Stichting Pensioenfonds Wonen Jaarverslag 2015 Colofon Dit jaarverslag is een uitgave van Stichting Pensioenfonds Wonen administrateur Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Postbus 3183, 3502 GD Utrecht telefoon: 088 008 40 02 datum 24 juni 2016 2 Voorwoord 3 Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen geeft in dit jaarverslag inzage in de werkzaamheden, het beleid en de pensioenontwikkelingen gedurende het jaar 2015. Het bestuur verstrekt duidelijkheid over en draagt eindverantwoordelijkheid voor de financiële positie en de resultaten van het fonds. Dit jaarverslag is opgesteld in overeenstemming met de richtlijnen voor de jaarverslaggeving. In 2014 werd door de sociale partners opgedragen om het samengaan met Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel per 1 januari 2015 te effectueren. DNB had verzocht om met een combinatie van maatregelen te komen waardoor het verschil in dekkingsgraad tussen Stichting Pensioenfonds Wonen en Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel zal worden genivelleerd. Evenwel bleken de voorgestelde maatregelen, zoals onder andere een bijdrage van BPF Detailhandel en een voorlopige hogere premie voor het fonds, onvoldoende en was een samengaan per 1 januari 2015 nog niet mogelijk. Vervolgens is de intentie uitgesproken om per 1 januari 2016 het samengaan te realiseren. DNB en de Raad van Toezicht dienen in te stemmen met dit samengaan. Eind juli 2015 bleek dat DNB opnieuw de voorgestelde maatregelen als onvoldoende beoordeelde. Daarmee was de voorgenomen fusie onmogelijk. Het bestuur richt zich in 2016 vooralsnog op het zelfstandig voortzetten van het fonds. 4 In 2015 is het nieuwe financiële toetsingskader van kracht geworden. Met de kwalitatieve omschrijving van de risicohouding hebben de sociale partners het kader bepaald waarbinnen het pensioenfonds haar beleid kon concretiseren. Het bestuur heeft in overleg met de sociale partners en het verantwoordingsorgaan keuzes gemaakt waarbij de belangen evenwichtig werden afgewogen. Deze keuzes betreffen het premie-, toeslag-, herstel- en beleggingsbeleid. In 2015 is de financiële positie van Stichting Pensioenfonds Wonen slecht te noemen. De vooruitzichten voor het fonds zijn vooralsnog niet positief als het gaat om de ontwikkeling van de dekkingsgraad. Uit het herstelplan blijkt dat Stichting Pensioenfonds Wonen naar verwachting tijdig uit reservetekort is. Het bestuur heeft gekozen voor een hersteltermijn van 10 jaar. Het bestuur bedankt iedereen die in het verslagjaar heeft bijgedragen aan het goed functioneren van het pensioenfonds. Inhoud 5 Voorwoord 3 Verantwoording en toezicht Inhoud 5 5 Verantwoordingsorgaan 44 7 6 Raad van Toezicht 46 7 Jaarrekening 50 8 Overige gegevens 79 Bestuursverslag 1 2 3 Het fonds 1.1 Inleiding 1.2 Over het fonds 1.3 Het bestuur 1.4 De Raad van Toezicht 1.5 Het verantwoordingsorgaan 1.6 De geschillencommissie 1.7 Uitbesteding 8 8 9 10 11 11 11 Ontwikkelingen 13 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 Ontwikkelingen financiële positie van het fonds Ontwikkelingen regelgeving en overheidsbeleid Goed pensioenfondsbestuur Communicatie Toezichthouder AFM en DNB Financieel beleid 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 20 Inleiding Premie Toeslag Kosten uitvoering pensioenbeheer Pensioenvermogen en voorzieningen Actuariële analyse Risicoparagraaf Beleggingen Kosten uitvoering vermogensbeheer 21 21 21 21 23 24 25 31 37 4Uitvoering van de ­pensioenregeling 4.1 4.2 4.3 4.4 14 15 16 18 19 41 Inleiding De pensioenregeling Wijzigingen reglementen Slotopmerkingen 42 42 43 43 6 5.1 Verslag 5.2 Reactie bestuur 6.1 Verslag 6.2 Reactie bestuur 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 8.1 8.2 8.3 8.4 Bijlagen Balans per 31 december Staat van baten en lasten Kasstroomoverzicht Algemene toelichting Toelichting op de Balans Toelichting op de staat van baten en lasten Gebeurtenissen na balansdatum Bestemming saldo van baten en lasten Actuariële verklaring Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Bijlage 1: Meerjarenoverzicht Bijlage 2: Volumeveranderingen Bijlage 3: Begrippenlijst 45 45 47 48 51 51 52 52 58 73 80 80 80 81 84 85 86 88 1Het fonds 7 1.1 Inleiding Stichting Pensioenfonds Wonen heeft verschillende organen, zoals het bestuur en het verantwoordingsorgaan. Daarnaast is een aantal externe partijen intensief bij het fonds betrokken. In dit hoofdstuk stelt het fonds de betrokken organisaties, de bestuurs­ organen en externe partijen aan u voor. Maar eerst volgen de doelstelling en een aantal algemene gegevens van het fonds. 1.2 Over het fonds 1.2.1 Naam en vestigingsplaats Het fonds is opgericht op 1 januari 1970 en statutair gevestigd in Utrecht. Het fonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder nummer 41178958. De laatste statutenwijziging van het verslagjaar had als ingangsdatum 1 juli 2015. Het fonds is aangesloten bij de Vereniging voor Bedrijfstakpensioenfondsen (VB). De Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB) vormt samen met de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB) de Pensioenfederatie. 1.2.2 Doelstelling, missie, visie en strategie Doelstelling van het fonds is uitvoering te geven aan het pensioenreglement, zoals dat geldt voor de aangesloten ondernemingen. Het fonds tracht dit doel te bereiken door premies te innen bij de aangesloten ondernemingen. De gelden worden belegd en beheerd en het fonds doet daaruit uitkeringen bij ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Het fonds voert een beleid dat in overeenstemming is met deze doelstelling. Dit beleid is vastgelegd in beleidsdocumenten, waarvan de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (Abtn) de belangrijkste is. Missie Het fonds wil een goed pensioen voor de (gewezen) deelnemers tegen acceptabele premie waarmaken. De motivatie is om bewust, transparant en verantwoord (denk aan: kosten, risico’s, maatschappelijk, wetgeving) invulling te geven aan de pensioen­ overeenkomst, zoals afgesproken door de werkgevers en werknemers in de detailhandel Wonen. Visie (langere termijn) •• Het aantal pensioenfondsen neemt af. De consolidatie gaat door tot een beperkt aantal zeer goed georganiseerde pensioenfondsen resteert. Ook het fonds koerst aan op een solider positie, met verminderde kwetsbaarheid door consolidatie. Met schaalvoordelen en verdelen van de kosten over meer deelnemers (bestuurlijke lasten, vermogensbeheer- en uitvoeringskosten). •• Aanhoudende efficiency verbetering. 8 •• Collectiviteit, risicodeling en ‘not for profit’ blijven houdbare uitgangspunten om werknemers binnen onze pensioenregeling van een inkomen voor later te kunnen voorzien. •• Deelnemers hebben binnen collectief gestelde grenzen een keuzemogelijkheid en krijgen de informatie duidelijker aangereikt. Strategie De strategie leidt het pensioenfonds naar een efficiënter werkend fonds. Het fonds zal die activiteiten uitvoeren die verplicht zijn of die nuttig en noodzakelijk worden geacht. Daarvoor wordt een reële prijs betaald. Met dezelfde scherpte wordt het vermogens­ beheer uitgevoerd. Het bestuur is zich ervan bewust dat de pensioenfondsen door toenemende wet- en regelgeving de laatste jaren een flink aantal verplichtingen erbij hebben gekregen. Dit heeft ook tot een stijging van kosten geleid. Onder deze omstandigheden streeft het pensioenfonds een stabiel en voorspelbaar premiebeleid na. Wanneer het pensioenfonds die strategie verder voert en behalve autonome kosten­ beheersing, ook vermindering van risico’s en, waar nodig, hogere kwaliteit nastreeft, is consolidatie een strategische optie voor het fonds. Het bestuur blijft daarom alert voor de juiste omstandigheden en/of mogelijkheden (dekkingsgraadverschillen en regelgeving) om dit, gepaard gaande met de gewenste voordelen, mogelijk te maken. En daarbij weegt het bestuur de belangen van de deelnemers uiteraard zorgvuldig. Het fonds maakt zich intussen klaar voor zo’n toekomst door beter gebruik te maken van hedendaagse ICT, juistheid en compleetheid van onze data en lagere kosten per deelnemer. Ook verdiept het fonds zich in de nieuwe vormen van samengaande/ -werkende pensioenfondsen en veranderende pensioenregelingen. Tevens volgt het fonds de ontwikkelingen in haar omgeving. 1.2.3 Betrokken organisaties INretail Postbus 762 3700 AT Zeist Telefoonnummer: 030 697 31 00 FNV Postbus 8456 1005 AL Amsterdam Telefoonnummer: 0900 3300300 CNV Vakmensen Postbus 2525 3500 GM Utrecht Telefoonnummer: 030 751 10 07 1.2.4 Ondersteuning en advies Het pensioenfonds laat zich bij zijn werkzaamheden ondersteunen en/of adviseren door de volgende partijen: Nevenactiviteiten per 31 december 2015 Account Chief Investment Officer C.M.H.G. de Vaan RBA, Achmea Investment Management H.B.M. Grutters: Bestuurder bij FNV Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel Bestuurslid Coop Pensioenfonds tot 1 september 2015 Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf Adviserend actuaris J. Beelen AAG, Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Adviseur Beleggingsadviescommissie H. Hoos RBA CeFA, Asset Advisors 1.2.5 Controle en certificering Het pensioenfonds heeft voor de controle en certificering van de jaarrekening met de volgende partijen een overeenkomst gesloten: A.A.M. Steijaert: Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Kappersbedrijf Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Drankindustrie Bestuurslid Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel (tot 1 juli 2015) K.A. Prosman Bestuurslid bij Stichting Sociaalfonds Wonen Certificerend actuaris G. Veluwenkamp AAG, Towers Watson Netherlands B.V M. Streuer: Bestuurslid branchebureau mode Certificerend accountant L.H.J. Oosterloo RA, PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. 1.3 Het bestuur 1.3.1 Samenstelling per 31 december 2015 Leden werkgevers Geboortejaar Benoemd tot Organisatie K.A. Prosman 1953 januari 2017 INretail A.W.M. van der Heijden 1963 januari 2016 INretail M. Streuer 1973 januari 2019 INretail Leden werknemers Geboortejaar Benoemd tot Organisatie H.B.M. Grutters 1980 januari 2017 FNV C. Lonsain 1957 januari 2016 CNV Vakmensen A.A.M. Steijaert 1948 januari 2019 FNV Leden pensioengerechtigden Geboortejaar Benoemd tot Organisatie G.J. Steenvoorden 1946 juli 2018 9 In 2015 was A.A.M. Steijaert voorzitter van het fonds en K.A. Prosman secretaris. Per 1 januari 2016 zijn de heren K.A. Prosman en A.W.M. van der Heijden afgetreden als bestuurslid. Het bestuur zal in 2016 uitgebreid worden met een drietal nieuwe bestuursleden. Het bestuur heeft besloten dat de heer Steijaert in 2016 voorzitter blijft. C. Lonsain: Bestuurslid Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische en Voedselvoorzieningshandel (Bpf AVH) Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen (Bpf HiBiN) Bestuurslid Stichting Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel (SPNG) Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Particuliere Beveliging (PPB) G.J. Steenvoorden: Bestuurslid Stichting Plaswijckpark Het bestuur van het fonds heeft de dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V., Achmea Investment Management B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. Deze werkzaamheden betreffen pensioenadministratie, bestuursondersteuning en vermogensbeheer. Uitgangspunt is dat het bestuur, conform de eisen van de Pensioenwet, verantwoordelijk blijft voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken. 1.4 De Raad van Toezicht 1.3.2 Bestuurlijke commissies 1.4.1 Samenstelling per 31 december 2015 In verband met toenemende complexiteit en de vele taken van het bestuur, heeft het fonds een aantal bestuurlijke commissies ingesteld. Deze commissies doen voorbereidend werk in kwesties waarover het bestuur een besluit moet nemen. Zij kunnen in de voorbereidingsfase dieper ingaan op de achtergronden en consequenties van te nemen beleidsbeslissingen. Tevens kan voor verdere uitvoering van besluiten een specifiek mandaat aan de commissies worden verleend. De leden van de bestuurlijke commissies kunnen zich laten bijstaan door externe deskundigen. In 2015 waren de volgende bestuurlijke commissies werkzaam: De Raad van Toezicht heeft als taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. Het orgaan onderhoudt een actieve dialoog met het bestuur. Het is belast met het toezien op een adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. Voorzittersoverleg Het voorzittersoverleg van het fonds bestaat uit de werkgeversvoorzitter (K.A. Prosman) en de werknemersvoorzitter (A.A.M. Steijaert). Het voorzittersoverleg vindt minimaal vier keer per jaar plaats of zoveel vaker als nodig is. In het voorzittersoverleg bespreken de werkgeversvoorzitter en de werknemersvoorzitter de agenda van de eerstvolgende bestuursvergadering. Jaarwerkcommissie De commissie beoordeelt het jaarverslag. DVO commissie/IRM commissie De commissie volgt nauwlettend de dienstverleningsovereenkomst en vergadert minimaal viermaal per jaar. De IRM commissie bereidt het integrale risicomanagement­ systeem van het fonds voor, is belast met het (bestuurlijk) beheer van dit systeem, doet voorstellen aan het bestuur over het risicobeleid en bespreekt en beoordeelt de risicorapportages en jaarlijkse ISAE rapportages van uitbestede partijen. Beleggingsadviescommissie Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen laat zich op vermogensbeheergebied ondersteunen door de Beleggingsadviescommissie (BAC). De BAC geeft gevraagd en ongevraagd adviezen aan het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen ten behoeve van het door het bestuur vast te stellen beleggingsbeleid en de uitvoering ervan. Communicatiecommissie De communicatiecommissie adviseert het bestuur over alle communicatie-uitingen van het fonds en overlegt met de communicatieadviseur van het fonds. De communicatie­ commissie wordt gevormd door het dagelijks bestuur. Adviescommissie bezwaarschriften vrijstellingsbesluiten De adviescommissie is bevoegd tot het adviseren van het bestuur bij het nemen van een beslissing over een door een belanghebbende ingediend bezwaarschrift tegen een besluit. De commissie behoefde in 2015 niet bijeen te komen. Leden Geboortejaar Benoemd tot H.J.P. Strang 1965 juli 2018 E.W. Martens 1954 juli 2018 P.J. Westland 1977 juli 2018 Nevenactiviteiten per 31 december 2015 H.J.P. Strang Raden van toezicht bij: Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf, voorzitter Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische en Voedselvoorzieningshandel, lid BPF Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf, lid BPF GBP, lid Bestuurslid bij Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw Visitatiecommissie bij: Coop Pensioenfonds, lid Pensioenfonds Citigroup Nederland, lid Pensioenfonds VNU, lid Pensioenfonds ERIKS, lid Heineken Pensioenfonds, lid Douwe Egberts Pensioenfonds, lid Pensioenfonds Givaudan Nederland (liquidatie), lid Pensioenfonds Hewitt Nederland (afronding van 2014) , lid Pensioenfonds Elsevier-Ondernemingen, voorzitter Werkgroepen bij: Kring van Pensioenspecialisten, medevoorzitter werkgroep Internationaal, kernlid van werkgroepen Toekomst Pensioenstelsel en Pension Fund Governance Vereniging Intern Toezichthouders Pensioensector, werkgroep Toezicht in de praktijk, lid Andere activiteiten: Diverse adviezen aan, begeleiding van, training van en activiteiten voor verantwoordings­organen, besturen en pensioenuitvoerders, vermogensbeheerders Kerndocent Stichting Pensioen Opleidingen 10 1.6 De geschillencommissie E.W. Martens Directeur AGH (Administratie Groep Holland) Voorzitter Raad van Toezicht Stichting Detailhandelsfonds Lid customer board Kasbank N.V. Lid raad van aanbeveling Pensioenforum/IIR Lid Kring van Pensioenspecialisten Lid college van beroep Fair Produce Lid VBA beleggingsprofessionals Lid Raad van Advies NIMF (Netherlands Investment Managers Forum) 1.6.1 Samenstelling per 31 december 2015 Met ingang van 1 januari 2012 kent het pensioenfonds een geschillencommissie. Het pensioenfonds heeft met een aantal andere pensioenfondsen een groep personen benoemd waaruit de geschillencommissie kan worden samengesteld. Als secretaris van de geschillencommissie treedt op een via Brunel Nederland B.V. aan te wijzen jurist. De secretaris stelt in voorkomende gevallen de geschillencommissie samen uit onder­ staande groep personen en informeert het bestuur van het pensioenfonds hierover: Leden Benoemd tot en met A.A.M. Broos 31 december 2015 W. van den Beucken 31 december 2015 A. Th. M. van Hulst 31 december 2015 1.5 Het verantwoordingsorgaan D.A.J. Kamp 31 december 2015 N. Ruiter 31 december 2015 1.5.1 Samenstelling per 31 december 2015 A.W. van Vliet 31 december 2015 P.J. Westland: Senior investment strategist, Blue Sky Group Het verantwoordingsorgaan bestaat uit vier leden: twee deelnemers, een gepensioneerde en een werkgever. De leden zijn benoemd door de volgende organisaties: •• CNV Vakmensen •• INretail •• FNV •• Pensioengerechtigden Het verantwoordingsorgaan is op 31 december 2015 als volgt samengesteld: Leden Geboortejaar Benoemd tot Organisatie B. Keijzer 1954 juli 2019 INretail W. de Graaf 1953 juli 2016 FNV mw. M.J. Rutjes 1954 juli 2017 CNV Vakmensen H.E.J.J. van Wijck 1944 juli 2018 Pensioengerechtigden Naast regelmatige kontakten met het bestuur werd tweemaal vergaderd met de voorzitters. De geschillencommissie heeft tot taak het bestuur te adviseren over geschillen tussen de deelnemer en het pensioenfonds over de uitvoering van de pensioenregeling wegens een individuele beslissing die het bestuur jegens de belanghebbende heeft genomen. In 2015 hoefde de geschillencommissie voor het fonds niet bij elkaar te komen. Vanaf januari 2016 is de geschillencommissie samengesteld uit 4 leden. 1.7 Uitbesteding 1.7.1 Uitvoeringsorganisatie Het fonds heeft de administratie uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Het vermogensbeheer is uitbesteed aan Achmea Investment Management B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. Met Syntrus Achmea Pensioenbeheer is per januari 2015 een nieuw contract afgesloten voor drie jaar met een opzegtermijn van 6 maanden. Met Achmea Investment Management is per 1 januari 2016 een nieuw contract afgesloten voor drie jaar. Het contract heeft een opzegtermijn van 3 maanden. Bij deze overeenkomst zijn het fonds en de genoemde ‘bedrijfsonderdelen’ van Achmea partij. Nadere afspraken over de kwaliteit van de dienstverlening zijn vastgelegd in aparte dienstverleningsovereenkomsten (DVO’s) voor pensioenbeheer, vermogensbeheer en vastgoedbeheer. 11 Alle overeenkomsten bieden de mogelijkheid om de bestaande dienstverlening tussentijds aan te passen of nieuwe diensten toe te voegen. Het bestuur en de uitvoerder leggen eventuele nieuwe afspraken altijd schriftelijk vast. Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. heeft in 2015 elk kwartaal aan het bestuur gerapporteerd over de DVO-afspraken. Ook van Achmea Investment Management B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. ontving het bestuur elk kwartaal een rapportage. 1.7.2 Klantenraad Syntrus Achmea Pensioenbeheer heeft een Klantenraad. Het belangrijkste doel van deze Klantenraad is het gezamenlijk nadenken over belangrijke thema’s in de pensioenwereld. Daarnaast is de Klantenraad een platform om veranderingen in de dienstverlening van de uitvoeringsorganisatie te toetsen. In 2015 kwam de Klantenraad van Syntrus Achmea Pensioenbeheer drie keer bijeen. Het pensioenfonds heeft één zetel. De leden van de Klantenraad kiezen uit hun midden een Raad van Advies. De Raad van Advies adviseert de directie van Syntrus Achmea Pensioenbeheer gevraagd en ongevraagd. 1.7.3 Compliance officer Met ingang van 2009 heeft het bestuur besloten haar compliance werkzaamheden zelf uit te voeren. In 2015 hebben zich geen issues voorgedaan.De voorzitter fungeert als compliance officer. Het bestuur heeft besloten om de compliance officer vanaf 2016 extern aan te stellen. 12 2Ontwikkelingen 13 2.1 Ontwikkelingen financiële positie van het fonds Herstelplan De belangrijkste maatregel uit het herstelplan is dat het fonds niet of slechts gedeeltelijk toeslag verleend. In het herstelplan is rekening gehouden met een leidraad voor toeslag. De gebruikte leidraad is als volgt: •• •• •• •• Indiende beleidsdekkingsgraad lager is dan 110%, wordt geen toeslag toegekend. Bij een beleidsdekkingsgraad van meer dan 110%, maar minder dan de indexatiedekkingsgraad, wordt de geambieerde toeslag naar rato toegekend. Bij een beleidsdekkingsgraad hoger dan de indexatiedekkingsgraad kan de geambieerde toeslag volledig worden toegekend. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen reserves (pensioenvermogen) en de verplichtingen van een fonds. De vaststelling van de hoogte van de verplichtingen hangt af van de dekkingsgraad die berekend moet worden (zie hieronder). Actuele Dekkingsgraad Betreft de maandelijks vast te stellen dekkingsgraad op basis van de ultimo van de maand aanwezige reserves en verplichting van het fonds op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur (RTS). De actuele dekkingsgraad wordt ultimo het jaar gecontroleerd door de externe accountant en actuaris van het fonds. Beleidsdekkingsgraad De beleidsdekkingsgraad wordt berekend door het gemiddelde te nemen van de actuele dekkingsgraden over de afgelopen 12 maanden. Een pensioen­ fonds is wettelijk verplicht om de beleidsdekkingsgraad te gebruiken als basis voor bepaalde beleidsbeslissingen, bijvoorbeeld beslissingen over indexatie. Daarnaast is de beleidsdekkingsgraad onder meer van belang om te bepalen of een pensioenfonds voldoende buffers heeft. Vereiste dekkingsgraad De vereiste dekkingsgraad geeft aan hoe hoog de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds moet zijn, rekening houdend met extra buffers (het Vereist Eigen Vermogen) waarvan de wijze van berekening wettelijk is vastgelegd. Is de beleidsdekkingsgraad hoger dan de vereiste dekkingsgraad, dan beschikt het pensioenfonds over een financiële buffer die voldoende is. Deze buffer dient om schommelingen in de waarde van de beleggingen en de verplichtingen op te vangen. Is de beleidsdekkingsgraad lager dan de vereiste dekkingsgraad, dan is de buffer onvoldoende groot. Minimaal vereiste dekkingsgraad De minimaal vereiste dekkingsgraad geeft aan hoe hoog de beleids­ dekkingsgraad van een pensioenfonds moet zijn, rekening houdend met het minimaal Vereist Eigen Vermogen. Dit vermogen is de ondergrens van de extra buffers (het Vereist Eigen Vermogen). De wijze van berekening is wettelijk vastgelegd. Als de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds langer dan 5 jaar onder dit minimum ligt, zijn ingrepen zoals verlagen van de aanspraken noodzakelijk. De toeslag is voor zowel actieven als niet-actieven op basis van het prijsindex-cijfer. Financiële positie per einde 2015 De vereiste dekkingsgraad bedroeg 120,9%. De minimaal vereiste dekkingsgraad bedroeg 104,4%. Einde 2015 is de beleidsdekkingsgraad bepaald op 103,3%. Dit betekent dat er sprake is van zowel een reserve- als een dekkingstekort omdat de beleidsdekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. Het tekort bedrag 1,1%. •• Er is sprake van een reservetekort wanneer de beleidsdekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad. •• Er is sprake van een dekkingstekort wanneer de beleidsdekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. Een nieuw herstelplan In verband met de overgang naar het nieuwe FTK zijn alle lopende herstelplannen automatisch per 1 januari 2015 komen te vervallen. Onder het nieuwe FTK is er opnieuw sprake van een tekort. Stichting Pensioenfonds Wonen heeft een nieuw herstelplan moeten opstellen en deze voor 1 juli 2015 bij DNB ingediend. In dit nieuwe herstelplan werkt het fonds uit hoe het uiterlijk binnen twaalf jaar op basis van de beleidsdekkingsgraad en de nieuwe regels voldoet aan het vereist eigen vermogen. Het herstel vindt voornamelijk plaats door verwachte beleggingsopbrengsten, premieinkomsten, vrijval solvabiliteit bij verleende uitkeringen en het achterwege blijven van toeslagen. Wanneer dit evenwel onvoldoende blijkt om volledig te herstellen, dan is nominaal korten veelal het uiterste redmiddel. 14 Uit het op 1 juli 2015 ingediende herstelplan blijkt een verwachte dekkingsgraad per 31 december 2015 van 109,0%. Aangezien de werkelijke dekkingsgraad 98,4% bedraagt, loopt het pensioenfonds achter op het herstelplan. Het fonds heeft het huidige hersteplan geactualiseerd en dit voor 1 april 2016 ingediend bij DNB. Samengaan met Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel In 2014 hebben de gesprekken met BPF Detailhandel een vervolg gekregen. DNB heeft verzocht om met een combinatie van maatregelen te komen waardoor het verschil in dekkingsgraad tussen PF Wonen en BPF Detailhandel zal worden opgeheven. Evenwel bleken de maatregelen onvoldoende en was een samengaan per 1 januari 2015 niet mogelijk. De sociale partners hebben vervolgens opdracht gegeven om beide fondsen per 1 januari 2016 samen te laten gaan. Inmiddels is gebleken dat DNB niet akkoord kon gaan met de voorgestelde maatregelen om het verschil in dekkingsgraad tussen beide fondsen te nivelleren. Het bestuur van het fonds heeft besloten de komende tijd te focussen op zelfstandig verder gaan. 2.2 Ontwikkelingen regelgeving en overheidsbeleid AOW-leeftijd in stappen omhoog De AOW-leeftijd gaat in stappen omhoog naar 67 jaar. In 2015 gingen de Tweede en Eerste Kamer akkoord met een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd. De AOW-leeftijd wordt vanaf 2016 in stappen van 3 maanden verhoogd. En vanaf 2018 in stappen van 4 maanden. Daarmee wordt de AOW-leeftijd 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Dat is sneller dan eerder afgesproken. Na 2021 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Invoering nieuw FTK Het nieuwe Financieel Toetsingskader (nFTK) werd op 1 januari 2015 van kracht. Dat betekende dat sociale partners en het pensioenfonds in 2015 explicietere en vollediger afspraken over pensioen maakten. Deze afspraken betreffen de risicohouding welke onder andere tot uitdrukking komt in het premie- en toeslagbeleid. Sociale partners beslissen over de inhoud van de pensioenregeling en de bijbehorende parameters zoals de franchise en/of het maximum pensioengevend salaris. Er was tot 1 juli de tijd om de regeling FTK-proof te maken. Het nFTK is ook van invloed op het toeslagbeleid, het premiebeleid en het beleggingsbeleid. Ten behoeve van het nFTK bepaalde PF Wonen opnieuw de ambities en risicohouding. Normaal gesproken mag een fonds in herstel niet kiezen voor een hoger risico profiel. Maar fondsen die op 1 januari 2015 in een tekortsituatie zaten, konden eenmalig het beleggingsbeleid aanpassen mits ten tijde van die aanpassing over het minimaal vereist eigen vermogen werd beschikt. Achtergrond van deze vrijstelling is dat fondsen de mogelijkheid krijgen hun beleid op de gewijzigde wetgeving aan te passen. 15 Het pensioenfonds heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft het risicoprofiel aangepast met als doel om meer kansen te hebben op een verbeterd resultaat met een kleine verhoging van het risicoprofiel. Het nFTK is gericht op de bescherming van nominale pensioenen. Het toeslagbeleid moest zo concreet mogelijk gemaakt worden. Het kortingsbeleid wordt ook van te voren vastgesteld. Het bestuur heeft afgesproken om een eventuele korting uit te smeren over 10 jaar. De regels voor indexeren zijn sinds 2015 wel strenger geworden. Toeslagen moeten vanaf 2015 toekomstbestendig zijn. Toekomstbestendig betekent dat niet alleen het komend jaar, maar ook naar verwachting de daaropvolgende jaren de betreffende toeslag kan worden toegekend. Met een haalbaarheidstoets kijkt het fonds of de afgesproken ambities worden gerealiseerd en ook of het premiebeleid voldoende realistisch en haalbaar is. En of het pensioenfonds voldoende herstelcapaciteit heeft. Bij grote veranderingen zoals de invoering van het nFTK, een nieuwe pensioenregeling of een andere significante wijziging voert het pensioenfonds een “aanvangshaalbaarheidstoets” uit. Vervolgens doet het fonds ieder jaar de “jaarlijkse haalbaarheidstoets”. Zo heeft ook PF Wonen een “aanvangshaalbaarheidstoets” uitgevoerd en deze tijdig ingediend bij DNB. PF Wonen moest direct bij ingang van het nFTK een nieuw herstelplan maken, omdat de regels strenger zijn dan vóór 2015. Daardoor moest PF Wonen voor 1 juli 2015 een herstelplan bij DNB indienen. Toezichthouder De Nederlandsche Bank controleerde de implementatie van het nFTK en beoordeelde het ingediende herstelplan. De Ultimate Forward Rate (UFR) De Ultimate Forward Rate (UFR) is een modelmatige benadering van de marktrente voor pensioenverplichtingen met een termijn langer dan 20 jaar. De UFR ging omlaag van 4,2% naar 3,2% eind 2015. Dit betekende een lagere dekkingsgraad. Door de nieuwe UFR moest PF Wonen de ALM-studie en de houdbaarheid van het financiële beleid opnieuw onder de loep nemen. Met behulp van een ALM studie is een strategisch beleggingsbeleid vastgesteld dat past bij de doelstelling en de risicohouding van PF Wonen. Vervolgens is met behulp van een portefeuilleconstructie, binnen het ALM risicobudget, verder invulling gegeven aan het strategisch beleggingsbeleid. Het pensioenfonds vergrootte in 2015 het risicoprofiel door middel van een verlaging van de renteafdekking (van 90% afdekking van de technische voorziening uitgaande van de UFR naar een 60% afdekking) omdat het als lange termijn scenario meer wenst te profiteren van een mogelijke rentestijging. De huidige lage renteniveaus zorgen tevens voor lage verwachte rendementen op de investment grade obligaties waardoor een verschuiving naar meer risicovollere beleggingscategorieën benodigd is om het rendementspotentieel te behouden. Dit heeft ertoe geleid dat het pensioenfonds de aandelenallocatie heeft verhoogd ten koste van obligaties. PF Wonen diende voor 1 januari 2016 een nieuwe aanvangshaalbaarheidstoets in bij DNB, gebaseerd op het nieuwe strategische beleggingsbeleid. 2.3 Goed pensioenfondsbestuur De Code Pensioenfondsen legt de nadruk op het beïnvloeden van het gedrag van bestuurders, intern toezichthouders en belanghebbenden in de verantwoordings­ functie. Per orgaan zijn normen opgenomen over taak en werkwijze, samenstelling en zittingsduur, geschiktheid, benoeming, schorsing en ontslag. Daarnaast zijn over­ koepelende thema’s opgenomen. De thema’s gaan zowel over het eigen functioneren van het fonds als van dienstverleners. Voorbeelden hiervan zijn integraal risico­ management, communicatie en transparantie, verantwoord beleggen, kosten, uitvoering en uitbesteding, geschiktheid, diversiteit, integer handelen en beloningsbeleid. Normen 27 – 29 gaan over de keuzes die het bestuur maakt over verantwoord beleggen en dat er draagvlak is voor deze keuzes. Dit beleid is in 2015 via de website beschikbaar gesteld. In paragraaf 3.7.2 wordt het beleid nader toegelicht. Pensioenfondsen leven de Code na op basis van het “pas toe of leg uit-beginsel”. Een pensioenfonds past de normen van de Code toe of zet in het jaarverslag gemotiveerd uiteen waarom een norm niet (volledig) is toegepast. In normen 38 en 39 wordt de onafhankelijke uitvoering van de controlewerkzaamheden door een accountant en actuaris benadrukt. Het bestuur houdt een jaarlijkse evaluatie met de certificeerders en eenmaal in de drie jaar worden contractonderhandelingen gevoerd op basis van offertes van meerdere partijen. Toelichting op naleving normen code pensioenfondsen in 2015 Normen 1 – 9 gaan over de taak en werkwijze van het bestuur. Het bestuur heeft deze normen geborgd in de statuten en reglementen. In 2015 is in november de missie, visie en strategie vastgesteld nadat gesproken is met het verantwoordingsorgaan en de sociale partners. In februari 2015 is een noodprocedure in geval van een crisissituatie vastgesteld. Normen 10 – 13 hebben betrekking op de rol van het belanghebbendenorgaan. Die is bij een bedrijfstakpensioenfonds niet van toepassing. Normen 14 - 16 gaan over de taken en werkwijze van de Raad van Toezicht. In 2015 heeft de Raad van Toezicht voor het eerst haar jaarrapport opgesteld. Dit rapport is besproken met het bestuur en de aanbevelingen van de Raad van Toezicht zijn door het bestuur van een reactie voorzien. In normen 30 – 37 wordt de eindverantwoordelijkheid van het bestuur benadrukt en wordt aangegeven dat moet worden gehandeld in het belang van het pensioenfonds. Bij de evaluatie van de uitvoering moet het bestuur de kwaliteit en de kosten bespreken. In 2015 werd een nieuw uitbestedingsbeleid en een klokkenluidersregeling vastgesteld. In normen 40 – 44 is vastgelegd dat het bestuur klachten en geschillen goed moet afhandelen en ook dat zaken die niet goed gaan gemeld kunnen worden zonder dat iemand bang hoeft te zijn voor de consequenties daarvan. Het bestuur besloot in 2016 de geschillencommissie voor een tweede termijn van vier jaar te benoemen. In normen 45 – 71 wordten de benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders, leden van de Raad van Toezicht en het verantwoordingsorgaan besproken. Het belang van deskundigheidsbevordering en het evalueren van het functioneren van de organen wordt benadrukt en voor alle rollen moeten profielschetsen worden opgesteld, zodat de juiste persoon wordt benoemd. In 2015 werd de profielschets voor een bestuurslid, na goedkeuring door de Raad van Toezicht, vastgesteld. Normen 17 – 22 beschrijven hoe het bestuur verantwoording aflegt. Niet alleen over de resultaten, maar ook over het gevoerde beleid, het naleven van de Code Pensioenfondsen, de risico’s die gelopen worden en de kosten die gemaakt worden. In 2015 vergaderde het bestuur (delegatie van) tweemaal samen met het verantwoordingsorgaan. In normen 72 – 76 wordt aandacht besteed aan integer handelen: de schijn van persoonlijke bevoordeling of belangenverstrengeling moet worden voorkomen en de gedragscode moet worden nageleefd en ondertekend. In 2015 werd de gedragscode aangescherpt waarmee ook leden van de Raad van Toezicht en het verantwoordings­ orgaan onder de gedragscode gingen vallen. Zowel het bestuur als de leden van de Raad van Toezicht ondertekenden over 2015 een verklaring van naleving van de gedragscode. Norm 23 en 24 gaan over het risicomanagement. Het pensioenfonds maakt hiervoor gebruik van een risicomanagementsysteem: RisicoMaat. In 2015 is de RisicoMaat gevuld en in werking getreden. Bij bestuursbesluiten wordt een risicovoorlegger en risicoparagraaf opgesteld die de risico’s expliciet benoemt. Normen 77 – 81 gaan over het beloningsbeleid. Dit beleid moet passen bij de taken en verantwoordelijkheden van functionarissen en bij de bedrijfstak waarvoor de pensioen­ regeling wordt uitgevoerd. Het beloningsbeleid is openbaar en beschikbaar via de website. Norm 25 en 26 gaan over communicatie en transparantie. Het bestuur stelt ieder jaar een communicatiejaarplan op en eenmaal in de drie jaar een communicatiebeleidsplan. De monitoring vindt plaats in de communicatiecommissie. Normen 82 en 83 hebben betrekking op naleving van wet- en regelgeving. In 2015 is hieraan voldaan. Het bewaken hiervan is een doorlopende activiteit van het bestuur. 16 Inventarisatie pensioenfonds In bepaalde gevallen wijkt het bestuur af van normen uit de Code. Hieronder treft u een overzicht van de normen waar het bestuur gemotiveerd van afwijkt of nog actie op onderneemt. Norm Motivering / actie Checklist Code Pensioenfondsen punt 39 (Bestuur beoordeelt (minimaal 4-jaarlijks) functioneren van accountant en actuaris) Jaarlijks wordt de opdrachtbevestiging van accountant en actuaris besproken en daarmee is ook het functioneren ondervangen. Code Pensioenfondsen punt 50 (Bestuur zorgt voor een programma van permanente educatie voor leden bestuur) Het bestuur heeft eind 2015 besloten een programma van permanente educatie op te stellen. Code Pensioenfondsen punt 66 tot en met 71 (diversiteitsbeleid) Het bestuur heeft geen specifieke doelen geformuleerd op het gebied van leeftijd en geslacht. Bij invulling bestuur wordt sterk belang gehecht aan complementariteit ten aanzien van deskundigheid/kennisgebied, werkervaring en type persoonlijkheid. Klachten Wanneer een deelnemer, een slaper, een gepensioneerde of een werkgever het niet eens is met de uitvoering van de pensioenregeling of de behandeling omgangsvormen of dienstverlening van de medewerkers van de uitvoeringsorganisatie die de regeling uitvoeren en dit kenbaar maakt, dan is er sprake van een klacht. De DVO commissie wordt per kwartaal door middel van een rapportage over dit onderwerp geïnformeerd. Op deze wijze bewaakt het bestuur de afhandeling van de klachten en komen verbeteringen in de processen tot stand. In 2015 was er sprake van 106 klachten waarvan 58 gegrond en 48 ongegrond. 102 klachten waren incidenteel en 4 klachten structureel. De klachten hebben geleid tot een verandering van het afkoopbeleid van slapers vóór 2007. Het bestuur heeft besloten om afkoop van rechten van slapers van vóór 2007 te gaan afkopen indien de dekkingsgraad van het fonds dit toelaat. Naar verwachting zal dit in 2016 kunnen worden uitgevoerd. Deskundigheidsbevordering Een pensioenfondsbestuurder moet vanaf de eerste dag van zitting aan alle geschiktheidseisen voldoen. Het fonds zorgt er voor dat nieuwe en bestaande pensioenfondsbestuurders geschikt en deskundig zijn. Het bestuur wil niet alleen beschikken over voldoende kennis maar ook over de noodzakelijke competenties om daadkrachtig en effectief de functie uit te oefenen. In de jaren 2015 en 2016 hebben een aantal bestuursleden de nodige opleidingen gevolgd op het gebied van risicomanagement en vermogensbeheer, niveau B en governance A. 17 Zelfevaluatie Het bestuur heeft een procedure vastgesteld voor een periodieke zelfevaluatie. Het gaat om het functioneren van het bestuur als geheel en van de individuele bestuursleden afzonderlijk. Doel van de zelfevaluatie is de kwaliteit van het bestuur in stand te houden en/of te verbeteren. In december 2015 heeft het bestuur haar zelfevaluatie gehouden. Gebleken is dat het bestuur haar verantwoordelijkheid en taak helder heeft. De communicatie tussen de bestuursleden onderling blijft van groot belang evenals het centraal stellen van het deelnemersbelang bij de besluitvorming. Beloningsbeleid Met het besluit FTK van 7 augustus 2013 (Art. 21a) ontstaat de verplichting voor pensioenfondsen tot schriftelijke vastlegging en openbaarmaking van het beloningsbeleid. Begin 2014 heeft het bestuur met elkaar gesproken over een passend beloningsbeleid gezien de vereiste beschikbaarheid, de tijdsbesteding, de complexiteit van pensioen­ fondsen­land, de eisen van de DNB betreffende deskundigheid, de verantwoordelijkheid en de risico’s die bestuurders lopen door plaats te nemen in het bestuur van een pensioenfonds. Het bestuur van het pensioenfonds is van mening dat de vergoeding voor de bestuursleden onder meer aan de volgende criteria moet voldoen: •• passende marktconforme beloning die aansluit bij de kwaliteiten van de bestuurders, de beschikbaarheid en de tijdsbesteding; •• vasthouden aan de richtlijnen zoals die in de pensioenbranche van kracht zijn (DNB, Code Pensioenfondsen en Pensioenfederatie); •• daar waar van toepassing kostendekkend voor de voordragende organisatie (FNV, CNV Vakmensen en INretail). Het bestuur heeft besloten om bestuursleden met ingang van 1 januari 2014 een vaste jaarlijkse vergoeding toe te kennen. Hierin zijn alle kosten begrepen (zoals bijvoorbeeld reis- en verblijfkosten, en representatiekosten). Ook leden van de raad van toezicht ontvangen een vaste jaarlijkse vergoeding. Voor het verantwoordingsorgaan wordt per vergadering een vacatievergoeding betaald. In de onderstaande tabel zijn de afspraken inzake de beloning voor leden van bestuur, raad van toezicht en verantwoordingsorgaan opgenomen. Orgaan Belonging Toelichting Bestuursleden € 30.000,- Vaste vergoeding per jaar (op basis van 1 dag per week), incl. onkosten, excl. BTW Voorzitters bestuur € 60.000,- Vaste vergoeding per jaar (op basis van 2 dagen per week), incl. onkosten, excl. BTW Raad van toezicht € 10.000,- Vaste vergoeding per jaar, incl. onkosten, excl. BTW Voorzitter Raad van toezicht € 12.500,- Vaste vergoeding per jaar, incl. onkosten, excl. BTW Verantwoordingsorgaan € 410,- Per vergadering, excl. reiskosten en verblijfskosten Het beloningsbeleid is terug te vinden op de website van het pensioenfonds. De beloningen worden verder toegelicht in de jaarrekening onder de paragraaf pensioenuitvoeringskosten. Naleving van de gedragscode Sinds 2001 heeft het bestuur een gedragscode. Doel van deze gedragscode is het stellen van regels en richtlijnen voor bestuursleden. Deze regels moeten belangenconflicten tussen het fonds en betrokkenen in privé voorkomen. Daarnaast is in de gedragscode vastgelegd hoe bestuursleden moeten omgaan met vertrouwelijke informatie van het pensioenfonds. De gedragscode bevordert de transparantie en zorgt ervoor dat alle betrokkenen, ook voor hun eigen bescherming, duidelijk weten wat wel en niet geoorloofd is. Elk bestuurslid verklaart schriftelijk de gedragscode te zullen naleven. De compliance officer bewaakt verder de naleving van de gedragscode. Vanaf 2009 was de voorzitter van het fonds belast met de compliance functie. Het bestuur heeft in 2015 vanuit het oogpunt van objectiviteit, besloten de compliance werkzaamheden vanaf 2016 extern te beleggen. De naleving van de gedragscode in 2015 is akkoord bevonden. In 2015 heeft het bestuurde gedragscode in lijn gebracht met de nieuwe model gedragscode van de Pensioenfederatie. Dit betreft met name een aanscherping rondom belangenverstrengeling. De gedragscode is eveneens van toepassing voor de leden van de raad van toezicht en het verantwoordingsorgaan alsmede voor externe leden van commissies en andere personen die door het bestuur zijn aangewezen. Raad van Toezicht Dit intern toezichtorgaan heeft als taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. Het orgaan onderhoudt een actieve dialoog met het bestuur. Het is belast met het toezien op een adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. De Raad van Toezicht legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan. Het interne toezicht betrekt in zijn toezicht de naleving door het fonds van normen in de Code Pensioenfondsen. en daar waar nodig bijsturing. Integraal risicomanagement is niet statisch. Het moet worden aangepast aan de veranderende omstandigheden. Dat vraagt van het bestuur van het pensioenfonds risicobewustzijn, gezond verstand, kennis en een voortdurende kritische houding. De keuze is gemaakt om het risicobeheer in te richten met RisicoMaat van Syntrus Achmea Pensioenbeheer. Er is een stappenplan opgesteld dat ertoe leidt dat het risicobeheer in 2015 volledig operationeel was. Het bestuur heeft het belang van risicomanagement onderkend en heeft in 2016 een aparte IRM commissie benoemd. 2.4 Communicatie Pensioenfonds Wonen vindt dat het een zorgplicht heeft richting de deelnemers. Daarom biedt het fonds handelingsperspectief door inzicht en overzicht te geven aan de deelnemers over hun pensioensituatie en gebeurtenissen die daarop van invloed zijn. Werknemers en werkgevers hebben in de beleving van het fonds ook een eigen verantwoordelijkheid in de vorm van een haalplicht. De focus ligt derhalve op digitale communicatie. De nieuwe Wet Pensioencommunicatie die 1 juli 2015 ingevoerd is, maakt digitale communicatie binnen wettelijke kaders steeds meer mogelijk. PF Wonen wil gebruik maken van deze digitale mogelijkheden voor zover deze aansluiten bij haar doelstelling, het bieden van handelingsperspectief. De website vervult in deze opzet een centrale rol. Hier vindt de deelnemer de meest actuele informatie en wordt achtergrond­­ informatie geboden Voor de implementatie van de Wet Pensioencommunicatie is in 2015 een stappenplan uitgewerkt. De twee belangrijkste pijlers uit dit stappenplan zijn de vervanging van de startbrief door het pensioen 1-2-3 en het herschrijven van brieven in begrijpelijke taal. Eind 2015 zijn de voorbereidingen voor implementatie gestart die uiterlijk 1 juli 2016 gereed zal zijn. Risicobeheer Pensioenfondsbesturen moeten voldoen aan alle wet- en regelgeving en controle hebben over alle risico’s die zich voordoen. De Pensioenwet verplicht het bestuur tot het treffen van maatregelen voor een integere en beheerste bedrijfsvoering. Deze verplichting gaat verder dan de maatregelen die het bestuur heeft getroffen op het gebied van compliance en de gedragscode die het pensioenfonds heeft. Het gaat om een risicobeleid, waarbij integriteitrisico’s en ook andere risico’s in kaart worden gebracht. Communicatiejaarplan Elk jaar wordt een communicatiejaarplan opgesteld waarin de communicatieactiviteiten (met planning en kosten) van het betreffende jaar worden beschreven. In 2015 zijn de volgende activiteiten gerealiseerd: •• introductie vernieuwde responsive website; •• actie verzamelen e-mailadressen; •• 3 nieuwsbrieven aan deelnemers, gepensioneerden en werkgevers op papier; •• start verzending nieuwsbrief per e-mail aan deelnemers met e-mailadres; •• jaarlijks pensioenoverzicht digitaal verstuurd aan deelnemers met e-mailadres; •• communicatie over toeslagenbeleid in oktober. DNB volgt het risicomanagement van fondsen nauwgezet. Voor DNB geldt dat het bestuur van een pensioenfonds uiteindelijk altijd voor alles verantwoordelijk is. Deze verantwoordelijkheid kan het pensioenfonds niet uitbesteden. Daarbij is integraal risicomanagement meer dan een proces alleen. Het omvat ook een continue beoordeling Organisatie Pensioencommunicatie is een verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioen­ fonds. Het bestuur, hierin geadviseerd door de communicatiecommissie en de afdeling Pensioencommunicatie van Syntrus Achmea Pensioenbeheer, bepaalt het beleid. In hoofdstuk 6 is het verslag van de Raad van Toezicht over 2015 opgenomen. 18 2.5 Toezichthouder AFM en DNB Autoriteit Financiële Markten (AFM) De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is toezichthouder op het gedrag van pensioenuitvoerders in Nederland. De AFM ziet er op toe dat pensioenuitvoerders zich aan de wetten en regels houden. De twee normen waar de AFM toezicht op houdt zijn informatieverstrekking en zorgplicht. Pensioenfonds is transparant over kosten Het bestuur van het pensioenfonds vindt transparantie over kosten van groot belang. In het jaarverslag besteedt het bestuur daarom opnieuw ruim aandacht aan dit onderwerp in paragraaf 3.4 en 3.9. De Nederlandsche Bank (DNB) DNB is als toezichthouder belast met prudentieel toezicht. Dit toezicht richt zich op de financiële stevigheid van financiële ondernemingen inclusief pensioenfondsen. Doel is bij te dragen aan de stabiliteit van de financiële sector. Het pensioenfonds informeert DNB over alle wijzigingen in statuten, reglementen en in de Actuariële en Bedrijftechnische Nota (Abtn). Tevens legt het pensioenfonds jaarlijks uiterlijk 30 juni het jaarverslag en de daarbij behorende verslagstaten ter beoordeling aan DNB voor. Elke maand en elk kwartaal rapporteert het pensioenfonds aan DNB over zijn financiële positie inclusief de dekkingsgraad. Tevens rapporteert het pensioen­fonds aan DNB in januari over de uitkomsten van de evaluatie van het herstelplan over voorgaand boekjaar. Tot slot worden benoemingen van bestuursleden vooraf ter toetsing aan DNB voorgelegd. In het verslagjaar 2015 zijn er geen aanwijzingen en boetes door DNB opgelegd. Self-assessment Belangenverstrengeling Het self-assessment in het kader van het onderzoek belangenverstrengeling vond medio 2014 plaats. Aanleiding van dit themaonderzoek is dat er zich een aantal incidenten op het gebied van belangenverstrengeling hebben voorgedaan bij pensioenfondsen. Daar komt bij dat het risico op belangenverstrengeling geacht wordt te zijn verhoogd, doordat pensioenfondsen voor het wijzigen van de governance en voor de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving intensiever gebruik maken van externe partijen. Verder helpt dit onderzoek DNB beter zicht te krijgen op beheersing van het risico op belangenverstrengeling door de sector. Een belangrijk punt is de analyse van risico’ s. In juli 2015 diende PF Wonen de risicoanalyse belangen­ verstrengeling in bij DNB. PF Wonen heeft besloten om eenmaal per jaar de integriteitsrisico’s integraal te bespreken en om een beleidsplan en jaarplan in het kader van integraal risicomanagement op te stellen. Het beleidsplan integraal risico­ management vormt de basis voor het jaarplan integraal risicomanagement, waarin is vastgelegd welke activiteiten in het kader van integraal risicomanagement jaarlijks terugkeren en welke thema’s gedurende het jaar worden geadresseerd. Een dergelijk jaarplan maakt de periodiciteit expliciet. 19 Self-assessment vastlegging beleid (Abtn) In het self assessment zijn zeven specifieke beleidsonderwerpen aan bod gekomen. De keuze voor deze zeven onderwerpen komt voort uit de wijzigingen in het nFTK en elementen waar uit onderzoek blijkt dat deze vaak onvoldoende zijn vastgelegd. Het doel van het self assessment was tweeledig: het bood een controlemogelijkheid of belangrijke wijzigingen zijn verwerkt in het beleid van het fonds en voor DNB was het een instrument om op een efficiënte manier Abtn’s te controleren. De gewijzigde Abtn van het fonds is voor 1 oktober 2015 bij DNB ingediend. Self-assessment aanvangshaalbaarheidstoets Voor de toetsing van het correct uitvoeren van de aanvangshaalbaarheidstoets heeft DNB een sectorbrede analyse uitgevoerd. Met een vragenlijst en gevraagde cijferreeksen werd vastgesteld of pensioenfondsen aan de wettelijke vereisten die aan de aanvangshaalbaarheidstoets worden gesteld voldeden. Eind december 2015 gaf DNB een algemene terugkoppeling van de bevindingen. DNB heeft zich beperkt tot een beoordeling van de technische uitvoering. Begin 2016 heeft een delegatie van het bestuur gesproken met DNB over de aanvangshaalbaarheidstoets en de vergroting van het risicoprofiel. Het bestuur heeft een uitgebreide schriftelijke onderbouwing gegeven van de verhoging van het risicoprofiel en de evenwichtige belangenafweging in de aanvangshaalbaarheidstoets. PF Wonen heeft de aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd. Overzicht contributie toezicht en Pensioenfederatie (in euro’s) 2015 2014 2013 2012 2011 DNB 134.592 135.711 153.050 169.428 142.441 AFM 17.583 14.602 15.187 9.280 14.080 Pensioenfederatie 40.893 42.688 62.795 62.329 73.476 3Financieel beleid 20 3.1 Inleiding Doelstelling van het fonds is het verstrekken van pensioenen aan deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden met inachtneming van de statuten en reglementen. Het is dus belangrijk dat het fonds voldoende middelen heeft, om toekomstige uitkeringen te kunnen betalen. Het bestuur gebruikt hiervoor de beleidsinstrumenten premiebeleid, toeslagenbeleid en beleggingsbeleid. In dit hoofdstuk komen deze instrumenten aan de orde. Na het premie- en toeslagen­ beleid geeft het bestuur inzicht in de voorzieningen en reserves. Na de actuariële analyse volgt een uitleg over het beleggingsbeleid. De pensioenregeling komt aan bod in hoofdstuk 4. Jaarlijks moet het bestuurde afweging maken of een toeslag toegekend kan worden. Zekerheid op een pensioenverhoging is er dus niet. In de zogeheten Toeslagenmatrix volgt dit beleid uit de toepassing van de daarin geformuleerde categorie B. Vanaf 2016 is handhaving van de koopkracht het uitgangspunt. Het bestuur van het fonds streeft er naar om binnen het raam van de daartoe beschikbare middelen, op de pensioenaanspraken van actieve en gewezen deelnemers en van de ingegane pensioenen een toeslag te verlenen ter compensatie van de prijsinflatie. Per 1 januari 2015 zijn de pensioenaanspraken en –rechten niet verhoogd. 3.2 Premie 3.4 Kosten uitvoering pensioenbeheer Bij het premiebeleid houdt het fonds onder meer rekening met de verwachte toekomstige beleggingsresultaten. Hierbij is voor de premie 2015 uitgegaan van een verwacht rendement van 4%. Het fonds financiert de pensioenregeling met een doorsneepremie. De basisregeling heeft betrekking op het ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen en prepensioen. Het fonds maakt voor het uitvoeren van de pensioenregeling diverse kosten. Globaal kunnen deze kosten worden onderverdeeld in kosten voor de uitvoering van de pensioenregeling en kosten van het vermogensbeheer. Het fondsbestuur vindt het belangrijk inzicht te geven in deze kosten daarom is onderstaand een rapportage over de kosten voor de uitvoering van de pensioenregeling opgenomen. De kosten worden gepresenteerd met inachtneming met de aanbevelingen van de Pensioenfederatie en AFM. Hierdoor kunnen de kosten die pensioenfondsen maken met elkaar worden vergeleken. Ten opzichte van voorgaand jaar is de opstelling aangepast. De vergelijkende cijfers kunnen niet worden gepresenteerd conform de aanbevelingen van de Pensioenfederatie, omdat deze kosten gebaseerd zijn op een vaste vergoeding. Na overleg met sociale partners ,waarbij goed is gekeken naar de evenwichtige belangenafweging voor alle betrokkenen bij het pensioenfonds, heeft het bestuur besloten de doorsnee premie voor 2015 vast te stellen op 22,5% van de pensioen­ grondslag inclusief 1% VPL premie. De doorsnee premie is hoger dan de gedempte kostendekkendepremie en er is sprake van een premiedekkingsgraad van meer dan 100%. Gegeven de financiële positie van het fonds en het geringe premiestuur werd deze premie evenwichtig geacht. Regeling voor deelnemers geboren na 1949 Basisregeling (ouderdomspensioen en partnerpensioen): 22,5% van de pensioengrondslag De franchise bedraagt € 12.564 De werkgever draagt de premie af. Hij kan bij de werknemer 6,19% op het loon inhouden. 3.3 Toeslag Het bestuur hanteert geen doelgericht beleid met betrekking tot toeslagverlening. Jaarlijks wordt bepaald of de pensioenaanspraken en – rechten verhoogd kunnen worden. De financiële positie van het pensioenfonds moet de ruimte bieden een verhoging toe te kennen. Het pensioenfonds vormt daarom geen reserve voor toekomstige verhogingen. 21 De kosten van pensioenbeheer bedragen voor 2015 € 5.446 (2014: 4.909). Omgerekend is dit € 132,54 (2014: 127,17) per deelnemer en gepensioneerde. De stijging van de kosten per deelnemer is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het vervallen van de koepelvrijstelling voor pensioenadministratie, waardoor pensioenuitvoerders vanaf 1 januari 2015 btw in rekening moeten brengen over hun dienstverlening. De kosten per deelnemer exclusief BTW zijn in 2015 met ruim € 9 per deelnemer gedaald. Bestuur, advies en controle 2015 2014 Accountantskosten 49 48 Actuariskosten 34 32 Kosten adviseurs 85 17 Contributies en bijdragen 204 204 Bestuurskosten 394 321 Overig 26 2 Toelichting bij kosten uitvoering pensioenbeheer (Bedragen x 1.000 euro) Totaal Administratie 792 Bestuurskosten Bestuur De toename van bestuurskosten in 2015 ten opzichte van 2014 komt met name door de BTW (€ 25.000) welke door de twee voorzitters in rekening is gebracht. 624 2015 2014 Kosten deelnemers en pensioengerechtigden 2.488 - Kosten werkgevers 860 - Kosten financieel beheer en bestuursondersteuning 580 - Inrichting Risicomaat 31 - Pensioencommunicatie in opdracht 104 - (Bedragen x 1.000 euro) Raad van Toezicht De stijging van de vergoedingen van de Raad van Toezicht ten opzichte van 2014 komt met name doordat De Raad van Toezicht per 1 juli 2014 is geïnstalleerd. De vergoedingen in 2014 zijn derhalve gebaseerd op een periode van zes maanden. In 2015 is een bedrag ad. € 6.000 betaald. Dit bedrag heeft betrekking op 2014. De werkelijke kosten 2015 bedragen € 39.000 en 2014: € 20.000. Kosten adviseurs De toename van de kosten advies wordt voornamelijk veroorzaakt door meer actuarieel advies mede gerelateerd aan de implementatie van het nFTK en een toename van belasting advies met betrekking tot het verzorgen van de Btw-aangifte. Totaal 4.063 4.285 Totaal pensioenbeheerkosten exclusief BTW 4.855 4.909 In rekening gebrachte BTW 591 - Totaal pensioenbeheerkosten inclusief BTW 5.446 4.909 Aantal actieve deelnemers 26.040 24.795 Aantal gepensioneerden 15.051 13.807 Totaal 41.091 38.602 Pensioenbeheerkosten in euro per deelnemer (exclusief BTW) 118,15 127,17 Pensioenbeheerkosten in euro per deelnemer (inclusief BTW) 132,54 127,17 Overig De post ‘overig’ bestaat uit de bank- en incassokosten. De stijging wordt veroorzaakt door de negatieve incassokosten in 2014. Administratie Kosten deelnemer en pensioengerechtigden: deze kosten hebben betrekking op alle werkzaamheden die de administrateur van het fonds verricht om de pensioenaanspraken te administreren, de uitkeringen van de pensioengerechtigden te verzorgen en alle deelnemers en gerechtigden te informeren. Te denken valt hierbij aan het verwerken van waardeoverdrachten, het afkopen van kleine pensioenen, het toekennen van pensioenen en de communicatie met alle doelgroepen (helpdesk, website, pensioen­ planner, nieuwsbrief, Uniform Pensioenoverzicht, start- en stopbrief enzovoorts). Kosten werkgever: deze kosten hebben betrekking op alle activiteiten die voortvloeien uit het beheer van het bestand van aangesloten werkgevers, de aanlevering en verwerking van de werknemersgegevens, het opleggen en innen van de pensioenpremies en het onderhouden van de contacten met die werkgevers. Kosten financieel beheer en bestuursondersteuning: deze kosten hebben betrekking op het voeren van het secretariaat ten behoeve van bestuur en verantwoordingsorgaan; het opstellen van het jaarverslag en het samenstellen van financiële rapportages en de advies- en controlekosten door Syntrus Achmea Pensioenbeheer. 22 Aansluiting met de pensioenuitvoeringskosten in de jaarrekening: in de jaarrekening is een totaal van € 5.548 vermeld, het verschil van € 102 komt doordat de administratie­kosten van Syntrus Achmea Pensioenbeheer in de jaarrekening gebaseerd zijn op een voorlopige afrekening welke te hoog is ingeschat. In de jaarrekening zijn verder de controle- en advieskosten van de actuaris (€ 51) en de kosten van de adviseurs (€ 68) verantwoord onder de post controle- en advieskosten ad € 119. De dekkingsgraad einde jaar (op basis van de jaarrekening) heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld: 3.5 Pensioenvermogen en voorzieningen De eind 2015 bepaalde voorziening kan gevonden worden door het actuarieel contant maken van de verworven pensioenaanspraken tegen een gelijkblijvende rekenrente van 1,84% (2014: 2,11%). (x € 1.000) Pensioenvermogen Technische voorzieningen Dekkingsgraad % Stand per 1 januari 2015 2.880.441 2.587.657 111,3% Beleggingsresultaten -88.952 4.704 Premiebijdragen 81.830 72.154 Uitkeringen -46.243 -46.105 Wijziging markrente - 230.367 Wijziging actuariële uitgangspunten - 5.599 Overige -7.614 9.648 Stand per 31 december 2015 2.819.462 2.864.024 98,4% Het saldo van baten en lasten over de afgelopen jaren kan als volgt worden geanalyseerd: 2015 2014 2013 2012 2011 Premieresultaat -2.329 6.754 4.608 -2.687 -7.042 Interestresultaat -324.023 172.754 1.102 138.061 -5.598 Overig resultaat -10.994 22.400 75.637 -14.318 7.376 -337.346 201.908 81.347 121.056 -5.264 23 2014 2013 2012 2011 98,4% 111,3% 104,4% 100,4% 94,6% Gemiddelde interest van verplichtingen 1,84% 2,11% 2,91% 2,61% 2,74% De dekkingsgraad wordt als volgt berekend: Het pensioenvermogen (de som van de technische voorzieningen, het stichtingskapitaal en de reserves exclusief bestemmingsreserve VPL), gedeeld door de technische voorzieningen maal 100%. Eind 2015 bevindt het fonds zich in een situatie van dekkingstekort, aangezien de dekkingsgraad 6,0% lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104,4%. De ontwikkeling van de rentetermijnstructuur, het vervallen van de driemaands­ middeling en aanpassing van de wijze van berekening van de UFR heeft, naast de reguliere opbouw van actieve deelnemers, geleid tot een stijging van de technische voorziening. Door het negatieve beleggingsresultaat is het vermogen, naast de reguliere ontwikkelingen zoals premieontvangsten en uitkeringen, in het verslagjaar gedaald. De stijging van de technische voorziening in combinatie met een dalend vermogen heeft een daling van de dekkingsgraad tot gevolg gehad. (x € 1.000) 2015 Dekkingsgraden eind 3.6 Actuariële analyse Toelichting bij actuariële analyse De actuariële analyse van het saldo van baten en lasten (o.b.v. FTK) kan als volgt worden weergegeven: (x € 1.000) 2015 2014 Premieresultaat Premiebijdragen (gecorrigeerd voor premievrijstelling bij invaliditeit) 75.829 68.359 Pensioenopbouw -72.154 -56.725 Mutatie pensioenuitvoeringskosten -456 -23 Pensioenuitvoeringskosten -5.548 -4.857 Totaal -2.329 6.754 Interestresultaat Beleggingsresultaten -88.952 692.552 Rentetoevoeging technische voorzieningen -4.704 -8.051 Wijziging marktrente -230.367 -511.747 Totaal -324.023 172.754 Marktrente Onder marktrente is het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur verantwoord. Dit wil zeggen het verschil tussen de rentetermijnstructuur van 31 december 2014 en 31 december 2015. Actuariële uitgangspunten Voor de actuarieel gehanteerde uitgangspunten wordt verwezen naar de Algemene Toelichting en de Specifieke Toelichting bij de Jaarrekening. Het resultaat genoemd in de tabel is het gevolg van de wijziging van de excasso-opslag van 2,0% in 2,2%. Een verdere toelichting op de vaststelling van de diverse resultaten is opgenomen in de jaarrekening. De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: (x € 1.000) Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten (saldo overdacht van rechten) 236 -293 Resultaat op kanssystemen* en overige wijzigingen -5.262 -3.412 Resultaat op uitkeringen -138 -79 Indexering en overige toeslagen -125 -556 Wijziging overige actuariële uitgangspunten -5.599 26.645 Overige baten 38 96 Overige lasten -144 -2 Totaal -10.994 22.400 Totaal saldo van baten en lasten -337.346 201.908 * Het resultaat op kanssytemen bestaat voornamelijk uit het resultaat op sterfte, arbeidsongeschiktheid, pensionering en uitruil. Door verschillen tussen verwachte kansen (ingeschatte sterfte, toe- en afname van (de mate van) arbeidsongeschiktheid) en vastgestelde flexibiliseringsfactoren (keuze mogelijkheden bij pensionering en uitruil) en de werkelijke mutaties in het boekjaar ontstaan resultaten. 2015 2014 Kostendekkende premie 86.472 68.719 Feitelijke premie 75.829 68.359 Gedempte kostendekkende premie 58.619 56.286 De feitelijke premie is de door het fonds verschuldigde doorsneepremie. De kosten­ dekkende premie en de gedempte premie zijn gebaseerd op de kosten van pensioen­ inkoop op respectievelijk de rentetermijnstructuur van 31 december 2014 en een vaste rente van 4%. Deze worden vermeerderd met kostenopslagen en een solvabiliteits­ opslag, waarbij voor de gedempte premie het bedrag van de solvabiliteit voor de kostendekkende premie wordt aangehouden. Het vermelden van de hoogte en de samenstelling van de feitelijke premie in het bestuursverslag is op grond van art. 130a Pensioenwet met ingang van 2015 verplicht. (x € 1.000) 2015 Actuariële inkoop van onvoorwaardelijke onderdelen 69.478 Opslag voor premievrijstelling bij invalideit 1.061 Opslag voor kosten 5.290 75.829 24 De beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds op balansdatum is 103,3%. Deze is lager dan de dekkingsgraad bij het minimaal vereist eigen vermogen. Mijn oordeel over de vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Wonen is gebaseerd op de tot en met balansdatum aangegane verplichtingen en de op dat moment aanwezige middelen. De vermogenspositie is naar mijn mening slecht, omdat het aanwezig eigen vermogen lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen. 3.7 Risicoparagraaf Het bestuur hanteert een integrale aanpak voor het risicomanagement, uitgaande van onderstaande principes. In 2015 heeft het bestuur een aanzet gemaakt voor een nadere invulling. Per einde 2015 heeft het bestuur gekozen voor een concrete invulling van het risicomanagement, welke in 2016 een verdere invulling krijgt. Vereisten belanghebbenden Wet- en regelgeving intern beleid Governance Het eigen vermogen is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 131 (minimaal vereist eigen vermogen), 132 (vereist eigen vermogen) en 133 (dekking door waarden). Het pensioenfonds hanteert een integrale risicomanagementaanpak, uitgaande van onderstaande principes. Risicobeoordeling Oordeel van de certificerend actuaris over de vermogenspositie De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Missie, visie, strategie Risicotolerantie Beleid, structuur, processen, middelen, cultuur Risico-inventarisatie Risicoanalyse Inherent Residu ï‚ž Beheersmaatregelen ï‚ž ï‚ž Acties ï‚ž Residu Gewenst Monitoring Governance Het bestuur is verantwoordelijk voor het realiseren van de doelstellingen van het fonds, volgend vanuit de missie, visie, strategie en/of doelstellingen van het fonds. Het bestuur bepaalt de koers van het fonds en weegt de factoren af die de koers positief of negatief beïnvloeden. Het bestuur wordt bij het streven om de doelstellingen van het fonds te bereiken, met onzekerheden geconfronteerd. Voor het bestuur is het van belang om vast te stellen welke mate van onzekerheid als acceptabel wordt beschouwd (de risicotolerantie). Bij de formulering van de risicotolerantie wordt vastgelegd: •• met welke achtergrondinformatie en uitgangspunten rekening is gehouden; •• op welke wijze de risicotolerantie aansluit op de uit de missie, visie en strategie volgende doelstellingen; •• welke mate van risico wordt geaccepteerd. Integraal risicomanagement stelt het bestuur in staat om op een efficiënte en effectieve wijze om te gaan met onzekerheid en de hieraan verbonden risico’s en kansen en het beleid, de structuur, de processen en middelen en de cultuur daarop af te stemmen. Het bestuur heeft de mogelijke risico’s van het fonds in kaart gebracht en bepaald hoe het bestuur met deze risico’s om wil gaan. Op basis van een actueel en volledig beeld van alle relevante risico’s kan het bestuur gepaste beheersmaatregelen nemen en is het bestuur in control. 25 Voor de beheersing van de risico’s die betrekking hebben op de uitvoering van de pensioenregeling en de werkzaamheden van het fonds, is aansluiting gezocht bij de toezichtkaders van DNB. DNB hanteert daarbij een aanpak van risicoanalyse en risicomitigatie in haar toezicht, genaamd FOCUS!. FOCUS! bouwt voort op de Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode (FIRM), de methodiek die sinds 2005 bij DNB in gebruik is. FIRM onderscheidt de volgende hoofdrisicocategorieën: •• Matching-/renterisico; •• Marktrisico; •• Kredietrisico; •• Verzekeringstechnisch risico; •• Omgevingsrisico; •• Operationeel risico; •• Uitbestedingsrisico; •• IT-risico; •• Integriteitrisico; •• Juridisch risico. De eerste vier categorieën zijn financieel van aard, de overige zijn niet-financieel. De hoofdcategorieën zijn verder onder te verdelen naar deelrisico’s. In paragraaf 3.8.5 wordt verder ingegaan op de financiële risico’s inzake vermogenbeheer en de betreffende beheersmaatregelen. Risico’s worden kwalitatief (aan de hand van vooraf vastgestelde referentieschalen) beoordeeld op basis van de waarschijnlijkheid van het optreden van het risico en de impact daarvan op het behalen van de doelstellingen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het inherent risico, het residurisico en het gewenste risico. Het inherent risico is het risico zonder rekening te houden met eventuele beheersmaatregelen die het bestuur treft om de waarschijnlijkheid en/of impact te beperken. Het inherent risico is afhankelijk van de context waarbinnen het fonds opereert en de doelstellingen. Ten aanzien van het inherent risico zijn vanuit de risicotolerantie van het fonds vier mogelijke reacties: •• het risico accepteren; •• het risico reduceren door het nemen van aanvullende beheersmaatregelen; •• het risico vermijden door de activiteiten die geraakt worden door het risico te staken; •• het risico overdragen door de activiteiten die door het risico geraakt worden (deels) uit te besteden. Het residurisico is het risico dat overblijft nadat is gereageerd op de inherente risico’s. Indien het residurisico vanuit de risicotolerantie (nog) niet acceptabel is, worden aanvullende acties gedefinieerd om tot de gewenste risicosituatie te komen. 26 Risico-inschattingen, beheersmaatregelen en acties kunnen wijzigen naar aanleiding van interne en externe ontwikkelingen, maar ook door nieuwe inzichten. Integraal risicomanagement is daardoor een continu proces van inrichten, uitvoeren, rapporteren en bijsturen. Het bestuur maakt hierbij gebruik van een jaarplan IRM. Startpunt van het jaarplan is de jaarlijkse evaluatie van de bestaande risicoanalyses. Tijdens deze evaluatie komen de aandachtspunten naar voren, die onderdeel uit (moeten) maken van het jaarplan. De aandachtspunten kunnen ontleend zijn aan: •• de dan geldende status van de risicoanalyses; •• actuele ontwikkelingen binnen of buiten het pensioenfonds; •• een noodzakelijke periodieke herijking van een (hoofd)risico; •• onderzoeken van binnen of buiten het pensioenfonds. Risicobeoordeling Voor het identificeren van risico’s zijn de door DNB gedefinieerde FIRMrisicocategorieën als uitgangspunt gebruikt. De risicotolerantie luidt: Risico Tolerantie Risico Tolerantie VI. Operationeel Beperkt I. Matching/rente Beperkt II. Markt Beperkt VII. Uitbesteding Beperkt III. Krediet Beperkt VIII. IT Hoog IV. Verzekeringstechnisch Beperkt IX. Integriteit V. Omgeving Beperkt X. Juridisch Laag Beperkt Matching-/renterisico Het renterisico is het risico als gevolg van het niet gematcht zijn van activa en passiva (inclusief off-balanceposten) dan wel inkomsten en uitgaven in termen van rentevoet, rentetypische looptijden, basisvaluta, liquiditeit typische looptijden en gevoeligheid voor ontwikkeling in prijspeil. Dit risico is nader onderverdeeld in rente, valuta, liquiditeit en inflatie. Het inherent risico wordt door het bestuur als hoog ingeschat. De overall risico­ tolerantie met betrekking tot matching-/renterisico is beperkt. Beheersmaatregelen zien op het reduceren van zowel de kans als de impact van het risico. Het fonds kiest bewust om een gedeelte van het renterisico niet af te dekken om herstelcapaciteit te behouden. Het grootste gedeelte van de beleggingsportefeuille is belegd in euro’s genoteerde waarden; voor het overige wordt het valutarisico van de belangrijkste valuta voor 75% afgedekt. De beleggingsportefeuille is zo opgezet dat de portefeuille naar verwachting aan de liquiditeitsbehoefte van het fonds kan voldoen. Daarom is bijvoorbeeld een groot deel van de portefeuille belegd in effecten die worden verhandeld op openbare, gereguleerde markten. Ook zijn eisen gesteld aan de minimale marktkapitalisatie van effecten. Om ook aan de korte termijn liquiditeits­ behoefte te voldoen uit hoofde van onderpanduitwisseling van derivaten, wordt het beschikbare onderpand zodanig afgestemd dat een negatieve marktschok opgevangen kan worden. Het inflatierisico wordt voor een klein deel afgedekt door middel van het beleggen in producten die een natuurlijke inflatiebescherming in zich herbergen (zoals vastgoed en infrastructuur). Het inflatierisico ligt voor een belangrijk deel bij de aangesloten werkgevers (ten behoeve van hun deelnemers) en bij pensioengerechtigden en gewezen deelnemers via het toeslagbeleid van het fonds. Het fonds houdt voortdurend in de gaten of er ontwikkelingen zijn die zouden kunnen leiden tot wijzigingen in de mate van afdekking van deze risico’s. In de rapportages van de vermogensbeheerders wordt onder andere inzicht gegeven in looptijden, durations, valuta exposure en liquiditeit. In 2015 is door het fonds ingespeeld op het FTK door middel van de uitvoering van een ALM studie. Daarnaast zijn de effecten van de nieuwe UFR inzichtelijk gemaakt. Het fonds heeft in 2015 de eenmalige mogelijkheid tot vergroting van het risicoprofiel in tekortsituatie aangegrepen om het beleggingsbeleid aan te passen, om zodoende de herstelkracht van het fonds te vergroten. Dit heeft het gedaan door middel van verhoging van de zakelijke waarden allocatie met 10%. Door deze allocatie niet enkel uit staatsobligaties te onttrekken maar ook uit credits is rekening gehouden met het beschikbare onderpand en zodoende de beheersing van het korte termijn liquiditeits­ risico. Daarnaast heeft het fonds de renteafdekking verlaagd van 75% naar 60%.Bij beheersing van het matching- of renterisico wordt uitdrukkelijk gekeken naar de ontwikkeling van de beleidsdekkingsgraad, waarbij de dekkingsgraden op marktrente en (spot-)UFR niet uit het oog worden verloren. Het bestuur wenst ervoor te waken in een situatie te geraken, waarbij een situatie ontstaat waarbij zonder het korten van rechten het fonds financieel niet meer zou kunnen herstellen. Marktrisico Het marktrisico is het risico ten gevolge van het blootstaan aan wijzigingen in markt­ prijzen van verhandelbare financiële instrumenten binnen een handelsportefeuille. Voor pensioenfondsen geldt dat het marktrisico alleen betrekking heeft op de nietrentedragende activa. Dit risico is nader onderverdeeld in prijsvolatiliteit, marktliquiditeit en concentratie en correlatie. Het inherent risico wordt door het bestuur als hoog ingeschat. De overall risico­ tolerantie met betrekking tot marktrisico is beperkt. Beheersmaatregelen zien op het reduceren van zowel de kans als de impact van het risico. Het fonds kiest voor spreiding in de beleggingsportefeuille qua risicoprofiel van de achterliggende beleggingen in relatie tot de verplichtingen van het fonds. Beleggen in risicovollere producten wordt bewust gedaan in de veronderstelling dat daar een hoger 27 rendement tegenover staat. De strategische mix volgt uit een ALM-studie, die minimaal één keer in de drie jaar wordt uitgevoerd. De nadere tactische invulling vindt plaats in het jaarlijkse beleggingsplan, dat vervolgens gedurende het jaar continu wordt gemonitord. In de rapportages van de vermogensbeheerders wordt onder andere inzicht gegeven in bandbreedtes, transacties, rendementen, attributies en regio- en sectorverdelingen. Als maatstaf voor algemeen marktrisico (systeemrisico) is de Systemic Stress Indicator (SSI) geïntroduceerd. De SSI vertegenwoordigt het niveau van systeemrisico en wordt weergegeven door middel van een score. De score is ten opzichte van het historisch verloop waarbij 0 historisch laag is en 100 de hoogste score op basis van de meetperiode. Op basis van historische crises periodes heeft het fonds een limiet van 80 gesteld die bij overschrijding leidt tot een waarschuwingssignaal in de risicorapportage. Daarnaast is de Momentum Indicator (MI) geïntroduceerd. Deze indicator geeft de verhoging aan van de SSI in combinatie met de snelheid daarvan. Dit geeft belangrijke informatie over (de kracht) van een trend in de markt. Op basis van historische data is een niveau van 15 vastgesteld als niveau waarbij gedurende een korte periode (<1 maand) krachtige stijgingen van de SSI hebben plaatsgevonden. Stress scenario’s laten de directe impact zien van specifieke (historische) markt­ bewegingen op de nominale dekkingsgraad, zonder een bewering te doen over de kans waarmee dit scenario optreedt. In 2015 is het risicobeleid op dit onderdeel gekoppeld aan één specifiek scenario: een directe rentedaling van 100 basispunten in combinatie met 30% daling van zakelijke waarden. Ter indicatie: Dit scenario komt grofweg overeen met een stress scenario zoals het omvallen van Lehman Brothers of de Rusland crisis. De dekkingsgraad die in dit scenario resulteert dient boven het door het pensioenfonds gedefinieerde kritische dekkingsgraadniveau te liggen. De kritische dekkingsgraad is de minimale dekkings­ graad die nodig is om zonder kortingsmaatregelen binnen de gestelde termijn te herstellen naar de vereiste dekkingsgraad. Impactanalyses belangrijkste risico’s In onderstaande tabel wordt de gevoeligheid van de dekkingsgraad getoond voor de waardeveranderingen van de aandelen en voor verschuivingen van de rente. De tabel toont de gevolgen van een schok over een periode van één jaar vanaf ultimo 2015. Bijvoorbeeld bij een daling van de aandelen van 10% en een stijging van de rente met 1% over een periode van een jaar komt de dekkingsgraad uit op 100%. De in het midden van de tabel getoonde dekkingsgraad (98%) kan afwijken van de dekkings­graad ultimo 2015, aangezien de gebruikte rekenrente (de ultimate forward rate) bij onveranderde marktomstandigheden toch wijzigt over een periode van één jaar. Impact aandelen- en renteschok De 2 scenarios op basis waarvan bovenstaande tabel is gebaseerd zijn de volgende (niet paralelle) rentedaling en rentestijging. -50% -30% -10% 0% 10% 30% 50% 1,50% 78 90 103 110 116 129 141 1,00% 76 88 100 105 111 123 134 0,50% 75 85 96 101 107 117 128 0% 73 83 93 98 102 112 122 -0,50% 72 81 90 94 98 107 116 -1,00% 71 79 87 91 95 103 110 -1,50% 70 77 84 88 91 98 105 In onderstaande tabel wordt de impact weergegeven op de dekkingsgraad van niet paralelle renteschokken per einde 2015. Rentedaling Huidige curve Rentestijging 3.00% 2.00% 1.00% Rente Rente Zakelijke waarden 0.00% -1.00% Impact niet-paralelle renteschok VRW 400.000.000 Rente-hedge Verplichtingen 91,4 104,1 200.000.000 -3.00% 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 2055 2060 2065 Kredietrisico Het kredietrisico is het risico dat een tegenpartij contractuele of andere overeen­ gekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt, al dan niet als gevolg van het aan beperkingen onderhevig zijn van buitenlandse betalingen. 0 P&L -2.00% -200.000.000 -400.000.000 Dit risico is nader onderverdeeld in default probability, concentratie en correlatie en loss given default. -600.000.000 Rentedaling Rentestijging Het inherent risico wordt door het bestuur als hoog ingeschat. De overall risico­ tolerantie met betrekking tot kredietrisico is beperkt. Beheersmaatregelen zien op het reduceren van zowel de kans als de impact van het risico. Het fonds let scherp op kredietwaardigheid en liquiditeit. Belangrijke aandachtspunten betreffen hierbij de door het fonds gehanteerde derivatenconstructies in het kader van de afdekking van het rente- en valutarisico. In de rapportages van de vermogens­ beheerders wordt onder andere inzicht gegeven in ratings, concentraties, collateral en tegenpartijen. Kredietrisico wordt in de risicorapportage inzichtelijk gemaakt aan de hand van de ratingverdeling en ontwikkeling van de risico¬opslag versus de swaprente (de creditspread). Het pensioenfonds heeft bandbreedtes voor de credit spreads gedefinieerd die gebruikt worden bij de beheersing van het kredietrisico. 28 In 2015 heeft het pensioenfonds bandbreedtes voor de credit spreads gedefinieerd die gebruikt worden bij de beheersing van het kredietrisico. De bandbreedte is gebaseerd op de historische spreadontwikkeling waarbij de limieten zijn vastgesteld op de 20% hoogste en 20% laagste waarnemingen. Zowel een hoge spread (toenemende kans op defaults en illiquiditeit) als een lage spread (laag rendement en mogelijk onderschatting van het werkelijke kredietrisico) zijn onwenselijk. engagement zijn belangrijke instrumenten voor het fonds in de beheersing van het omgevingsrisico. Tevens bewaakt het fonds haar onafhankelijkheid bij beleids­beslissingen en ziet erop toe dat deze beleidsbeslissingen vrij van belangenverstrengeling worden genomen. Het fonds beschikt over een transparantiedocument, een uitsluitingsbeleid en een beleid verantwoord beleggen en legt onder andere op de website verantwoording af over corporate governance en stembeleid. Verzekeringstechnisch risico Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat uitkeringen (nu dan wel in de toekomst) niet gefinancierd kunnen worden vanuit premie- en/of beleggings­ inkomsten als gevolg van onjuiste en/of onvolledige (technische) aannames en grondslagen. Het fonds heeft zich de afgelopen jaren georiënteerd op samenwerking met BPF Detailhandel. In 2015 heeft het fonds besloten om zich de komende jaren te richten op autonome voortgang. Dit risico is nader onderverdeeld in sterfte/langleven en arbeidsongeschiktheid. Het inherent risico wordt door het bestuur als aanzienlijk ingeschat. De overall risicotolerantie met betrekking tot verzekeringstechnisch risico is beperkt. Beheersmaatregelen zien op het reduceren van zowel de kans als de impact van het risico. De belangrijkste risico’s voor het fonds zijn de levensverwachting en arbeids­ ongeschiktheid. Het verzekeringstechnisch risico wordt bewaakt aan de hand van de jaarlijkse actuariële analyses van het fonds en landelijke publicaties inzake levens­ verwachting en arbeidsongeschiktheid. Het fonds houdt een IBNR-voorziening aan. PF Wonen maakt in 2015 gebruik van de meest recente overlevingstafel zoals gebuliceerd door het Actuarieel Genootschap, te weten de Prognosetafel AG 2014. Omgevingsrisico Het omgevingsrisico is het risico als gevolg van buiten het pensioenfonds komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. Dit risico is nader onderverdeeld in concurrentie, afhankelijkheid, reputatie en ondernemingsklimaat. Het inherent risico wordt door het bestuur als aanzienlijk ingeschat. De overall risico­ tolerantie met betrekking tot omgevingsrisico is beperkt. Beheersmaatregelen zien op het reduceren van zowel de kans als de impact van het risico. Dit risico is voor het fonds zelf het minst direct te beïnvloeden. Om die reden volgt het fonds ontwikkelingen in de nabije omgeving van het fonds op de voet. Dit betreft met name ontwikkelingen bij aangesloten werkgevers, media-aandacht voor pensioen in algemene zin en media-aandacht voor het fonds in het bijzonder. Communicatie en 29 Operationeel risico Het operationeel risico is het risico dat samenhangt met ondoelmatige of onvoldoende doeltreffende procesinrichting of procesuitvoering. Dit risico is nader onderverdeeld in (pre)acceptatie/transactie, informatie, kosten, personeel en fraudegevoeligheid. Het inherent risico wordt door het bestuur als aanzienlijk ingeschat. De overall risicotolerantie met betrekking tot operationeel risico is beperkt. Beheersmaatregelen zien op het reduceren van zowel de kans als de impact van het risico. Het bestuur stelt hoge kwaliteitseisen op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles, kwaliteit geautomatiseerde systemen, enzovoorts van zowel het pensioenfonds als de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn. De belangrijkste onderdelen van operationeel risico, die de bestuursorganen betreft zijn informatie (ter ondersteuning van adequate managementbeslissingen), kosten en geschiktheid (kennis, ervaring, competenties en gedrag). Het bestuur heeft uit haar midden diverse adviescommissies ingesteld. Verantwoording over het gevoerde beleid wordt afgelegd aan het verantwoordingsorgaan. Het fonds werkt met een begroting en rapportages over de realisaties per kwartaal. Het fonds beschikt over een geschiktheids­ plan inclusief opleidingsplan. Jaarlijks evalueert het bestuur het eigen functioneren. De kwaliteitseisen met betrekking tot de organisaties, waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed, vallen onder uitbestedingsrisico. Het fonds beschikt over een uitbestedingsbeleid, waarin het proces rondom nieuwe en bestaande uitbestedingen is vastgelegd alsmede de eisen die daarbij aan een uitvoerder worden gesteld. Uitbestedingsrisico Het uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel, worden geschaad. Dit risico is per externe uitvoerder nader onderverdeeld in continuïteit bedrijfsvoering, integriteit en kwaliteit dienstverlening. Het inherent risico wordt door het bestuur als aanzienlijk ingeschat. De overall risicotolerantie met betrekking tot uitbestedingsrisico is beperkt. Beheersmaatregelen zien vooral op het reduceren van de impact van het risico. Het uitbestedingsrisico vormt een zeer belangrijk aandachtsgebied voor het fonds. Zowel het pensioenbeheer als het vermogensbeheer is uitbesteed. Dit risico vormt als het ware de keerzijde van met name het operationeel risico en het integriteitsrisico van het fonds. Het fonds verwacht van de externe uitvoerders een minimaal aan dat van het pensioenfonds gelijkwaardig niveau van beheersing van integriteitsrisico’s. Het fonds beheerst operationele risico’s zoveel mogelijk door eisen te stellen aan zijn dienst­ verleners. Daarbij kan worden gedacht aan regels aangaande de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de door de externe dienstverleners te leveren werkzaamheden en van de bij deze dienstverleners werkzame personen. Het fonds laat zich regelmatig informeren over de wijze waarop de externe uitvoerders deze risico’s beheersen. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van diverse maand-, kwartaal- en/of jaarrapportages van de externe uitvoerders, zoals DVO/SLA-rapportages, beleggingsrapportages, rapportages niet-financiële risico’s en ISAE 3402. Daarnaast voert het fonds jaarlijks evaluatiegesprekken met de externe uitvoerders. In 2015 heeft het bestuur besloten tot een nieuw contract met Syntrus Achmea Pensioenbeheer voor de periode van 2015 tot en met 2017. Ook is een nieuwe contract afgesloten met Achmea Investment Management. IT-risico Het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet continu of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door IT. Dit risico is nader onderverdeeld in strategie en beleid, beveiliging, beheersbaarheid en continuïteit. Het inherent risico wordt door het bestuur als hoog ingeschat. De overall risico­ tolerantie met betrekking tot IT-risico is ook hoog. Beheersmaatregelen zien op het reduceren van de kans van het risico. Door de volledige uitbesteding van het pensioen- en vermogensbeheer beschikt het fonds niet over een eigen IT-infrastructuur. Voor het fonds zelf beperkt dit risico zich tot de hardware en software die leden van het bestuur en van de bestuursorganen gebruiken voor het uitoefenen van hun functie. Het fonds verwacht van deze leden dat de IT-middelen, die zij voor het uitoefenen van hun functie gebruiken, voldoen aan de normen die vandaag de dag aan de beheersbaarheid, continuïteit en beveiliging van IT worden gesteld. Ten aanzien van de IT-omgeving van de externe uitvoerders steunt het fonds op de beheersmaatregelen van de diverse dienstverleners. In 2016 zal het fonds het IT beleid verder vormgeven. 30 Integriteitrisico Het integriteitsrisico is het risico dat de integriteit van het pensioenfonds dan wel het financiële stelsel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van het pensioenfonds in het kader van wet- en regelgeving en maatschappelijke en door het pensioenfonds opgestelde normen. Dit risico is nader onderverdeeld in benadeling derden, voorwetenschap en onoorbaar handelen. Het inherent risico wordt door het bestuur als beperkt ingeschat. De overall risico­ tolerantie met betrekking tot integriteitrisico is laag. Beheersmaatregelen zien op het reduceren van zowel de kans als de impact van het risico. Integer handelen is binnen het fonds verankerd in de totale compliancestructuur. Alle betrokkenen bij het fonds, zowel intern als extern, worden geacht te voldoen aan het geheel van interne en externe wet- en regelgeving, dat op het fonds van toepassing is. Bij bestuursbesluiten wordt altijd in ogenschouw genomen of er voldoende rekening is gehouden met evenwichtige belangenbehartiging en of er sprake is van mogelijke integriteitsissues. Het fonds beschikt onder andere over een gedragscode, een incidenten- en klokkenluidersregeling, een klachten- en geschillenprocedure en een onafhankelijke geschillencommissie. De bij de gedragscode behorende nalevings­ verklaring wordt jaarlijks door de bestuursleden ondertekend. Tevens inventariseert het fonds jaarlijks de (neven)functies. In 2015 heeft het fonds een uitgebreide integriteitrisicoanalyse uitgevoerd. Juridisch risico Het juridisch risico is het risico samenhangend met (veranderingen in en naleving van) wet- en regelgeving, het mogelijk bedreigd worden van de rechtspositie, met inbegrip van de mogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of niet correct gedocumenteerd zijn. Dit risico is nader onderverdeeld in wet- en regelgeving, naleving, aansprakelijkheid en afdwingbaarheid contracten. Het inherent risico wordt door het bestuur als aanzienlijk ingeschat. De overall risicotolerantie met betrekking tot juridisch risico is beperkt. Beheersmaatregelen zien vooral op het reduceren van de impact van het risico. Het fonds maakt bij de opstelling van alle voor het fonds relevante juridische documenten gebruik van de diensten van daarin gespecialiseerde partijen. Veranderingen in wet- en regelgeving, op terreinen die direct dan wel indirect pensioenen raken, worden besproken en waar nodig wordt actie ondernomen. Het bestuur blijft op de hoogte van wijzigingen in wet- en regelgeving door het volgen van seminars en opleidingen en het lezen van vakliteratuur en nieuwsbrieven van gerenommeerde organisaties. Voor de bestuursleden is een bestuurders­ aansprakelijkheidsverzekering afgesloten. In 2015 heeft het fonds wijzigingen doorgevoerd in het pensioenreglement, uitvoeringsreglement en de statuten als gevolg van de invoering van het nFTK. 3.8 Beleggingen 3.8.1 Gevoerd beleid en resultaat Implementatie nieuw strategisch beleggingsbeleid Afgelopen jaar heeft het pensioenfonds een ALM-studie en portefeuilleconstructie laten uitvoeren met als doel om de beleidsopties te verkennen om het risicoprofiel aan te passen en daarmee het rendementsperspectief te verbeteren. Hierbij is ook de impact van de nieuwe UFR op de renteafdekking inzichtelijk gemaakt (zie hieronder). Op basis van de uitkomsten is besloten tot een verlaging van de rentehedge welke per 1 november 2015 is doorgevoerd. Ook is besloten tot een 10% hogere allocatie naar zakelijke waarden ten koste van vastrentende waarden welke gefaseerd wordt geïmplementeerd. De eerste stap is gezet door middel van een 5% verhoging van de aandelenallocatie. Door het verhogen van het risicoprofiel wordt bereikt dat de strategische portefeuille een hoger verwacht rendement heeft van gemiddeld 6% over de komende vijf jaar, dit was zonder de bovengenoemde aanpassingen ongeveer 4,5%. De verhoging van het risico heeft er ook toe geleid, dat de bandbreedte waarbinnen de tracking error van het rendement op de beleggingen ten opzichte van de verplichtingen zich mag bewegen verruimd is (zie ook de Risicoparagraaf vermogensbeheer hierna). Invulling aandelenportefeuille Het pensioenfonds heeft op basis van uitgebreid onderzoek besloten tot een wereld­ wijde inrichting van de aandelenportefeuille op basis van factorpremies. Er is vastgesteld dat het combineren van factorpremies leidt tot een betere rendementrisicoverhouding dan die van een brede marktindex. Liquiditeitsrisico Binnen de portefeuilleconstructie is ook onderzoek gedaan naar de oplossings­ richtingen voor verdere beheersing van het liquiditeitsrisico. Op basis hiervan is binnen vastrentende waarden de categorie niet-staatobligaties relatief meer afgebouwd dan staatsobligaties, van een verhouding staat/niet-staat van 50/50 naar 60/40. Ook is besloten om indexleningen niet op te bouwen en de allocatie in staatsleningen te laten. Het liquiditeitsrisico is verder verlaagd door de waarde van de renteswaps eerder te rebalancen door de maximaal toegestane swapwaarde te verlagen van 10% naar 5% van het totaal beheerde vermogen. Hierdoor daalt het benodigd onderpand. 31 Manager evaluatie Emerging Markets Debt Local Currency (EMD LC) Er heeft een evaluatie plaatsgevonden van Stone Harbor. Daarnaast is een analyse gedaan naar managerspreiding binnen de beleggingscategorie EMD LC. Aangezien Stone Harbor op het gebied van EMD LC nog steeds een toonaangevende manager wordt geacht met een ervaren en breed team is besloten om de manager in de portefeuille te handhaven ondanks wisselende resultaten. Met als doel een stabielere relatieve performance van EMD LC is Investec geselecteerd als additionele vermogens­ beheerder met als een van de belangrijke eigenschappen dat deze complementair is aan de huidige manager Stone Harbor. Private Equity en Infrastructuur Afgelopen jaar is het beleggingsbeleid van Private Equity en Infrastructuur verder uitgewerkt en aangescherpt. Door middel van een asset class studie is onderzoek gedaan naar de gewenste beleggingsstrategie waarbij gekeken is naar de gewenste mate van leverage, spreiding over vintage jaren, regio’s, stijlen en over fondsen en/of managers. Vervolgens is deze strategie door middel van een portefeuilleplan verder geconcretiseerd. In dit portefeuilleplan is tevens gekeken naar de meest optimale cashflow planning voor de komende jaren. MKB Impulsfonds In 2015 heeft het pensioenfonds zich gecommitteerd om € 8 miljoen te investeren in het MKB Impulsfonds. Het MKB Impulsfonds ondersteunt MKB ondernemers die willen groeien, extra werkkapitaal nodig hebben of op zoek zijn naar een herfinanciering. Daarmee vult het een gat in de markt van traditionele kredietverstrekkers en nieuwere, alternatieve financieringsvormen. De eerste afroep van circa € 1 miljoen heeft eind 2015 plaatsgevonden. UFR 2015 Op 15 juli 2015 heeft Toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB) de door de Commissie Ultimate Forward Rate (UFR) voorgestelde UFR-methode (UFR2015) ingevoerd. De UFR gaat door de invoering van deze methodiek naar het voort­ schrijdend gemiddelde van de lange rente over de afgelopen tien jaar. Hierdoor stijgt de rentegevoeligheid van de verplichtingen en hiermee daalt het afdekkingspercentage onder de nieuwe UFR. Het pensioenfonds heeft het renteafdekkingsbeleid opnieuw vastgesteld op basis van deze nieuwe waarderingsmethodiek voor de verplichtingen. Portefeuillewaarde De waarde van de portefeuille en de verdeling van het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën aan het einde van het jaar ten opzichte van de situatie aan het begin van het jaar wordt weergegeven in onderstaande tabel: (x € 1.000) Bedrag Percentage 2015 Normportefeuille 2014 Aandelen 803.970 27,1 24,5 621.299 24,6 Vastrentende waarden 1.602.362 54,0 54,0 1.457.170 57,6 Overige beleggingen 218.073 7,4 8,0 137.962 5,5 Bedrag Percentage Vastgoed 335.753 11,3 13,0 309.138 12,2 Liquide middelen 6.239 0,2 0,5 2.928 0,1 100% 100% 2.528.497 100% Totaal 2.966.397 Waarde rente overlay -94.044 412.169 Waarde valuta afdekking - - Totaal inclusief portefeuilles ter afdekking valutarisico 2.872.353 2.940.666 Van het totale vermogen wordt ongeveer 29% (ruim € 825 miljoen) belegd in Nederland. Rendementen Onderstaande tabel geeft de performance weer uitgesplitst naar de verschillende categorieën waarin voor het pensioenfonds wordt belegd: 2015 Portefeuille (in %) 2015 Benchmark 2014 Portefeuille 2014 Benchmark Aandelen 4,8 5,9 13,6 13,0 Vastrentende waarden 0 -0,5 9,5 9,1 Overige beleggingen -19,8 -22,3 -19,6 -19,4 Vastgoed 6,6 8,4 3,0 4,4 Liquide middelen 1,3 -0,1 1,6 0,1 Totaal 0,2 0,3 7,5 7,3 Totaal Inclusief hedgeportefeuilles -2,7 31,3 Afdekking renterisico Het pensioenfonds beheerst het renterisico door te beleggen in vastrentende waarden en renteswaps. Per 1 november 2015 heeft het pensioenfonds de renteafdekking verlaagd van 90% naar 60% afdekking op basis van de UFR-rekenrente. Halverwege juli introduceerde DNB een nieuwe Ultimate Forward Rate (UFR) methodiek. Hierdoor daalde de UFR op dat moment naar 3,3%, met als gevolg dat de dekkingsgraad daalde. 32 De 30-jaars swaprente begon 2015 met een stand van 1,46% om vervolgens halverwege april naar de laagste rentestand ooit van 0,72% te dalen. Uiteindelijk werd 2015 afgesloten op een stand van 1,61%. Door de rentestijging over 2015 was de bijdrage van de rentehedge negatief. Afdekking valutarisico Het pensioenfonds belegt in verschillende beleggingen die in buitenlandse valuta’s genoteerd zijn. De belangrijkste buitenlandse valuta’s waarin belegd wordt, zijn: de Amerikaanse dollar, het Britse pond, de Zwitserse franc en de Japanse yen. Het valuta­ risico van deze valuta’s wordt voor aandelen voor 75% afgedekt naar de euro. Voor de beleggingscategorieën global high yield, infrastructuur en obligaties in opkomende landen in harde valuta wordt het valutarisico volledig afgedekt. Gedurende 2015 verzwakte de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar, Britse pond en Japanse Yen. De valuta afdekking droeg per saldo negatief bij aan het resultaat van de portefeuille. De negatieve bijdrage van de valuta afdekking werd vooral gedreven door de ontwikkeling van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar, aangezien dit de grootste af te dekken valutapositie is. Dynamische Asset Allocatie (DAA) Ook in 2015 heeft het pensioenfonds een Dynamische Asset Allocatie beleid gevoerd. De doelstelling van dit DAA-beleid is het verbeteren van het rendement-/risicoprofiel van de (statische) strategische asset allocatie door in te spelen op kansen en risico’s. Gedurende 2015 kende de portefeuille een overweging van aandelen ten koste van Europese staatsobligaties. Vanwege de aantrekkelijke waardering bestond deze overweging grotendeels uit aandelen opkomende markten en daarnaast ook aandelen Europa. Aandelen profiteerden van het aanhoudend ruime monetaire beleid van de Fed, de aankondigingen van verruimende beleidsmaatregelen van de ECB en de langzaam verder verbeterende macro-economische omgeving. Ook staatsobligaties profiteerden van de verder gedaalde kapitaalmarktrentes in de eurozone als gevolg van het ruime monetaire beleid, maar ook als gevolg van de lage inflatie in de eurozone. Per saldo heeft het gevoerde DAA beleid in 2015 positief bijgedragen aan het resultaat van het pensioenfonds. Vastrentende waarden Staatobligaties, bedrijfsobligaties en hypotheken De Europese rentes werd in 2015 voornamelijk gedreven door het monetair beleid van de ECB, onzekerheden over de mondiale economie en de eerste renteverhoging sinds jaren door de Amerikaanse Centrale bank. De Duitse 10-jarige rente liet een kleine stijging van 9 basispunten zien tot een niveau van 0,63%. De Italiaanse 10-jarige rente daalde daarentegen van 1,89% naar 1,60%. Per saldo behaalde de portefeuille staatsobligaties een klein positief rendement in 2015. Ook de beleggingen in bedrijfsobligaties leverden een licht positieve bijdrage op over 2015, het inkomen van de risicopremie voor bedrijfsobligaties hielp hierbij. Het rendement op hypotheken was positief gedurende 2015, geholpen door een flinke outperformance. Het resultaat van deze subcategorie heeft licht positief bijgedragen aan het resultaat. Per saldo was ook het relatieve resultaat van deze subcategorie positief, vooral dankzij de goed relatieve performance van hypotheken. High Yield Het afgelopen jaar was één van de slechtste jaren ooit voor de beleggingscategorie Global High Yield. Dit kwam door een slechte tweede helft van het jaar, die werd gekenmerkt door de afname van de risicohouding van beleggers in het algemeen, maar vooral door de daling van de olieprijs. De zwaar getroffen energiesector is vooral stevig vertegenwoordigd in de Amerikaanse index, die ongeveer 80% van de benchmark uitmaakt. Ook de sterke stijging van de Amerikaanse dollarkoers drukte het sentiment in de Verenigde Staten. Europese High Yield obligaties presteerden beter en wisten het jaar gemiddeld wel met een positief rendement af te sluiten. Per saldo had deze categorie een negatieve bijdrage aan het resultaat, ondanks de flinke outperformance. Emerging Markets Debt Opkomende markten hadden het per saldo lastig in 2015. Diverse landen, waaronder China, hadden last van een economische groeivertraging. Vooral de sterke daling van de grondstoffenprijzen en de stijging van de waarde van de Amerikaanse dollar speelden opkomende markten parten. Zo liet schuldpapier in lokale valuta (EMD LC) negatieve rendementen zien wat nagenoeg geheel toe te schrijven is aan de daling van valuta’s ten opzichte van de Euro. In de EMD LC index hebben landen als Brazilië, Zuid-Afrika en Turkije, waarvan de valuta’s fors onder druk stonden, een relatief groot gewicht. Obligaties opkomende markten in harde valuta (EMD HC) noteerden over 2015 nog wel een heel licht positief rendement. Van deze beleggingen is het valutarisico afgedekt naar Euro. Per saldo heeft de vastrentende waarden portefeuille met een rendement van 0,0% versus een benchmarkrendement van -0,5% een outperformance van 0,5% behaald. Aandelen 2015 begon sterk. De positieve trend op de aandelenbeurzen van 2014 werd tot en met april voortgezet. De resultaten van de wereldwijde aandelenbeurs inclusief opkomende markten wordt gemeten door MSCI. De ‘MSCI All Country World Index IMI’ noteerde medio april ca. 20% hoger gemeten in euro dan eind 2014. De stijging kwam vooral door de Europese centrale bank (ECB), omdat er al geruime tijd werd gesproken over een ongekend omvangrijk programma van monetaire verruiming. Dit programma werd uiteindelijk in maart 2015 opgestart, waarbij de ECB maandelijks voor ongeveer 60 miljard euro de Europese economie voor minimaal 18 maanden zou gaan stimuleren. Vanaf dat moment stonden de aandelenmarkten onder druk en aan het wereldwijde economische groeipad werd sterk getwijfeld. De opgelopen koers/winst verhoudingen kwamen daarmee onder druk te staan zowel in ontwikkelde markten als in opkomende markten met China voorop. 33 In december 2015 van het jaar veranderde het beleid van centrale banken. De Japanse centrale bank handhaafde haar monetaire beleid, terwijl de markt juist een extra stimuleringsmaatregel verwachtte. Dit was ook het geval in Europa. De Amerikaanse centrale bank (FED) verhoogde in deze maand voor het eerst in jaren de rente. Veel beleggers hadden dit al verwacht en het beleid hierop aangepast. Hoewel de verhoging van het rentetarief positief kon worden uitgelegd, bracht de verhoging juist de nodige onrust en onzekerheid over de ingeslagen weg. Als gevolg hiervan kwamen de aandelenbeurzen gedurende december verder onder druk te staan. De aandelenportefeuille van het pensioenfonds is in 2015 met 4,8% gestegen. De benchmark steeg met 5,9%. De portefeuille bleef hiermee achter bij de benchmark. Met name bleven aandelen Europa achter bij de benchmark door de underperformance van de High Conviction aandelen. Met ingang van het eerste kwartaal wordt hierin niet meer belegd, het pensioenfonds heeft in 2015 besloten over te gaan tot een wereldwijde inrichting van de aandelenportefeuille op basis van factorpremies. Alternatieve beleggingen De portefeuille alternatieve beleggingen bestond in 2015 uit: Private equity De private equity markt kende gedurende 2015 twee gezichten. Enerzijds werd de markt positief beïnvloed door de krachtige fusie- en overnamemarkt. Anderzijds was er het negatieve effect van hoge waarderingen in de markt die een demper zette op de aankopen. Vooral bestaande bedrijven waren zeer actief met uitbreiding van hun marktaandeel. Dit leverde voor de private equity fondsen een grote vraag op naar ondernemingen in hun portefeuilles. Door de hoge waarderingen in de markt resulteerde dit in goede verkoop­ prijzen en hoge rendementen bij verkoop van posities. De uitkeringen van deze opbrengsten bezorgden de investeerders een grote stroom geld, maar ook een dalende waarde van hun portefeuilles. De beleggingen in de portefeuille behaalden over 2015 een positief rendement van 19,4%. Dit blijft iets achter bij de verwachting. Een belangrijke oorzaak hiervan is de opbouw van de portefeuille. De rendementen op langere termijn zijn goed. Een belangrijk deel van de portefeuille zit in de verkoopfase. De opbrengsten uit verkopen waren in het afgelopen jaar in lijn met de markt sterk positief. Infrastructuur De vraag naar nieuwe infrastructuur blijft hoog. Dit geldt voor zowel de economische infrastructuur als bij de sociale infrastructuur. De vraag naar nieuwe scholen, nieuwe ziekenhuizen en andere sociale gebouwen is hoog. De mogelijkheden om deze te laten bouwen zijn beperkt. Vandaar de toename in samenwerking tussen infrastructuur­ fondsen en overheden. Ook bij de economische infrastructuur zoals wegen, spoor­ wegen, luchthavens, havens, energie- en watervoorziening was sprake van een toenemende vraag, vooral binnen hernieuwbare energie en wind- en zonenergie­ parken. De omschakeling van kolen gestookte centrales naar gas gestookte centrales dreef de investeringen naar gaspijpleidingen op. De fondsen in portefeuille zitten in hun ‘volwassen’ fase. De beheerders zijn daarom actief naar het verkopen van belangen aan het kijken. De rendementen over 2015 waren over de gehele lijn bijzonder sterk en in lijn met de positieve ontwikkelingen op de infrastructuurmarkt. Het infrastructuur­ fonds behaalde in 2015 een rendement van 14% op zijn infrastructuurbeleggingen. De benchmark behaalde een rendement van 2,6%. Grondstoffen Beleggingen in grondstoffen (commodities) zijn investeringen in natuurlijke materialen die gebruikt worden in productieprocessen (olie en metalen bijvoorbeeld). De markt van grondstofbeleggingen liet in 2015 een wisselend beeld zien. Het eerste halfjaar was vrij stabiel, maar in de tweede helft was er sprake van een sterke daling. Deze werd veroorzaakt door de tegenvallende economische cijfers uit China in combinatie met de sterke stijging van het aanbod van een aantal commodities. In de oliesector was sprake van een prijsval van meer dan 35%. De energiesector verloor in 2015 in totaal meer dan 40%. De productie van Amerikaanse schalieolie bleek sterker dan verwacht, waardoor het aanbod aanzienlijk groter was dan de vraag. De voorraden stegen hierdoor tot recordhoogtes. Tegelijkertijd werden OPEC-landen geconfronteerd met begrotingstekorten als gevolg van hun afhankelijkheid van olie-export en de huidige lagere prijzen. De enige manier om deze begrotingstekorten te dichten was voor OPEC landen het exporteren van nog meer olie, ondanks de lagere prijsniveaus. Aan het einde van het jaar is het productieplafond min of meer losgelaten, om de terugkeer van Iran en in zekere mate ook Irak op de wereldwijde oliemarkt te kunnen faciliteren. Door de continuering van tegenvallende economische cijfers uit voornamelijk China, is de vraag naar metalen gedaald. Metalen worden veelal gewonnen in opkomende landen zoals Chili. De valuta van deze landen zijn ten opzichte van de Amerikaanse dollar minder waard geworden. Hierdoor is ondanks de lagere vraag en de lager prijs, de productie niet afgenomen. De grondstoffen portefeuille daalde in 2015 (in Euro’s) met 33,2%. De actieve strategie wist de benchmark te verslaan met 0,5%. hypotheekrente hadden een positief effect op de vraag naar koopwoningen. Daarnaast is er door de beperkte ontwikkeling van woningen in de afgelopen jaren krapte op de woningmarkt ontstaan. Dit heeft ook een positief effect op de ontwikkelingen van beleggershuurwoningenmarkt. De huren stegen en de bezettingsgraad van huurwoningen is hoog. Winkels In 2015 liet de winkelmarkt tekenen van herstel zien. De waarde van winkels op A-locaties is relatief stabiel. Op B en C-locaties staan de huren en de waarde van de winkels onder druk. Ook de leegstand neemt in dit segment toe. Door het toegenomen consumentenvertrouwen stijgt de omzet in veel sectoren wel binnen de winkelmarkt. Door de hoge kwaliteit van institutionele winkelportefeuilles zijn de afwaarderingen in 2015 zeer beperkt gebleven en werden door de huurinkomsten positieve rendementen behaald. Kantoren Ook in de kantorensector is er sprake van een tweedeling. De structurele overcapaciteit zorgt voor aanhoudende druk op de kantorenmarkt. Daarnaast zijn er ook segmenten in de markt waar weinig leegstand is en de waarden van kantoren stijgen. Een voorbeeld hiervan is de Zuid-as in Amsterdam waar de waarde van kantoren in 2015 sterk steeg. De vastgoedportefeuille presteerde met 6,6% slechter dan de ROZ/IPD benchmark (8,4%). De underperformance werd veroorzaakt door de portefeuilles van winkels en woningen, deze behaalden een lager rendement dan de benchmark. 3.8.2 Verantwoord beleggen en corporate governance Hierna wordt aangeven wat in 2015 de situatie per sector was: Verantwoord beleggen Uitgangspunten Het pensioenfonds past sinds 2008 een verantwoord beleggen beleid toe. De principes van de Global Compact van de Verenigde Naties dienen hierbij als uitgangspunt. Deze tien principes zijn gerelateerd aan de thema’s mensenrechten, arbeidsnormen, milieu en anti-corruptie en vinden hun oorsprong in internationaal breed geaccepteerde verdragen zoals de Universele Verklaring inzake de Rechten van de Mens en de conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie. Het pensioenfonds brengt aan de hand van onderstaande instrumenten het verantwoord beleggen beleid in praktijk: •• uitsluiten van controversiële wapens; •• engagement, aangaan van dialoog met ondernemingen; •• corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen. Woningen De koopwoningenmarkt zette in 2015 de positieve trend voort. Er werden veel meer woningen verkocht dan in voorgaande jaren. Ook de waarde van koopwoningen steeg sterk, vooral in de Randstad. Het toegenomen consumentenvertrouwen en de lage Uitsluiten van controversiële wapens Het pensioenfonds voert een uitsluitingsbeleid ten aanzien van producenten van controversiële wapens. Op voorhand wenst het pensioenfonds niet te beleggen in ondernemingen die kernwapens, chemische wapens, biologische wapens, De portefeuille met alternatieve beleggingen van het pensioenfonds is in 2015 met 19,8% gedaald. De benchmark daalde met 22,3%. De portefeuille bleef hiermee voor bij de benchmark. Vastgoed Het herstel van de Nederlandse vastgoedmarkt zette in 2015 door. De belangstelling van buitenlandse beleggers voor Nederlands vastgoed bleef onverminderd hoog. Zowel in de sectoren woningen, winkels als kantoren werden grote portefeuille aankopen door buitenlandse beleggers gedaan. Dit droeg bij aan het herstel van de Nederlandse vastgoedmarkt. 34 antipersoonsmijnen of clustermunitie produceren en/of distribueren. Omdat het pensioenfonds deels via (passief beheerde) aandelenfondsen belegt kan het beleid niet voor de gehele portefeuille in praktijk gebracht worden. De actief beheerde aandelenen vastrentende waarden portefeuilles van het pensioenfonds evenals de beleggingen in een geldmarkt fonds worden in overeenstemming met het uitsluitingsbeleid beheerd. Engagement, aangaan van dialoog met ondernemingen Aan de hand van thema’s voert het pensioenfonds de dialoog met ondernemingen. Het doel van de dialoog is ondernemingen aan te sporen tot beter maatschappelijk gedrag evenals het beschermen van aandeelhouderswaarde. In 2015 zijn nieuwe dialogen gestart rond de engagementthema’s “Milieu uitdagingen voor Europese elektriciteits­ bedrijven” en “ESG risico’s en kansen in de biofarmaceutische industrie”. Het engagement­thema “Duurzaam ketenbeheer Soja” is in 2015 afgerond. Voortgang alsook een inhoudelijke toelichting op de diverse engagementthema’s wordt halfjaarlijks gegeven in het verslag Verantwoord Beleggen. Dit verslag kunt u vinden op de website van het pensioenfonds. Corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen Het pensioenfonds belegt wereldwijd in ontwikkelde markten via een actief beheerd aandelenfonds. Op dit fonds is een stembeleid van toepassing dat overeenkomt met het beleid van het pensioenfonds. Het stembeleid wordt uitgevoerd door Achmea Investment Management via een online stemplatform. Op deze wijze kan er wereldwijd gestemd worden op aandeelhoudersvergaderingen van alle bedrijven waarin wordt belegd. Achmea Investment Management maakt bij het uitoefenen van het stemrecht mede gebruik van de stemanalyses en stemadviezen van Institutional Shareholder Services (ISS). Hierbij wordt rekening gehouden met internationaal geaccepteerde corporate governance codes zoals die van de OESO en het International Corporate Governance Netwerk (ICGN). Daarnaast wordt voor iedere afzonderlijke markt rekening gehouden met lokale wet- en regelgeving en van toepassing zijnde corporate governance codes. Verantwoording stemactiviteiten Het pensioenfonds stemde in 2015 op 363 aandeelhoudersvergaderingen, waarbij 4.566 agendapunten de revue passeerden. In 2015 werd op circa 9% van alle agendapunten tegen het management gestemd. Ook dit jaar ging het hier vooral om de benoeming van bestuurders van ondernemingen (niet onafhankelijk waar dit wel geëist of gewenst is) en beloningsstructuren (excessief, onvoldoende toegelicht of niet transparant genoeg). Op aandeelhoudersresoluties over milieu, sociale en governance kwesties werd ook relatief vaak (meer dan de helft van de gevallen) tegen management gestemd. Het pensioenfonds publiceert op haar website hoe zij heeft gestemd per aandeelhoudersvergadering. Integratie van duurzaamheidsinformatie in het beleggingsproces Uit steeds meer analyses blijkt dat integratie van duurzaamheidsinformatie in beleggings­processen van toegevoegde waarde is. 35 Voor de actief beheerde aandelenfondsen waar het pensioenfonds in belegt en de discretionair beheerde vastrentende waarden portefeuilles worden daarom zogenaamde ecologische, sociale, en governance (ESG)-factoren meegewogen in het beleggingsproces. Dit vanuit de overtuiging dat het meewegen van deze factoren leidt tot beter geïnformeerde beleggingsbeslissingen en de rendement-risicokarakteristieken van de portefeuille verbetert. Verantwoording Het pensioenfonds geeft op de website nader inzicht in de gemaakte keuzes ten aanzien van het verantwoord beleggen beleid en rapporteert ieder halfjaar over de behaalde prestaties op de diverse verantwoord beleggen instrumenten. 3.8.3 Vooruitblik De verwachte rendementen voor de middellange termijn zijn gematigd. De lage economische groei en lage inflatie in de eurozone, gecombineerd met het ruime monetaire beleid van de ECB, zal de rentetarieven laag houden. Het verwacht rendement voor veilige obligaties is dan ook laag. Door de gestegen risico-opslagen zijn de verwachte rendementen voor High Yield en Emerging Markets Debt (EMD) gestegen ten opzichte van vorig jaar. Vanuit waarderingsoogpunt gaat onze voorkeur gaat uit naar aandelen Europa en Opkomende Markten. 3.8.4 Z-score Op 24 april 1998 is de ‘Vrijstellingsregeling Wet Bedrijfspensioenfondsen’ officieel in werking getreden. Deze regeling is uitgevaardigd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en heeft als belangrijkste doel ondernemingen vrijstelling te verlenen van de verplichtstelling van deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds indien de beleggingsperformance van het fonds ontoereikend is. Op basis van artikel 5 lid 1a Vrijstellingsregeling moet vrijstelling worden verleend als uit de performance­toets blijkt dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement van het bedrijfspensioen­fonds in negatieve zin afwijkt van het rendement van de door het fonds vastgestelde normportefeuille. Volgens de vrijstellingsregeling zal de performancetoets worden toegepast over de periode 2011 tot en met 2015. Indien de uitkomst van de performancetoets lager uitvalt dan – 1,28, kan een deelnemer binnen het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds een verzoek indienen tot vrijstelling van deelname. Over 2015 is een Z-score behaald van -0,06%. De performancetoets over de periode 2011 tot en met 2015 bedraagt -0,02. Daarmee blijft de performancetoets ruimschoots boven het vereiste minimum. 3.8.5 Risicoparagraaf vermogensbeheer Marktrisico / Balansrisico Waardefluctuaties van beleggingen kunnen elkaar versterken of werken juist diversifiërend. Om die reden wordt het risico van marktwaardebewegingen op totaalniveau getoetst. Beheersmaatregelen: •• Met behulp van een ALM-studie maakt het pensioenfonds een inschatting van de omvang van deze risico’s en de mogelijke impact hiervan op (de toekomstige situatie van) het fonds. De risicohouding bepaalt het totale balansrisico. In de portefeuille­ constructie worden vervolgens de bijdragen van individuele risico’s aan het totale risico bepaald. •• Het balansrisico voor het pensioenfonds wordt gemonitord door middel van het volgen van de tracking error van het rendement op de beleggingen ten opzichte van de verplichtingen. Als limiet waarbinnen de tracking error zich dient te bewegen, is een bandbreedte vastgesteld tussen de 5% en 15%. De tracking error is een risicomaat en geeft het jaarlijkse verschil aan in het rendement op de beleggingen ten opzichte van de verplichtingen. •• Het algemene marktrisico wordt gemonitorddoor middel van de zogeheten Systemic Stress Indicator (SSI) in de risicorapportage. Het pensioenfonds krijgt een waarschuwingssignaal ter indicatie van een hoog marktrisico en van een krachtige trend in marktbewegingen. •• Ten slotte wordt het neerwaarts dekkingsgraadrisico gemonitord door in de maandelijkse risicorapportage de dekkingsgraad in enkele stress scenario’s te bepalen. Het pensioenfonds krijgt een waarschuwingssignaal indien de dekkings­ graad uitkomst in een stress scenario onder de kritische dekkingsgraad van 85% ligt. De kritische dekkingsgraad is de minimale dekkingsgraad die nodig is om zonder kortingsmaatregelen binnen de gestelde termijn te herstellen naar de vereiste dekkingsgraad. Renterisico Een pensioenfonds loopt renterisico doordat de waarde van de verplichtingen van het fonds anders op renteveranderingen reageert dan de waarde van de beleggingen. Beheersmaatregelen: •• Op basis van het risicoprofiel wordt het renterisico voor 60% van de rente­ gevoeligheid van de voorziening pensioen verplichtingenk afgedekt. •• De impact van renteveranderingen op de dekkingsgraad worden in de kwartaal- en risicorapportage inzichtelijk gemaakt. •• Het renterisico wordt gemonitord als onderdeel van markt-/balansrisico. Inflatierisico Een pensioenfonds loopt inflatierisico doordat de waarde van de geambieerde geïndexeerde pensioentoezeggingen anders op inflatieveranderingen reageert dan de waarde van de beleggingen. Het (gedeeltelijk) streven naar een reëel pensioen geeft het risico dat de verandering van de pensioenvoorzieningen als gevolg van inflatie niet gecompenseerd wordt door een waardeverandering van de beleggingen. Beheersmaatregelen: •• Het inflatierisico wordt niet actief afgedekt. •• Het pensioenfonds heeft beleggingscategorieën in de portefeuille die positief reageren in een hoog inflatie scenario. 36 •• De kans op toeslag wordt inzichtelijk gemaakt in de risicorapportage op basis waarvan het Pensioenfonds kan besluiten de portefeuille bij te sturen. Valutarisico De waarde van beleggingen kan veranderen door schommelingen in de wisselkoersen ten opzichte van de euro. Beheersmaatregelen: •• Op basis van (portefeuilleconstructie) analyses wordt het valutarisico gedeeltelijk afgedekt De vreemde valuta-exposure van de beleggingscategorieën Global High Yield, Obligaties Opkomende Markten hard currency (obligaties in USD en EUR) en Infrastructuur worden volledig afgedekt naar Euro’s. Het valutarisico van USD, JPY, GBP en CHF van de beleggingscategorieën Aandelen Europa, Aandelen Verenigde Staten, Aandelen Opkomende Markten, Aandelen Azië Pacific ex Japan en Aandelen Japan wordt afgedekt voor 75 %. •• Het valutarisico wordt gemonitord als onderdeel van markt-/balansrisico. Aandelenrisico Het risico op een daling van de marktwaarde van aandelen en zakelijke waarden. Beheersmaatregelen: •• Het aandelenrisico wordt in de ALM vastgesteld door middel van de gewenste allocatie naar aandelen en zakelijke waarden aan de hand van het risicoprofiel. •• De allocatie naar aandelen(risico) wordt in de portefeuilleconstructie verder verfijnd, bijvoorbeeld door vaststelling van de regio- en stijlverdeling. •• Het aandelenrisico wordt gemonitord als onderdeel van markt-/balansrisico. Kredietrisico Het risico dat een kredietnemer zijn afgesproken betalingen niet nakomt of dat de kredietwaardigheid van een kredietnemer afneemt, waardoor de kredietverstrekker financiële schade oploopt. Beheersmaatregelen: •• Kredietrisico wordt in de risicorapportage inzichtelijk gemaakt aan de hand van de ontwikkeling van de creditspread. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de basisportefeuille en de overige vastrentende waarden. Het pensioenfonds krijgt een waarschuwingssignaal wanneer de spreads zich buiten de vastgestelde bandbreedte begeven. De bandbreedte is gebaseerd op de historische spreadontwikkeling waarbij de het 20% percentiel aan de boven- en onderkans als verhoogde risico-inschatting worden geduid. Zowel een hoge spread (toenemende kans op defaults en illiquiditeit) als een lage spread (laag rendement en mogelijk onderschatting van het werkelijke kredietrisico) zijn onwenselijk. •• Het kredietrisico wordt gemonitord als onderdeel van markt-/balansrisico. •• Binnen beleggingsportefeuilles zijn (in fonds- of mandaatrichtlijnen) limieten opgenomen op kredietwaardigheidsratings van beleggingen in instrumenten, landen en/of sectoren. Tegenpartijrisico Bij het aangaan van transacties met externe partijen wordt exposure opgebouwd bij tegenpartijen. Een faillissement van een tegenpartij kan tot verliezen leiden. Beheersmaatregelen: •• Bij het afsluiten van nieuwe OTC derivatentransacties geldt dat tegenpartijen minimaal een kredietstatus A- rating ((gebaseerd op de Syntrus Achmea Composite (SAC) rating berekend aan de hand van beschikbare Moody’s, S&P en Fitch ratings) bezitten en niet opgenomen zijn op de watch list voor derivatentegenpartijen, zoals opgesteld door de vermogensbeheerder. Voor reeds afgesloten OTC derivaten geldt dat tegenpartijen minimaal een kredietstatus BBB- (gebaseerd op SAC-rating) bezitten. •• Iedere tegenpartij mag – afhankelijk van de kredietwaardigheid – slechts een bepaald percentage van het totale risico naar alle tegenpartijen uitmaken. Dit percentage bedraagt maximaal 50 procent per tegenpartij in het bezit van AAA kredietstatus (gebaseerd op SAC rating), maximaal 33 procent per tegenpartij in het bezit van AA-, AA of AA+ kredietstatus (gebaseerd op SAC rating) en maximaal 20 procent per tegenpartij in het bezit van A+ of lagere kredietstatus (gebaseerd op SAC rating). •• Dagelijks vindt afstemming van onderpand plaats, waarbij alleen onderpand van goede kwaliteit wordt uitgewisseld. Alleen euro-gedenomineerde staatsobligaties met een minimale AA- kredietstatus (gebaseerd op de kredietstatus afgegeven door minimaal één van de volgende instellingen: Moody’s, S&P of Fitch) uitgegeven door een van de eurozone landen worden als onderpand geaccepteerd. •• Het risico wordt ook bewaakt middels de risicorapportage en de maandelijkse berekening van Potential Future Exposure (verlies in geval van oversluiten bij een faillissement van een tegenpartij). Liquiditeitsrisico Het risico dat het pensioenfonds niet op korte termijn aan zijn betalingsverplichtingen en onderpand-verplichtingen uit hoofde van derivatencontracten kan voldoen. Beheersmaatregelen: •• Het liquiditeitsrisico wordt beheerst door te monitoren of er voldoende onderpand beschikbaar is voor de afrekening van OTC derivaten, ook bij een extreme negatieve marktschok (de onderpandtoets). •• Daarnaast wordt getoetst in hoeverre het pensioenfonds aanvullend onderpand kan vrijmaken door het liquideren van beleggingen. •• Iedere maand wordt een onderpandtoets en liquiditeitstoets uitgevoerd. Indien het pensioenfonds voor één van deze toetsen niet slaagt, zal de vermogensbeheerder het pensioenfonds binnen 10 werkdagen na het verschijnen van de risicorapportage hierover een advies uitbrengen. Concentratierisico Door gebrekkige spreiding kan concentratierisico ontstaan waarbij verliezen optreden doordat een te grote gevoeligheid bestaat naar één regio, sector of marktpartij. Beheersmaatregelen: •• Het pensioenfonds heeft een gediversifieerde portefeuille met een goede spreiding over beleggingscategorieën, risicocategorieën en stijlen. 37 •• Ter beheersing van het concentratierisico krijgt het pensioenfonds een waarschuwingssignaal als een land- of sector-exposure boven de grenswaarde van 20% komt. Actief risico Met actief risico wordt bedoeld de mate waarin de daadwerkelijke performance afwijkt van de performance van de strategische benchmark van de portefeuille. Beheersmaatregelen: •• Het actieve risico wordt beheerst door middel van limieten op de tracking error bij actieve mandaten. Hiermee wordt de afwijking ten opzichte van de benchmark gelimiteerd. Voor de (sub)totalen van de liquide beleggingscategorieën geldt eenmaximale ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van 3% voor het totaal Aandelen, 2% voor het totaal Vastrentende waarden, 10% voor Grondstoffen. Voor de totale (liquide) portefeuille geldt een maximum van 3%. 3.9 Kosten uitvoering vermogensbeheer Onderstaande tabel geeft een overzicht van de totale kosten voor het vermogensbeheer in 2015. Gemiddeld vermogen 2015 € 3.003 miljoen Totale kosten (excl. transactiekosten) € 10,2 miljoen Totale kosten (incl. transactiekosten) € 14,9 miljoen Kosten % (excl. transactiekosten) 0,34% Kosten % (incl. transactiekosten) 0,49% De totale kosten vermogensbeheer in bovenstaande tabel zijn identiek aan de kosten die worden gerapporteerd aan de Toezichthouder (jaarstaat J402). De kosten vermogensbeheer zijn te onderscheiden naar de kostencomponenten: beheerkosten, performance gerelateerde kosten en transactiekosten. De transactiekosten zijn de kosten die gemaakt worden om de effectentransactie tot stand te brengen en uit te voeren. Deze kosten zijn veelal op basis van een schatting tot stand gekomen, omdat er bijvoorbeeld bij transacties in de categorie vastrentende waarden niet separaat kosten in rekening worden gebracht, maar deze zich uiten in het verschil tussen de bied- en laat-spread. De kosten omvatten naast de kosten, zoals gerapporteerd in de staat van baten en lasten, ook een uitsplitsing van de ‘onzichtbare kosten’ voor beheer van onderliggende beleggingsfondsen, waarvan de kosten zijn verwerkt in het beleggingsrendement, en de schatting van de kosten van de individuele transacties. In de staat van baten en lasten worden alleen (directe) kosten getoond die het fonds op factuurbasis betaalt aan de tegenpartijen, waardoor deze cijfers niet aansluiten. Het doel van deze paragraaf is om extra inzicht in de kosten vermogensbeheer te verschaffen. Het fonds hanteert een overwegend actief beleggingsbeleid, waardoor de beheers­ kosten hoger liggen dan bij een passief beleid. Hier tegenover staat dat het beleggings­ beleid van het pensioenfonds op de lange termijn ook een hoger verwacht rendement heeft dan de benchmark (zie ook hieronder Resultaat IBI Benchmarking). Vergelijking kosten uitvoering Vermogensbeheer 2015 met 2014 Onderstaande tabellen geven een overzicht van de totale kosten voor het vermogensbeheer over 2015 en 2014. (x € 1.000) 2015 Performance Beheer- gerelateerde kosten kosten Transactiekosten TransactieAan- en kosten excl. verkoopaan- en verkosten koopkosten (x € 1.000) Performance Beheer- gerelateerde kosten kosten 2014 Transactiekosten TransactieAan- en kosten excl. verkoopaan- en verkosten koopkosten Totaal Kosten per beleggingscategorie Vastgoed 1.901 - - - 1.901 Aandelen 2.201 82 285 - 2.568 Alternatieve beleggingen 254 634 8 - 896 Vastrentende waarden 2.884 - 1.188 - 4.072 Derivaten - - 95 - 267 Commodities 242 - 25 - 95 Overige beleggingen 462 71 68 - 601 Totaal kosten toe te wijzen aan categorieën 7.944 787 1.669 - 10.400 Totaal Kosten per beleggingscategorie Vastgoed 1.687 - 3 - 1.690 Aandelen 2.721 105 528 - 3.354 Alternatieve beleggingen 631 189 179 - 999 Vastrentende waarden 2.997 - 2.934 - 5.931 Derivaten - - 734 - 734 Overige vermogensbeheerkosten Kosten fiduciair beheer 1.540 1.540 Bewaarloon 281 281 Commodities - - 213 - 213 Overige beleggingen 28 - 23 - 51 Totaal overige vermogensbeheerkosten 1.821 1.821 Totaal kosten toe te wijzen aan categorieën 8.064 294 4.614 - 12.972 Totaal kosten vermogensbeheer 9.765 12.221 Overige vermogensbeheerkosten Kosten fiduciair beheer 1.654 1.654 Custiodian - - Bewaarloon 207 207 Overige kosten 26 26 Totaal overige vermogensbeheerkosten 1.887 1.887 Totaal kosten vermogensbeheer Overzicht kerncijfers inzake vermogensbeheerkosten 2015 2014 3.002.748 2.530.123 Beheerkosten inclusief performance gerelateerde kosten 0,34% 0,42% Transactiekosten 0,15% 0,07% Totaal 0,49% 0,48% Gemiddeld belegd vermogen* % van het gemiddeld belegd vermogen 9.951 14.859 *) Het gemiddeld beheerd vermogen is berekend op basis van de ultimo jaarstanden. 38 Beheerkosten en performance gerelateerde kosten De kosten van het vermogensbeheer (exclusief transactiekosten, maar inclusief performance gerelateerde kosten) in 2015 bedroegen € 10,2 miljoen, een daling van € 0,4 miljoen ten opzichte van 2014 (€ 10,6 miljoen). Afgezet tegen het gemiddeld belegd vermogen (inclusief derivaten) over 2015 van € 3,0 miljard (2014: € 2,5 miljard), kwamen deze kosten in 2015 uit op 0,34% (2014: 0,42%). De daling werd met name veroorzaakt door de daling van de performance gerelateerde kosten (-€ 0,5 miljoen). Beheerkosten De totale beheerkosten namen ten opzichte van 2014 toe met € 0,2 miljoen (2%), namelijk van € 9,8 miljoen in 2014 tot € 10,0 miljoen in 2015. De stijging werd met name veroorzaakt door stijging van de beheerkosten bij Vastrentende waarden en Aandelen. De beheerkosten bij de overige beleggingscategorieën daalden. Het gemiddelde belegd vermogen nam in 2015 toe met 19%. Vastrentende waarden De beheerkosten van Vastrentende waarden bedroegen in 2015 € 3,0 miljoen, een stijging met € 0,1 miljoen ten opzichte van 2014, toen deze beheerkosten € 2,9 miljoen bedroegen. De stijging van de kosten heeft voornamelijk te maken met een stijging het gemiddeld belegd vermogen van 19% en een verschuiving van investment grade obligaties naar schulden van opkomende markten, high yield en hypotheken. De beheerkosten hiervan zijn hoger, daar tegen over staat dat deze ook een hoger verwacht rendement hebben. Aandelen De beheerkosten van Aandelen bedroegen in 2015 € 2,7 miljoen, een stijging van € 0,5 miljoen (+22%) ten opzichte van 2014, toen deze beheerkosten € 2,2 miljoen bedroegen. Deze stijging is in lijn met de stijging van het belegd vermogen in aandelen van 26%. Vastgoed De beheerkosten van Vastgoed bedroegen in 2015 € 1,7 miljoen en kwamen daarmee lager (-10%) uit dan 2014, toen deze 1,9 miljoen bedroegen. Echter in 2014 waren ook ontwikkelkosten opgenomen hierin, in 2015 was dat niet het geval. Zonder deze ontwikkelkosten stegen de beheerkosten met 8%, in lijn met de stijging van het belegd vermogen in Vastgoed (inclusief Q-Park) met 7%. Commodities Ten opzichte van het kostenoverzicht 2014 is de classificatie van de kosten van de total return swaps waarmee in commodities wordt belegd aangepast van beheerkosten naar transactiekosten. Hierdoor komen de beheerkosten op nul uit. Alternatieve beleggingen De beheerkosten van Alternatieve beleggingen bedroegen in 2015 € 0,6 miljoen, een 39 daling van € 0,1 miljoen (12%) ten opzichte van de € 0,7 miljoen in 2014. Het belegd vermogen in Alternatieve beleggingen daalde met 19%. Overige vermogensbeheerkosten De Overige vermogensbeheerkosten bedroegen in 2015 € 1,9 miljoen, een stijging met € 0,1 miljoen ten opzichte van 2014, toen deze beheerkosten € 1,8 miljoen bedroegen. Onder deze kostenpost vallen onder andere de kosten die gemaakt zijn voor het selecteren en monitoren van operationele vermogensbeheerder, fiduciaire kosten, het bewaarloon en de vergoeding voor extra werkzaamheden van de vermogensbeheerder (implementatie van EMIR). Performance gerelateerde kosten Deze kosten namen ten opzichte van 2014 af met € 0,5 miljoen, namelijk van € 0,8 miljoen in 2014 tot € 0,3 miljoen in 2015. Deze daling werd veroorzaakt door de daling van de performance gerelateerde kosten bij alternatieve beleggingen (private equity). Transactiekosten Transactiekosten worden gemaakt om een beleggingstransactie tot stand te brengen en uit te voeren. Transactiekosten vormen een lastige categorie omdat de kosten vaak zijn verborgen vanwege het feit dat ze impliciet onderdeel zijn van de zogenaamde netto prijs die bij een transactie is overeengekomen. Vermogensbeheerders zijn vanuit toezichtwetgeving verplicht om te komen tot een beste uitvoeringprijs. Hierdoor wordt per transactie bijgedragen aan het bereiken van lage kosten. De (deels) geschatte transactiekosten in 2015 bedroegen € 4,6 miljoen (2014: € 1,7 miljoen). Uitgedrukt als percentage van het totaal gemiddeld vermogen komt dit neer op 0,15% (2014: 0,07%). Vastrentende Waarden De stijging van de transactiekosten werd met name veroorzaakt door de stijging van de schatting van de transactiekosten bij Vastrentende Waarden met € 1,7 miljoen van € 1,2 miljoen in 2014 naar € 2,9 miljoen in 2015. In 2015 nam het transactievolume binnen vastrentende waarden sterk toe, waardoor de transactiekosten sterk toenamen. De stijging van het transactievolume werd veroorzaakt door, onder andere, het investeren in nieuwe uitgiftes van bedrijfsobligaties en verschuivingen binnen de vastrentende waarden portefeuille. Deze verschuivingen bestonden uit het vervangen van Europese staatsobligaties door hypotheken, high yield en schulden opkomende markten met als doel het verbeteren van het rendementsperspectief. Daarnaast is in de schatting van 2015 voor de transactiekosten van staatsobligaties een onderscheid gemaakt tussen de AAA staatsobligaties en niet-AAA staatsobligaties. Voor AAA staatsobligaties is uitgegaan van transactiekosten van 0,025% en voor niet-AAA staatsobligaties van 0,175%. Hierdoor kwamen de transactiekosten van staatsobligaties in 2015 flink hoger uit, aangezien in de schatting van 2014 dit onderscheid niet werd gemaakt en uitgegaan werd van transactiekosten van 0,025%. Aandelen De transactiekosten van aandelen laten een stijging zien van € 0,2 miljoen (+ 85%), van € 0,3 miljoen in 2014 naar € 0,5 miljoen in 2015. De stijging werd veroorzaakt door het uitbreiden van de het strategisch gewicht in aandelen. Commodities In 2015 zijn de transactiekosten van Commodities toegenomen in vergelijking met 2014. Deze stijging werd veroorzaakt door de hierboven reeds genoemde verschuiving in classificatie van de kosten van de total return swaps waarmee in commodities wordt belegd. Indien in 2014 dezelfde classificatie zou zijn gebruikt zouden de transactie­ kosten zijn gedaald. De vermogensbeheerkosten over 2014 kwamen uit op een totaal van 0,42% versus 0,51% versus bij vergelijkbare pensioenfondsen. Deze vermogensbeheerkosten waren opgebouwd uit: 1.Beheerfees voor de verschillende beleggingscategorieën 0,31% versus 0,34% bij vergelijkbare pensioenfondsen. 2.Prestatie gerelateerde vergoedingen 0,03% versus 0,06%. 3.Overige vermogensbeheerkosten 0,07% versus 0,11%. De gemiddelde vermogensbeheerkosten over de driejaarsperiode bedroegen 0,40% versus 0,52% bij vergelijkbare pensioenfondsen. Hieruit blijkt dat het pensioenfonds al jaren een lagere beheervergoeding betaald dan vergelijkbare pensioenfondsen. Alternatieve Beleggingen De transactiekosten voor alternatieve beleggingen zijn in 2015 met € 0,1 miljoen gestegen. Deze stijging is mede het gevolg van een verandering in de valuta afdekking bij een van de managers in de infrastructuur pool. Het totale rendement van het pensioenfonds over 2014 bedroeg 31,4% en gemiddeld over de driejaarsperiode 14,0%. De groep vergelijkbare pensioenfondsen had een gemiddeld rendement van 20,1% in 2014 en gemiddeld over de driejaarsperiode 11,7%. Derivaten Ook zijn de transactiekosten van Derivaten sterk toegenomen met € 0,6 miljoen. Deze stijging was het gevolg van de aanpassingen en afbouw van de rentehedge portefeuille in 2015, terwijl er in 2014 nauwelijks transacties waren binnen de rentehedge portefeuille. Het hoger rendement van het pensioenfonds over 2014 en de driejaarsperiode werd met name veroorzaak door het hogere rendement op de afdekking van het valuta- en renterisico van het pensioenfonds. Aansluiting met de jaarrekening De Aanbevelingen uitvoeringskosten van de Pensioenfederatie nemen naast de directe kosten ook de indirecte kosten mee en maken expliciet onderscheid tussen de vermogensbeheerkosten en transactiekosten. In de jaarrekening zijn alleen de kosten die direct bij het fonds ad € 11,573 miljoen in rekening zijn gebracht opgenomen. De geschatte direct toe te rekenen beleggingskosten binnen de beleggingsfondsen van € 3,286 miljoen en transactiekosten van € 4,619 miljoen maken in de jaarrekening onderdeel uit van de waardeveranderingen van de beleggingen. In voorgaande opstelling van de vermogensbeheerskosten zijn daarnaast de kosten opgenomen van advisering inzake vermogensbeheer van € 15.000. Resultaat IBI Benchmarking Om een kostenvergelijking te krijgen van de vermogensbeheerkosten is er in 2014 deelgenomen aan het IBI Benchmarking onderzoek, dit onderzoek vergelijkt de gemaakte kosten van verschillende beleggingscategorieën (Aandelen, Vastrentende waarden, Vastgoed en andere categorieën) met vergelijkbare pensioenfondsen. Doordat de cijfers van het benchmarkonderzoek van enig jaar pas beschikbaar komen in het derde kwartaal, kunnen wij in dit jaarverslag alleen ingaan op de uitkomsten van het onderzoek over 2014. In de IBI Benchmarking wordt een vergelijking gemaakt van de kosten vermogensbeheer en rendementen van het pensioenfonds ten opzichte van andere deelnemende en qua omvang vergelijkbare pensioenfondsen voor 2014 en de driejaarsperiode van 2012 tot en met 2014. 40 4Uitvoering van de ­pensioenregeling 41 4.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling van het fonds. Daarnaast komen de wijzigingen in statuten en reglementen die in 2015 zijn doorgevoerd aan de orde. 4.2 De pensioenregeling Pensioensysteem Het pensioensysteem is een middelloonregeling. Toetredingsleeftijd Een werknemer, die in dienst is bij een werkgever die is aangesloten bij het fonds, neemt verplicht deel aan de pensioenregeling. De deelname gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer 20 jaar wordt. Pensioenrichtleeftijd De pensioenrichtleeftijd is 67 jaar. Pensioengevend loon Het pensioengevend loon is het loon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen, met uitzondering van: •• uitkeringen en verstrekkingen uit de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen; •• een door de werkgever ter beschikking gestelde auto; •• het loon over de periode vanaf de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Het loon dat meer heeft bedragen dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis € 51.976 (in 2016: € 52.763) blijft buiten beschouwing. Pensioengrondslag Het pensioengevend loon verminderd met de voor het loontijdvak van toepassing zijnde franchise. De franchise voor 2015 bedraagt € 12.564. (2016: 12.658) Opbouwpercentage Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 1,75% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Partnerpensioen Jaarlijks wordt een aanspraak op partnerpensioen opgebouwd van 1,225% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. 42 Wezenpensioen Het wezenpensioen bedraagt 20% van het partnerpensioen en wordt uitgekeerd tot het 18de jaar. Studerende kinderen die per week meer dan 20 uur dagonderwijs volgen ontvangen tot hun 27ste jaar wezenpensioen. Indien beide ouders overleden zijn bedraagt het wezenpensioen 40% van het partnerpensioen. Uitruilmogelijkheden Op de pensioendatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht zijn partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te zetten in een hoger ouderdomspensioen (uitruil).De (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen eerder laten ingaan en de hoogte hiervan laten variëren. Daarnaast heeft de (gewezen) deelnemer sinds invoering van de Pensioenwet het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen. Dit is mogelijk bij beëindiging van de deelneming, op pensioneringsdatum en als de (gewezen) deelnemer trouwt, een geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijke huishouding gaat voeren. Na uitruil bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het ouderdomspensioen. Premie De premie bedraagt 22,5% (incl. 1% VPL premie) van de pensioengrondslag waarvan maximaal 6,19% voor rekening van de werknemer mag komen. (2016: 22,2% waarvan maximaal 6,105% voor rekening van de werknemer mag komen). Premievrijstelling Als een deelnemer een WIA- of WAO-uitkering ontvangt, voorziet het reglement in een premievrije opbouw. Voor de voortzetting van de pensioenopbouw is over dit inkomensgedeelte geen bijdrage verschuldigd. Afkoop kleine pensioenen De Pensioenwet bepaalt dat pensioenfondsen kleine pensioenen van gewezen deelnemers mogen afkopen. Kleine pensioenen zijn pensioenuitkeringen van minder dan € 462,88 op jaarbasis (bedrag 2015). In 2016 gaat het om € 465,94. Het pensioenfonds mag deze pensioenen afkopen twee jaar nadat de deelneming is geëindigd. De gewezen deelnemer kan daartegen geen bezwaar maken. Voor deelnemingen die zijn geëindigd vóór 1 januari 2007 (datum van invoering van de Pensioenwet) gelden andere wettelijke regels. Het pensioenfonds mag dan besluiten tot afkoop, maar de gewezen deelnemer kan hiertegen bezwaar maken. In de Veegwet staan nadere regels over de wijze van afkoop van kleine pensioenen. Zo staat nu vast dat het pensioenfonds de afkoopwaarde betaalt op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen. Als het pensioenfonds later betaalt, heeft de gewezen deelnemer recht op vergoeding van rente. Het fonds heeft in 2008 besloten om vooralsnog geen gebruik te maken van de mogelijkheid om af te kopen voor deelnemingen die zijn geëindigd vóór 1 januari 2007. 4.3 Wijzigingen reglementen 4.4 Slotopmerkingen Wijziging Pensioenreglement in 2015 In de loop van het jaar is het reglement op een aantal punten gewijzgd: •• Wijzigingen per 1 januari 2015 betreffen o.a. de afkoopgrens, maximum loon Wfsv, franchise, premie, en de flexibiliserings en afkoopfactoren. De regeling voor premievrije voortzetting tijdens de WW-periode waarin een FVP bijdrage wordt verstrekt is geschrapt omdat de FVP regeling in 2014 is geëindigd. •• Wijzigingen per 1 juli 2015 als gevolg van het nieuw financieel toetsingskader. In de op de volgende pagina’s opgenomen jaarrekening staan de financiële gegevens over het boekjaar 2015 vermeld. Wijziging Uitvoeringsregelement in 2015 •• Wijzigingen ingaande 1 januari 2015 en ingaande 1 juli 2015 inzake het nieuwe financieel toetsingskader Wijziging statuten in 2015 •• Wijziging ingaande 1 juli 2015 van de statuten inzake het nieuwe financieel toetsingskader. 43 De Meern, 24 juni 2016 A.A.M. Steijaert Werknemersvoorzitter M. Streuer secretaris H.B.M. Grutters Bestuurslid C. Lonsain Bestuurslid G.J. Steenvoorden Bestuurslid E.E.H. Ch. van den Bosch Bestuurslid G.L. Sirks Bestuurslid P.J. Verhoog Bestuurslid 5Verantwoordingsorgaan 44 5.1 Verslag Gedurende het jaar 2015 bestond het Verantwoordingsorgaan (verder te noemen VO) uit de volgende leden: •• Bart van Wijck, namens de gepensioneerden (voorzitter) •• Wouter de Graaf, namens de werknemers (FNV) •• Marga Rutjes, namens de werknemers (CNV) •• Bart Keijzer, namens de werkgevers (Inretail) Het VO vergaderde meermalen met zowel het bestuur (of een afvaardiging daarvan) als de Raad van Toezicht. De pensioenuitvoerder, Syntrus, leverde daartoe het cijfermatig onderbouwende materiaal aan. Vrijwel het gehele jaar heeft een mogelijke fusie met “Detailhandel” boven de gremia gehangen. Ultimo 2015 blijkt dat DNB nog weinig ruimte geeft om tot een fusie te kunnen komen. Informatie Het VO ervaart de informatiestroom, welke nodig is om haar taken naar behoren uit te voeren, als net toereikend. In 2015 heeft het bestuur aangegeven om hierin te verbeteren. Het resultaat van deze toezegging is eindejaars reeds merkbaar. Dit blijft echter een punt van aandacht. Het VO heeft kennis genomen van de rapportage van de Raad van Toezicht. De kanttekeningen van de Raad van Toezicht bij het jaarverslag en de visie op het functioneren van het bestuur verontrust het VO. Positief vindt het VO de verbeterplannen die door het bestuur zijn geformuleerd en deels al in gang zijn gezet. De versterking van het bestuur met drie nieuwe bestuursleden, het versterken van de bestuursondersteuning en het aanstellen van een externe compliance-officer zijn grote verbeterstappen. Wij zullen de aangekondigde veranderingen kritisch volgen. Oordeel •• Het bestuur heeft op verschillende momenten verantwoording afgelegd aan het VO. Hoewel de intentie van het bestuur hiertoe als positief mag worden gekwalificeerd, ervaart het VO de wijze van verantwoording afleggen voor verbetering vatbaar. De gegevensverstrekking en de adviesaanvragen vinden onvoldoende planmatig plaats en lijken niet in de beleidscyclus te zijn ingebed. •• Het bestuur geeft het VO de indruk dat men het belang van de betrokken partijen evenwichtig behandeld. •• Aangaande het beleid van het bestuur is het VO van mening dat ook hier de verschillende belangen evenwichtig worden afgewogen. •• Op het gebied van beleidskeuzes laat het bestuur zich leiden door wet- en regelgeving, dat wat sociale partners afspraken en door de pensioenuitvoerder wordt aangegeven. •• De samenwerking met de Raad van Toezicht oordeelt het VO als effectief en aangenaam. Het VO heeft eveneens kennis genomen van de rapportage van de externe accountant. De opmerking over het risicomanagement verontrust ons. Wij verwachten dat het bestuur het risicomanagement benoemt tot een kritische factor voor het management van het fonds en op korte termijn de meest dominante risico´s benoemt en afdekt. Wij zullen dit proces volgen. Adviesrecht •• Inzake de beloningen volgt het bestuur eerder gemaakte afspraken. Daarbij tekent het VO aan dat de beloning voor juist de leden van het VO bijgesteld dient te worden, nu het VO in haar nieuwe rol meer inspanningen levert dan bij de start werd verondersteld (Adviesaanvraag volgt in 2016). •• De vorm en inrichting van het intern toezicht (niet zijnde de Raad van Toezicht) volstaat, hoewel de wijze van communiceren binnen dit toezicht een verbeterpunt is. •• Het advies van het VO wordt over het algemeen gevraagd bij zaken waarbij het VO mag adviseren. Vorenstaande houdt in dat niet altijd het advies in dergelijke zaken wordt gevraagd, of te laat wordt ingewonnen. Daarmee komt het bestuur onvoldoende tegemoet aan artikel 21 lid 3 uit het reglement VO. •• Advies is gevraagd over de onderwerpen: contract uitvoerder, premie en indexatie, risicohouding. •• Geen advies is gevraagd over het Communicatieplan 2015-2017 (volgt in 2016). 5.2 Reactie bestuur 45 Namens het Verantwoordingsorgaan van Stichting Pensioenfonds Wonen De heer H.E.J.J. van Wijck, voorzitter De heer B. Keijzer De heer W. de Graaf Mevrouw M.J. Rutjes De Meern, 24 juni 2016 Met veel waardering voor het verzette werk en tevredenheid over het uitgesproken oordeel, heeft het bestuur kennis genomen van het verslag van het verantwoordings­ orgaan. Er wordt geconstateerd dat de wijze van verantwoording afleggen voor verbetering vatbaar is. Het bestuur zal de gegevensverstrekking en de adviesaanvragen in de toekomst meer planmatig plaats laten vinden. Het bestuur blijft de verschillende organen binnen en buiten het fonds ook in 2016 betrekken bij de ontwikkelingen van het fonds en de sturing die hierop volgt. Het bestuur bedankt het verantwoordings­ orgaan voor de verrichte werkzaamheden en wenst de goede samenwerking met het verantwoordingsorgaan voort te zetten. 6Raad van Toezicht 46 6.1 Verslag Opbouw van het samenvattend verslag van de raad van toezicht De raad van toezicht verantwoordt zich over taken en uitoefening van bevoegdheden aan verantwoordingsorgaan en via de werkgeversafgevaardigden in het verantwoordingsorgaan aan werkgevers. Daarnaast rapporteert de raad van toezicht bevindingen aan het bestuur. De voorliggende samenvatting omvat beide rapportages. Uit door de raad van toezicht in eigen beheer uitgevoerde zelfevaluatie, waarbij 360 graden feedback van bestuur en verantwoordingsorgaan is ontvangen, blijken de volgende aandachtspunten voor vervolg: meer discipline in continu toezicht door het jaar heen, versterken in elkaars rollen van fondsorganen en met raad terzijde staan verder invullen. Taken, bevoegdheden en goedkeuringsrechten Wettelijke taken omvatten ten minste toezicht op bestuursbeleid en algemene gang van zaken in het fonds, toezien op adequate risicobeheersing en op evenwichtige belangenafweging. De raad van toezicht staat het bestuur met raad terzijde. De Code Pensioenfondsen vraagt intern toezicht daarnaast zodanige taakinvulling dat deze bijdraagt aan effectief en slagvaardig functioneren en aan beheerste en integere bedrijfsvoering. Het is de raad in 2015 niet gelukt de dialoog met het bestuur op het gewenste niveau te brengen. De raad blijft openingen zoeken voor een dialoog die aansluit bij de geest en inhoud van de wet. De raad heeft wettelijke bevoegdheden in geval van disfunctioneren van het bestuur en de benoeming van nieuwe bestuursleden. Goedkeuringsrechten heeft de raad van toezicht voor besluiten van het bestuur tot vaststelling van het jaarverslag en de jaarrekening, profielschets bestuurders, beloningsbeleid en voorts: overdracht van verplichtingen, liquidatie, fusie en splitsing en omzetting van het fonds in een andere rechtsvorm. Bestuurlijke doelen en uitgangspunten, missie, visie en strategie De door het fonds vastgestelde doelen en uitgangspunten, waaronder de risicohouding, zijn voor intern toezicht belangrijke ankerpunten. Eisen aan doelen en uitgangspunten zijn vastgelegd in artikel 102a van de Pensioenwet. Eisen aan missie, visie en strategie zijn vastgelegd in norm 3 van de Code Pensioenfondsen. Het fonds heeft volgens de bestuursnotulen van 15 december 2015 missie, visie en strategie vastgesteld. Uitoefening van de bevoegdheden en goedkeuringsrechten Jaarverslag en jaarrekening 2015: Op grond van onze waarnemingen verlenen wij goedkeuring op het jaarverslag en de jaarrekening over 2015. Profielschets bestuurders: Er is in oktober 2015 een profielschets Bestuurslid Wonen ter beoordeling voorgelegd en door de raad van toezicht van een goedkeuring voorzien. Beloningsbeleid: Het beloningsbeleid is in 2015 niet aangepast. Bij het vastgesteld beloningsbeleid is rekening gehouden met de aanbevelingen / normering van de Pensioenfederatie. Overdracht van verplichtingen: Er zijn in 2015 geen collectieve waardeoverdrachten geweest. Het gaat hier om zowel gehele of gedeeltelijke overdracht naar een andere partij dan wel van een andere partij. Bestuur: Eind 2015 is een aspirant bestuurslid aangesteld. In 2016, formeel gezien na de waarnemingsperiode, is dit aspirant bestuurslidmaatschap omgezet in een voorgenomen regulier bestuurslidmaatschap, en zijn aanvullend twee andere bestuursleden benoemd als bestuurslid. De raad van toezicht heeft met het bestuur van gedachten gewisseld over de gevolgde procedure. In 2016 zijn de voorgenomen benoemingen geformaliseerd door ontvangst van geschiktbeoordelingen van DNB. 47 Terugblik 2015 De raad van toezicht heeft vastgesteld dat in 2015 het bestuur met toewijding heeft gewerkt aan het realiseren van doelen en doorvoeren van verbeteringen, waaronder op de volgende belangrijke onderwerpen: •• Besluit voorlopig zelfstandig door gaan na niet doorgaan van voorgenomen fusie met Bpf Detailhandel •• Aanzet voor wegwerken achterstanden en op niveau van een zelfstandig fonds brengen van beleid en uitvoering op de beleidsthema’s. Onder meer is missie, visie, strategie besproken en vastgesteld. •• Realiseren van een vervolgcontract voor de pensioenuitvoering. •• De operationele informatieuitwisseling met verantwoordingsorgaan en raad van toezicht. Omdat de eerste drie kwartalen van 2015 in het licht stonden van focus op de voorgenomen fusie met Bpf Detailhandel hebben bepaalde gebieden niet de benodigde bestuursaandacht gekregen. De raad van toezicht heeft vastgesteld dat in 2015 onvoldoende vooruitgang is geboekt ten aanzien van: •• Aansturing fonds zodanig dat teamgroei en ontwikkelpotentieel bestuursleden wordt benut. Hierdoor ontstaan risico’s van onvoldoende tegenspraak en het maken van vergissingen. Daarnaast draagt dit ook eraan bij dat verbeteringen nog met te weinig regie, aansturing en samenhang plaatsvinden. In dit kader heeft de intern toezicht de afgelopen jaren het belang aangegeven van het aanpassen aan de huidige eisen van de aansturing van het fonds (vormgeving rol voorzitter). •• Vastlegging ambitie en fondsspecifiek beleid op het gebied van integraal risicomanagement. •• Consistent documenteren, uitleggen en borgen van evenwichtige belangenafweging en risico-evaluatie. Onder meer bij premievaststelling en verhoging van het gevoerde risicoprofiel is dit niet gebeurd. •• Op niveau brengen van de dialoog met raad van toezicht en verantwoordingsorgaan. Verbetering is waarneembaar in het op de hoogte houden op meer operationeel niveau. Er is niet (vooraf) wettelijk advies aan het verantwoordingsorgaan gevraagd bij voorgenomen wijzigingen in het uitvoeringsreglement en bij voorgenomen vaststelling van het communicatiebeleidsplan. De raad van toezicht heeft geen inzage van het bestuur gekregen in de ISAE 3402 II-rapportage met betrekking tot het uitbestede pensioenbeheer. Vooruitblik 2016 Op basis de bestuurlijke jaarplanning 2016 en de eigen toezichtvisie ziet de raad voor 2016 de volgende specifieke toezichtthema’s: toekomst, missie, visie en strategie, pensioenfonds-bestuur, communicatie, beleid-en verantwoordingscyclus, integriteitbeleid en vroegpensioen- en levensloopregeling. De raad van toezicht is verheugd met de in 2016 aangetreden nieuwe bestuursleden en kijkt uit naar constructieve samenwerking. Belangrijkste bevindingen en aanbevelingen uit het rapport van de raad van toezicht Op basis van het uitgevoerde intern toezicht zijn wij van oordeel dat het bestuur in 2015: •• Een omslag maakt van primair op fusie gericht beleid naar voor enkele beleids­ thema’s meer fonds-specifiek beleid. Dit beleid is nog niet voldragen. Op andere beleidsgebieden ontbreekt vastgesteld beleid. •• De algemene gang van zaken matig aan-/bijstuurt (te weinig expliciet op strategie, mandaten, commissies). •• Vertrouwt op passende risicobeheersing door pensioenuitvoerder, fiduciair manager en vermogensbeheerders, terwijl in 2015 niet gewerkt is met een vastgestelde risico­ ambitie van het fonds en zelfstandige aansturing daarvan via vastgelegd risicobeleid. De opzet van het risicomanagement van het fonds wordt door de raad als niet op basisniveau beoordeeld. De basis is gelegd voor een beheerst risicomanagementproces. •• Bij besluitvorming afwegingen en keuzes inclusief evenwichtige afweging van belangen en risico’s onvoldoende zichtbaar voor het intern toezicht vastlegt en verantwoordt. •• Pensioenfondsbestuur nog onvoldoende invult om te voldoen aan alle eisen en intenties van wet- en regelgeving. De raad van toezicht heeft vastgesteld dat het bestuur onvoldoende tempo heeft gemaakt in wegwerken van achterstanden en onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verantwoordelijkheden van verantwoordingsorgaan en raad van toezicht. Het bestuur heeft aangegeven in 2016 goed leiding te willen geven aan een verbeterplan op kernthema’s waarin verantwoordingsorgaan en raad van toezicht tijdig en frequent worden meegenomen over de realisatie en bijsturing. Naleving code pensioenfondsen Het bestuur geeft in het bestuursverslag, met uitzondering van een drietal normen. aan te voldoen aan de normen van de Code pensioenfondsen. Ook met betrekking tot de normen 6, 7, 8, 9, 18, 19 en 82 herkent de raad van toezicht deze naleving niet op alle gebieden. Wij bevelen aan een inventarisatie over naleving Code pensioenfondsen op te stellen, te borgen en hierover verantwoording af te leggen aan raad van toezicht en verantwoordingsorgaan. Hierbij is ook van belang aan te geven hoe het bestuur normen die worden nageleefd blijvend borgt. 48 Opvolging aanbevelingen intern toezicht, verantwoordingsorgaan, controleurs Er is geen gestructureerde actielijst (totaal overzichtsdocument aanbevelingen) met aanbevelingen van externe partijen als accountant, actuaris en intern toezicht. De raad heeft opvolging niet kunnen beoordelen. Tot slot De raad van toezicht dankt bestuur, bestuursondersteuning en verantwoordingsorgaan voor de samenwerking in 2015 en ziet er naar uit bij te dragen aan de realisatie van de verbeterpunten in 2016 door het bestuur. Stichting Pensioenfonds Wonen Raad van toezicht, De Meern, 24 juni 2016 Erik Martens Henk-Jan Strang (voorzitter) Pieter Westland 6.2 Reactie bestuur Het bestuur is de raad van toezicht erkentelijk voor het intern toezicht in 2015. In de gesprekken met raad van toezicht wordt het bestuur uitgedaagd om thema’s aan te pakken en verder vorm te geven. Daarmee houdt de raad van toezicht het bestuur scherp. De aanbevelingen van de raad van toezicht zijn in het bestuur besproken en komen mede in een door het bestuur in 2016 op te stellen ‘uitvoeringsprogramma’ aan de orde. Bij het door de raad van toezicht uitgebrachte samenvattend verslag over 2015, plaatst het bestuur enkele kanttekeningen die ook diverse malen met de raad van toezicht in de aanloop naar de afronding van het jaarwerk besproken zijn. Om te beginnen dient vermeld te worden, dat door het bestuur in 2014, 2015 en ook in 2016 een en andermaal aan de raad van toezicht werd gemeld dat de door de raad van toezicht gehanteerde werkwijze voor het bestuur als belastend overkomt. Oorzaak daarvan is dat in de constructieve gesprekken met de raad van toezicht over en weer ervaren wordt dat deze prettig en in een open dialoog plaatsvinden, terwijl vervolgens in de daarop volgende mails, brieven en rapporten een geheel ander beeld door de raad van toezicht opgeroepen wordt. Daarbij stelt het bestuur vast dat afgesproken processen en afspraken veelvuldig niet worden nagekomen en deadlines regelmatig niet gehaald worden door de raad van toezicht. Ook op inhoud ondervindt het bestuur dat de raad van toezicht een positie inneemt die soms buiten de kaders van haar toezichttaak treedt. In de opsomming van punten in het samenvattend verslag over 2015 van de raad van toezicht, neemt het bestuur eenzijdige stellingnames en niet volledige (onderbouwde) aannames waar. Bij alle te nemen besluiten en maatregelen staat de evenwichtige afweging van belangen voor het bestuur centraal. Een dergelijke selectieve vermelding geeft een negatief beeld, dat geen recht doet aan de werkelijkheid. Voorbeeld hiervan is de omschrijving met betrekking tot de door het bestuur genomen pro actieve en succesvolle inzet bij werving en benoeming van nieuwe bestuursleden. Een traject waarbij de raad van toezicht betrokken is geweest en pas achteraf de discussie over de procedure is gaan voeren. Eveneens is het beeld dat daarna volgt over de door de raad van toezicht uitgevoerde zelfevaluatie, waarbij ook 360 graden feedback van het bestuur en het verantwoordingsorgaan is ontvangen, geen volledige weergave van de evaluatie. Het bestuur mist daarin de ingebrachte kritische punten van bestuursleden. Het is echter aan de raad van toezicht in een dergelijke zelfevaluatie conclusies te trekken over haar functioneren. De raad van toezicht heeft ook vastgesteld dat in 2015 onvoldoende vooruitgang is geboekt op een aantal (beleids) terreinen. De daarbij door de raad van toezicht gemaakte opmerkingen over aansturing en mogelijk ontstane risico´s door onvoldoende tegenspraak en dergelijke, werpt het bestuur verre van zich. Juist in de moeilijke periode van onzekerheid over de toekomst van het fonds (mogelijke fusie) zijn door het bestuur acties ingezet en stappen ondernomen, waarbij de belangen van de deelnemers en gepensioneerden steeds centraal stonden. Met betrekking tot het functioneren van het bestuur is door de raad van toezicht in 2015 geen enkel signaal afgegeven over de invulling van de voorzittersrol. Eveneens herkent het bestuur niet dat zij enkel vertrouwt op passende risicobeheersing door de pensioenuitvoerder, fiduciair manager en vermogensbeheerders. De raad van toezicht stelt in haar samenvattend verslag over 2015 dat het bestuur niet voldoet aan de eisen en intenties van wet¬en regelgeving. Het bestuur herkent zich hier niet in en voelt zich hierin gesterkt door enerzijds de oordelen van accountant en certificerend actuaris en anderzijds door het oordeel van het verantwoordingsorgaan. In 2016 is een aanvang gemaakt met het leggen van accenten op onder meer vermogens­beheer, communicatie en integraal risicomanagement. Deze onderwerpen krijgen nadere uitwerking in een door het bestuur te ontwikkelen ‘uitvoeringsprogramma’. Het bestuur heeft er vertrouwen in dat alle onderwerpen die met de raad van toezicht besproken zijn, de komende maanden naar tevredenheid van alle betrokkenen opgepakt worden. Daaraan gekoppeld werkt het bestuur ook in 2016 aan een verdere verdieping van de samenwerking met de verschillende organen in en rond het pensioenfonds. 49 Het verantwoordingsorgaan en raad van toezicht worden daarin uiteraard met inachtneming van ieders verantwoordelijkheid meegenomen en gefaciliteerd. Het bestuur respecteert de raad van toezicht, maar is het op onderdelen niet eens met het verslag van de raad van toezicht en het pensioenfonds ondervindt hinder van de werk- en handelwijze van de raad van toezicht. 7Jaarrekening 50 7.1 Balans per 31 december 7.2 Staat van baten en lasten (na voorgestelde bestemming van het saldo van baten en lasten) Toelichting *) (x € 1.000) 2015 2014 Toelichting *) (x € 1.000) ACTIVA Beleggingen voor risico fonds 2015 2014 BATEN 7.5.1 3.180.493 3.204.252 61.000 63.851 Premiebijdragen risico pensioenfonds (van werkgevers en werknemers) 7.6.1 81.830 68.704 7.6.2 -88.952 692.552 7.6.3 38 96 -7.084 761.352 46.243 46.657 Beleggingen VPL Vorderingen en overlopende activa 7.5.2 6.920 4.564 Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Overige activa 7.5.3 3.887 3.995 Overige baten 3.252.300 3.276.662 PASSIVA LASTEN Stichtingskapitaal en reserves 7.5.4 -44.562 292.784 Pensioenuitkeringen 7.6.4 Technische voorzieningen 7.5.5 2.864.024 2.587.657 Langlopende schulden (uit hoofde van VPL) 7.5.6 61.000 63.851 Overige schulden en overlopende passiva 7.5.7 371.838 332.370 3.252.300 Pensioenuitvoeringskosten 7.6.5 5.548 4.857 Mutatie technische voorzieningen 7.6.6 276.367 499.682 Saldo overdrachten van rechten risico pensioenfonds 7.6.7 1.960 8.246 Overige lasten 7.6.8 144 2 330.262 559.444 -337.346 201.908 3.276.662 *) De nummering verwijst naar de toelichting Saldo van baten en lasten *) De nummering verwijst naar de toelichting 2015 2014 Dekkingsgraad op basis van FTK (in %) Aanwezige dekkingsgraad 98,4 111,3 Beleidsdekkingsgraad 103,3 - 51 (x € 1.000) 2015 2014 Bestemming van het saldo van baten en lasten Beleidsreserve -642.296 165.875 Beleggingsreserve 306.512 33.267 Bestemmingsreserve AOP -1.334 2.253 Bestemmingsreserve AAOP -228 513 -337.346 201.908 7.3 Kasstroomoverzicht 7.4 Algemene toelichting Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. 7.4.1 Inleiding 2015 (x € 1.000) 2014 Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premiebijdragen risico fonds 76.029 72.738 Ontvangen waardeoverdrachten risico pensioenfonds 1.263 4.356 Betaalde pensioenuitkeringen -45.507 -46.898 Betaalde waardeoverdrachten risico pensioenfonds -3.108 -12.593 Betaalde pensioenuitvoeringskosten -4.744 -6.387 Diverse ontvangsten en uitgaven -90 166 23.843 7.4.2 Overeenstemmingsverklaring 11.382 Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Ontvangen inzake verkopen beleggingen 4.968.753 3.154.471 Betaald inzake aankopen beleggingen -5.054.855 -3.250.804 Ontvangen directe beleggingsopbrengsten 60.787 75.687 Overige ontvangsten en uitgaven inzake beleggingen 15.873 14.452 Betaalde kosten van vermogensbeheer -14.509 -6.819 Mutatie liquide middelen (zie toelichting 3) 7.4.3 Vergelijking met voorgaand jaar -13.013 -108 -1.631 2014 Samenstelling geldmiddelen Liquide middelen per 1 januari 3.995 5.626 Mutatie liquide middelen -108 -1.631 Liquide middelen per 31 december 3.887 3.995 52 De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving in het bijzonder Richtlijn 610. De bedragen opgenomen in de jaarrekening zijn vermeld in duizenden euro’s, tenzij anders is aangegeven. Het bestuur heeft op 24 juni 2016 de jaarrekening opgemaakt. -23.951 2015 (x € 1.000) Het doel van de Stichting Pensioenfonds Wonen, statutair gevestigd te Utrecht (hierna het ‘fonds’) is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het fonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Deze doelstelling is nader uitgewerkt in onder andere de statuten, het pensioenreglement, de uitvoeringsovereenkomst en de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. Het fonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van de in de branche verplicht gestelde aangesloten werkgevers. De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaand jaar, met uitzondering van de toegepaste schattingswijzigingen zoals opgenomen in paragraaf “schattingswijzigingen”. 7.4.4 Schattingswijzigingen Zowel het effect van het vervallen van de driemaandsmiddeling per 1 januari 2015 als het effect van de aanpassing van de UFR-systematiek in de rentetermijnstructuur per 15 juli zijn per 31 december 2015 in het verloop van de technische voorzieningen 2015 opgenomen. Wijzigingen in het financieel toetsingskader Driemaands middeling: De methode van de driemaands middeling van de rente voor de waardering van de pensioenverplichtingen is per 1 januari 2015 komen te vervallen. Dit heeft geleid tot een verlaging van de voorziening pensioenverplichtingen van € 3.972. Dit resultaat is via de Staat van Baten en Lasten als bate in het verslagjaar verantwoord. Het effect op de dekkingsgraad per 31 december 2015 is 0,1,%. UFR-systematiek: Het niveau van de UFR was vastgesteld op 4,2%. Met ingang van 15 juli 2015 is de nieuwe UFR van toepassing. Deze wordt vastgesteld op basis van de gerealiseerde maandelijkse ‘20-jaars forward rentes’ in de voorgaande 10 jaren. Dit heeft geleid tot een verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen van € 92.699. Dit resultaat is via de Staat van Baten en Lasten als last in het verslagjaar verantwoord. Het effect op de dekkingsgraad per 31 december 2015 is -/- 3,3%. 7.4.5 Algemene grondslagen Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het fonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. 53 Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief transactiekosten, provisies, valutakoersverschillen e.d., worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. Alle valutakoersverschillen zijn verwerkt in de staat van baten en lasten. 31-12-2015 EUR 31-12-2014 EUR USD 1,09 1,21 JPY 130,68 145,08 MYR 4,66 4,23 GBP 0,74 0,78 HKD 8,42 9,38 BRL 4,30 3,22 COP 3448,46 2875,68 HUF 316,01 315,75 IDR 14974,65 14986,47 INR 71,87 76,38 KRW 1273,74 1330,03 MXN 18,76 17,84 CHF 1,09 1,20 AUD 1,49 1,48 CAD 1,51 1,40 DKK 7,46 7,45 NOK 9,62 9,07 NZD 1,59 1,55 SEK 9,16 9,47 SGD 1,54 1,60 7.4.6 Specifieke grondslagen Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde, slechts indien de reële waarde van beleggingen niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Overlopende activa en passiva alsmede liquiditeiten vermogensbeheer worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Het verschil tussen reële waarde en nominale waarde is bij deze activa en passiva in het algemeen gering. Participaties in beleggingspools en -instellingen die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor die onderliggende beleggingen (look-through benadering). Bij gemengde beleggingsfondsen wordt aangesloten bij de hoofdcategorie, bepaald op basis van reële waarde. Vorderingen en schulden uit beleggingen welke samenhangen met een specifieke beleggingscategorie worden onder beleggingsdebiteuren dan wel -crediteuren opgenomen in de betreffende beleggingscategorie. 54 Beleggingen inzake VPL worden op dezelfde wijze gewaardeerd. Financiële instrumenten worden gebruikt ter afdekking van beleggingsrisico’s en het realiseren van het vastgelegde beleggingsbeleid. De derivatenposities zijn opgenomen als een afzonderlijke beleggingscategorie. Derivaten die deel uitmaken van een beleggingsfonds zijn opgenomen in de beleggingscategorie waarin dit beleggingsfonds is gerubriceerd. Reële waarde De beleggingen van het fonds worden gewaardeerd tegen de reële waarde per balansdatum. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het fonds kan gebruik worden gemaakt van genoteerde marktprijzen. Derivaten worden gewaardeerd door gebruik te maken van netto contante waardeberekeningen. Bepaalde instrumenten, zoals participaties in beleggingsfondsen worden gewaardeerd door gebruik te maken van de intrinsieke waarde. Het is gebruikelijk en mogelijk om de reële waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Slechts indien de reële waarde van een beleggingen niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Voor financiële instrumenten zoals beleggingsvorderingen en -schulden geldt dat de boekwaarde de reële waarde benadert als gevolg van het korte termijn karakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de reële waarde. Vastgoedbeleggingen Beleggingen in direct vastgoed worden gewaardeerd tegen de reële waarde. De reële waarde wordt gebaseerd op taxatiewaarde. De taxaties worden verricht door onafhankelijke deskundigen. Indien daartoe aanleiding is, wordt bij de waardering rekening gehouden met de feitelijke verhuursituatie en/of renovatieactiviteiten. Resultaten door wijziging in reële waarde worden in de staat van baten en lasten verantwoord. Beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen de reële waarde, zijnde de beurskoers per balansdatum. Niet-beursgenoteerde beleggingen in vastgoedfondsen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderliggende beleggingen. Indien de waarderingsgrondslagen van vastgoedfondsen afwijken, wordt de waardering zo mogelijk aangepast aan de waarderingsgrondslagen van het fonds. Onroerend goed in ontwikkeling wordt gewaardeerd op basis van gedane uitgaven, inclusief bouwrente, waarbij wordt getoetst of die uitgaven tot waardewijzigingen leiden. Na oplevering worden (her)ontwikkelde objecten naar reële waarde gewaardeerd. Aandelen Aandelen, waaronder tevens converteerbare obligaties zijn begrepen, worden gewaardeerd tegen reële waarde. Van beursgenoteerde aandelen is dit de beurswaarde. Voor niet beursgenoteerde participaties in aandelenfondsen is dit de intrinsieke waarde, die de reële waarde van de onderliggende beleggingen representeert. technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. In de toelichting wordt opgenomen het krachtens de Pensioenwet minimaal vereiste eigen vermogen volgens de in het Besluit financieel toetsingskader (FTK) voorgeschreven berekeningsmethodiek als het surplusvermogen. Vastrentende waarden Vastrentende waarden worden gewaardeerd tegen reële waarde inclusief opgelopen rente. Van beursgenoteerde vastrentende waarden is dit de beurswaarde per balansdatum. Voor niet beursgenoteerde participaties in vastrentende waardenfondsen is dit de intrinsieke waarde, die de reële waarde van de onderliggende beleggingen representeert. Beleidsreserve De Beleidsreserve is gelijk aan de totale reserve onder aftrek van de Beleggingsreserve, de Bestemmingsreserve AOP-regeling en de Bestemmingsreserve AAOP-regeling. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd tegen reële waarde, te weten de relevante marktnotering of, als die er niet is, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Derivaatcontracten met een negatieve waarde worden in de balans onder de overige schulden en overlopende passiva verantwoord. Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde. De waardering hiervan geschiedt tegen de intrinsieke waarde, die de reële waarde van de onderliggende beleggingen representeert. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij de eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na de eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid. Overige activa Onder meer worden hieronder de liquide middelen opgenomen voor zover dit banktegoeden betreft welke onmiddellijk opeisbaar zijn. Liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Stichtingskapitaal en reserves Algemeen Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het fonds en risico deelnemers en overige 55 Beleggingsreserve De beleggingsreserve wordt aangehouden als buffer voor neerwaartse koersfluctuaties van beleggingen. De omvang van deze reserve is gelijk aan het Vereist Eigen Vermogen aan de hand van de standaardtoets van DNB. Bestemmingsreserve AOP-regeling Als onderdeel van de algehele voorziening pensioenverplichtingen wordt een reserve gevormd voor het WAO-gat (artikel 15) op gelijke sterfte- en interestgrondslagen als de voorziening van de verplichte pensioenregeling. Voor revalidatie wordt (net als bij premievrijstelling) 0% gehanteerd. Het resultaat op de AOP-regeling wordt jaarlijks toegevoegd of onttrokken aan de AOP-reserve. Bestemmingsreserve AAOP-regeling Als onderdeel van de algehele voorziening pensioenverplichtingen wordt een voorziening van AAOP gevormd op gelijke sterfte- en interestgrondslagen als de voorziening van de basisregeling. Voor revalidatie wordt (net als bij premievrijstelling) 0% gehanteerd. Het resultaat op de AAOP regeling wordt jaarlijks gedoteerd of onttrokken aan de AAOP reserve. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds De voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds wordt gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toeslag) toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Per 1 januari 2015 wordt de nieuwe door DNB voorgeschreven Ultimate Forward Rate (UFR) gehanteerd. De mogelijkheid om de zogenaamde driemaandsmiddeling van de rente toe te passen, is vanaf 1 januari 2015 komen te vervallen. Het financiële effect van deze wijziging is toegelicht bij de schattingswijzigingen. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of op de opgebouwde pensioenaanspraken toeslagverlening kan worden toegepast. Alle per balansdatum bestaande toeslagbesluiten (ook voor toeslagbesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van de toekomstige opbouw waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen per 31 december 2015: Overlevingstafels Prognosetafels AG2014 (2014-2064) waarbij de sterftekansen zijn vermenigvuldigd met een leeftijdsafhankelijke factor die zijn gebaseerd op de ervaringssterfte van de retailsector. De voorziening primo jaar is berekend op basis van de door het AG gepubliceerde AG Prognosetafel AG 2014, startkolom 2015. In de voorziening ultimo jaar worden de overlevingskansen ontleend aan de Prognosetafel AG2014, startkolom 2016 van het AG. Partnerfrequentie Voor de berekening van de technische voorzieningen voor nog niet ingegane partnerpensioenen wordt een partnerfrequentie gehanteerd volgens de sterftetafel GBM/V 1985-1990, met uitzondering van de leeftijden 60 tot en met de pensioenrechtleeftijd. Voor deze leeftijden wordt 100% gehanteerd. Vanaf de pensioenrechtleeftijd neemt de partnerfrequentie af met de veronderstelde sterfte van de partner. uitgekeerd tot de 18-jarige leeftijd, waarbij geen rekening wordt gehouden met sterftekansen. Voorziening voor toekomstige excassokosten Kostenopslag ter grootte van 2,2% van de technische voorziening in verband met toekomstige administratie- en excassokosten. Voorziening voor toekomstige pensioenopbouw arbeidsongeschikten Bij de bepaling van de pensioenopbouw voor arbeidsongeschikte deelnemers en ingegaan AOP is uitgegaan van een revalidatiekans van 0%. IBNR Een voorziening voor het risico van premievrijstelling van zieke deelnemers die in de WIA terecht kunnen komen, wordt berekend door de invaliditeitsopslag uit de premie van de afgelopen twee jaar te nemen. Onvindbaren Niet opgevraagd pensioen: Voor pensioen dat nog niet is ingegaan omdat de deelnemer onvindbaar is of niet reageert wordt de reservering 5 jaar volledig in stand gehouden en vervolgens in 10 jaar lineair afgeschreven tot nihil. Langlopende schulden (uit hoofde van VPL) De VPL overgangsregelingen zijn door CAO partijen vastgesteld en opgenomen in het pensioenreglement. De overgangsregelingen worden uitgevoerd door het fonds. De langlopende schuld betreft de gefactureerde premies voor de overgangsregelingen hieraan wordt het rendement toegevoegd, de inkoop van de extra pensioenaanspraken worden onttrokken aan deze schuld. De verwerking van de VPL regeling vindt op de hiervoor beschreven wijze plaats teneinde vermenging van pensioenvermogen met VPL-gelden tegen te gaan. Het toe te kennen rendement is gelijk aan het gemiddelde beleggingsrendement van het fonds exclusief rentehedge over het betreffende kalenderjaar (zowel positief als negatief). De inkoop van aanspraken vindt plaats op basis van de grondslagen voor de kostendekkende premie gebaseerd op de rentetermijnstructuur van 1 januari van het inkoopjaar. Leeftijdsverschil man-vrouw Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij de eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na de eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten). Voorziening voor uitgesteld wezenpensioen De lasten van nog niet ingegaan wezenpensioen zijn gesteld op 5% van de lasten van het nog niet ingegaan partnerpensioen tot 65 jaar; bij de vaststelling van de lasten van ingegaan wezenpensioen wordt verondersteld dat het pensioen moet worden Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden en minus de langlopende schulden uit hoofde van VPL te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans 56 Onder het FTK is de beleidsdekkingsgraad leidend voor alle beleidsmaatregelen. De beleidsdekkingsgraad is het gemiddelde van de dekkingsgraad van de afgelopen 12 maanden en is daarmee minder afhankelijk van dagkoersen. 7.4.7 Grondslagen voor de resultaatbepaling Algemeen Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorzieningen pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Premiebijdragen van (werkgevers en werknemers) Onder premiebijdragen wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. De premiebaten in het boekjaar zijn gebaseerd op de definitieve loonsomopgaven van de werkgevers. Voor een beperkt aantal werkgevers zijn de premies gebaseerd op de voorlopige loonsomopgaven. Onder premiebijdragen risico fonds is separaat opgenomen de hoogte van de inkoopsom(men) inzake ingekochte pensioenaanspraken uit hoofde van VPL. Beleggingsresultaten De beleggingsresultaten voor beleggingen voor risico fonds en beleggingen inzake VPL worden op dezelfde wijze vastgesteld. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als indirecte beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Aankoopkosten zijn verwerkt in de reële waarde van de beleggingen. Verkoopkosten worden verantwoord als onderdeel van de gerealiseerde herwaarderingen. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. 57 Kosten van vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden de externe en de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Mutatie technische voorzieningen voor risico pensioenfonds Pensioenopbouw De pensioenopbouw is de contante waarde van de pensioenaanspraken die toegekend zijn in het boekjaar. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen worden contant gemaakt tegen de nominale marktrente op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De interesttoevoeging wordt tegen de rekenrente primo boekjaar berekend over de beginstand en de mutaties gedurende het jaar. Onttrekkingen voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de technische voorziening. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen in de verslagperiode. Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten Jaarlijks wordt 2,2% van de pensioenopbouw en de inkomende waardeoverdrachten toe­gevoegd aan de technische voorziening ten behoeve van de pensioenuitvoerings­kosten. Daarnaast valt 2,2% van de uitkeringen, afkopen en uitgaande waarde­over­drachten vrij uit de technische voorziening ten behoeve van pensioenuitvoerings­kosten (excassokosten). Wijziging uit hoofde van overdrachten van rechten Hieronder zijn opgenomen de aan het verslagjaar toe te rekenen overdrachtswaarde van de overgenomen respectievelijk overgedragen pensioenaanspraken met betrekking tot de actuariële waarde. 7.5 Toelichting op de Balans Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de actuele waarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt hieronder verantwoord. Tevens zijn per 31 december 2015 achtereenvolgens de volgende aanpassingen in de rentetermijnstructuur (RTS) verwerkt: het vervallen van de driemaandsmiddeling en de aanpassing van de UFR van 4,2% naar 3,2%. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting in de grondslagen inzake schattingswijzigingen. Wijziging overige actuariële uitgangspunten De actuariële grondslagen en/of methoden worden periodiek beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioen­ verplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als specifiek voor de populatie van het fonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. Inkoop uit hoofde van VPL-regeling De inkoop van aanspraken vindt plaats op basis van de grondslagen voor de kostendekkende premie gebaseerd op de rentetermijnstructuur van 1 januari van het inkoopjaar. Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. Overige baten en lasten De overige baten en lasten worden opgenomen voor de aan het verslagjaar toe te rekenen bedragen. 7.4.8 Grondslagen kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld overeenkomstig de directe methode. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en beleggingsactiviteiten. 58 ACTIVA 7.5.1 Beleggingen voor risico fonds Verloopoverzicht per beleggingscategorie (x € 1.000) Derivaten Overige beleggingen Totaal 1.457.171 412.425 137.990 2.940.666 1.029.960 2.718.665 811.666 5.054.855 Aandelen Vastrentende waarden 311.781 621.299 Aankopen 20.866 473.698 Vastgoedbeleggingen Stand per 1 januari 2015 Verkopen -2.933 -315.573 Overige mutaties -1.197 109 -842.557 -3.071.458 3.173 -16.335 -736.232 -4.968.753 -1.623 -15.873 Waardemutaties 9.384 24.437 -45.385 -133.381 6.403 -138.542 Stand per 31 december 2015 337.901 803.970 1.602.362 -90.084 218.204 2.872.353 Bij: Derivaten met een negatieve waarde 369.140 Af: Beleggingen met betrekking tot VPL -61.000 3.180.493 Derivaten Overige beleggingen Totaal 1.332.822 -93.389 172.515 2.227.990 342.508 2.571.232 258.303 3.250.804 Aandelen Vastrentende waarden 518.523 Vastgoedbeleggingen Stand per 1 januari 2014 297.519 Aankopen 22.676 56.085 Verkopen -690 -26.439 Overige mutaties -3.259 34 -563 -10.679 15 -14.452 Waardemutaties -4.465 73.096 88.440 465.511 8.213 630.795 Stand per 31 december 2014 311.781 621.299 1.457.171 412.425 137.990 2.940.666 (x € 1.000) -306.036 -2.520.250 -301.056 -3.154.471 Bij: Derivaten met een negatieve waarde 327.437 Af: Beleggingen met betrekking tot VPL -63.851 3.204.252 Derivaten met een negatieve waarde zijn verantwoord onder de overige schulden en overlopende passiva. Het fonds kent geen beleggingen in aangesloten organisaties of premiebijdragende ondernemingen. Securities lending binnen de beleggingsfondsen Binnen de beleggingsfondsen worden géén aandelen noch obligaties uitgeleend. Derivaten binnen de beleggingsfondsen Binnen de beleggingsfondsen wordt gebruik gemaakt van derivaten, er is sprake van collateral management. Ultimo 2015 bedraagt het ontvangen collateral € 179.965 (2014: € 44.971) en het betaalde collateral € 87.420 (2014: € 458.637). Het ontvangen onderpand staat niet ter vrije beschikking van het fonds. Het verstrekte onderpand staat ter vrije beschikking van het fonds. De overige mutaties hebben o.a. betrekking op mutaties liquide middelen onder beheer bij de vermogensbeheerder, lopende interest en nog af te handelen beleggingstransacties. Reële waarde De waardering van de beleggingen vindt plaats tegen reële waarde. Afgezien van de beleggingsvorderingen en -schulden zijn de beleggingen van het fonds gewaardeerd tegen reële waarde per balansdatum. Het is over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de reële waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de reële waarde. Voor de meerderheid van de beleggingen van het fonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde beleggingen zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van verschillende waarderingsmodellen, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. •• Beleggingen met genoteerde marktprijzen worden verhandeld aan een effecten­beurs of betreffen liquide middelen. Hieronder vallen aandelen, obligaties, onderpanden. •• Onafhankelijke taxaties worden toegepast voor de waardering van onroerend goed in bezit van het fonds. Alle vastgoedobjecten worden jaarlijks getaxeerd door externe taxateurs waarvan de onafhankelijkheid ten opzichte van de waardering onbetwist is. De juistheid en volledigheid van de gebruikte informatie voor de taxatie wordt gecontroleerd. •• De netto contante waarde methode wordt bepaald door de te ontvangen kasstromen contant te maken op basis van de geldende marktrente. In de waardering is rekening gehouden met het oninbaarheidsrisico. •• Intrinsieke waarde: de marktwaarde ontleent aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-to-fund managers. Voor fondsbeleggingen in vastgoed, private equity en infrastructuur wordt de waardering bepaald op basis van de laatst ontvangen fondsrapportages. Deze rapportages zijn door een onafhankelijke 59 accountant gecontroleerd maar de periode van deze rapportages loopt niet synchroon met het boekjaar van het fonds. Om deze onzekerheid te mitigeren wordt jaarlijks achteraf een aansluiting gemaakt. Beleggingen waarvan de waardering op basis van de intrinsieke waarde plaatsvindt, zijn in de tabel opgenomen onder ‘Andere methode’. •• Andere methode: marktwaardebepaling niet gebaseerd op marktdata, maar gebaseerd op aannames en schattingen die de prijs significant beïnvloeden. Hieronder vallen de equity linked swaptions en inflations swaps, swaptions, options OTC en de deelnemingen. Op basis van de wijziging in de Richtlijn 290 inzake de toelichting op gehanteerde waarderingsystematiek is onderstaande tabel opgenomen. (x € 1.000) NCW berekeningen Genoteerde marktprijzen Onafhankelijke Taxaties Vastgoedbeleggingen 652 236.723 - 100.526 337.901 Aandelen 61.647 - - 742.323 803.970 Vastrentende waarden 1.104.342 - 130.768 367.252 1.602.362 Andere Methode Totaal Per 31 december 2015 Derivaten - - -82.121 -7.963 -90.084 Overige beleggingen - - - 218.204 218.204 Totaal 1.166.641 236.723 48.647 1.420.342 2.872.353 Genoteerde marktprijzen Onafhankelijke Taxaties NCW berekeningen Andere Methode Totaal Vastgoedbeleggingen 476 224.233 - 87.072 311.781 Aandelen 73.538 - - 547.761 621.299 Vastrentende waarden 1.109.802 - 97.125 250.244 1.457.171 Derivaten - - 404.054 8.371 412.425 Overige beleggingen - - - 137.990 137.990 Totaal 1.183.816 224.233 501.179 1.031.438 2.940.666 (x € 1.000) Per 31 december 2014 Bij de bepaling van de waardering van de beleggingen zijn de volgende uitganspunten gebruikt: Genoteerde marktprijzen Beleggingen met genoteerde marktprijzen worden verhandeld op een actieve markt. Hieronder vallen aandelen enobligaties. Onafhankelijke taxaties Beleggingen in direct vastgoed worden gewaardeerd tegen de reële waarde per balansdatum, gebaseerd op door onafhankelijke deskundigen verrichte taxaties. Derivaten Bij de schatting van de reële waarde van derivaten wordt uitgegaan van verwachte toekomstige kasstromen. Netto contante waardeberekeningen De netto contante waarde methode (NCW) wordt gehanteerd voor de derivaten. De netto contante waardeberekening van de rentederivaten vindt plaats aan de hand van de OIS curve. Overige beleggingen Het niet marktgenoteerde deel van de overige beleggingen betreft beleggingen in infrastructuur. Het fonds neemt alleen via tussenkomst van externe fondsbeheerders deel in infrastructurele beleggingen. Voor de waardering van deze beleggingen wordt uitgegaan van de waardebepaling welke is opgesteld ten behoeve van deze externe fondsbeheerders. De waardering vindt plaats op basis van reële waarde. De wijze waarop de reële waarde wordt bepaald is afhankelijk van de externe fondsbeheerder en van de aard van de belegging. De volgende variabelen spelen hierbij een rol: de aanschafwaarde voor wat betreft recente investeringen, toekomstige kasstromen, waarde van de activa, waardering van vergelijkbare objecten. Andere methode Voor fondsbeleggingen wordt de waardering bepaald op basis van de laatst ontvangen fondsrapportages. Voor € 1.407 miljoen (2014: EUR 1.000 miljoen) aan beleggingen betreft dit de intrinsieke waarde. Onder de andere methode zijn tevens de liquide middelen met betrekking tot beleggingsactiviteiten, beleggingsdebiteuren en crediteuren verantwoord. Schatting van reële waarde Vastgoed Het deel van de waarde aan vastgoedbeleggingen dat is opgenomen op basis van genoteerde marktprijzen en onafhankelijke taxaties betreft zowel direct als indirect vastgoed. Zoals bij de grondslagen staat vermeld is de waarde gebaseerd op de taxatiewaarde. De eerste waardering is verkrijgingsprijs inclusief transactiekosten. Deze taxaties worden verricht door verscheidene externe erkende taxateurs. Iedere externe taxateur hanteert, binnen de algemene richtlijnen zoals binnen de branche gelden, eigen uitgangspunten. De richtlijnen binnen de branche geven aan dat voor de waardebepaling in dit geval moet worden uitgegaan van de verkoopwaarde van een object met als doelstelling om met het object huurinkomsten te genereren. Als basis wordt hiervoor een contante waardeberekening gebruikt van de toekomstige kasstromen. Aandelen Van de belegde waarde in aandelen staat de waarde van private equity beleggingen en aandelenfondsen opgenomen als vastgesteld op basis van verschillende waarderingsmodellen. Private equity beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-of-fund-managers, gecorrigeerd voor kasstromen in de periode tot balansdatum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving. Vastrentende waarden Het deel van de vastrentende waarden waarvan de reële waarde op basis van schatting wordt vastgesteld, betreft leningen op schuldbekentenis en hypotheken. De berekeningsgrondslag staat vermeld in de algemene toelichting op de grondslagen. 60 Vastgoedbeleggingen De vastgoed beleggingen kunnen als volgt worden gespecificeerd: (x € 1.000) 31-12-2015 31-12-2014 Specificatie naar soort: Direct vastgoed 226.536 189.238 Indirect vastgoed 98.676 83.692 Vastgoed in ontwikkeling 10.186 35.044 Vorderingen 2.232 3.447 Schulden -1.877 -2.281 Liquide middelen 2.148 2.641 337.901 311.781 In 2015 is 100% (2014: 100%) van het directe vastgoed getaxeerd door onafhankelijke, beëdigde taxateurs. Aandelen De aandelen kunnen als volgt worden gespecificeerd: 31-12-2015 31-12-2014 Direct beursgenoteerde aandelen 61.647 73.538 (x € 1.000) Specificatie naar soort: Aandelen beleggingsfondsen 728.459 534.665 Venture Capital (Private Equity) 13.533 12.981 Vorderingen 331 115 803.970 621.299 Vastrentende waarden De vastrentende waarden kunnen als volgt worden gespecificeerd: (x € 1.000) 31-12-2015 31-12-2014 Specificatie naar soort: Directe vastrentende waardebeleggingen: Staatsobligaties 759.910 753.745 Bedrijfsobligaties (credits) 235.292 223.819 Hypotheken 130.768 92.540 Covered fondsen 109.140 124.189 Inflation linked bonds - 8.049 Obligatiebeleggingsfondsen 349.201 235.250 Vorderingen 18.051 19.579 Gebruik wordt gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: •• Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. •• Renteswaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2015: Indirecte vastrentende waardenbeleggingen: 1.602.362 (x € 1.000) 1.457.171 Type Contract Contractomvang Activa Passiva Interest rate swaps 351.000 285.606 367.107 Futures -26.489 - - Forward 299.115 1.413 2.033 Overige - -7.963 - 279.056 369.140 Derivaten 31-12-2015 31-12-2014 Valutaderivaten -621 -3.828 Rentederivaten -81.500 407.881 Vorderingen 155 19.152 (x € 1.000) Specificatie naar soort: Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2014: (x € 1.000) Type Contract Contractomvang Activa Passiva Interest rate swaps 1.318.000 731.487 323.605 Liquide middelen 3.961 257 Futures 10.797 - - Schulden -12.079 -11.037 Forward 206.100 4 3.832 Overige - 8.371 - 739.862 327.437 -90.084 412.425 Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het fonds gebruikt derivaten voornamelijk om het valutarisico en het renterisico af te dekken. Eén van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met te goeder naam en faam bekend staande partijen. Bovendien geldt dat zoveel mogelijk wordt gewerkt met onderpand. 61 Overige beleggingen De overige beleggingen kunnen als volgt worden gespecificeerd: 31-12-2014 Infrastructuur 36.168 33.488 Beleggingsfondsen 181.905 104.473 Liquide middelen 131 29 218.204 137.990 31-12-2015 31-12-2014 Vordering op werkgevers 700 957 Uitkeringen - 12 Vergoeding Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. - 1.033 Nog te factureren premie* 6.210 2.556 Overige vorderingen 10 6 6.920 4.564 Specificatie naar soort: 7.5.2 Vorderingen en overlopende activa (x € 1.000) 31-12-2014 Werkgevers 1.462 1.788 Voorziening dubieuze debiteuren -762 -831 700 957 Specificatie vorderingen / debiteuren: 31-12-2015 (x € 1.000) 31-12-2015 (x € 1.000) In 2015 is een bedrag van € 144 gedoteerd aan de voorziening (2014: € 2). Er werd een bedrag van € 213 aan premies over voorgaande jaren als oninbaar afgeschreven (2014 € 294). 7.5.3 Overige activa * De toename ten opzichte van 2014 komt met name doordat het aantal actieve deelnemers is toegenomen. De mutatie van deze toename is niet verwerkt in de in 2015 gefactureerde premie omdat de voorschot facturen niet tijdig door de werkgevers hierop zijn aangepast. Bij de waardering van vorderingen wordt rekening gehouden met het risico van oninbaarheid door hiervoor een voorziening in aftrek te brengen op het saldo van de uitstaande vorderingen. Voor gelijksoortige posten met gelijksoortige risico’s wordt gezamenlijk een schatting gemaakt van verliezen en risico’s op balansdatum. Deze systematiek om de voorziening vast te stellen wordt gerekend tot de statische methode. Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. 62 (x € 1.000) Liquide middelen 31-12-2015 31-12-2014 3.887 3.995 3.887 3.995 Onder de liquide middelen worden opgenomen die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn. Bankrekeningen die beheerd worden door de vermogensbeheerder zijn onder de beleggingen opgenomen. Er zijn geen kredietfaciliteiten van toepassing. PASSIVA Solvabiliteit 7.5.4 Stichtingskapitaal en reserves (x € 1.000) Beleggingsreserve Reserve AOP regeling Reserve AAOP regeling Stand per 1 januari 2015 291.118 35.090 7.272 -40.696 292.784 Uit bestemming saldo van baten en lasten 306.512 -1.334 -228 -642.296 -337.346 597.630 31-12-2014 in % Mutatieoverzicht eigen vermogen Stand per 31 december 2015 31-12-2015 (bedragen x € 1.000) 33.756 (x € 1.000) 7.044 Beleidsreserve Totaal -682.992 -44.562 Beleggingsreserve Reserve AOP regeling Reserve AAOP regeling Stand per 1 januari 2014 257.851 32.837 6.759 -206.571 90.876 Uit bestemming saldo van baten en lasten 33.267 2.253 513 165.875 201.908 Stand per 31 december 2014 291.118 35.090 7.272 -40.696 292.784 Beleidsreserve Totaal in % Aanwezig vermogen 2.819.462 98,4 2.880.441 111,3 Af: technische voorzieningen 2.864.024 100,0 2.587.657 100,0 Eigen vermogen -44.562 -1,6 292.784 11,3 Af: vereist eigen vermogen 597.630 20,9 291.118 11,3 Vrij vermogen -642.192 -22,5 1.666 - Minimaal vereist eigen vermogen 124.768 4,4 110.300 4,3 Aanwezige dekkingsgraad 98,4 111,3 Beleidsdekkingsgraad 103,3 - Voor het bepalen van het vereist eigen vermogen (de solvabiliteitstoets) maakt het fonds gebruik van het standaardmodel. Het bestuur acht het gebruik van het standaardmodel passend voor de risico’s van het fonds. De uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen onder toelichting Risicobeheer. De dekkingsgraad is als volgt berekend: (Totale activa -/- schulden) / Technische voorzieningen * 100%. De beleidsdekkingsgraad is het gemiddelde van de dekkingsgraad van de afgelopen 12 maanden. Als de beleidsdekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad bevindt het fonds zich in een situatie van tekort. De solvabiliteit van het fonds is niet toereikend. Er is sprake van zowel reservetekort, als dekkingstekort. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het standaard model van DNB. 63 Het verloop van de nominale dekkingsgraad kan als volgt worden gespecificeerd: Werkelijk 2015 % Werkelijk 2014 % Dekkingsgraad per 1 januari 111,3 104,4 Premie -0,4 0,2 Uitkering 0,2 0,1 Toeslagverlening - - Verandering van de rentetermijnstructuur -9,1 -20,6 Rendement op beleggingen -3,6 32,6 Overige oorzaken en kruiseffecten - -5,4 Dekkingsgraad per 31 december 98,4 111,3 Herstelplan Per 1 januari 2015 was de beleidsdekkingsgraad 109,7% en lag daarmee onder het vereist eigen vermogen. Er was sprake van een reservetekort waardoor het fonds verplicht was om op uiterlijk 1 juli 2015 een herstelplan in te dienen bij DNB. Het fonds heeft op 30 juni 2015 het herstelplan verstuurd naar DNB. Hiermee vervalt het reeds bestaande herstelplan. In het nieuwe herstelplan heeft het fonds aangegeven welke maatregelen worden ingezet om binnen 12 jaar het vereist eigen vermogen te behalen. Het fonds heeft zich ten doel gesteld om in 2026 een beleidsdekkingsgraad van ongeveer 131,3 % conform het herstelplan te hebben. Bij het opstellen van het herstelplan heeft het bestuur zich laten ondersteunen door adviseurs. In 2015 heeft de dekkingsgraad zich ten opzichte van het herstelplan als volgt ontwikkeld: Werkelijk 2015 % Herstelplan 2015 % Dekkingsgraad per 1 januari 111,3 111,3 Premie -0,4 -0,5 Uitkering 0,2 0,1 Verandering van de rentetermijnstructuur -9,1 -5,7 Rendement op beleggingen -3,6 3,8 Dekkingsgraad per 31 december 98,4 109,0 64 Uit dit herstelplan blijkt een verwachte dekkingsgraad per 31 december 2015 van 109,0%. Aangezien de werkelijke dekkingsgraad 98,4% bedraagt, loopt het pensioenfonds achter op het herstelplan. Het fonds zal het huidige herstelplan updaten en dit voor 30 april 2016 bij DNB indienen. De verandering van de rentetermijnstructuur heeft geleid tot een daling van de dekkingsgraad. Bij de bepaling van de werkelijke dekkingsgraad is van de daadwerkelijke rentetermijnstructuur ultimo van het boekjaar uitgegaan die lager is dan de rentetermijnstructuur primo het jaar. Het rendement op beleggingen heeft minder bijgedragen aan de dekkingsgraad dan verwacht volgens het herstelplan. Dit wordt verklaard doordat in het herstelplan is uitgegaan van een hoger rendement dan het rendement op de beleggingen werkelijk was. 7.5.5 Technische voorzieningen Specificatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds 31-12-2015 31-12-2014 Basisregeling 2.822.604 2.551.871 (A)AOP 9.700 10.615 Premievrijstelling / IBNR 31.720 25.171 2.864.024 2.587.657 (x € 1.000) Mutatieoverzicht technische voorzieningen 2015 2014 Stand per 1 januari 2.587.657 2.087.975 (x € 1.000) Pensioenopbouw 72.154 56.725 Rentetoevoegingen 4.704 8.051 Ontrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten -45.649 -46.556 Wijziging uit hoofde van overdrachten van rechten -2.196 -7.953 Wijziging marktrente 230.367 511.747 Wijziging overige actuariële uitgangspunten 5.599 -26.645 Inkoop uit hoofde van VPL-regeling 5.751 330 Korting van aanspraken en rechten 125 556 Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen 5.512 3.427 Stand per 31 december 2.864.024 2.587.657 Specificatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds 31-12-2015 (bedragen x € 1.000) deelnemers de pensioenrichtleeftijd hebben bereikt. Tevens bestaat er recht op partneren wezenpensioen in de regeling van Pensioenfonds Wonen. Deelname aan de regeling is verplicht vanaf de leeftijd van 20 jaar, dan wel vanaf de datum van indiensttreding bij een werkgever in de bedrijfstak. Toeslagverlening Het fonds heeft gekozen voor variant B uit de toeslagenmatrix. Bij deze variant wordt er geen doelgericht indexatiebeleid gevoerd. Het bestuur besluit jaarlijks of een toeslag wordt verleend, rekening houdend met de financiële positie van het pensioenfonds. Er is geen ambitie om jaarlijks toeslagen te geven op pensioenrechten en pensioenaanspraken en er is geen maatstaf waaraan de toeslagen gekoppeld zijn. Voor de financiering van de toeslagen wordt geen premie betaald en er wordt geen reserve aangehouden om in de toekomst toeslagen te kunnen toekennen. Eventuele toeslagen worden gefinancierd uit overrendementen en zijn voorwaardelijk. Er is over het boekjaar 2015 geen toeslag verleend. In de afgelopen drie jaren zijn de pensioenaanspraken en de ingegane pensioenen niet verhoogd. 7.5.6 Langlopende schulden (uit hoofde van VPL) 31-12-2014 in % 2015 2014 Stand per 1 januari 63.851 56.936 (x € 1.000) in % Actieve deelnemers 26.040 1.074.681 24.795 966.462 Dotatie inzake premies 3.527 3.317 Gewezen deelnemers (slapers) 93.604 694.676 93.105 885.337 Rendementstoerekening -377 3.943 Pensioentrekkenden 15.051 992.488 13.807 650.034 Overigen - 40.573 - 35.128 67.001 64.196 Toekenning VPL aanspraken -6.001 -345 Netto pensioenverplichtingen 134.695 2.802.418 131.707 2.536.961 Toekomstige kosten uitvoering pensioenregeling - 61.606 - 50.696 Stand per 31 december 61.000 63.851 134.695 2.864.024 131.707 2.587.657 De post “overigen”betreft de voorzieningen voor invaliditeit en arbeidsongeschiktheid. Korte beschrijving van de pensioenregeling De pensioenregeling kan worden gekenmerkt als een middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 67 jaar. Stichting Pensioenfonds Wonen kent twee pensioen­ regelingen. De pensioenregeling Wonen 2006 geldt voor de deelnemers die geboren zijn na 1949. In de pensioenregeling Wonen 2006 wordt jaarlijks een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 1,75% van de in dat jaar geldende pensioen­ grondslag. De pensioengrondslag is gelijk aan het loon Wfsv tot maximaal het maximum loon Wfsv. De pensioenregeling Wonen 2001 gold voor de deelnemers die geboren zijn voor 1950. Deze pensioenregeling komt te vervallen omdat alle 65 7.5.7 Overige schulden en overlopende passiva (x € 1.000) Derivaten met negatieve waarde Het surplus (tekort) op FTK-grondslagen is als volgt: 31-12-2015 31-12-2014 369.140 327.437 (x € 1.000) Technische voorziening (FTK-waardering) 31-12-2015 31-12-2014 2.864.024 2.587.657 Waardeoverdrachten 306 191 Buffers: Belastingen en premies sociale verzekeringen 1.628 906 S1 Renterisico 191.714 71.570 Schulden aan werkgevers 88 141 S2 Risico zakelijke waarden 385.131 210.110 Overige schulden 676 3.695 S3 Valutarisico 76.895 86.244 S4 Grondstoffenrisico 60.579 43.182 371.838 332.370 S5 Kredietrisico 134.767 51.951 S6 Verzekeringstechnisch risico 99.402 91.879 S7 Liquiditeitsrisico - - S8 Concentratierisico - - De post ‘overige schulden’ bestaat uit te betalen kosten: Achmea Investment Management: € 513 (2014: € 3.450); Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V.: € 52 (2014: € 155); Accountant: € 48 (2014: € 49); Externe actuaris: € 34 (2014: € 33); Overige kosten: € 29 (2014: € 8). Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. 7.5.8 Risicobeheer en derivaten Solvabiliteitsrisico Het fonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de reële waarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het fonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslag van opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. 66 S9 Operationeel risico - - S10 Actief beheerrisico 53.061 - Diversificatie effect -403.919 -263.818 Totaal S (vereiste buffers) 597.630 291.118 Vereist vermogen (artikel 132 Pensioenwet) 3.461.654 2.878.775 Aanwezig vermogen (totaal activa - schulden) 2.819.462 2.880.441 Tekort (surplus) -642.192 1.666 Het fonds heeft ter afdekking van risico’s derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers rekening gehouden. Bij de berekening van de buffers past het fonds het standaard model van DNB toe, waarbij uitgegaan wordt van het vereist vermogen in evenwichtsituatie, gebaseerd op de strategische asset mix. De belangrijkste verschillen in de vereiste buffers op 31 december 2015 ten opzichte van 31 december 2014 worden met name veroorzaakt door de samenstelling van de beleggingsmix, de gewijzigde rekenregels en de nieuwe UFR (zonder driemaandsmiddeling) in het kader van het financieel toetsingskader. Beleid en risicobeheer Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: •• beleggingsbeleid; •• premiebeleid; •• herverzekeringsbeleid; •• toeslagbeleid. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)risico’s. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten. Marktrisico’s (S1 – S4) Het marktrisico omvat het renterisico, het prijs(koers)risico en het valutarisico. Marktrisico omvat de mogelijkheden voor winst of verlies en door een verandering van marktfactoren. Marktfactoren kunnen bijvoorbeeld marktprijzen zijn van aandelen, grondstoffen, vastgoed en private equity (prijsrisico), maar ook valutakoersen (valutarisico) of rentes (renterisico). De strategie van het fonds met betrekking tot het beleggingsrisico wordt bepaald door de beleggingsdoelstellingen. Het marktrisico wordt op dagelijkse basis beheerst in overeenstemming met de aanwezige beleidskaders en richtlijnen. De overallmarkt­ posities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur. De mate waarin de beleggingsportefeuille van het fonds gevoelig is voor het prijs- en renterisico is in de volgende alinea weergegeven, vervolgens worden de risico’s die het fonds loopt nader toegelicht. S1 Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van de vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen wijzigen als gevolg van veranderingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration geeft aan hoeveel procent bij benadering de reële waarde van een belegging of verplichting verandert bij een parallelle verschuiving van de rentecurve. Een hoge duration geeft een hoge gevoeligheid voor veranderingen in de rente weer. 67 (bedragen x € 1.000) 31-12-2015 Balanswaarde 31-12-2014 Duration Balanswaarde Duration Duration van de vastrentende waarden (voor derivaten) 1.600.965 5,0 1.457.171 5,2 Duration van de totale portefeuille (na derivaten) 2.876.109 12,0 2.908.766 17,3 Technische voorziening (FTK-waardering) 2.864.024 22,7 2.587.657 22,3 Op balansdatum is de duration van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duration van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde “duration-mismatch”. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde verplichtingen (bij toepassing van de reële marktrentestructuur) daalt, de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het beleid van het fonds is gericht op het verkleinen van de “duration-mismatch”. Dit wordt gerealiseerd door het kopen van meer langlopende obligaties in plaats van aandelen (aandelen hebben per definitie een duration van nul), binnen de portefeuille kortlopende obligaties vervangen door langlopende obligaties of door middel van renteswaps of swaptions. Bij een renteswap wordt een vaste lange rente geruild tegen een variabele korte rente. Het fonds ontvangt in dit geval een lange rente, vergelijkbaar met de kasstroom van een langlopende obligatie en betaalt daarvoor een variabele korte rente (bijvoorbeeld Euribor). Hierdoor wordt de “duration-mismatch” verkleind, maar het fonds wordt wel afhankelijk van de ontwikkeling van de korte rente die het fonds aan de tegenpartij betaalt. Met een swaption kan het fonds tijdelijk het risico van een verdere rentedaling afdekken. Hiervoor betaalt het fonds een premie. Bij het afsluiten van een swap of een swaption kunnen dus mismatchrisico’s worden afgedekt en worden nieuwe risico’s geïntroduceerd die gepaard gaan met dit soort instrumenten (zoals liquiditeit, tegenpartij en juridisch risico). De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: (bedragen x € 1.000) 31-12-2015 31-12-2014 in % in % Resterende looptijd < 1 jaar 187.947 11,7 100.453 6,9 Resterende looptijd > 1 en < 5 jaar 502.594 31,4 521.166 35,8 Resterende looptijd > 5 jaar 911.821 56,9 835.552 57,3 1.602.362 100,0 1.457.171 100,0 S2 Risico zakelijke waarden Prijsrisico is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen, die wordt veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Omdat alle beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk in het saldo van baten en lasten worden verwerkt, zijn alle wijzigingen in marktomstandigheden direct zichtbaar in het beleggingsresultaat. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door diversificatie. Specificatie vastgoed beleggingen naar aard: 31-12-2015 (bedragen x € 1.000) Specificatie aandelen naar sector: 54.066 16,0 56.224 18,0 Woningen 182.656 54,1 168.059 53,9 Participaties in vastgoedmaatschappijen 98.676 29,2 83.691 26,8 Vordering 2.232 0,7 3.447 1,1 Schulden -1.877 -0,6 -2.281 -0,7 Liquide middelen 2.148 0,6 2.641 0,9 - - 12.598 2,0 Financiële instellingen (w.o. banken en verzekeraars) 195.344 24,3 143.260 23,1 Nijverheid en industrie 170.296 21,2 146.508 23,6 Handel 188.959 23,5 129.990 20,9 Overige dienstverlening 188.547 23,5 153.915 24,8 Vorderingen 331 - 115 - Diversen 60.493 7,5 34.913 5,6 803.970 100,0 621.299 100,0 Specificatie aandelen naar regio: 31-12-2015 (bedragen x € 1.000) 337.901 100,0 311.781 31-12-2015 (bedragen x € 1.000) 31-12-2014 in % in % Noord Amerika 652 0,2 477 0,2 Europa 334.746 99,1 307.497 98,6 Vorderingen 2.232 0,7 3.447 1,1 Schulden -1.877 -0,6 -2.281 -0,7 Liquide middelen 2.148 0,6 2.641 0,8 337.901 100,0 311.781 100,0 68 31-12-2014 in % 100,0 Specificatie vastgoed beleggingen naar regio: in % Beleggingsinstellingen in % Winkels 31-12-2014 in % 31-12-2014 in % 31-12-2015 (bedragen x € 1.000) in % Europa 286.807 35,6 248.178 39,9 Noord-Amerika 165.440 20,6 152.653 24,6 Wereldwijd 88.147 11,0 2.503 0,4 Azië / Pacific 108.141 13,5 84.949 13,7 Emerging Markets 155.104 19,3 132.901 21,4 Vordering 331 - 115 - 803.970 100,0 621.299 100,0 Het pensioenfonds heeft er niet voor gekozen om het prijsrisico middels derivaten (gedeeltelijk) af te dekken. S3 Valutarisico Het totaalbedrag van de gehele beleggingsportefeuille dat buiten de euro wordt belegd bedraagt ultimo 2015 circa € 946.889 (2014: € 666.157). Van dit bedrag is 32% (2014: 32%) afgedekt naar de euro. Het strategische beleid van het pensioenfonds is om: •• De vreemde valuta exposure van de beleggingscategorieën Global high yield (HC) en Obligaties Opkomende Markten wordt binnen het fonds voor 100% afgedekt naar Euro’s; •• De valuta exposure naar de Amerikaanse Dollar, de Britse Pond, de Japanse Yen en de Zwitserse Frank van de overige beleggingen buiten vastrentende waarden in de portefeuille wordt passief voor 75% afgedekt op totaal portefeuilleniveau. Hierbij wordt een bandbreedte gehanteerd van ongeveer 5%; •• De posities worden door de vermogensbeheerder iedere maand opnieuw bepaald. Dit gebeurt een aantal werkdagen voor maandeinde zodat op de eerste werkdag van de nieuwe maand afdekking kan plaatsvinden. De vreemde valutapositie voor en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: (x € 1.000) Positie voor afdekking Valutaderivaten Nettopositie na afdekking 2015 Nettopositie na afdekking 2014 EUR 1.926.085 299.365 2.225.450 2.484.527 AUD 1.080 - 1.080 32.596 CHF 27.893 -32.709 -4.816 6.246 S5 Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het fonds financiële verliezen lijdt. Beheersing vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau, dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij hypothecaire geldleningen en het uitlenen van effecten; het hanteren van prudente verstrekking­ normen bij hypothecaire geldleningen. Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het fonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot OTC-derivaten wordt door het fonds enkel gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/ CSA-overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door onderpand. Er wordt gebruik gemaakt van dagelijkse waarderingen. DKK 5.487 - 5.487 4.673 GBP 66.507 -68.962 -2.455 28.371 HKD 20.413 - 20.413 25.884 JPY 39.687 -34.741 4.946 6.712 NOK 1.571 - 1.571 2.161 NZD -38 - -38 454 Nederlandse overheidsinstellingen 66.898 4,2 66.857 4,6 SEK 8.315 - 8.315 6.551 Buitenlandse overheidsinstellingen 827.582 51,6 793.247 54,4 SGD 576 - 576 6.262 USD 641.526 -163.574 477.952 174.804 Financiële instellingen (waaronder banken en verzekeraars) 350.834 21,9 335.857 23,1 Overige 133.872 - 133.872 161.425 Handel 142.233 8,9 141.083 9,7 Overige dienstverlening 122.253 7,6 100.548 6,9 Beleggingsinstelling 74.511 4,7 - - Vorderingen 18.051 1,1 19.579 1,3 1.602.362 100,0 1.457.171 100,0 2.872.974 -621 2.872.353 2.940.666 S4 Grondstoffenrisico Fondsen die beleggen in grondstoffen lopen het risico dat de waarde van deze beleggingen daalt. In het standaardmodel is een berekening van de gevoeligheid van het eigen vermogen voor grondstoffen voorgeschreven. Het grondstoffenrisico wordt berekend aan de hand van een scenario waarbij wordt uitgegaan van een waardedaling van de beleggingen in grondstoffen van 30%. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar verschillende soorten grondstoffen. 69 Specificatie vastrentende waarden naar sector: 31-12-2015 (bedragen x € 1.000) 31-12-2014 in % in % Specificatie vastrentende waarden naar regio: 31-12-2015 (bedragen x € 1.000) 31-12-2014 in % in % Mature markets 1.373.583 85,7 1.376.434 94,5 Emerging markets 210.728 13,2 61.158 4,2 Vorderingen 18.051 1,1 19.579 1,3 1.602.362 100,0 1.457.171 100,0 Ten aanzien van de kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille kan het volgende overzicht worden gegeven: 31-12-2015 (bedragen x € 1.000) 31-12-2014 in % in % AAA 368.362 23,0 428.708 29,4 AA 499.778 31,2 405.111 27,8 A 138.370 8,6 148.725 10,2 BBB 306.393 19,1 279.073 19,2 BB 77.046 4,8 59.020 4,1 B 58.914 3,7 57.693 4,0 Lager dan B 28.436 1,8 29.563 2,0 Geen rating 107.012 6,7 29.699 2,0 Vorderingen 18.051 1,1 19.579 1,3 1.602.362 100,0 1.457.171 100,0 S6 Verzekeringstechnisch risico Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de technische voorziening. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van Prognosetafel AG2014 met adequate correcties voor ervarings­ sterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. 70 Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het fonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen (schadereserve). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Het beleid van het fonds is om het overlijdenen arbeidsongeschiktheidsrisico niet te herverzekeren. Toeslagrisico Het bestuur van het fonds heeft de ambitie om het pensioen te indexeren. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagtoezegging voorwaardelijk is. Het beleid en de ambitie inzake toeslagverlening is weergegeven in de toelichting van de post ‘Indexering en overige toeslagen’. S7 Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen. Hierdoor kan het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er wordt eveneens rekening gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Inzake het liquiditeitsrisico wordt vermeld dat het fonds in haar beleggingsportefeuille over voldoende obligaties beschikt die onmiddellijk zonder waardeverlies te gelde kunnen worden gemaakt om eventuele onvoorziene uitstroom van geldmiddelen te financieren. S8 Concentratierisico Grote posten zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen, moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden gesommeerd. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Concentratierisico is gemeten naar concentratie van een land of bij een tegenpartij. Dit betreft per 31 december 2015 de volgende posten: 31-12-2015 31-12-2014 Duitsland (staatsobligaties) 202.292 231.556 Frankrijk (staatsobligaties) 189.653 181.577 Italie (staatsobligaties) 78.456 71.162 Investec Emerging Markets LC Dynamic Debt Fund (x € 1.000) 73.397 - Deutsche Bank - 153.798 Syntrus Achmea Global Equity Factor Fund 74.620 - ING - 89.843 Royal Bank of Scotland - 85.185 ABN AMRO Bank - 74.121 BlackRock MSCI Europe Index 80.585 - Direct Real Estate 236.172 224.233 Syntrus Achmea Global High Yield Pool 140.835 124.937 Syntrus Achmea Geld Markt Fonds 181.905 104.474 Syntrus Achmea High Conviction Pool Europe 85.566 71.475 Stichting PVF Particuliere Hypotheekfonds 130.768 97.125 BlackRock Equity Index Fund 63.245 74.415 Syntrus Achmea Aandelen Europa Pool 91.886 73.156 Stone Harbor Emerging Markets 72.505 59.023 Schroder International Selection Fund 57.705 - Overig 135.917 72.483 In het algemeen geldt dat concentratierisico kan optreden als een adequate spreiding van activa en passiva ontbreekt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Een portefeuille van beleggingen die sterk sectorgebonden is, kan door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Indien aandelen in dezelfde sector worden aangehouden is sprake van een cumulatief concentratierisico. Bij de bepaling van het vereist vermogen past het pensioenfonds het standaardmodel van de DNB toe. In dat model wordt het concentratierisico vooralsnog op nihil gesteld. S9 Operationeel risico Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Dergelijke risico’s worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles, kwaliteit geautomatiseerde systemen, enzovoorts. Deze kwaliteitseisen worden periodiek getoetst door het bestuur. 71 De beleggingsportefeuille is volledig ondergebracht bij Achmea Investment Management en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. Met deze partijen zijn overeenkomsten en service level agreements gesloten. De pensioenuitvoering is uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Met Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. zijn een uitvoeringsovereenkomst en een service level agreement (SLA) gesloten. Het bestuur beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van de uitvoering van de vermogens­ beheerder door middel van performancerapportages, SLA-rapportages en onafhankelijk getoetste internebeheersingsrapportages (ISAE 3402-rapportages). Aangezien hiermee sprake is van adequate beheersing van de operationele risico’s worden door het fonds hiervoor geen buffers aangehouden in de solvabiliteitstoets. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. S10 Actief beheerrisico Het actief beheerrisico heeft betrekking op de ruimte om bij de uitvoering van het beleggingsbeleid af te wijken van de strategisch nageleefde portefeuille. De mate van actief beheer is bepaald aan de hand van de tracking error ten opzichte van de voor de portefeuille vastgestelde benchmark. De tracking error over 2015 is 3% met een extra opslag van 0,25% (2014: 0%). Verbonden partijen Identiteit van verbonden partijen Er is sprake van een relatie tussen het fonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Bij het fonds is er geen sprake van verbonden partijen. Transacties met bestuurders Inzake de beloning van bestuurders wordt verwezen naar de toelichting op de pensioenuitvoeringskosten. Er zijn geen leningen verstrekt aan, noch is er sprake van vorderingen op, (voormalige) bestuurders. Eén bestuurslid (de heer A.W.M. van der Heijden) neemt deel aan de pensioenregeling van het pensioenfonds, de andere bestuurders nemen geen deel aan de pensioenregeling van het pensioenfonds. 7.5.9 Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen Ontvangen zekerheden en garanties Het fonds heeft geen ontvangen zekerheden en garanties voorzover niet reeds in de jaarrekening toegelicht. Langlopende contractuele verplichtingen Het fonds heeft een uitbestedingovereenkomst afgesloten met Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Het contract met Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. is met ingang van 1 januari 2015 verlengd voor 3 jaar. Met het bestuur zijn afspraken gemaakt over de vergoedingensystematiek. Deze systematiek bestaat zowel uit vaste als variabele componenten. De vergoeding voor 2015 bedraagt ruim € 4,6 miljoen en de verwachte vergoeding voor 2016 bedraagt ongeveer € 4,8 miljoen. Per 1 januari 2012 geldt voor Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. een overeenkomst voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van 1 jaar voor het fonds en 2 jaar voor Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. De vergoeding voor 2015 bedraagt ongeveer € 1,3 miljoen en de verwachte vergoeding voor 2016 bedraagt ruim € 1,5 miljoen. De bestaande uitbestedingsovereenkomst voor Achmea Investment Management is per 1 januari 2016 voor drie jaar verlengd met een opzegtermijn van één jaar. De vergoeding voor 2015 bedraagt ongeveer € 4,7 miljoen en de verwachte vergoeding voor 2016 bedraagt ongeveer € 5,7 miljoen. Investering- en stortingsverplichtingen Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan per balansdatum de volgende investerings- en stortingsverplichtingen (zogenaamde voorbeleggingen): 31-12-2015 31-12-2014 Vastgoed 45.075 62.853 Private equity 22.695 4.905 67.770 67.758 (x € 1.000) Voorwaardelijke verplichtingen Per jaareinde lopen er geen juridische procedures tegen het fonds en heeft het fonds. Verstrekte zekerheden en garanties Het fonds heeft geen verstrekte zekerheden en garanties voorzover niet reeds in de jaarrekening toegelicht. 72 Voorwaardelijke vorderingen Namens het Pensioenfonds is een aanmaning gestuurd naar een werkgever waarbij de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor een bedrag van € 106. De uitkomst van dit verzet kan geen materiële negatieve impact hebben op de financiële positie van het fonds. 7.6 Toelichting op de staat van baten en lasten 7.6.1 Premiebijdragen risico pensioenfonds (van werkgevers en werknemers) 2015 2014 Premiebijdragen werkgevers en werknemers 75.828 66.579 FVP-koopsommen 1 1.780 (x € 1.000) 75.829 Inkoopsom toekenning VPL aanspraken De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt: 2015 2014 Kosten pensioenopbouw 73.576 57.839 Pensioenuitvoeringskosten 4.582 3.766 Solvabiliteitsopslag 8.314 7.114 86.472 68.719 2015 2014 Kosten pensioenopbouw 45.723 45.406 Pensioenuitvoeringskosten 4.582 3.766 Solvabiliteitsopslag 8.314 7.114 58.619 56.286 (x € 1.000) 68.359 6.001 345 81.830 68.704 De samenstelling van de gedempte premie is als volgt: (x € 1.000) Voor de pensioenregeling van het fonds geldt: de totale bijdrage van werkgevers en werknemers bedraagt 22,5% (2014: 20,8%) van de pensioengrondslag. De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: 2015 2014 Kostendekkende premie 86.472 68.719 Gedempte premie 58.619 56.286 Feitelijke premie 75.829 68.359 (x € 1.000) De feitelijke premie is de door het fonds verschuldigde doorsneepremie, welke gebaseerd is op de rentetermijnstructuur van 31 augustus 2014. De kostendekkende premie en de gedempte premie zijn gebaseerd op de kosten van pensioeninkoop op respectievelijk de rentetermijnstructuur van 31 december 2014 en een vaste rente van 4%. Deze worden vermeerderd met kostenopslagen en een solvabiliteitsopslag, waarbij voor de gedempte premie het bedrag van de solvabiliteit voor de kostendekkende premie wordt aangehouden. De feitelijke premie is in 2015 hoger dan de gedempte premie, doordat de feitelijke premie op een lagere rente is gebaseerd. De feitelijke premie is lager dan de kostendekkende premie vanwege de marktrente. Vanaf 2012 wordt de kostendekkendheid van de premie beoordeeld op basis van de feitelijke premie exclusief VPL regeling 73 De kosten pensioenopbouw betreffen de kosten van de jaarinkoop van de pensioenaanspraken inclusief de kosten voor premievrijstelling voor nieuwe arbeidsongeschiktheidsgevallen. De toeslagverlening is voorwaardelijk en daarom geen onderdeel van de kosten pensioenopbouw. De pensioenuitvoeringskosten volgen uit de staat van baten en lasten. De solvabiliteitsopslag 2015 wordt berekend door het percentage vereist vermogen per 31 december 2014 te vermenigvuldigen met de kosten pensioenopbouw. De samenstelling van de feitelijke premie is als volgt: 2015 2014 69.478 - Opslag voor premievrijstelling bij invaliditeit 1.061 - Opslag voor kosten 5.290 - 75.829 - (x € 1.000) Actuariële inkoop van onvoorwaardelijke onderdelen 7.6.2 Beleggingsresultaten risico pensioenfonds (x € 1.000) Directe beleggingsopbrengsten 2015 Indirecte beleggingsopbrengsten Kosten van vermogensbeheer Totaal Vastgoed beleggingen 14.464 9.384 -5.412 18.436 Aandelen 1.929 24.437 -2.342 24.024 Vastrentende waarden 39.410 -45.385 -3.379 -9.354 Derivaten 5.010 -133.382 -179 -128.551 Overige beleggingen -26 6.403 -261 6.116 60.787 -138.543 -11.573 -89.329 Rendementstoerekening VPL 377 -88.952 (x € 1.000) Directe beleggingsopbrengsten Indirecte beleggingsopbrengsten Kosten van vermogensbeheer Totaal Vastgoed beleggingen 15.616 -4.465 -4.568 6.583 Aandelen 1.333 73.096 -2.113 72.316 Vastrentende waarden 37.565 88.440 -2.888 123.117 Derivaten 21.180 465.511 -235 486.456 Overige beleggingen -7 8.213 -183 8.023 2014 75.687 630.795 Rendementstoerekening VPL -9.987 696.495 -3.943 692.552 De kosten van vermogensbeheer bedragen in 2015 € 11.573 (2014: € 9.987). De exploitatiekosten van vastgoedbeleggingen bedragen over 2015 € 3.858 (2014: € 3.146). Deze kosten zijn in mindering gebracht op de directe beleggings­ opbrengsten. Transactiekosten zijn onderdeel van de aan- en verkooptransacties van beleggingen. Deze zijn eveneens onderdeel van de indirecte beleggingsopbrengsten en bedragen over 2015 € 4.614 (2014: € 1.669) of 0,15% van het belegde vermogen (2014: 0,07%) 74 De totale kosten voor de uitvoering van het vermogensbeheer over 2015 bedragen € 14.859 (2014: € 12.221). Dit bedrag is vastgesteld op look through basis en bestaat uit zowel directe kosten (‘zichtbare’ kosten, die het fonds op factuurbasis betaalt) als uit indirecte kosten (‘niet zichtbare’ kosten voor vermogensbeheer of transacties die verwerkt zijn in het rendement van het fonds). De totale kosten vermogensbeheer zijn te onderscheiden naar de volgende componenten: •• Beheerkosten (kosten voor het portefeuillebeheer door externe vermogens­ beheerders en voor fiduciair management): deze bedroegen in 2015 € 8.064 (2014: € 7.944). Onderdeel van deze component zijn ook de prestatiegerelateerde vergoedingen afkomstig van alternatieve beleggingen (private equity, infrastructuur en hedgefunds). •• Transactiekosten (brokerkosten en marktimpactkosten die gemaakt worden bij het doen van transacties): deze bedroegen in 2015 € 4.614 (in 2014: € 1.669). •• Overige kosten (kosten die zijn gemaakt voor de bewaarbank, de beleggingsadministratie, advieskosten, de kosten voor het bestuursbureau en overige kosten): deze bedroegen in 2015 € 1.887 (2014: € 1.821). Als percentage van het gemiddelde vermogen bedroegen de kosten vermogensbeheer exclusief transactiekosten in 2015 0,34% (2014: 0,42%). 7.6.3 Overige baten 2015 2014 17 10 Afwikkeling VUT-Wonen - 86 Overige baten 21 - 38 96 (x € 1.000) Interest 7.6.4 Pensioenuitkeringen Honoraria accountant 2015 2014 Prepensioen 6 2.769 Ouderdomspensioen 35.038 32.920 Partnerpensioen 6.659 6.337 Controle van de jaarrekening Andere controlewerkzaamheden (x € 1.000) Onafhankelijke accountant (x € 1.000) Overig netwerk Totaal 49 - 49 - - - 2015 Wezenpensioen 202 193 Invaliditeitspensioen 877 954 Fiscale advisering - - - Andere niet-controle diensten - - - 49 - 49 Onafhankelijke accountant Overig netwerk Totaal 48 - 48 Afkopen 3.432 3.486 Overige uitkeringen 29 -2 46.243 46.657 (x € 1.000) De post afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 462,88 (2014: € 458,06) per jaar overeenkomstig de Pensioenwet (artikel 66). 2014 Controle van de jaarrekening 7.6.5 Pensioenuitvoeringskosten 2015 2014 Administratiekosten* 4.756 4.233 Adviseurs- en controlekosten 119 49 Accountantskosten 49 48 (x € 1.000) Bestuurskosten 394 321 Contributies en bijdragen 204 204 Overig 10 2 Incassokosten 16 - 5.548 4.857 * De toename van de Administratiekosten in 2015 ten opzichte van 2014 is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het vervallen van de koepelvrijstelling voor pensioenadministratie, waardoor pensioenuitvoerders vanaf 1 januari 2015 BTW in rekening moeten brengen over hun dienstverlening. De BTW over de administratie­ kosten bedraagt ongeveer € 0,8 miljoen. Andere controlewerkzaamheden - - - Fiscale advisering - - - Andere niet-controle diensten - - - 48 - 48 Deze werkzaamheden zijn zowel in 2015 als 2014 uitgevoerd door PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. In bovenstaande opstelling is voor de kosten ‘controle van de jaarrekening’ de methode gehanteerd waarbij wordt opgegeven de in het boekjaar ten laste gebrachte totale honoraria voor het onderzoek van de jaarrekening en verslagstaten en de totale honoraria voor andere controleopdrachten, uitgevoerd door de externe accountant. Personeelsleden Bij het fonds zijn geen werknemers in dienst. Bezoldiging bestuurders De transacties met bestuurders hebben betrekking op de vergoedingen voor de werkzaamheden verband houdende met de bestuurs- en commissievergaderingen. De vergoedingen bestaan uit vacatiegelden 2015: € 358 (2014: € 289), vergoeding van reis- en verblijfkosten 2014: € 2 (2014: € 2) en overige bestuurskosten 2015: € 34 (2014: € 30). Als gevolg van het overgaan naar marktconforme beloning per kwartaal, die in lijn ligt met de normen van de Pensioenfederatie, zijn de bestuurskosten gestegen ten opzichte van 2014. Afgezien hiervan zijn geen bezoldigingen toegekend. 75 7.6.6 Mutatie technische voorzieningen 2015 2014 Pensioenopbouw 72.154 56.725 Rentetoevoeging 4.704 8.051 Onttrekkingen voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten -45.649 -46.556 (x € 1.000) Wijziging uit hoofde van overdrachten van rechten -2.196 -7.953 Wijziging marktrente 230.367 511.747 Wijziging overige actuariële uitgangspunten 5.599 -26.645 Inkoop uit hoofde van VPL-regeling 5.751 330 Korting van aanspraken en rechten 125 556 Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen 5.512 3.427 276.367 499.682 Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaanden­ pensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Indexering en overige toeslagen Deze post bestaat uit de lasten van de in het boekjaar toegekende toeslagen uit hoofde van de voorwaardelijke toeslagverlening. Het bestuur heeft in het boekjaar besloten per 1 januari 2015 geen toeslagen toe te kennen. Rentetoevoeging De voorziening pensioenverplichtingen is in het boekjaar opgerent met 0,181% (2014: 0,379%). Dit is de éénjaarsrente uit de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur per 31 december 2014. Onttrekkingen voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten In de voorziening pensioenverplichtingen zijn de actuarieel verwachte uitkeringen opgenomen gedurende het boekjaar. Onder deze post is de verwachte vrijval uit de voorziening pensioenverplichtingen uit hoofde van het doen van uitkeringen verantwoord. Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode. 76 Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode. Wijziging uit hoofde van overdrachten van rechten Onder toelichting 14 is de wijziging uit hoofde van overdracht van rechten opgenomen. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de actuele waarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Tevens zijn per 31 december 2015 achtereenvolgens de volgende aanpassingen in de RTS verwerkt: Het vervallen van de driemaandsmiddeling en de aanpassing van de UFR van 4,2% naar 3,2%. voor verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting in de grondslagen inzake schattingswijzigingen. Wijziging actuariële uitgangspunten De actuariële grondslagen en/of methoden worden periodiek beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioen­ verplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als specifiek voor de populatie van het fonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. De mutatie wijziging actuariële uitgangspunten is in 2015 € 5.512 negatief. Dit wordt veroorzaakt door de wijziging van de toeslag op excassokosten van 2,0% naar 2,2%. Het resultaat op de waardeoverdrachten is als volgt: Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen Mutatie overige voorzieningen (x € 1.000) 2015 (x € 1.000) - de overgenomen pensioenverplichting -179 146 - de overgedragen pensioenverplichting 415 -439 236 -293 Resultaat op sterfte -1.981 -463 5.730 3.243 Resultaat op mutaties kanssystemen 620 535 Resultaat op overige technische grondslagen 1.143 112 5.512 3.427 7.6.7 Saldo overdrachten van rechten risico pensioenfonds 2015 2014 Inkomende waardeoverdrachten -1.301 -3.691 Uitgaande waardeoverdrachten 3.261 11.937 1.960 8.246 Een inkomende waardeoverdracht betreft de ontvangst van het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de vorige werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. Een uitgaande waardeoverdracht betreft de overdracht aan het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra pensioenaanspraken. 7.6.8 Overige lasten (x € 1.000) Dit betreft de ontvangst van of betaling aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren. Wijziging technische voorziening inzake overdracht van rechten: 2015 (x € 1.000) 2014 Toevoeging aan de technische voorzieningen 1.480 3.545 Onttrekking aan de technische voorzieningen -3.676 -11.498 -2.196 -7.953 77 2014 2014 Resultaat op arbeidsongeschiktheid (x € 1.000) 2015 Dotatie voorziening dubieuze debiteuren 2015 2014 144 2 Belastingen De activiteiten van het fonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting. Vaststelling van de jaarrekening door het bestuur Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen heeft de jaarrekening 2015 vastgesteld in de vergadering van 24 juni 2016. A.A.M. Steijaert Werknemersvoorzitter M. Streuer Secretaris C. Lonsain Bestuurslid H.B.M. Grutters Bestuurslid G.J. Steenvoorden Bestuurslid E.E.H.Ch. van den Bosch Bestuurslid G.L. Sirks Bestuurslid P.J. Verhoog Bestuurslid 78 8Overige gegevens 79 8.1 Gebeurtenissen na balansdatum Er zijn na de balansdatum geen gebeurtenissen geweest van dien aard dat een wezenlijk ander beeld zou ontstaan van de financiële positie per einde 2015 dan op grond van dit verslag kan worden verkregen. 8.2 Bestemming saldo van baten en lasten Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het fonds. De bestemming in nader uitgewerkt in de ABTN. Het voorstel resultaatbestemming 2015 is opgenomen in de paragraaf van de staat van baten en lasten in de jaarrekening. 8.3 Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Wonen te Utrecht is aan Willis Towers Watson de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2015. Onafhankelijkheid Als waarmerkend actuaris ben ik onafhankelijk van Stichting Pensioenfonds Wonen, zoals vereist conform artikel 148 van de Pensioenwet. Ik verricht geen andere werkzaamheden voor het pensioenfonds. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogens­ positie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. Afstemming accountant Op basis van de door mij en de accountant gehanteerde Handreiking heeft afstemming plaatsgevonden over de werkzaamheden en de verwachtingen bij de controle van het boekjaar. Voor de toetsing van de technische voorzieningen en voor de beoordeling van de vermogenspositie als geheel heb ik de materialiteit bepaald op € 9.700.000. Met de accountant ben ik overeengekomen om geconstateerde afwijkingen boven € 645.000 te rapporteren. Deze afspraken zijn vastgelegd en de uitkomsten van mijn bevindingen zijn met de accountant besproken. 80 Ik heb voorts gebruik gemaakt van de door de accountant in het kader van de jaarrekeningcontrole onderzochte basisgegevens. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik, conform mijn wettelijke verantwoordelijkheid zoals beschreven in artikel 147 van de Pensioenwet, onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht heb ik onder meer onderzocht of: •• de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; •• de kostendekkende premie voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten; •• het beleggingsbeleid in overeenstemming is met de prudent-personregel. Voorts heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Daarbij heb ik mij gebaseerd op de tot en met balansdatum aangegane verplichtingen en de op dat moment aanwezige middelen en is mede het financieel beleid van het pensioenfonds in aanmerking genomen. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 131 (minimaal vereist eigen vermogen), 132 (vereist eigen vermogen) en 133 (dekking door waarden). De beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds op balansdatum is 103,3%. Deze is lager dan de dekkingsgraad bij het minimaal vereist eigen vermogen. 8.4 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Mijn oordeel over de vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Wonen is gebaseerd op de tot en met balansdatum aangegane verplichtingen en de op dat moment aanwezige middelen. De vermogenspositie is naar mijn mening slecht, omdat het aanwezig eigen vermogen lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen. Aan: het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Wonen Apeldoorn, 24 juni 2016 Ons oordeel Naar ons oordeel geeft de in dit jaarverslag opgenomen jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds Wonen op 31 december 2015 en van het resultaat over 2015 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). ir. drs. G. Veluwenkamp AAG verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V. Verklaring over de jaarrekening 2015 Wat we hebben gecontroleerd Wij hebben de in dit jaarverslag opgenomen jaarrekening 2015 van Stichting Pensioenfonds Wonen te De Meern (‘de stichting’) gecontroleerd. De jaarrekening bestaat uit: •• de balans per 31 december 2015; •• de staat van baten en lasten over 2015; en •• de toelichting met een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en overige toelichtingen. Het stelsel voor financiële verslaggeving dat is gebruikt voor het opmaken van de jaarrekening is Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). De basis voor ons oordeel Wij hebben onze controle uitgevoerd volgens Nederlands recht, waaronder ook de Nederlandse controlestandaarden vallen. Onze verantwoordelijkheden op grond hiervan zijn beschreven in de sectie ‘Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de jaarrekening’. Wij zijn onafhankelijk van Stichting Pensioenfonds Wonen zoals vereist in de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assuranceopdrachten (ViO) en andere voor de opdracht relevante onafhankelijkheidsregels in Nederland. Verder hebben wij voldaan aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Wij vinden dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. 81 Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur is verantwoordelijk voor: •• het opmaken en het getrouw weergeven van de jaarrekening en voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW; en voor •• een zodanige interne beheersing die het bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fouten of fraude. Bij het opmaken van de jaarrekening moet het bestuur afwegen of de stichting in staat is om haar werkzaamheden in continuïteit voort te zetten. Op grond van het genoemde verslaggevingsstelsel moet het bestuur de jaarrekening opmaken op basis van de continuïteitsveronderstelling, tenzij het bestuur het voornemen heeft om de stichting te liquideren of de bedrijfsactiviteiten te beëindigen of als beëindiging het enige realistische alternatief is. Het bestuur moet gebeurtenissen en omstandigheden waardoor gerede twijfel zou kunnen bestaan of de stichting haar bedrijfsactiviteiten kan voortzetten, toelichten in de jaarrekening. Onze verantwoordelijkheid voor de controle van de jaarrekening Onze verantwoordelijkheid is het zodanig plannen en uitvoeren van een controleopdracht dat wij daarmee voldoende en geschikte controle-informatie verkrijgen voor het door ons af te geven oordeel. Ons controleoordeel beoogt een redelijke mate van zekerheid te geven dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een redelijke mate van zekerheid is een hoge mate maar geen absolute mate van zekerheid waardoor het mogelijk is dat wij tijdens onze controle niet alle afwijkingen ontdekken. Afwijkingen kunnen ontstaan als gevolg van fraude of fouten en zijn materieel indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze, afzonderlijk of gezamenlijk, van invloed kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van deze jaarrekening nemen. Een meer gedetailleerde beschrijving van onze verantwoordelijkheden is opgenomen in de bijlage bij onze controleverklaring. 82 Verklaring betreffende overige door wet- en regelgeving gestelde vereisten Verklaring betreffende het bestuursverslag en de overige gegevens Wij vermelden op basis van de wettelijke verplichtingen onder Titel 9 Boek 2 BW (betreffende onze verantwoordelijkheid om te rapporteren over het bestuursverslag en de overige gegevens): •• dat wij geen tekortkomingen hebben geconstateerd naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de door Titel 9 Boek 2 BW vereiste overige gegevens zijn toegevoegd; •• dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening. Amsterdam, 24 juni 2016 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Origineel getekend door drs. L.H.J. Oosterloo RA Bijlage bij onze controleverklaring over de jaarrekening 2015 van Stichting Pensioenfonds Wonen In aanvulling op wat is vermeld in onze controleverklaring hebben wij in deze bijlage onze verantwoordelijkheden voor de controle van de jaarrekening nader uiteengezet en toegelicht wat een controle inhoudt. De verantwoordelijkheden van de accountant voor de controle van de jaarrekening Wij hebben deze accountantscontrole professioneel-kritisch uitgevoerd en hebben waar relevant professionele oordeelsvorming toegepast in overeenstemming met de Nederlandse controlestandaarden, ethische voorschriften en de onafhankelijkheids­ eisen. Onze doelstelling is om een redelijke mate van zekerheid te verkrijgen dat de jaarrekening vrij van materiële afwijkingen als gevolg van fouten of fraude is. Onze controle bestond onder andere uit: •• Het identificeren en inschatten van de risico’s dat de jaarrekening afwijkingen van materieel belang bevat als gevolg van fouten of fraude, het in reactie op deze risico’s bepalen en uitvoeren van controlewerkzaamheden en het verkrijgen van controleinformatie die voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Bij fraude is het risico dat een afwijking van materieel belang niet ontdekt wordt groter dan bij fouten. Bij fraude kan sprake zijn van samenspanning, valsheid in geschrifte, het opzettelijk nalaten transacties vast te leggen, het opzettelijk verkeerd voorstellen van zaken of het doorbreken van de interne beheersing. •• Het verkrijgen van inzicht in de interne beheersing die relevant is voor de controle met als doel controlewerkzaamheden te selecteren die passend zijn in de omstandigheden. Deze werkzaamheden hebben niet als doel om een oordeel uit te spreken over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. •• Het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en het evalueren van de redelijkheid van schattingen door het bestuur en de toelichtingen die daarover in de jaarrekening staan. •• Het vaststellen dat de door het bestuur gehanteerde continuïteitsveronderstelling aanvaardbaar is. Tevens op basis van de verkregen controle-informatie vaststellen of er gebeurtenissen en omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel zou kunnen bestaan of de stichting haar bedrijfsactiviteiten in continuïteit kan voortzetten. Als wij concluderen dat er een onzekerheid van materieel belang bestaat, zijn wij verplicht om aandacht in onze controleverklaring te vestigen op de relevante gerelateerde toelichtingen in de jaarrekening. Als de toelichtingen inadequaat zijn, moeten wij onze verklaring aanpassen. Onze conclusies zijn gebaseerd op de controle-informatie die verkregen is tot de datum van onze controleverklaring. Toekomstige gebeurtenissen of omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat een organisatie haar continuïteit niet langer kan handhaven. •• Het evalueren van de presentatie, structuur en inhoud van de jaarrekening en de daarin opgenomen toelichtingen en het evalueren of de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de onderliggende transacties en gebeurtenissen. 83 Wij communiceren met het bestuur onder andere over de geplande reikwijdte en timing van de controle en over de significante bevindingen die uit onze controle naar voren zijn gekomen, waaronder eventuele significante tekortkomingen in de interne beheersing. Bijlagen 84 Bijlage 1: Meerjarenoverzicht 2015 2014 2013 2012 2011 Werkgevers 3.490 3.390 3.365 3.555 4.088 Vrijgestelde werkgevers 5 6 9 10 11 Financiële gegevens (bedragen x € 1.000) Aantallen 2015 2014 2013 2012* 2011 Feitelijke premie 75.829 68.359 83.709 85.265 72.630 86.472 68.719 87.041 95.264 86.259 Deelnemers 26.040 24.795 24.676 25.746 29.047 Kostendekkende premie Gewezen deelnemers (slapers) 93.604 93.105 91.807 90.981 94.205 Gedempte premie 58.619 56.286 66.133 70.886 74.259 Uitkeringen 46.243 46.657 51.744 58.459 51.553 Gepensioneerden 14.863 14.187 13.491 13.794 13.394 Pensioenuitvoeringskosten 5.584 4.909 4.563 4.867 4.815 Ouderdomspensioen 11.916 10.912 9.600 9.561 8.827 Partnerpensioen 2.424 2.700 2.369 2.313 2.229 Wezenpensioen 259 281 262 179 Zonder uitkering 1.386 539 497 498 Arbeidsongeschiktheidspensioen 264 294 324 Prepensioen - - 439 Kosten per deelnemer (x € 1) 132,54 127,17 122,23 128,73 117,47 Negatieve derivaten 369.140 327.436 235.157 297.295 204.946 180 Belegd vermogen (exclusief negatieve derivaten) 3.241.493 3.268.102 2.463.147 2.579.594 2.059.941 467 Beleggingsopbrengsten -88.952 692.552 -78.971 267.572 319.318 362 401 881 1.290 Gemiddeld rendement op beleggingen 0,2% 7,5% 2,5% 9,6% 1,6% Benchmark 0,3% 7,3% 2,4% 9,6% 1,8% Totaal rendement inclusief -2,7% 31,3% -3,0% 13,8% 19,3% Z-score -0,02 0,06 -0,01 -0,17 0,14 Premiepercentage regeling 2006 Ouderdoms- en partnerpensioen 22,5% 20,8% 21,6% 21,60% 17,70% Opbouwpercentage per dienstjaar regeling 2006 Ouderdomspensioen 1,75% 1,75% 1,75% 1,80% 1,80% Partnerpensioen 1,225% 1,225% 1,225% 1,26% 1,26% Franchise 12.564 12.564 10.317 10.119 9.907 Verlaging van pensioenaanspraken 0,00% 3,60% 0,00% 0,00% 0,00% Actieven 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% Gewezen deelnemers (slapers) en gepensioneerden 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% Toeslag op pensioen en pensioenaanspraken Reserves -44.847 292.784 90.876 9.529 -115.858 Voorziening 2.864.024 2.587.657 2.087.975 2.222.478 2.059.941 Actuele dekkingsgraad 98,4% 111,3% 104.4% 100,4% 94,6% Vereiste dekkingsgraad 120,5% 111,3% 112,3% 110,5% 108,9% Resultaat -337.346 201.908 81.347 131.329 -5.264 * Wegens de stelselwijziging, zijn de vergelijkende cijfers 2012 aangepast. Toelichting meerjarenoverzicht Pensioenregeling 2006 Vanaf verslagjaar 2006 geldt voor deelnemers geboren na 1949 de Pensioen­regeling 2006. Beleggingsopbrengsten De beleggingsresultaten omvatten mede het resultaat op de renteafdekking via rente­ swaps. Een daling van de rente heeft een positief effect op de beleggingsopbrengsten, maar zorgt anderzijds voor een stijging van de technische voorzieningen. Als de technische voorzieningen sterker stijgen dan de waarde van de beleggingen, dan daalt de dekkingsgraad. De afdekking van het renterisico op de technische voorzieningen is geen doelstelling uit hoofde van vermogensbeheer. Het resultaateffect daarvan op de beleggingsopbrengsten telt daarom niet mee in de berekening van het gemiddelde rendement op beleggingen. Er bestaat dus geen directe samenhang tussen de opgenomen beleggingsresultaten en het percentage van het gemiddelde rendement op beleggingen. 85 Bijlage 2: Volumeveranderingen Aantal pensioengerechtigden Individuele waardeoverdracht Het aantal pensioengerechtigden gesplitst naar categorie en gemiddelde leeftijd bedroeg ultimo verslagjaar: Het bedrijfspensioenfonds werkt mee aan individuele waardeoverdracht bij wisseling van dienstverband. Het doel hiervan is de bestrijding van pensioenbreuk alsook het voorkomen van versnippering van pensioenaanspraken. In 2015 was er sprake van 102 inkomende en 247 uitgaande waardeoverdrachten. 2015 Gemiddelde leeftijd 2014 Gemiddelde leeftijd ouderdomspensioen 11.916 72 10.553 71 • mannen 8.107 72 7.238 71 • vrouwen 3.809 73 3.315 71 partnerpensioen 2.424 70 2.512 69 • mannen 270 64 231 63 • vrouwen 2.154 71 2.281 70 wezenpensioen 259 15 203 15 arbeidsongeschiktheidspensioen 264 55 294 54 - - - prepensioen De hoogte van het jaarlijkse gemiddeld pensioen in euro’s. Hierbij dient bedacht te worden dat een en ander afhankelijk is van de in de bedrijfstak doorgebrachte diensttijd en het genoten salaris. 2015 2014 • mannen 3.317 3.670 • vrouwen 2.010 1.965 ouderdomspensioen partnerpensioen • mannen 1.264 1.437 • vrouwen 1.962 2.217 wezenpensioen 1.166 1.020 arbeidsongeschiktheidspensioen 3.150 3.111 Afkoop van het pensioen De grens voor afkoop van kleine pensioenen is in 2015 verhoogd van € 458,06 naar € 462,88 per jaar. In 2015 werd 4.608 gevallen pensioen afgekocht. 86 Pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid Voor deelnemers die vanaf 1 januari 2006 arbeidsongeschikt zijn geworden, wordt de pensioenopbouw vanaf de eerste WIA-dag, geheel of gedeeltelijk, zonder verdere premiebetaling voortgezet. De pensioenopbouw wordt bij een percentage van 80 - 100% arbeidsongeschiktheid volledig voortgezet. De pensioenopbouw wordt bij een percentage van 65 - 80% arbeidsongeschiktheid voor 72,5% voortgezet. De pensioenopbouw wordt bij een percentage van 55 - 65% arbeidsongeschiktheid voor 60% voortgezet. De pensioenopbouw wordt bij een percentage van 45 - 55% voor de helft en bij een percentage van 35 - 45% voor 40% voortgezet. Voor deelnemers die voor 1 januari 2006 arbeidsongeschikt zijn geworden, is de WAO-regeling nog van toepassing. Hiervoor gelden bovenstaande percentages met de aanvulling dat bij een percentage van 25 – 35% voor 30% en bij een percentage van 15 - 25% voor 20% de pensioenopbouw wordt voortgezet. Hierbij wordt uitgegaan van de laatst bekende pensioengrondslag. Deze regeling had in 2015 op 812 deelnemers betrekking (2014: 833Voor deelnemers die voor 1 januari 2006 arbeidsongeschikt zijn geworden, is de WAO-regeling nog van toepassing. Hiervoor gelden bovenstaande percentages met de aanvulling dat bij een percentage van 25 - 35% voor 30% en bij een percentage van 15 - 25% voor 20% de pensioenopbouw wordt voortgezet. Hierbij wordt uitgegaan van de laatst bekende pensioengrondslag. Deze regeling had in 2015 op 812 deelnemers betrekking (2014: 833) Mutatieoverzicht Deelnemers Gewezen deelnemers (slapers) Arbeidsongeschikte deelnemers Pensioentrekkend Gepensioneerd zonder uitkering Totaal 24.795 93.105 833 13.268 539 132.540 Stand per 1 januari 2015 Van gewezen deelnemer naar deelnemer 1.132 -1.132 0 0 0 0 Van deelnemer naar gewezen deelnemer -3.716 3.716 0 0 0 0 Arbeidsongeschiktheid -57 -49 106 0 0 0 Revalidering 5 13 -18 0 0 0 Pensionering -299 -1.111 -96 593 913 0 Toetreding 4.239 1.464 0 714 12 6.429 Overlijden -20 -193 -15 -354 -13 -595 Waardeoverdracht -37 -231 0 0 0 -268 Afkoop klein pensioen -5 -1.984 0 -502 -59 -2.550 Beëindiging tijdelijke uitkering 0 0 0 -45 0 -45 Overige oorzaken 3 6 2 -9 -6 -4 Stand per 31 december 2015 26.040 93.604 812 13.665 1.386 135.507 Toelichting bij het mutatieoverzicht deelnemers. Deelnemers: De ultimo stand betreft de werknemers die op 31 december vanwege een dienstverband in de bedrijfstak of vanwege vrijwillige voortzetting deelnemer zijn. Arbeidsongeschikte deelnemers: Het aantal betreft deelnemers die alleen pensioen opbouwen vanwege de regeling van premievrije opbouw wegens arbeidsongeschiktheid. Het kan dan gaan om volledige arbeidsongeschiktheid of om gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en geen dienstverband in de branche. Pensioentrekkend: Het aantal betreft de periodieke pensioenuitkeringen. Deelnemers die 67 worden, worden afgeboekt met de mutatie pensionering bij “Deelnemers”, “Gewezen deelnemers” of “Arbeidsongeschikte deelnemers”. Vervolgens worden deze deelnemers met dezelfde mutatie opgeboekt bij “Pensioentrekkend”. De mutatie toetredingen bij “Pensioentrekkend” betreft dus niet deelnemers die pensioneren, maar alleen de ingang van het nabestaanden-en wezenpensioen. 87 Afkoop kleine pensioen: Wanneer een deelnemer of gewezen deelnemer 67 wordt en zijn pensioen direct wordt afgekocht, wordt deze afkoop vermeld in de kolom “Deelnemers” of “Gewezen deelnemers”. Een afkoop van het nabestaanden- en wezenpensioen staat vermeld in de kolom “Pensioentrekkend”. Waardeoverdracht: Bij de waardeoverdrachten staan in dit mutatieoverzicht alleen de uitgaande waardeoverdrachten vermeld. Deelnemers met een inkomende waardeoverdracht hebben geen invloed op het aantal. Bijlage 3: Begrippenlijst Aanvangshaalbaarheidstoets Is een middel om te toetsen of het premiebeleid over de gehele horizon realistisch is en de herstelkracht toereikend is. Deposito Tegoed bij een bankinstelling, waarover eerst na verloop van een overeengekomen tijdsduur (maximaal 2 jaar) kan worden beschikt. AAOP Aanvullend Arbeids Ongeschiktheids Pensioen. Derivaat Financieel contract waarvan de waarde is afgeleid van een andere (onderliggende) waarde, zoals een aandeel, obligatie of grondstof. Bijvoorbeeld: futures, swaps. ABTN (Actuariële en bedrijfstechnische nota) Pensioenfondsen dienen te werken volgens een ABTN. Hierin zijn de financiële opzet van een pensioenfonds en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven. Allocatie De verdeling van het vermogen over de beleggingscategorieën zoals aandelen en vastrentende waarden. Eventueel wordt hier ook onroerend goed, liquide middelen en andere beleggingscategorieën onder verstaan. De allocatie kan het resultaat zijn van de ontwikkeling van de portefeuille of eventueel van het doorvoeren van tactisch asset allocatie over de beleggingscategorieën. ALM (Asset Liability Management) Een methode om modelmatig de samenstelling van de strategische beleggings­ portefeuille te bepalen, rekening houdend met de pensioenverplichtingen. AOP Arbeids Ongeschiktheids Pensioen. Benchmark Vergelijkingsmaatstaf. Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van een beleggingsportefeuille worden afgezet. Corporate Governance Goed ondernemerschap; onder andere integer en transparant handelen door het bestuur, alsmede goed toezicht hierop. Ook het afleggen van verantwoording over het uitgevoerde beleid en het toezicht hierop valt eronder. Dekkingsgraad De waarde van het pensioenvermogen uitgedrukt als percentage van de waarde van de pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad wordt als graadmeter beschouwd voor de mate van zekerheid dat de toegezegde pensioenen ook daadwerkelijk kunnen worden uitbetaald. Dekkingstekort Situatie dat de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de technische voorzieningen en de reserve voor algemene risico’s te dekken. 88 Doorsneepremie Een premie die voor een bepaalde groep uniform is vastgesteld zonder rekening te houden met individuele verschillen in leeftijd, burgerlijke staat of geslacht. Duration Gewogen gemiddelde looptijd van een lening. Maatstaf om de prijsgevoeligheid van de lening te bepalen voor renteveranderingen. Factorpremies Met factorpremies of factorbeleggen wordt er ingespeeld op bepaalde factoren, zoals momentum, lage volatiliteit, waarde, kwaliteit en omvang. Fed Federal Reserve Bank (Amerikaanse centrale bank) Franchise Vrijgesteld bedrag. Over dit deel van het pensioengevend loon worden geen aanspraken opgebouwd. FTK (Financieel Toetsingskader) Stelsel van te hanteren waarderingsmethoden. FVP Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering Herstelplan Plan van aanpak gericht op het herstel van het dekkingstekort of het reservetekort. High Yield Hoogrenderende obligaties, uitgegeven door ondernemingen met een lage kredietwaardigheid. IBNR-voorziening De IBNR voorziening is een reservering Incurred but not Reported en is een voorziening voor schaden die zich wel hebben voorgedaan, maar die nog niet gemeld zijn of bekend zijn bij de verzekeraar, in verband met de 1e twee ziektejaren, waarin nog geen recht op AO bestaat. Kanssystemen Bij het berekenen van de voorziening pensioenverplichtingen worden veronderstellingen gehanteerd ten aanzien van onder meer de levensverwachtingen van de deelnemers en nabestaanden. Daarnaast worden veronderstellingen gehanteerd ten aanzien van bijvoorbeeld de duur van de premievrije voortzetting in het geval een deelnemer arbeidsongeschikt wordt. Alle veronderstellingen tezamen worden kanssystemen genoemd. Jaarlijks wordt in het resultaat op kanssystemen aangegeven in hoeverre deze veronderstellingen overeenkomen met de waarnemingen in het boekjaar. Lookthrough Bij de rapportage over beleggingen in beleggingsfondsen wordt de zogenaamde ‘lookthrough’-regel toegepast voor de indeling naar categorie. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld de waardering van vastgoedfondsen wordt gerubriceerd onder vastgoed. MI (Momentum Indicator) is een risico-opslag voor het “momentum” van systeemstress (is het risico dat een gebrek aan vertrouwen in financiële partijen en markten zorgt voor het disfunctioneren van het financiële systeem). Naast de hoogte van de Systemic Stress Indicator (SSI), is namelijk ook de snelheid waarmee de SSI veranderd belangrijk. Indien de SSI in korte tijd snel stijgt, is dit een teken dat meerdere onderliggende indicatoren een risico stijging tonen. Deze beweging signaleert een verhoogd systeemrisico en zorgt daarom voor een risico-opslag. Outperformance Er wordt een hoger resultaat behaald dan dat van de benchmark. Paritair Naar evenredigheid. Performancetoets Het gemiddelde van door een bedrijfstakpensioenfonds behaalde beleggingsresultaten, gemeten over een langere periode. De performancetoets wordt bepaald door de som van opeenvolgende jaarlijkse z-scores, gedeeld door de wortel van het aantal jaren. Raad van Toezicht Houdt toezicht op het beleid van het bestuur en is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. Rekenrente Fictief rendementspercentage dat het belegde vermogen in de toekomst wordt geacht op te brengen. 89 Rentetermijnstructuur (RTS) De rentetermijnstructuur, of yield curve, is een grafiek die het verband weergeeft tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds SSI (Systemic Stress Indicator) is een indicator voor fundamentele onzekerheden in het financiële systeem (systeemrisico of systeemstress, is het risico dat een gebrek aan vertrouwen in financiële partijen en markten zorgt voor het disfunctioneren van het financiële systeem). Deze onzekerheden uiten zich vaak door grote instroom en uitstroom van financiële instrumenten en daarmee grote veranderingen in de liquiditeit van beleggingscategorieën. Dit gaat dan gepaard met een hoge(re) volatiliteit in de markt. Sterftegrondslag Berekeningsmethode gebaseerd op een statisch overzicht van sterftekansen per leeftijd van een bepaalde groep personen. Swap Ruil van het rendement op een vastgestelde referentiewaarde tegen een variabele rente gedurende een vastgestelde looptijd. Swaption Een swap waarbij de eigenaar van de swaption het recht heeft, maar niet de verplichting, om een swap tegen vooraf bepaalde voorwaarden af te sluiten op of binnen een bepaald tijdstip. Tracking error De tracking error is een risicomaat en geeft aan het jaarlijkse verschil in het rendement op de beleggingen ten opzichte van de verplichtingen. TV (Technische Voorziening) De passiva van het pensioenfonds, gelijk aan de waarde van de pensioenverplichtingen. Ultimate Forward Rate (UFR) Het is een risicovrije rekenrente voor langjarige contracten, waarin wegens de lange looptijd onvoldoende handel in bestaat. Uitruil De mogelijkheid voor de deelnemer om het opgebouwde partnerpensioen om te zetten in een hoger (of eerder ingaand) ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in partnerpensioen. UPO Uniform Pensioen Overzicht. Vastrentende waarden Beleggingssoort waarover in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt, zoals obligaties, onderhandse leningen en hypotheken. Verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst. Vereist eigen vermogen Het vereist eigen vermogen is het vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van het Pensioenfonds. In die situatie is het eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% ten aanzien van de als onvoorwaardelijk aangemerkte onderdelen van de pensioenovereenkomsten wordt voorkomen dat het pensioenvermogen van het Pensioenfonds binnen één jaar minder is dan de technische voorzieningen. VPL premie De benodigde premie voor de financiering van de arbeidsvoorwaardelijke toezegging. Deze arbeidsvoorwaardelijke toezegging is ter vervanging van Vut, Prepensioen en Levensloop (VPL). Vrijstelling Vrijstelling van de verplichte deelneming aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Waardeoverdracht Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van een tot zeker moment opgebouwde pensioenaanspraak, in het geval de deelnemer verandert van werkgever of verzekeraar. Z-score Mate waarin het werkelijke rendement van een pensioenfonds afwijkt van het rendement van de door het bestuur vastgestelde normportefeuille. 90