Opm. binnenwerk #4-2002DEF (Page 146)

advertisement
R e v i e w s
A l l e r g i e
Koemelkallergie
Trefwoorden
- atopie
Samenvatting
- koemelkallergie
Koemelkallergie is vooral een probleem van zuigelingen; met een incidentie van 2 tot
- eiwithydrolysaat
- hypoallergene
voeding
4% is het een frequent voorkomend probleem. Meestal is het een onderdeel van het
atopisch syndroom, maar naast type I-allergie komen ook type II- en type IV-allergische
- borstvoeding
reacties voor. Bij de diagnostiek kan men gebruik maken van allergeenspecifiek IgE in
- preventie
het bloed en de huidpriktest, maar de diagnose kan alleen worden gesteld door eliminatie van koemelkeiwitten uit de voeding, gevolgd door belasting met de oorspronkelijke voeding en re-eliminatie. Bij borstvoeding stopt de moeder met het gebruik van
zuivelproducten; bij flesvoeding wordt deze vervangen door voeding op basis van een
eiwithydrolysaat. De prognose van koemelkallergie op zichzelf is gunstig; wel ontstaan
vaak andere uitingen van het atopisch syndroom. De rol van voedingsinterventie bij de
preventie van allergie is nog niet duidelijk. De momenteel geadviseerde maatregelen
bestaan uit uitsluitend borstvoeding gedurende de eerste 6 levensmaanden, gevolgd
door gefaseerde introductie van bijvoeding. Als de moeder geen borstvoeding (meer)
wil of kan geven, wordt hypoallergene zuigelingenvoeding geadviseerd. De introductie
van sterk allergene voedingsmiddelen wordt uitgesteld tot na de eerste verjaardag.
Andere maatregelen betreffen saneringsadviezen en niet roken tijdens de zwangerschap en in de nabijheid van het kind.
(Ned Tijdschr Allergie 2002;4:146-152)
Auteurs
Inleiding
C.M.F. Kneepkens
Allergische reacties op voedsel zijn niet gebonden
aan leeftijd, maar komen bij zuigelingen wel vaker
voor dan bij oudere kinderen en volwassenen.1
Vanaf de geboorte kunnen zich reacties voordoen
op de koemelkeiwitten in flesvoeding en moedermelk. De belangrijkste risicofactor voor koemelkallergie is (genetisch bepaalde) atopische constitutie.
Bij atopie wordt een overmaat aan antistoffen van
het IgE-type geproduceerd, zich uitend in type Iallergie. Omdat de incidentie van allergische aandoeningen in recente jaren toe blijkt te nemen,
moeten echter ook omgevingsfactoren een rol spelen.2
De term allergie impliceert betrokkenheid van het
immuunsysteem. Bij niet alle ‘allergische’ reacties
op koemelk is echter ook aantoonbaar dat het om
R.M. van Elburg
146
A U G U S T U S - S E P T E M B E R
2 0 0 2
-
N R . 4
immunologische reacties gaat.3 Voor de diagnose
wordt dat ook niet nodig geacht.4 Bij de in 1990
gehouden consensusbijeenkomst werd voedselovergevoeligheid geïntroduceerd als overkoepelende
term voor voedselallergie, voedselintolerantie en
voedselaversie.5 In dit artikel ligt de focus op de
reacties met een immunologische achtergrond,
derhalve wordt hier alleen de term koemelkallergie
gebruikt.
Pathofysiologie
De normale immuunrespons
Het gastro-intestinale immuunsysteem wordt
vanaf de geboorte geconfronteerd met talloze
lichaamsvreemde eiwitten, zowel potentieel pathogene eiwitten afkomstig van micro-organismen als
onschuldige voedseleiwitten. Eiwitten van pathogene micro-organismen lokken een sterke immunologische reactie uit. Tegen andere eiwitten komt
het afweersysteem niet in actie; het uitblijven van
een systemische reactie wordt orale tolerantie
genoemd.6 De immuunrespons wordt verzorgd
door het gut-associated lymphoid tissue, bestaande
uit de Peyerse platen (B- en T-cellen) en de lymfocyten in epitheel en lamina propria. Antigenen
komen het lichaam binnen via de M-cellen, gespecialiseerde epitheelcellen die de Peyerse platen
bedekken. Contact met antigeen induceert de differentiatie van T-cellen tot effector T-cellen, die
met B-cellen migreren naar de mesenteriale lymfklieren en de systemische circulatie. Uiteindelijk
keren ze terug naar de lamina propria of bereiken
ze de mucosa van andere orgaansystemen, waar
ze immunoprotectie of immunotolerantie induceren.6,7 Orale tolerantie kan berusten op drie typen
immunologische responsen: actieve suppressie,
klonale anergie en klonale deletie. Actieve suppressie zou vooral een rol spelen bij contact met
lage doses antigeen, klonale anergie bij hoge
doses. Klonale deletie speelt waarschijnlijk normaliter geen grote rol.6
Borstvoeding is belangrijk voor het bevorderen van
de normale immuunrespons.8,9 Het effect van
moedermelk heeft een passieve en een actieve
component.6 Passieve factoren zijn enerzijds het
bifidogene effect van moedermelk, lectinen en
oligosachariden die de groei van lactobacilli en
bifidobacteriën bevorderen, anderzijds de aanwezigheid van secretoir IgA en lymfocyten. Actieve
factoren zijn groeifactoren en cytokinen, die de
rijping van de lokale afweer in de darmwand
bevorderen.6 De recente bevinding dat modificatie
van de colonflora door de toediening van probiotica aan borstgevoede zuigelingen leidt tot vermindering van de allergische respons, is hiermee in
overeenstemming.10
De pathologische immuunrespons
Koemelkallergie berust meestal op een type I-reactie, waarbij door B-cellen IgE-antilichamen tegen
specifieke koemelkallergenen worden gemaakt.11
De IgE-antilichamen koppelen zich aan mestcellen, die zo worden gesensibiliseerd. Bij een volgend contact met koemelk hecht het allergeen zich
aan het IgE op het mestceloppervlak, waarbij
mediatoren als histamine en serotonine vrijkomen, die de klinisch waarneembare allergische
orgaansysteem
Tabel 1. Symptomen
symptomen
van koemelkallergie bij
zuigelingen.11,17
maag-darmkanaal
braken
diarree
bloed bij de ontlasting
obstipatie
groeivertraging
voedselweigering
huid
constitutioneel eczeem
urticaria
vluchtig exantheem
angio-oedeem
luchtwegen
allergische conjunctivitis
allergische rinitis
astma
algemeen
kolieken, ontroostbaar huilen,
onrust
anafylactische shock
reactie veroorzaken.3,11 Deze IgE-afhankelijke reacties ontstaan kort na contact met het allergeen,
vooral in maag-darmstelsel, huid en luchtwegen.
Bij gastro-intestinale voedselallergie (food sensitive
enteropathy) staat enteropathie met ontstekingsinfiltraat, vlokatrofie en malabsorptie op de voorgrond, maar ook andere organen kunnen zijn
aangedaan.12,13 Het is een type IV-reactie, T-celafhankelijk, waarbij de Th1-respons lijkt te overheersen. Gastro-intestinale voedselallergie betreft,
net als type I-voedselallergie, meestal koemelk of
soja-eiwit. Vermoedelijk berust de reactie met
name op het niet tot stand komen van klonale
anergie.6 De aandoening is specifiek voor de eerste
levensjaren en gaat meestal binnen enkele jaren
over.13 Type IV-reacties ontstaan enkele uren tot
dagen na contact met het allergeen.3,6
N e d e r l a n d s
T i j d s c h r i f t
v o o r
A l l e r g i e
147
R e v i e w s
Tabel 2. Klinische
A l l e r g i e
Kenmerk
Type 1
Type 2
Type 3
interval
tot 45 min
45 min-20 uur
meer dan 20 uur
symptomen
acute huidsymptomen
spugen, diarree
diarree, huid- en
indeling van voedselallergie.3
longafwijkingen
anamnese
chronische diarree
acute darmklachten
eczeem
acute huidsymptomen
prikkelbaar
bronchitis
bronchitis
groeivertraging
groeivertraging
huidpriktest
positief
vaak negatief
positief
immunoglobulinen
IgE verhoogd
IgA vaak laag
IgM soms verhoogd
Het eerste flesje
Diagnostiek
In de opbouwfase van de borstvoeding krijgt de
pasgeborene in de eerste levensdagen vaak wat
flesvoeding. Omdat dierexperimenteel onderzoek
aangeeft dat het immuunsysteem gemakkelijker
uitwijkt naar allergie bij blootstelling aan kleine
doses allergeen, is verondersteld dat dit ‘eerste
flesje’ de kans op koemelkallergie zou doen
toenemen.14 Noch voor deze dangerous bottle-hypothese, noch voor het omgekeerde, zijn bij prospectief onderzoek aanwijzingen gevonden.15,16
Diagnostiek moet alleen worden ingezet als de
diagnose koemelkallergie serieus wordt overwogen. Door de lage voorspellende waarde van het
aanvullend onderzoek, de geringe specificiteit van
de symptomen en de neiging van veel ouders om
de klachten van hun kind al bij voorbaat aan
voedselallergie te wijten, is anders het risico groot
dat de diagnose ten onrechte wordt gesteld.
Vermeende voedselovergevoeligheid kan medicalisering en sociale isolatie veroorzaken, maar
ook voedingsdeficiënties en groeivertraging.21
Anderzijds moet te grote scepsis niet als gevolg
hebben dat de diagnose koemelkallergie ten
onrechte wordt verworpen. In de CB-Standaard
worden vijf voorwaarden genoemd, aan twee waarvan
bij voorkeur moet zijn voldaan om gericht onderzoek naar voedselallergie te rechtvaardigen (Tabel 3,
op pagina 149).20 Gericht allergologisch onderzoek
kan hierbij een ondersteunende rol hebben.5,22
Klinische verschijnselen
Koemelkallergie wordt gevonden bij 2 tot 4% van
de zuigelingen. De klachten beperken zich meestal niet tot het maag-darmkanaal, maar kunnen ook
huid en luchtwegen betreffen (Tabel 1, pagina 147).
Ook gastro-oesofageale reflux en obstipatie kunnen worden veroorzaakt door koemelkallergie.18,19
Voor bespreking van de symptomen wordt verwezen naar de CB-Standaard.20 Geen enkel
symptoom is pathognomonisch. Er zijn drie reactiepatronen herkenbaar, alle met hun eigen klachtenpatroon en immunologisch profiel (Tabel 2).3
Deze reactiepatronen lijken goed overeen te
komen met de drie mogelijke reactietypen (I, II en
IV).
Bij gastro-intestinale voedselallergie staan chronische diarree en groeivertraging op de voorgrond;
het beeld is alleen door het moment van optreden
(meestal vóór de introductie van gluten in de voeding) te onderscheiden van de klassieke presentatie van coeliakie.
148
A U G U S T U S - S E P T E M B E R
2 0 0 2
-
N R . 4
Anamnese en lichamelijk onderzoek
Naast aard en ernst van de symptomen wordt bij
de anamnese vooral gezocht naar een andere verklaring voor de klachten.20 Bij zuigelingen die
borstvoeding krijgen, is de voeding van de moeder
van belang; in principe kunnen dan alle voedingsmiddelen bij het kind klachten veroorzaken. Ook
wordt de gezinsanamnese voor atopie uitgevraagd.
Bij het lichamelijk onderzoek zijn lengte en
gewicht belangrijk. Een droge, eczemateuze huid
past bij atopie; ernstig eczeem kan wijzen op
koemelkallergie. Urticaria en vluchtig exantheem
zijn soms de presenterende klacht. Overigens
levert het lichamelijk onderzoek meestal geen
doorslaggevende informatie op.
1. De symptomen treden op direct aansluitend op
het gebruik van het voedingsmiddel.
Tabel 3. Voorwaarden
voor onderzoek naar
voedselallergie door
Aanvullend onderzoek
middel van eliminatie,
Ook het aanvullend onderzoek is van beperkte
waarde.5,17 De voor klinisch gebruik beschikbare
tests zijn bepaling van totaal IgE en specifiek IgE
voor koemelkeiwitten in het bloed en de huidpriktest op koemelkeiwitten.17 Hiermee wordt alleen
vastgesteld of er sensibilisatie bestaat voor de
geteste allergenen. IgG-antistoffen tegen koemelkeiwitten hebben geen diagnostische waarde.23
Sterk positieve uitslagen voor allergeenspecifiek
IgE of huidpriktest zijn niettemin suggestief voor
koemelkallergie en kunnen in sommige gevallen
de interpretatie van de anamnese en de eliminatiebelastingstest vergemakkelijken. Met name wanneer beide tests positief zijn, is de kans op de aanwezigheid van klinisch relevante allergie groot.17
Omdat de uitslagen vaak niet parallel lopen, wordt
aangeraden om de tests altijd in combinatie te
gebruiken.24
Bij gastro-intestinale voedselallergie berust de
diagnose in het algemeen niet op allergologisch
onderzoek, maar op het aantonen van vlokatrofie
in het dunnedarmslijmvlies, gevolgd door de reactie op eliminatie van koemelk uit de voeding.
Eliminatie, belasting, re-eliminatie
De uiteindelijke diagnose hangt af van de beoordeling van de effecten van eliminatie van koemelk
uit de voeding (sterk verminderen of verdwijnen
van de klinische symptomen), vier weken later
gevolgd door belasting met de oorspronkelijke
voeding (terugkeren van dezelfde symptomen) en
re-eliminatie.5,17,20 Bij zuigelingen vindt belasting
over het algemeen plaats als open procedure.
Beoordeling van het effect is vaak moeilijk; het kan
nodig zijn de belasting te herhalen. Idealiter volgt
op een positieve belasting een dubbelblinde,
placebogecontroleerde voedselprovocatie,25 maar
dat stuit bij zuigelingen op praktische bezwaren.
Waar de belasting wordt uitgevoerd, hangt af van
aard en ernst van de te verwachten verschijnselen.
Acute, heftige reacties vergen nauwgezette bewaking; de belastingtest moet dan in dagbehandeling
worden gedaan.17 De toegediende hoeveelheid
voedingsmiddel wordt stapsgewijze opgehoogd
onder controle van de klinische toestand van het
kind. Eventueel wordt tevoren een infuus gegeven,
zodat medicatie voor de coupering van hinderlijke
reacties (clemastine, epinefrine) direct intraveneus
kan worden gegeven. Bij uitblijven van reacties
2. De symptomen betreffen twee of meer orgaan-
belasting en
re-eliminatie.20*
systemen.
3. De gezinsanamnese voor atopie is positief.
4. De klachten blijven bestaan ondanks adequate
maatregelen.
5. Er is geen andere voor de hand liggende
verklaring aanwezig.
* Als aan twee voorwaarden is voldaan, bestaat er
indicatie voor verder onderzoek.
wordt de belasting thuis voortgezet.17 Belasting is
in principe altijd nodig voor het stellen van de
diagnose. Als de anamnese een anafylactische
reactie vermeldt, kan de belasting echter beter
achterwege blijven.18 De aanvullende informatie
verkregen door bepaling van allergeenspecifiek IgE
en de huidpriktest kan het dan toch mogelijk
maken de diagnose met voldoende zekerheid te
stellen. Verder zou vroege belasting bij zuigelingen
met gastro-intestinale voedselallergie ongewenst
zijn, omdat het herstel van het dunnedarmslijmvlies zeer traag kan verlopen.12
Behandeling
De behandeling van koemelkallergie bestaat uit de
eliminatie van koemelk, zuivelproducten en producten waarin koemelkeiwit is verwerkt uit de voeding.20,22 Dit geldt ook voor melk en zuivelproducten van verwante dieren, zoals schapen, geiten en
paarden. Gezien de essentiële rol van koemelk in
de voeding van de zuigeling, moet voor volwaardige vervanging worden gezorgd.
Borstvoeding
Bij borstgevoede zuigelingen wordt de voeding van
de moeder aangepast.20 Alle koemelkeiwitbevattende voedingsmiddelen dient zij weg te laten. Omdat
haar voeding ook andere sterk allergene producten
bevat, kan het nodig zijn om ook deze uit de voeding weg te laten, waarna ze later één voor één
N e d e r l a n d s
T i j d s c h r i f t
v o o r
A l l e r g i e
149
R e v i e w s
A l l e r g i e
kunnen worden geïntroduceerd. Dit geldt voor
kippenei en kippenei-eiwitbevattende voedingsmiddelen, soja, vis, schaal- en schelpdieren,
noten, pinda’s en pitten en zaden. Deze dieetmaatregelen vergen goede begeleiding door een
diëtist. Bij voorkeur gaat de moeder een melkvervanger gebruiken: een eiwithydrolysaat of (als
vaststaat dat soja geen problemen geeft) sojamelk.
Tarwe, dat ook als een sterk allergeen product
wordt beschouwd, wordt om praktische redenen
meestal niet uit de voeding geschrapt.20
Flesvoeding
Flesvoeding wordt vervangen door volledige zuigelingenvoeding op basis van eiwithydrolysaat.20,26
Soja-eiwit is zelf ook allergeen; het gebruik ervan
wordt in Nederland afgeraden. De kans op sojaallergie bij reeds bestaande koemelkallergie (410%) is overigens kleiner dan vroeger wel werd
aangenomen.27 Voor behandeling komen alleen
sterk gehydrolyseerde voedingen in aanmerking.26
Peptidefragmenten met een molecuulgewicht
onder 1400 Da (8 aminozuren) lijken geen allergene eigenschappen meer te hebben, in tegenstelling
tot fragmenten groter dan 2600 Da (15 aminozuren).28 De in Nederland verkrijgbare voedingen vallen uiteen in twee groepen: voedingen op basis
van wei-eiwithydrolysaat en voedingen op basis
van caseïnehydrolysaat. Beide groepen voedingen
zijn (vrijwel) vrij van peptidefragmenten groter dan
2600 Da, maar bij de wei-eiwithydrolysaten is de
kans op aanwezigheid van fragmenten tussen
1400 en 2600 Da groter dan bij de caseïnehydrolysaten. Deze laatste bevatten overigens door de
verdere hydrolyse een groter percentage (50% of
meer) vrije aminozuren, met negatief effect op
smaak en mogelijk ook absorptie. Ook in de praktijk blijkt de kans op allergische reacties bij caseïnehydrolysaat (nog) kleiner dan bij wei-eiwithydrolysaat. Wei-eiwithydrolysaten, goedkoper en
smakelijker, komen dus vooral in aanmerking bij
lichtere en caseïnehydrolysaten bij ernstiger vormen van koemelkallergie.20 Kinderen die zelfs nog
reacties lijken te vertonen op caseïnehydrolysaten,
kunnen worden behandeld met een voeding op
basis van vrije aminozuren.29
Bijvoeding en voedingsuitbreiding
Zuigelingen gebruiken meestal nog weinig verschillende voedingsmiddelen ten tijde van de
diagnose. Om (bij kinderen met type I-allergie)
allergieën voor andere producten te voorkomen,
worden voor de uitbreiding van de voeding enkele
150
A U G U S T U S - S E P T E M B E R
2 0 0 2
-
N R . 4
regels gehanteerd. Deze gelden in principe
onafhankelijk van de ernst van de oorspronkelijke
reactie, al kunnen zij bij mildere gevallen van koemelkallergie mogelijk wat soepeler worden gehanteerd. De introductie van nieuwe voedingsmiddelen wordt uitgesteld tot de leeftijd van 6
maanden.20 Langer uitstel is ongunstig voor de
ontwikkeling van de mondmotoriek. Nieuwe producten worden één voor één geïntroduceerd met
steeds enkele dagen tussenruimte en de variatie
wordt beperkt gehouden. Tenslotte wordt de introductie van sterk allergene producten (zie hiervoor)
uitgesteld tot na de eerste verjaardag en kippenei,
pinda en garnalen vanwege de kans op heftige,
anafylactische reacties zelfs tot na de tweede verjaardag.20
Medicamenteuze behandeling
Geneesmiddelen hebben een beperkte plaats bij
de behandeling van koemelkallergie. Bij constitutioneel eczeem en astma is altijd lokale therapie
nodig. Persisterende jeuk reageert vaak goed op
antihistaminica, zoals oxatomide. Als zich in
het verleden een anafylactische shock heeft voorgedaan, kunnen aanvullende profylactische maatregelen nodig zijn. Andere verzorgers (grootouders, kinderdagverblijf) moeten op de hoogte
zijn. In zeldzame gevallen kan het verstandig zijn
om epinefrine voor direct gebruik beschikbaar te
hebben. Hiervoor bestaat een auto-injector, de
EpiPen7 Junior, met 0,15 mg epinefrine. Deze is
ruim twee jaar houdbaar bij kamertemperatuur en
kan ook door niet-medisch geschoolden worden
gehanteerd.
Prognose
Koemelkallergie heeft een gunstige prognose. Bij
kinderen zonder atopische constitutie (dus zonder
betrokkenheid van IgE-antilichamen) wordt die
tolerantie doorgaans al rond de eerste verjaardag
bereikt; bij atopische kinderen kan dat tot het vierde levensjaar duren.30 Vaak blijkt dat uit het uitblijven van symptomen na onbedoelde provocatie.
Bij 12 maanden kan de eerste reïntroductiepoging
worden ondernomen, herhaald bij 18 en bij 24
maanden en vervolgens eenmaal per jaar.20
Eventueel worden de reïntroductiepogingen voorafgegaan door allergologisch onderzoek; de voorspellende waarde daarvan is echter beperkt.
Inmiddels kunnen echter andere aspecten van het
atopisch syndroom tot ontwikkeling zijn gekomen
(de ‘allergische opmars’).31
AANWIJZINGEN
VOOR DE PRAKTIJK
1. Koemelkallergie komt voor bij 2 tot 4% van de zuigelingen.
2. Ook bij gebruik van borstvoeding kan koemelkallergie ontstaan.
3. Meestal is er sprake van een allergische reactie van type I.
4. De symptomen beperken zich niet tot het maag-darmkanaal, maar kunnen onder meer ook
de huid en de luchtwegen betreffen.
5. De diagnose berust op eliminatie van koemelk uit de voeding, gevolgd door belasting en
re-eliminatie.
6. Bij borstvoeding bestaat de behandeling uit eliminatie van sterk allergene producten uit de
voeding van de moeder, bij flesvoeding uit hypoallergene zuigelingenvoeding op basis van
eiwithydrolysaat.
7. Koemelkallergie verdwijnt meestal in de loop van de eerste drie levensjaren.
Referenties
12. European Society for Paediatric Gastroenterology and
1. Sampson HA. Epidemiology of food allergy. Pediatr
Nutrition Working Group for the Diagnostic Criteria for
Allergy Immunol 1996;7:42-50.
Food Allergy. Diagnostic criteria for food allergy with pre-
2. Bonini S, Magrini L, Rotiroti G, Ronchetti MP, Onorati P.
dominantly intestinal symptoms. J Pediatr Gastroenterol
Genetic and environmental factors in the changing
Nutr 1992;14:108-12.
incidence of allergy. Allergy 1994;49:6-14.
13. Sicherer SH. Food protein-induced enterocolitis
3. Hill DJ, Firer MA, Shelton MJ, Hosking CS. Manifestations
syndrome: clinical perspectives. J Pediatr Gastroenterol Nutr
of milk allergy in infancy: clinical and immunologic findings.
2000;30:S45-9.
J Pediatr 1986;109:270-6.
14. Høst A. Cow milk protein allergy and intolerance in
4. Sicherer SH. Diagnosis and management of childhood
infancy. Some clinical, epidemiological and immunological
food allergy. Curr Probl Pediatr 2001;31:39-57.
aspects. Pediatr Allergy Immunol 1994;5:5-36.
5. Monchy JGR de. Consensus voedselovergevoeligheid.
15. Jong MH de, Scharp-van der Linden VTM, Aalberse RC,
Ned Tijdschr Geneeskd 1991;135:1538-41.
Oosting J, Tijssen JG, Groot CJ de. Randomised controlled
6. Spiekermann GM, Walker WA. Oral tolerance and its role
trial of brief neonatal exposure to cow‘s milk on the
in clinical disease. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2001;32:
development of atopy. Arch Dis Child 1998;79:126-30.
237-55.
16. Juvonen P, Mansson M, Andersson C, Jakobsson I.
7. Strobel S, Mowat AM. Immune responses to dietary
Allergy development and macromolecular absorption in
antigens: oral tolerance. Immunol Today 1998;19:173-81.
infants with different feeding regimens during the first
8. Saarinen UM, Kajosaari M. Breastfeeding as prophylaxis
three days of life. A three-year prospective follow-up.
against atopic disease: prospective follow-up study until
Acta Paediatr 1996;85:1047-52.
17 years old. Lancet 1995;346:1065-9.
17. Douwes AC. Voedselovergevoeligheid. In: Kneepkens
9. Vandenplas Y. Myths and facts about breastfeeding: does
CMF, Taminiau JAJM, Polman HA (red). Werkboek kinder-
it prevent later atopic disease? Acta Paediatr 1997;86:
gastro-enterologie. 2e druk. Amsterdam: VU Uitgeverij,
1283-7.
2002:in druk.
10. Kalliomaki M, Salminen S, Arvilommi H, Kero P,
18. Cavataio F, Carroccio A, Iacono G. Milk-induced reflux
Koskinen P, Isolauri E. Probiotics in primary prevention of
in infants less than one year of age. J Pediatr Gastroenterol
atopic disease: a randomised placebo-controlled trial.
Nutr 2000;30:S36-44.
Lancet 2001;357:1076-9.
19. Iacono G, Cavataio F, Montalto G, Florena A,
11. Sampson HA. Food allergy. Part 1: immunopathogenesis
Tumminello M, Soresi M, et al. Intolerance of cow's milk
and clinical disorders. J Allergy Clin Immunol 1999;103:717-28.
and chronic constipation in children. N Engl J Med
N e d e r l a n d s
T i j d s c h r i f t
v o o r
A l l e r g i e
151
R e v i e w s
A l l e r g i e
1998;339:1100-4.
28. Hoeyveld EM van, Escalona-Monge M, Swert LF de,
20. Commissie ‘Standaard’ (Kneepkens CMF, voorzitter).
Stevens EA. Allergenic and antigenic activity of peptide
Landelijke standaard voor de diagnose en behandeling van
fragments in a whey hydrolysate formula. Clin Exp Allergy
voedselovergevoeligheid bij zuigelingen op het
1998;28:1131-7.
consultatiebureau. 4e druk. Den Haag: Voedingscentrum,
29. De Boissieu D, Matarazzo P, Dupont C. Allergy to
2001.
extensively hydrolyzed cow milk proteins in infants:
21. Bouman DE, Kneepkens CMF. Groeiachterstand als
identification and treatment with an amino acid-based
gevolg van vermeende voedselovergevoeligheid. Ned
formula. J Pediatr 1997;131:744-7.
Tijdschr Geneeskd 2000;144:2314-7.
30. Høst A, Jacobsen HP, Halken S, Holmenlund D. The
22. Sampson HA. Food allergy. Part 2: diagnosis and
natural history of cow’s milk potein allergy/intolerance.
management. J Allergy Clin Immunol 1999;103:981-9.
Eur J Clin Nutr 1995;49:S13-8.
23. Keller KM, Bürgin-Wolff A, Lippold R, Wirth S, Lentze
31. Kjellman NIM. Prediction and prevention of atopic
MJ. The diagnostic significance of IgG cow’s milk protein
allergy. Allergy 1998;53:67-71.
antibodies re-evaluated. Eur J Pediatr 1996;155:331-7.
24. Schade R. Cow’s milk allergy in infancy and childhood.
Immunological and clinical aspects. Proefschrift, Universiteit
Correspondentie-adres auteurs:
Utrecht, 2001.
25. Sicherer SH. When and how to perform oral food
challenges. Pediatr Allergy Immunol 1999;10:226-34.
dr. C.M.F. Kneepkens, kinderarts-gastro-
26. Høst A, Koletzko B, Dreborg S, Muraro A, Wahn U,
enteroloog
Aggett P, et al. Dietary products used in infants for
dr. R.M. van Elburg, kinderarts-neonatoloog
treatment and prevention of food allergy. Joint statement of
the European Society for Paediatric Allergology and Clinical
VU medisch centrum
Immunology (ESPACI) Committee on Hypoallergenic
Afdeling kindergeneeskunde
Formulas and the European Society for Paediatric
Postbus 7057
Gastroenterology, Hepatology and Nutrition (ESPGHAN)
1007 MB Amsterdam
Committee on Nutrition. Arch Dis Child 1999;81:80-4.
Tel.: 020-444 4444
27. Zeiger RS, Sampson HA, Bock SA, Burks AW Jr, Harden
Fax: 020-444 0844
K, Noone S, et al. Soy allergy in infants and children with
E-mail: [email protected]
IgE-associated cow's milk allergy. J Pediatr 1999;134:
614-22.
152
A U G U S T U S - S E P T E M B E R
2 0 0 2
-
N R . 4
Download