekeurige wijze opgesloten zitten sinds 14 februari 2011; overwegende dat deze leiders, samen met hun politiek actieve echtgenoten, gedurende bepaalde perioden onder dwang zijn afgevoerd naar onbekende locaties en zijn beroofd van elk contact met vrienden en familie, waarbij zij ernstig gevaar hebben gelopen te worden gefolterd; H. overwegende dat in februari en maart 2011 honderden mensen zijn gearresteerd en op zijn minst drie personen zijn gestorven, toen duizenden demonstranten de straat zijn opgegaan om de bewegingen voor de democratie in de Arabische buurlanden te ondersteunen en te protesteren tegen de detentie van oppositieleiders Mir Hossein Mousavi en Mehdi Karroubi; I. overwegende dat in april 2011 de veiligheidsdiensten tientallen protestanten hebben gedood, vooral etnische Arabieren, en tientallen anderen hebben gearresteerd in de zuidwestelijke provincie Khuzestan en overwegende dat tientallen mensen zijn gearresteerd en verwond bij milieuprotesten in de provincie West-Azerbeidzjan tegen de opdroging van het Urmia-meer; J. overwegende dat de druk op religieuze minderheden, met name de Bahai-gemeenschap, op bekeerlingen en op dissidente Shia-geleerden blijft toenemen; overwegende dat de Bahaigemeenschap, hoewel zij de grootste niet-islamitische minderheid vormt, te lijden heeft onder hevige discriminatie, inclusief de ontzegging van toegang tot onderwijs, en overwegende dat de gerechtelijke procedure tegen de zeven gedetineerde leiders voortgaat en meer dan 100 leden van de gemeenschap gearresteerd blijven; overwegende dat volgens berichten in de eerste helft van 2011 op zijn minst 207 christenen zijn gearresteerd; overwegende dat soennitische moslims voort worden gediscrimineerd in de wetgeving en in de praktijk en dat hun wordt belet hun recht hun godsdienst te beoefenen volledig uit te oefenen; overwegende dat nog steeds een door de staat ondersteunde lastercampagne tegen Nematullahi-soefi's (Shia) wordt gevoerd, waarbij alle vormen van mysticisme worden afgebeeld als zijnde satanisch en de soefi-aanbidders worden vervolgd, met als flagrantste voorbeeld de gewapende aanval in Kavar in september 2011, waarbij één persoon is gedood en anderen ernstig zijn verwond; K. overwegende dat moslims die zich hebben bekeerd tot een andere godsdienst, zijn gearresteerd en dat het de bedoeling is met artikel 225 van het ontwerpstrafwetboek de doodstraf voor veroordeelde mannelijke geloofsverzakers verplicht te maken; overwegende dat de protestantse dominee Yousef Nadarkhani nog steeds het gevaar loopt te worden terechtgesteld wegens geloofsverzaking; L. overwegende dat de Iraanse Revolutionaire Garde, de geheime diensten en de Basij-militie bij de strenge en brutale repressie in Iran een actieve rol spelen; M. overwegende dat leden van de gemeenschap van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen te maken krijgen met pesterijen, vervolging, wrede straffen en zelfs de doodstraf; overwegende dat deze mensen te maken krijgen met discriminatie op grond van hun seksuele geaardheid, inclusief op het gebied van de toegang tot werk, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg, en met sociale uitsluiting; RC\883956NL.doc PE472.806v01-00 } PE472.808v01-00 } PE472.810v01-00 } PE472.811v01-00 } PE472.813v01-00 } PE472.816v01-00 } PE472.818v01-00 } RC1 NL N. overwegende dat de gevangenisstraffen die zijn opgelegd aan de prominente studentenactivisten Bahareh Hedayat, Mahdieh Golroo en Majid Tavakoli, zijn verlengd met zes maanden nadat de betrokkenen "propaganda tegen het regime" ten laste is gelegd; overwegende dat op 15 september 2011 politiek activist en doctoraalstudent Somayeh Tohidlou 50 zweepslagen heeft gekregen na de uitzitting van een gevangenisstraf van een jaar in de Evin-gevangenis; overwegende dat mevrouw Tohidlou al een gevangenisstraf van 70 dagen had uitgezeten; overwegende dat beide gevangenisstraffen en de 50 zweepslagen waren opgelegd als straf voor bloggen en andere internetactiviteiten; overwegende dat op 9 oktober 2011 studentenactivist Payman Aref 74 zweepslagen heeft gekregen alvorens te worden vrijgelaten uit de gevangenis, wegens de tenlastelegging van belediging van de Iraanse president; O. overwegende dat een gevangenisstraf van zes jaar, die in beroep is bevestigd, is opgelegd aan de prominente Iraanse filmmaker Jafar Panahi; overwegende dat een veroordeling tot een jaar opsluiting en 90 zweepslagen is uitgesproken tegen prominente actrice Marzieh Vafamehr, wegens haar betrokkenheid bij een film waarin de moeilijke omstandigheden worden getoond waarin kunstenaars in Iran opereren; overwegende dat de Iraanse autoriteiten op 17 september 2011 zes onafhankelijke makers van documentaire films, Mohsen Shahrnazdar, Hadi Afarideh, Katayoun Shahabi, Naser Safarian, Shahnam Bazdar en Mojtaba Mir Tahmaseb, hebben gearresteerd, op de beschuldiging dat zij werken voor de Perzische dienst van de BBC en zich bezighouden met spionage voor deze nieuwsdienst; P. overwegende dat sinds 2009 tientallen advocaten zijn gearresteerd wegens uitoefening van hun beroep, onder hen Nasrin Soutoudeh, Mohammad Seifzadeh, Houtan Kian en Abdolfattah Soltani; overwegende dat laureaat van de Nobelprijs voor de vrede Shirin Ebadi effectief is gedwongen in ballingschap te gaan nadat de autoriteiten haar centrum voor verdedigers van de mensenrechten hebben gesloten en overwegende dat advocaten die de verdediging op zich nemen van politieke gevangenen en gewetensbezwaarden, steeds meer persoonlijk gevaar lopen; Q. overwegende dat de Iraanse autoriteiten hebben meegedeeld te werken aan een internet dat parallel is met en ontworpen om uiteindelijk het open mondiale internet te vervangen en dat voldoet aan de islamitische beginselen, waarbij zij de beschrijving hanteren van halalnetwerk; overwegende dat het halal-internet de Iraanse autoriteiten effectief 100% controle zou geven over alle internetverkeer en -inhoud, met als gevolg een ernstige schending van de vrijheid van meningsuiting en een beperking van de toegang tot informatie- en communicatienetwerken; R. overwegende dat volgens vele berichten EU-bedrijven of in de EU gevestigde bedrijven de Iraanse autoriteiten technische assistentie verlenen en op maat gemaakte technologie verstrekken, die gebruikt wordt om verdedigers van de mensenrechten en activisten (online) op te sporen en te volgen en die als instrument voor schending van de mensenrechten wordt gehanteerd; 1. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de voortdurend verslechterende RC\883956NL.doc NL PE472.806v01-00 } PE472.808v01-00 } PE472.810v01-00 } PE472.811v01-00 } PE472.813v01-00 } PE472.816v01-00 } PE472.818v01-00 } RC1 mensenrechtensituatie in Iran, het toenemende aantal politieke gevangenen, het permanent hoge aantal terechtstellingen, inclusief van jongeren, de wijd verspreide praktijken van folteren, oneerlijke processen en buitensporige bedragen voor borgtocht, en de strenge beperkingen van de vrijheid van informatie, meningsuiting, vergadering, geloof, onderwijs en verkeer; 2. brengt hulde aan de moed van alle Iraniërs die strijden voor de verdediging van de fundamentele vrijheden, de mensenrechten en de democratische beginselen en die de wens uitdragen om in een maatschappij te leven die vrij is van onderdrukking en intimidatie; 3. veroordeelt krachtig het gebruik van de doodstraf in Iran en verzoekt de Iraanse autoriteiten om overeenkomstig resoluties 62/149 en 63/168 van de Algemene Vergadering van de VN een moratorium af te kondigen op terechtstellingen, in afwachting van de afschaffing van de doodstraf; 4. vraagt dat het Iraanse strafwetboek wordt gewijzigd om de oplegging van lijfstraffen door gerechtelijke en bestuurlijke autoriteiten te verbieden; herinnert eraan dat de toediening van lijfstraffen – hetgeen neerkomt op foltering – onverenigbaar is met artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; veroordeelt krachtig de geseling van studentenactivisten Somlyay Toile en Payman Aref; 5. is bereid extra sancties te ondersteunen voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen; verzoekt de EU-lidstaten die permanent lid zijn van de VNVeiligheidsraad, de kwestie ter sprake te brengen van de instelling van een onderzoek om na te gaan of de door de Iraanse autoriteiten begane misdaden neerkomen op misdaden tegen de mensheid; 6. verzoekt de Iraanse autoriteiten alle politieke gevangenen vrij te laten, met inbegrip van de politieke leiders Mir-Hussein Mosaic en Medic Karrabul, de mensenrechtenadvocaten Nasrin Stouten en Abdolfattah Soltani, de studentenactivisten Bahareh Hedayat, Abdollah Momeni, Mahdieh Golroo en Majid Tavakoli, de journalist Abdolreza Tajik, dominee Yousef Nadarkhani, de filmmakers Jafar Panahi en Mohammad Rasoul en alle andere personen die worden genoemd in het verslag van de speciaal rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Iran, Ahmed Shaheed; 7. betreurt ten zeerste het gebrek aan billijkheid en transparantie van de rechtspleging en aan adequate beroepsopleiding voor degenen die hierbij zijn betrokken en verzoekt de Iraanse autoriteiten eerlijke en open procedures te garanderen; 8. dringt er bij de Iraanse regering op aan de door de VN aangewezen speciaal rapporteur Ahmed Shaheed onmiddellijk in Iran toe te laten om de voortdurende mensenrechten in het land aan te pakken; merkt op dat het volledige ontbreken van samenwerking van de regering met de speciaal rapporteur volgens diens mandaat en de voortdurende weigering van de regering om de speciaal rapporteur tot het land toe te laten een aanwijzing zijn dat zij niet de intentie heeft significante stappen te ondernemen om de mensenrechtensituatie te verbeteren; RC\883956NL.doc PE472.806v01-00 } PE472.808v01-00 } PE472.810v01-00 } PE472.811v01-00 } PE472.813v01-00 } PE472.816v01-00 } PE472.818v01-00 } RC1 NL 9. verzoekt de Iraanse autoriteiten te tonen dat zij zich volledig inzetten voor samenwerking met de internationale gemeenschap om de mensenrechtensituatie in Iran te verbeteren en verzoekt de Iraanse regering al haar verplichtingen na te komen, zowel de verplichtingen overeenkomstig het internationale recht als de verplichtingen overeenkomstig de internationale verdragen die zij heeft ondertekend; benadrukt het feit dat vrije en eerlijke verkiezingen belangrijk zijn; 10. verzoekt de Iraanse autoriteiten onmiddellijk de gevangen gehouden leden van de Iraanse kunstenaarsgemeenschap vrij te laten en een eind te maken aan de vervolging, door detentie of andere vormen van intimidatie, waarvan deze gemeenschap het slachtoffer is; merkt op dat de behandeling in kwestie onverenigbaar is met de internationale principes inzake de mensenrechten waar Iran vrijwillig zijn handtekening onder heeft geplaatst; wijst erop dat het recht op vrije meningsuiting door het maken van kunst en door te schrijven, is vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat Iran heeft ondertekend; 11. verzoekt de Iran stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat het recht op vrijheid van religie of geloof volledig wordt geëerbiedigd, inclusief door ervoor te zorgen dat de wetgeving en de praktijk volledig stroken met artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en wijst erop dat in dit artikel ook wordt voorgeschreven dat het recht van een persoon om van religie te veranderen, als hij of zij dit wenst, onvoorwaardelijk en volledig moet worden gegarandeerd; 12. verzoekt Iran onmiddellijk stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de leden van de Bahai-gemeenschap worden beschermd tegen discriminatie op elk gebied, dat schendingen van hun rechten onmiddellijk worden onderzocht, dat diegenen die schuldig worden bevonden, worden vervolgd en dat de leden van de gemeenschap een effectieve schadevergoeding krijgen; 13. spreekt zijn bezorgdheid uit over het gebruik van (Europese) censurerings-, filterings- en controletechnologie voor toezicht op en censurering van de informatie- en communicatiestromen en om burgers, met name verdedigers van de mensenrechten, op te sporen; verzoekt de Europese bedrijven hun verantwoordelijkheid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen op te nemen door geen goederen, technologie en diensten aan Iran te leveren die de burger- en de politieke rechten van de Iraanse burgers in gevaar kunnen brengen; 14. benadrukt het feit dat vrije toegang tot informatie en tot communicatiemiddelen en ongecensureerde toegang tot het internet (internetvrijheid) universele rechten zijn die onontbeerlijk zijn voor democratie en vrije meningsuiting en die zorgen voor transparantie en naleving van de verantwoordingsplicht, overeenkomstig de verklaring van de VNMensenrechtenraad van 6 mei 2011; 15. verzoekt de Iraanse autoriteiten alle wetgeving in te trekken of te wijzigen waarbij wordt voorzien in, of die kan leiden tot, discriminatie tegen en vervolging en bestraffing van RC\883956NL.doc NL PE472.806v01-00 } PE472.808v01-00 } PE472.810v01-00 } PE472.811v01-00 } PE472.813v01-00 } PE472.816v01-00 } PE472.818v01-00 } RC1 personen wegens hun seksuele geaardheid of genderidentiteit en ervoor te zorgen dat iedereen die wordt vastgehouden louter op grond van seksuele activiteiten met instemming van de betrokkenen of op grond van zijn seksuele geaardheid, onmiddellijk onvoorwaardelijk wordt vrijgelaten; 16. verzoekt de lidstaten een veilige schuilplaats te bieden aan Iraanse burgers die hun land zijn ontvlucht, bijvoorbeeld via het "Shelter City"-initiatief; 17. verzoekt de Iraanse autoriteiten vreedzaam protest te accepteren en de talrijke problemen waarmee het Iraanse volk te maken krijgt, aan te pakken; spreekt met name zijn bezorgdheid uit over de nakende milieuramp in het gebied van het Urmia-meer en vraagt een doortastend optreden van de overheid om te proberen het regionale milieu, waarvan miljoenen Iraniërs afhankelijk zijn, te stabiliseren; 18. vraagt de vertegenwoordigers van de EU en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid de Iraanse autoriteiten aan te moedigen de mensenrechtendialoog weer aan te knopen; 19. dringt er bij de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) op aan te focussen op de EUburgers in de Iraanse gevangenissen en alles in het werk te stellen om te zorgen voor hun welzijn en vrijlating; 20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, het bureau van de Opperste Leider, de voorzitter van het Iraanse Hooggerechtshof en de regering en het parlement van Iran. RC\883956NL.doc PE472.806v01-00 } PE472.808v01-00 } PE472.810v01-00 } PE472.811v01-00 } PE472.813v01-00 } PE472.816v01-00 } PE472.818v01-00 } RC1 NL