Downloaden

advertisement
De wereld
http://members.quicknet.nl/dewinter/eco/index.html
1. Globalisering
Globalisering / mondialisering: mensen en bedrijven in de wereld communiceren steeds
meer met elkaar en sluiten steeds meer transacties met elkaar af waardoor ze steeds
afhankelijker worden van elkaar met als gevolg dat organisaties die internationaal
opereren steeds belangrijker worden terwijl de betekenis van nationale staten steeds
kleiner wordt.
Transitielanden: voormalige communistische landen waarvan de economie omgevormd
wordt tot een markteconomie (Oostblok).
Globalisering leidt in het algemeen tot meer concurrentie, om zich hiertegen te wapenen
zijn veel landen regionaal gaan samenwerken om hun thuismarkt te vergroten, hiermee
behalen ondernemingen schaalvoordelen. (EEG, LAFTA, ASEAN, NAFTA, etc.)
Directe investeringen: alle transacties in aandelen en investeringen in onroerend goed.
Importsubstitutie: importen grotendeels vervangen door eigen productie.
WTO streeft naar het stimuleren van de internationale handel door afschaffing van
handelsbelemmeringen.
Concurrentievoordelen multinationals:
- voorsprong in kennis (know how)
- schaalvoordelen
- bekend merk
- multinationals hebben toegang tot meer markten in verschillende landen, en
kunnen hierdoor hun productie verplaatsen en hun afzetrisico is verspreid over
verschillende landen
Concurrentievoordelen halen kan ook zonder productie uitbreiden:
- licentie verstrekken aan een bedrijf in een ander land. Er wordt dan een octrooi
verkocht.
- Joint venture met buitenlandse onderneming: gezamenlijke onderneming
(verdeling van productiefactoren).
Bij het kiezen tussen licentie verstrekken, joint venture of productie uitbreiden ten
behoeve van een buitenlandse markt er een afweging gemaakt van kosten en risico’s.
Er kan bij het uitbreiden van de productie ten behoeve van een buitenlandse markt
gekozen worden tussen export en een vestiging openen in het buitenland.
Punten waarop belangen botsen tussen multinationals en nationale overheden:
- Werkgelegenheid: kan toenemen bij nieuwe vestiging, maar andere bedrijven
kunnen ook weggeconcurreerd worden  mensen worden ontslagen.
- Dicteren van markten: in een toenemend aantal bedrijfstakken beheerst een
kleiner aantal ondernemingen de markt (vooral grondstoffen). Onderling kunnen
hierdoor afspraken gemaakt worden en de prijs kan gemanipuleerd worden.
- Belastingontwijking en de betalingsbalans: Intra-concernhandel gaat buiten de
wereldhandel om. De statistieken raken vervuild. Winsten kunnen gesluisd worden
naar de landen met de laagste belastingtarieven.
De staat is zich aan het terugtreden. De staat verliest zijn greep op regelgeving en
belastingheffing doordat er geen grenzen meer zijn.
2. De economische orde in de wereld
Economische orde, geeft antwoord op de vraag: hoe wordt besloten wat, hoe, waar,
hoeveel, door wie en voor wie geproduceerd wordt?
Allocatie: het proces van het verdelen van de productiefactoren over de
productiecapaciteit.
Drie allocatiemechanismen, en drie daarmee overeenkomende grondvormen van de
economische orde:
Economische orde
Grondlegger
Rol overheid
Eigendom prod.mid.
Rol consument
Bijbehorend –isme
Prijsmechanisme
Planmechanisme
vrije markteconomie
Adam Smith
Aanvullend
Particulier
Soeverein
Liberalisme
Centraal geleide ec.
Karl Marx
Sturend
Volk(staat)
Afhank. Van volkswil
Comm., socialisme
Democratisch
Budgetmechanisme
gemengde economie
J.M. Keynes
Corrigerend
Overwegend partic.
Niet soev.,niet afh.
Sociaal/chrstn-dem.
Economische orde in werkelijkheid
 VS voorbeeld van vrije markteconomie
 Vanaf crisis jaren 30 men niet meer overtuigd van vrije markteconomie, men ging in
west Europa vaak over op economie gebaseerd op die van Keynes.
 men begon de hogere lastendruk niet meer aanvaardbaar te vinden, en ook de
arbeidsparticipatie daalde ( nog hogere belastingen)
 het bedrijfsleven wenste van de overheid deregulering: terughoudendheid in de
regelgeving
 Sovjet-Unie stond lang model voor centraal geleide economie
3. Internationale geldstromen en betalingsbalans
Actieve en passieve rekeningen:
Een rekening met een overschot is actief, en met een tekort is passief.
Exportquote en importquote:
Geeft de waarden van de export/import aan in procenten van het BBP. Hoe hoger deze
quotes, hoe opener de economie.
Goederenrekening / Handelsbalans:
Hierop staan de goederentransacties vermeld.
Handelsoverschot: als de goederenrekening een overschot vertoont.
Dekkingspercentage bereken je met de goederenrekening: exportwaarde / importwaarde
* 100%.
Dienstenrekening:
Hierop staan de dienstentransacties.
Inkomstenrekening (primaire inkomens):
Hierop staan de beloningen van kapitaal en arbeid die Nederland beschikbaar stelt aan
het buitenland (en andersom).
Inkomensoverdrachtenrekening (secundaire inkomens):
Bij deze balans gaat het om inkomens waar geen tegenprestatie tegenover staat.
Lopende rekening: de bovenstaande eerste vier deelrekeningen van de betalingsbalans.
Door de saldi van deze rekeningen bij elkaar samen te voegen ontstaat het saldo op de
lopende rekening. Het lopende verkeer leidt direct tot inkomen.
Financiële rekening:
Hierop staan de beleggingen, directe investeringen en leningen.
Vermogensoverdrachtenrekening:
Onderscheidt zich van de inkomensoverdrachtenrekening doordat de
vermogensoverdrachtenrekening bestaat uit investeringen in kapitaalgoederen.
Voorbeelden: schenkingen van kapitaalgoederen, kwijtschelding van schulden.
Kapitaalrekening: een samenvoeging van de financiële rekening en de
vermogensoverdrachtenrekening.
Materieel saldo: de saldi van de lopende rekening, de financiële rekening en de
vermogensoverdrachtenrekening bij elkaar opgeteld.
Bij een materieel overschot komt er meer geld binnen, hierdoor stijgt de Nederlandse
voorraad van vreemde valuta / deviezen.
Officiële / monetaire reserve of goud en deviezenvoorraad: de voorraad euro’s en
vreemde valuta van de DNB, bij een materieel tekort neemt die voorraad dus af.
Deze veranderingen in internationale betalingsmiddelen worden op de salderingsrekening
geboekt. Een toename van de internationale betalingsmiddelen staat onder de uitgaven
en andersom. Er is altijd een formeel evenwicht tussen de salderingsrekening en de
andere drie rekeningen.
Welke economische informatie bieden de gegevens op de betalingsbalans?
- Het saldo op de lopende rekening zegt iets over de concurrentiepositie van een
land: een positief saldo duidt op een sterke internationale concurrentiepositie.
- Het saldo op de financiële rekening geeft een indicatie voor de (on)mogelijkheden
op investerings- en beleggingsgebied
Sinds de oprichting van de EMU bestaat er een betalingsbalans voor het hele eurogebied.
Dit is niet een optelsom van de betalingsbalansen van de lidstaten, omdat hierop ook de
transacties met de andere lidstaten vermeld staan, die bij de EMU-betalingsbalans niet
meegeteld worden.
Het IMF (Internationaal Monetair Fonds) kan landen met een tekort op de betalingsbalans
financieel te hulp schieten.
4. Wisselkoersen
Als er meer kopers van euro’s zijn (vb: Amerikaanse importeurs) dan verkopers, zal de
prijs van de euro, dus de wisselkoers van de euro, gaan stijgen. Export van goederen
vanuit het eurogebied leidt uiteindelijk tot een vraag naar euro’s en aanbod van dollars.
De transacties, die tot ontvangsten op de betalingsbalans van een land leiden, betekenen
dus vraag naar de munt van dat land en aanbod van vreemde valuta.
Veranderingen in het lopende verkeer ontstaan vooral door ontwikkelingen die de export
of import van goederen en diensten beïnvloeden, zoals (opdr. 4.4):
Ontwikkelingen
Deelrekening(+/-)
Wisselkoers
Goederen- /
dienstenrekening (-)
Dienstenrekening (+)
Ontvangst (+/-)
Uitgave (+/-)
Ontvangst: Uitgave: +
Ontvangst: +
Een loonexplosie wakkert de
inflatie aan
Het land wordt populair bij
buitenlandse toeristen
Buitenlandse beleggers
verwachten dat de koers vd
euro daalt
Dochterondernemingen in het
buitenland boeken meer winst
over naar het moederland
Financiele rekening (-)
Ontvangst: -
Daalt
Inkomensrekening (+)
Ontvangst: +
Stijgt
Daalt
Stijgt
Devaluatie: koersdaling
Revaluatie: koersstijging
Zwevende, flexibele of vrije wisselkoersen: wisselkoersen kunnen vrij schommelen door
veranderingen in vraag en/of aanbod op de valutamarkt.
Appreciatie: stijging van de wisselkoers als gevolg van veranderingen in vraag en/of
aanbod
Depreciatie: Daling van de wisselkoers als gevolg van veranderingen in vraag en/of
aanbod.
Voordeel flexibele wisselkoersen: tekorten / overschotten op de betalingsbalans
verdwijnen vanzelf.
Nadeel flexibele wisselkoersen: 1. Voortdurende schommelingen van de wisselkoers
ontmoedigen het internationale betalingsverkeer.
2. Koersschommelingen werken door in de prijzen van geïmporteerde producten en
leiden tot instabiliteit van het binnenlands prijsniveau  voorspellen en bestrijden van
inflatie wordt lastiger, en speculaties op de valutamarkt kunnen overwaardering of
onderwaardering van een munt tot gevolg hebben.
Koersvorming beïnvloeden:
- Directe manier: Interveniëren op de valutamarkt: de centrale bank treedt dan op
als vrager of aanbieder op de valutamarkt, de algemene banken zijn de
tegenpartij.
 reserves van centrale banken kan uitgeput raken
 interventies kunnen gevolgen hebben voor de binnenlandse geldmarkt en de
maatschappelijke geldhoeveelheid (als de centrale bank vreemde valuta
verkoopt aan de algemene banken, dan neemt de voorraad eigen valuta van
de algemene banken af  minder dekkingsmiddelen)
- Indirecte manier: het aanpassen van de rente (rentebeleid).
Verhoging officiële rentetarieven  stijging rente op de geldmarkt  aantrekkelijk
voor buitenlandse en binnenlandse beleggers
Beheerst zwevende wisselkoersen:
De centrale bank mengt zich in de koersvorming van de eigen munt. (via directe of
indirecte manier)
Vaste wisselkoersen met bandbreedte:
Koersen kunnen binnen bepaalde marges zweven. Uitgangspunt is de spilkoers, de
feitelijke koers mag hier maximaal een bepaald percentage van afwijken. De maximaal
toelaatbare koers is de bovenste interventiekoers, en de minimaal toelaatbare koers de
onderste interventiekoers. Bandbreedte: Afstand tussen de bovenste en de onderste
interventiekoers.
Vaste wisselkoersen:
De wisselkoers van een land wordt helemaal gekoppeld aan een andere munt of andere
munten.
- Voordelen: zekerheid voor exporteurs en importeurs en daardoor een soepeler
verlopende internationale handel.
Het binnenlandse beleid moet gericht zijn op evenwicht op de betalingsbalans (en
daardoor op een stabiele koers).
Probleem: als de tekorten op de betalingsbalans te groot worden en de voorraad
deviezen van de centrale bank uitgeput raakt, dan moet de vaste koers worden
losgelaten.
Onherroepelijk vaste wisselkoersen:
Bijv. EMU.
Er kan niet meer gedevalueerd of gerevalueerd worden. Aanhoudend hogere inflatie lijdt
tot een aanhoudend dalende export  kan niet meer goedgemaakt worden met
devaluaties.
Lidstaten van de EU kunnen geen gebruik meer maken van het rente-instrument, en
kunnen nauwelijks een begrotingsbeleid voeren. Hoe kan er een economisch beleid
gevoerd worden dat in dienst staat van het bevorderen van de eigen werkgelegenheid?
Beleidsconcurrentie door overheden om een zo gunstig mogelijk vestigingsklimaat te
scheppen voor het bedrijfsleven en buitenlandse investeerders.
5. Het ontwikkelingsvraagstuk (geschrapt uit de examenstof 2003!)
De wereldbank neemt het BNP per hoofd van de bevolking als maatstaaf voor de
ontwikkeling van een land. De koopkracht wordt meegerekend. Er is geen rekening
gehouden met de verdeling van de koopkracht, alleen met gemiddelden.
De UNDP rekent ook andere factoren mee en heeft een genuanceerdere maatstaaf, de
HDI. De UNDP heeft ook nog verfijndere indexen.
Het ontwikkelingsvraagstuk kan niet los worden gezien van de machtsverhoudingen in de
wereld, dit is een erfenis uit het verleden (kolonisatie).
Duale economie (vaak in ontwikkelingslanden): een economie die gedeeltelijk bestaat uit
de formele activiteiten van multinationale ondernemingen en een lokaal gericht informeel
gedeelte. De formele sector is kapitaalintensief en alleen gericht op export, terwijl de
informele sector bestaat uit grote groepen boeren en kleine zelfstandigen, die hun kostje
bij elkaar trachten te scharrelen.
Malthus: dacht dat de bevolking toenam volgens een meetkundige reeks, terwijl de
productie van voedsel toenam volgens een rekenkundige reeks. Hij onderschatte de
toename van de productiviteit in de landbouw.
Veel ontwikkelingslanden verdienen vooral deviezen met de uitvoer van ruwe
grondstoffen, beschikken zelf niet over kapitaal en kennis om deze zelf te bewerken.
Monocultuur: landen die slechts 1 grondstof exporteren (risicovol).
De grondstoffenprijzen dalen, vaak door substitutie (door industrieel ontwikkelde
grondstoffen). Ook dalen de prijzen ten opzichte van de secundaire en tertiaire sector.
Ruilvoet: ontwikkeling van de gemiddelde exportprijzen ten opzichte van de gemiddelde
importprijzen.
prijsindex export / prijsindex import * 100%.
Soms zoeken grondstof exporterende landen de oplossing voor de lage en instabiele
prijzen in samenwerking. (OPEC)
Gemeenschappelijk grondstoffenfonds: idee van de UNCTAD om bij prijsdalingen
overschot op te kopen (buffervoorraad aanleggen), bij prijsstijging zou er dan extra
aanbod op de markt komen (uit de buffervoorraad). (niets van terecht gekomen)
Probleem voor ontwikkelingslanden: protectionisme westerse landen  EU heeft verbond
gesloten met ACP landen (Lome), hierbij wordt voor de ACP landen voor een aantal
producten vrij toegang tot de Europese markt verschaft.
Ontwikkelingslanden konden hun schuldverplichtingen niet meer voldoen (probleem).
Export moest toenemen, dan kregen ze een grotere deviezenvoorraad. Landen wendden
zich tot IMF. Landen kregen een structureel aanpassingsprogramma met maatregelen om
de betalingsbalans van de landen in de toekomst te verbeteren. Dit was als kuur voor de
lange termijn, op korte termijn veroorzaakt de kuur pijnen door de voorgeschreven
bezuinigingen. Steeds meer kritiek ook op lange termijn effecten, de schuldenlast is van
veel landen nog niet verminderd. Wel heeft er een verschuiving tussen schuldenlanden.
Ook transitielanden nu in de schulden. Verstrekking van nieuwe kredieten leidde tot
kapitaalvlucht (beleggen in het buitenland). De samenhang tussen armoede en schulden
is onderkend. IMF&wereldbank ontwikkelden een strategie om landen die zowel arm zijn
als hoge schulden hebben (HIPC, Heavily Indepted Poor Countries) in aanmerking te
laten komen voor schuldkwijtschelding.
Theorie ontwikkelingsvraagstuk (klassiek): machines moeten gebruikt worden in het
productieproces  ipv export grondstoffen export producten met een hogere
toegevoegde waarde  via investeringen dienden ontwikkelingslanden hun voorraad
kapitaalgoederen uit te breiden.  daarom besparen.
Afhankelijkheids- of dependenciatheorieën: klassieke theorie vergroot juist de
afhankelijksrelaties tussen arm en rijk, klassieke theorie niet de oplossing maar de
oorzaak van armoede.
Metropool-satelliet model: de ontwikkeling van het westen (metropool) gaat gepaard met
onderontwikkeling van ontwikkelingslanden (satelliet). Op elk niveau ontstaat winst door
uitbuiting van het onderliggende niveau. De uitbuitingsrelatie bestaat niet alleen tussen
het rijke westen en de ontwikkelingslanden, maar ook binnen ontwikkelingslanden.
Aanhangers van de dependenciatheorie gaven ontwikkelingslanden het advies hun
afhankelijkheid van het Westen te verminderen door zich terug te trekken uit de
gangbare wereldhandel en hun onderlinge handel te intensiveren. Dit idee staat bekend
als de self-reliance gedachte.
De vraag tegenwoordig: moet een land dat wil industrialiseren kiezen voor
importsubstitutie of zich onmiddellijk blootstellen aan de tucht van de wereldmarkt?
Importsubstitutie: alle belangrijke producten, die tot dan toe werden ingevoerd,
vervangen door binnenlands fabrikaat (protectie toepassen). Er zijn dan weinig deviezen
nodig.
As het land kwaliteits- en prijsniveau van buitenland heeft bereikt is het klaar voor
export. Als de binnenlandse bedrijven tenslotte sterk genoeg zijn kan de protectie
worden opgeheven.
Tegenstanders importsubstitutie: protectie leidt tot inefficiënte productie.
Motieven voor ontwikkelingshulp:
- humanitaire redenen
- politieke redenen (bondgenootschap)
- politiek/culturele invloed in landen (Frankrijk)
- Economische redenen
~ gebonden hulp: geld geven en eisen dat het in het donorland besteed wordt
~ dubbel gebonden hulp: geld geven en eisen dat het in het donorland besteed
wordt en eisen waaraan het moet worden besteed.
- Beperking vluchtelingenstroom
- Voor het milieu
Multilaterale ontwikkelingshulp: dat gaat via organisaties als de VN en de Wereldbank.
Bilaterale hulp: wordt rechtstreeks verstrekt van het donorland aan de regering van het
ontwikkelingsland. (vooral hulp aan de zogenaamde concentratielanden, landen met een
laag inkomen en een goed bestuur).
Download