Handleiding - Extranet HvA Onderwijs en Opvoeding

advertisement
WERKPLEKLEREN
HANDLEIDING
Jaar 1, 2, 3 en 4 deeltijd van de
tweedegraads lerarenopleidingen
aan de
Hogeschool van Amsterdam Onderwijs & Opvoeding
Studiejaar 2016-2017
Inhoud
1.
Doel van het werkplekleren ...................................................................................................... 2
1.1 Algemene doelen van het werkplekleren ............................................................................ 2
1.2 De zeven competenties ...................................................................................................... 2
2. Werkplekleren per studiejaar ................................................................................................... 3
2.1 Start en omvang van de leerwerktrajecten ......................................................................... 3
2.2 Werkplekleren 1 dt .............................................................................................................. 4
2.3
Werkplekleren 2 dt ............................................................................................................. 5
2.4 Werkplekleren 3 dt .............................................................................................................. 6
2.5 Werkplekleren 4 deeltijd ...................................................................................................... 7
3. Begeleiding en beoordeling ..................................................................................................... 9
3.1 De scholen .......................................................................................................................... 9
3.2 Begeleiding ....................................................................................................................... 10
3.3 Beoordeling ....................................................................................................................... 11
3.4 Portfolio ............................................................................................................................. 13
4. Organisatie van het werkplekleren ......................................................................................... 14
4.1 Solliciteren en leerwerktraject en registreren bij leerwerkovereenkomst ............................ 15
4.2 Overige praktische zaken ................................................................................................. 16
Bijlage 1 De competenties ........................................................................................................ 17
Bijlage 2.
Leerwerkovereenkomst ......................................................................................... 31
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Het opleiden van tweedegraads leraren die goed zijn toegerust voor het onderwijs van vandaag en
morgen is niet denkbaar zonder een groot deel praktijkervaring.
In de tweedegraads lerarenopleidingen van de Hogeschool van Amsterdam Onderwijs & Opvoeding
heeft het praktijkdeel, het werkplekleren, een prominente plaats.
Onder werkplekleren verstaan we het ontwikkelen van competenties in de onderwijspraktijk,
gecombineerd met zinvolle ondersteunende taken binnen de school en ondersteund vanuit de opleiding.
In deze handleiding staat veel informatie over de organisatie van het werkplekleren bij de HvA.
De handleiding bestaat uit vier hoofdstukken en drie bijlagen en is bedoeld voor studenten én hun
begeleiders.
In hoofdstuk 1 besteden we aandacht aan de doelen van het werkplekleren in jaar 1- 4, in hoofdstuk 2
vooral aan de inhoud van de leerwerktrajecten.
In hoofdstuk 3 komen de begeleiding en de beoordeling aan de orde.
In hoofdstuk 4 vindt u informatie over de organisatie van het werkplekleren, d.w.z. de wijze waarop
studenten een leerwerkplek verkrijgen, de start, het einde en de omvang van de stage en enkele andere
praktische zaken.
Ten slotte staat in de bijlagen:
Uitgebreide informatie over de zeven competenties en bijbehorende gedragsindicatoren;
De leerwerkovereenkomst;
Algemene informatie over de lerarenopleidingen van de HvA.
Voor reacties en vragen
Stagebureau Tweedegraads
Wibautstraat 2-4, 1091 GM Amsterdam
020- 5995650
[email protected]
Spreekuur tijdens collegeweken
di van 14.00-15.00 uur
do van 14.00-15.00 uur
KSH 7e etage zuidzijde
Postvak: KSH 7e etage noordzijde
Postbus 1025, 1000 BA Amsterdam
De meest actuele informatie over werkplekleren is te vinden via
www.hva.nl/stage-tweedegraads
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 1
1.
Doel van het werkplekleren
In dit hoofdstuk staat algemene informatie over de doelen van het werkplekleren en over de zeven
competenties, die centraal staan binnen de lerarenopleiding.
1.1 Algemene doelen van het werkplekleren
Het doel van het werkplekleren in de lerarenopleiding is: de student ontwikkelt zich in de schoolpraktijk
op vakinhoudelijk, didactisch en pedagogisch gebied en ervaart wat het betekent om als docent binnen
en buiten de school (samen) te werken. In de opeenvolgende vier jaren van de opleiding zien we de
volgende opbouw:
1. Jaar 1 Propedeuse
Het leerwerktraject van jaar 1 is vooral oriënterend: gericht op breed kennis maken met de school, met
leerlingen, met het werk van de docent, en op het zetten van de eerste stappen in het lesgeven.
2. Jaar 2 en 3 Hoofdfase
In de jaren 2 en 3 is de kern van het werkplekleren de ambachtelijke kant van het leraarsvak, te weten
het lesgeven en het begeleiden van leerlingen, en daarnaast het steeds meer als collega met docenten
omgaan. Daarbij zal in jaar 2 nadruk liggen op het ontwerpen en uitvoeren van lessen en de daarbij
behorende organisatie en klassenmanagement. In jaar 3 zien we in het algemeen een verschuiving van
de aandacht van de klas als geheel naar individuele leerlingen en het zowel didactisch als pedagogisch
inspelen op hun behoeften en verschillen. Ook zien we in jaar 3 een groeiend functioneren als
aankomend docent in de school.
3. Jaar 4 Afstudeerfase
Het algemene doel in jaar 4, het LiO-traject, is dat de student leert zelfstandig als docent te functioneren.
Hij verzorgt zelf het onderwijs in eigen klassen, bouwt een eigen band met de leerlingen op en gaat als
volwaardig teamlid meedraaien in de school. Zodoende ervaart de student intensief alle aspecten van
het beroep en werkt hij toe naar startbekwaamheid.
1.2
De zeven competenties
De tweedegraads lerarenopleiding richt zich op de ontwikkeling van competenties voor het beroep van
leraar. De ontwikkeling van competenties vindt vooral plaats door handelen in de praktijk. De student
reflecteert op zijn handelen en verbindt zo zijn praktijkervaring met eerder verworven competenties en
met theoretische kennis.
De lerarenopleiding werkt op dit moment met de zeven competenties, die zijn vastgelegd in de wet BIO,
Beroepen In het Onderwijs.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Interpersoonlijk competent. De leraar zorgt ervoor dat er onder de leerlingen een prettig
werkklimaat heerst. Hij geeft op een goede manier leiding, schept een coöperatieve sfeer en
brengt een open communicatie tot stand.
Pedagogisch competent. De leraar begeleidt en ondersteunt zijn leerlingen in hun ontwikkeling tot
zelfstandige en verantwoordelijke personen. Hij zorgt voor een veilige leeromgeving in zijn
lessen.
Vakinhoudelijk en didactisch competent. De leraar zorgt ervoor dat zijn leerlingen zich de kennis
van het schoolvak eigen maken en vertrouwd raken met de wijze waarop deze kennis in het
dagelijkse leven en in de wereld van hun toekomstige werk wordt gebruikt.
Organisatorisch competent. De leraar zorgt voor een goede organisatie van zijn lessen en zorgt
ervoor dat zijn werk en dat van zijn collega’s op school goed op elkaar zijn afgestemd.
Competent in het samenwerken met collega’s. De leraar werk samen met zijn collega’s op
school. Hij draagt bij aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school en aan het
goed functioneren van de schoolorganisatie.
Competent in het samenwerken met de omgeving. De leraar onderhoudt contacten met de
ouders of verzorgers van de leerlingen. Hij werkt mee aan een goede samenwerking van zijn
school met andere instellingen, stage- en leerbedrijven.
pag. 2
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
7.
Competent in reflectie en ontwikkeling. De leraar zorgt ervoor dat hij zich voortdurend verder
ontwikkelt en aan zijn verdere professionalisering werkt. Hij denkt na over zijn
beroepsopvattingen en weet wat hij belangrijk vindt in zijn leraarschap en van welke waarden en
onderwijskundige opvattingen hij uitgaat.
Een uitgebreide uitwerking van de competenties en de leerdoelen staan in bijlage 1.
De zeven competenties zijn uitgewerkt tot bekwaamheidseisen op het niveau van startbekwaamheid,
het niveau van een beginnende docent.
Binnen de opleiding zijn de drie niveaus gekoppeld aan de drie fasen van de opleiding, de propedeuse
(jaar 1), de hoofdfase (jaar 2 en 3) en de afstudeerfase (jaar 4).
 Niveau 1: hoofdfasebekwaam, wordt getoetst in bekwaamheidsproef BP1, eind propedeuse
 Niveau 2: afstudeerbekwaam, wordt getoetst in bekwaamheidsproef BP2, eind jaar 3
 Niveau 3: startbekwaam, wordt getoetst in bekwaamheidsproef BP3, eind jaar 4
2. Werkplekleren per studiejaar
Hoofdstuk 2 besteedt aandacht aan de organisatie en inhoud van de verschillende fasen van het
werkplekleren.
2.1
Start en omvang van de leerwerktrajecten
De leerwerktrajecten in de voltijd opleiding liggen vast wat betreft de start- en eindmomenten, omvang
en beschikbare weekdagen.
In de deeltijd gelden de vaste start- en einddata en vaste weekdagen niet.
Voor deeltijdstudenten gelden vaak afspraken op maat met de school. Vaak zal de deeltijdstudent al
een betrekking op een school als (onbevoegd) docent hebben en dit als leerwerktraject aanmelden.
Daarnaast komt bij deeltijdstudenten regelmatig versnelling van de opleiding voor, ook in het
werkplekleren, dit gebeurt op grond van eerder verworven competenties.
In verband met het uitvoeren van de ABV-opdrachten en beroepsopdrachten is het belangrijk dat
deeltijdstudenten tijdig hun leerwerktraject starten.
De HvA geeft een indicatie in tijd voor het leerwerktraject, om de deeltijdstudent de mogelijkheid te
geven het traject te plannen. Het betreft hier de tijd, die een student gemiddeld nodig heeft om het
vereiste niveau te bereiken.
Deze indicatie is uitgedrukt in op de school te besteden volledige werkdagen.
Jaar 1 deeltijd
5-10 volledige
werkdagen
Jaar 2 deeltijd
15-20 volledige
werkdagen
Jaar 3 deeltijd
20-25 volledige
werkdagen
Jaar 4 deeltijd
20-30 volledige
werkdagen
De indicatie is niet een beoordelingsnorm voor een leerwerktraject. De beoordeling vindt uitsluitend
plaats op grond van de door de student getoonde competentie-ontwikkeling.
Een student kan niet claimen een leerwerktraject voldoende behaald te hebben omdat hij het genoemde
aantal dagen op school heeft besteed.
Dit zijn indicaties voor de tijd die nodig is voor het werkplekleren. De tijd die daarnaast nog in de
school nodig is om te kunnen werken aan opdrachten vanuit ABV en de beroepsopdrachten is hierbij
niet opgenomen.
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 3
2.2
Werkplekleren 1 dt
Schema werkplekleren jaar WPL 1 dt
voor alle opleidingen
Omvang
 Indicatie 5-10 volledige werkdagen op de school
De door de student behaalde competentieontwikkeling en het aangetoonde
niveau zijn leidend.
Periode en
weekdagen voor het
werkplekleren

Begeleiding en
beoordeling op
school




Studiepunten


Afhankelijk van de opleiding (colleges) en de afspraken tussen school
en student
Begeleiding door werkplekbegeleider/vakdocent bij lesactiviteiten
gedurende het leerwerktraject;
Begeleiding door andere docenten/functionarissen bij specifieke
taken/opdrachten;
Verdeling begeleidingstaken tussen werkplekbegeleider, schoolopleider en
HvA-begeleider kan per school verschillen;
Beoordelingsadvies WPL 1A en WPL 1B door werkplekbegeleider, nadat
de student zelfevaluaties heeft toegevoegd aan portfolio; eindbeoordeling
door HvA- examinator.
WPL1A: 2 ects
WPL1B: 4 ects
Het doel van het werkplekleren in jaar 1 is om vanuit docentperspectief kennis maken met de leerlingen,
met het brede takenpakket van de docent en met de school als werkomgeving. Daarbij gaat het erom
het leraarschap zelf te ervaren en kennis te maken met het contact met leerlingen en het voorbereiden
en met het geven van lessen.
Wat betreft de inhoud zal voor deeltijdstudenten de oriëntatie in de school relatief kort zijn en zal de
aandacht vooral uitgaan naar het voorbereiden en geven van een aantal lessen.
Het werkplekleren in jaar 1 is gericht op alle zeven competenties. De activiteiten die de studenten
uitvoeren moeten dit mogelijk maken. Die activiteiten worden afgesproken tussen school, student en
opleiding; hun inbreng is als volgt samen te vatten.
1. Vanuit de school
 vooral in de eerste weken een gestructureerd aanbod van verkennende activiteiten (natuurlijk
wel met ruimte voor wensen en ideeën van de studenten).
 nuttige taken ten behoeve van de school: ondersteunende activiteiten, onderzoek enz.
 de mogelijkheid bieden om de verplichte activiteiten uit te voeren, het geven van lessen.
2. Vanuit de student
 de student kan wensen en ideeën kenbaar maken;
 tijdens WPL1B is de student vooral vraaggestuurd aan het werk, afgestemd op activiteiten en
taken die de school kan aandragen.
3. Vanuit de HvA
 lesgeven is verplicht: minstens drie lessen of delen van lessen geven; uitvoerig reflecteren op
deze lessen;
 activiteiten horend bij beroepsopdracht 1 en 2;
 bij alle activiteiten portfolioproducten maken;
 het deelnemen aan de afsluitende presentatie op de school is een verplichting.
In de opleiding leren de studenten persoonlijke leervragen te formuleren, naar aanleiding van hun
concrete ervaringen in de school.
Van de studenten wordt verwacht dat zij in toenemende mate initiatief nemen om hun leervragen om te
zetten in activiteiten in de school. De tussenbeoordeling van het leerwerktraject is bedoeld om met de
student afspraken te maken over eigen initiatieven. Tot dan wordt het leerwerktraject overwegend
pag. 4
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
ingevuld op basis van activiteiten die de school aanbiedt, daarna is het vooral de student die zelf de
invulling aandraagt. We spreken van overwegend aanbodgestuurd in de eerste helft, en meer
vraaggestuurd in de tweede helft.
Mogelijke activiteiten en programma in jaar 1
Hieronder een voorbeeld van een programma voor jaar 1 met activiteiten, die studenten naast de
verplichte activiteiten kunnen uitvoeren.





Kennismaking met het schoolgebouw, functionarissen;
Enkele vaklessen doelgericht observeren en evalueren;
Assisteren in lessen van eigen of aanverwant vak, enkele deellessen geven;
Activiteiten verrichten voor een vaksectie of team;
Tussenbeoordeling en eindbeoordeling WPL1A
 3 lessen of delen van lessen geven; enkele op video opnemen;
 Interviews met bijv. schoolleider, afdelingscoördinator, teamleider, decaan, mentor, zorgcoördinator,
roostermaker, administrateur, conciërge over hun werkzaamheden;
 Studielessen, zelfwerkuren, mentoruren, huiswerkuren, praktijkuren bijwonen: gericht observeren,
zo mogelijk assisteren;
 Specifieke opdracht van de school, bijv. assisteren bij organisatie van een evenement, excursie,
open dag, onderzoekje doen, ondersteuning administratie/conciërge;
 Alle activiteiten afronden, afrondend gesprek, eindbeoordeling WPL1B.
2.3
Werkplekleren 2 dt
Schema werkplekleren jaar 2, WPL 2 deeltijd
voor alle opleidingen
Omvang

Indicatie 15-20 volledige werkdagen op de school.
De door de student behaalde competentieontwikkeling en het
aangetoonde niveau zijn leidend.
Periode en
weekdagen voor het
werkplekleren

Afhankelijk van de opleiding (colleges) en de afspraken tussen school
en student.
Begeleiding en
beoordeling op
school


Een vakdocent als werkplekbegeleider voor dagelijkse begeleiding;
Daarnaast lesbezoek/voortgangsbespreking door schoolopleider en/of
HvA-begeleider; de werkwijze kan per school verschillend zijn
afgesproken;
Beoordelingsadvies WPL 2 door werkplekbegeleider, student zet
zelfevaluatie in portfolio; eindbeoordeling door HvA- examinator.


Extra
Studiepunten

Training “Professioneel spreken” is een onderdeel van WPL2
WPL2: 9 ects
Inhoud, begeleiding en beoordeling
In jaar 2 maakt de student kennis met de ambachtelijke kanten van het leraarsvak, het lesgeven en
begeleiden van leerlingen en hij ervaart daarnaast de school als een werkplek, waarin hij met docenten
als collega's omgaat.
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 5
De student zal aan alle zeven competenties werken. Daarbij zal in jaar 2 gewoonlijk de nadruk liggen
op het ontwerpen en uitvoeren van lessen, met een toenemende variatie in werkvormen, en de daarbij
behorende organisatie en het klassenmanagement.
De activiteiten die de studenten uitvoeren moeten dit mogelijk maken. Welke activiteiten dit zijn wordt
afgesproken tussen school, HvA – begeleider en student. De activiteiten zijn gekoppeld aan de
beroepsopdrachten.
Sleutelwoorden tijdens WPL2 zijn: lesvoorbereiding en -uitvoering, organisatie en
klassenmanagement, oefenen met verschillende werkvormen, gebruik van lesmateriaal en
hulpmiddelen. Het leerproces dient breder te zijn dan de lesgevende taken. De school kan de student
inzetten bij taken in de klas. Hierbij hoort ook de inzet binnen een sectie of een team.
Voorbeelden van taken
 Het begeleiden van groepjes leerlingen: bij het werken aan opdrachten, projectwerk in de klas of
daarbuiten, het zoeken van informatie;
 Het begeleiden van de klas als geheel, het verzorgen van een inleiding, instructie of afsluiting van
de les, het uitvoeren van een gehele les;
 Lessen ondersteunen door lesmateriaal te verzamelen en te bewerken, extra opdrachten samen te
stellen, toetsen samenstellen en nakijken;
 Assisteren bij algemene activiteiten in de klas, de vaksectie of het team, bijv. ondersteuning
verlenen bij organisatie, registratie en informatievoorziening, uitvoering van een onderzoek.
Training Professioneel spreken
De HvA biedt gekoppeld aan WPL2 de training ‘Professioneel spreken’ aan. De training is een
verplicht onderdeel van WPL2. Deelname aan de training is een voorwaarde voor het toekennen van
de studiepunten van WPL2.
Tijdens de training doen studenten ervaring op met het effectief gebruik van hun stem en spraak in de
lespraktijk De training voor de deeltijdstudenten bestaat uit een eenmalige bijeenkomst van 4 uur in één van de
toetsweken. De inschrijving wordt geregeld via het onderwijsbureau.
2.4
Werkplekleren 3 dt
Schema werkplekleren jaar 3, WPL3 deeltijd
Omvang

Indicatie 20-25 volledige werkdagen op de school.
De door de student behaalde competentieontwikkeling en het
aangetoonde niveau zijn leidend.
Periode en
weekdagen voor het
werkplekleren

Afhankelijk van de opleiding (colleges), de eventueel te volgen minor en
de afspraken tussen school en student.
Begeleiding en
beoordeling op
school



Studiepunten

Een vakdocent als werkplekbegeleider voor de dagelijkse begeleiding;
Een lesbezoek en voortgangsbespreking door schoolopleider en/of HvAbegeleider; werkwijze kan per school verschillend zijn afgesproken;
Beoordelingsadvies WPL 3 door werkplekbegeleider; student zet
zelfreflectie in portfolio; eindbeoordeling door HvA- examinator.
WPL3: 18 ects
Inhoud
In jaar 3 is een verschuiving naar het meer oog krijgen voor individuele leerlingen en het zowel didactisch
als pedagogisch inspelen op hun behoeften en verschillen.
pag. 6
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Voor deeltijdstudenten zal de nadruk liggen op het voorbereiden en geven van lessen en de omgang
met klassen. Binnen de beperkte tijd die beschikbaar is moet er in het leerwerktraject voor gezorgd
worden dat de competentieontwikkeling breed genoeg is en het participeren in de school in bredere zin
voldoende aandacht krijgt.
Voorbeelden van taken
 Uitvoeren van complete lessen en lessenseries, volgens de gebruikte methode, maar ook met
eigen ideeën en materiaal;
 Lessen met diverse didactische werkvormen en (audiovisuele) hulpmiddelen; lessen met een
differentiatie in tempo en uitwerking;
 Opstellen van lessenseries, proefwerken en schoolexamens;
 Meewerken aan de organisatie van projecten, excursies, practica, veldwerk.
2.5
Werkplekleren 4 deeltijd
Schema werkplekleren jaar 4, WPL4 deeltijd
voor alle opleidingen behalve IDEE
Omvang

Indicatie 20-30 volledige werkdagen op de school.
De door de student behaalde competentieontwikkeling en het
aangetoonde niveau zijn leidend.
Periode en dagen
voor het
werkplekleren

Afhankelijk van de opleiding (colleges en evt. te volgen minor) en de
afspraken tussen school en student.
Begeleiding en
beoordeling op
school



Studiepunten

Een vakdocent als werkplekbegeleider voor dagelijkse begeleiding
Lesbezoek/voortgangsbespreking door schoolopleider en/of HvAbegeleider; werkwijze kan per school verschillend zijn afgesproken
Beoordelingsadvies door werkplekbegeleider; student zet zelfreflectie in
portfolio; eindbeoordeling door HvA- examinator
WPL4: 18 ects
Inhoud en vorm van het vierde jaar
In de laatste fase van zijn studie werkt de LiO, Leraar in Opleiding zoveel mogelijk als zelfstandig
leraar. Hij verzorgt de voorbereiding en uitvoering van onderwijs en alle daaraan gerelateerde taken.
De LiO levert een bijdrage aan het schoolleven van elke dag: functioneert in een team of vaksectie,
neemt deel aan vergaderingen, voert gesprekken met ouders, is medeorganisator van activiteiten. De
begeleiding van de LiO is op afstand: de werkbegeleider evalueert de activiteiten door
reflectiegesprekken met de LiO te voeren; lesbezoeken komen in beperkte mate voor.
De HvA-examinator is verantwoordelijk voor de eindbeoordeling.
In het vierde jaar werkt de student tevens aan zijn LiO- praktijkonderzoek. Dit is voor de student een
integratieve opdracht met een brede probleembenadering waar vakdidactiek een onderdeel van kan
zijn.
2015- 2016 is het laatste studiejaar waarin de minoren worden aangeboden aan 4 e jaars studenten.
De vormgeving van jaar 4 wordt dan ook mede bepaald door de minor die de student kiest. Het is
beleid van de HvA om minoren aan te bieden als fulltime blok in één semester, blokminor. Dit maakt
het mogelijk dat studenten ook minoren kiezen buiten de eigen opleiding of instelling. Daarnaast zijn
er minoren die de tweedegraads lerarenopleidingen alleen voor de eigen studenten aanbiedt en die in
lintvorm, door het hele jaar heen, worden uitgevoerd.
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 7
Bij de keuze van een blokminor zal de student meestal genoodzaakt zijn het LiO-traject ook in
blokvorm uit te voeren, nl. in het andere semester dan de minor.
Variantie in LiO-stages
Er zijn drie varianten mogelijk op basis waarvan een LiO werkzaam is op een school.
1. De Leraar in Opleiding met een stageovereenkomst: de LiO-stagiaire
Deze vorm van werken in de school als LiO heeft de kenmerken van een schoolstage:
 De LiO blijft volledig de status van student behouden. Hij is geen werknemer krachtens een
aanstelling of benoeming en ontvangt geen salaris.
 De LiO kan dan ook niet ingezet worden als arbeidskracht; hij mag niet voorzien in een
vacature. Tevens is het niet toegestaan voor langere tijd te functioneren als vervanger.
 Het is mogelijk dat het bevoegd gezag van de school een (onkosten-) vergoeding toekent.
Praktisch gezien komt het er op neer dat een docent van de school gedurende het schooljaar 6-8
lesuren per week afstaat aan de LiO, waarvan er 1 à 2 gereserveerd worden om de LiO te begeleiden.
De lesuren draait de LiO zoveel mogelijk zelfstandig, maar onder begeleiding, toezicht en
eindverantwoordelijkheid van een bevoegd docent.
Naast lestaken dient de student ook ruimte te krijgen voor leertaken, leerwerktaken en het doen van
onderzoek. De school vraagt van de student niet meer tijd dan de door de opleiding aangegeven
tijdbesteding voor het reguliere, bij de opleiding horende leerwerktraject (en de daaraan gekoppelde
studiepunten).
2. De Leraar in Opleiding met een leerarbeidsovereenkomst die wordt aangesteld volgens
LiO-bepalingen in de cao (voor VO of BVE): het LiO- schap
In de cao, zowel voor het VO als voor de BVE, zijn bepalingen opgenomen over het LiO- schap, o.a.
dat de LiO werkzaamheden mag verrichten zoals het zelfstandig functioneren voor een klas, zonder
dat door de school ontheffing hoeft te worden gevraagd van de bevoegdheidseisen.
LiO’s kunnen hiervoor worden ingezet omdat zij door middel van de bekwaamheidsproef 2, BP2, op
de opleiding hebben aangetoond bekwaam te zijn zelfstandig lessen te verzorgen.
De school dient te controleren of de student BP2 behaald heeft, voordat een LiO-aanstelling kan
plaatsvinden.
Om de LiO voldoende tijd te laten behouden voor de studie, is de aanstelling volgens de regeling van
de lerarenopleidingen maximaal 0,5 fte.
De student is gedurende het LiO- schap zowel student als werknemer. De LiO combineert 50%
werktaken met 50% leertaken. Naast lestaken dient de student ook ruimte te krijgen voor het uitvoeren
van onderzoek.
De student valt binnen het begeleidings- en beoordelingstraject van de HvA, zoals dat geldt voor alle
studenten die een leerwerktraject lopen op de school.
Enkele aandachtspunten zijn
 De LiO ontvangt salaris volgens de van toepassing zijnde cao;
 Bij aanvang van de LiO moet de student minimaal 140 ects hebben behaald en BP2 hebben
behaald;
 Voor het LiO- schap sluiten de LiO, de school en de opleiding een leerarbeidsovereenkomst.
Een model voor zo’n overeenkomst is te vinden in de cao’s voor vo en mbo en ook op de
Werkplekleren-site van de HvA. Daarnaast geldt de Overeenkomst Werkplekleren van de
HvA.
3. De Leraar in Opleiding met een leerarbeidsovereenkomst die onbevoegd lesgeeft met een
akte van benoeming/aanstelling en dispensatie van de inspectie: de leraar-met-dispensatie
Een student van een lerarenopleiding kan door een school aangesteld worden als onbevoegd leraar.
Daarbij gelden twee belangrijke bepalingen.
 De school dient via de inspectie dispensatie aan te vragen: een tijdelijke ontheffing van de
bevoegdheidseisen (niet van toepassing in de BVE-sector);
 De aanstelling kan uitsluitend plaatsvinden in tijdelijke dienst.
pag. 8
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
De aanstelling is een zaak van de student en de school. De student is door het aanvaarden van de
aanstelling niet automatisch Leraar in Opleiding (LiO). Rechtspositioneel heeft hij voor de omvang en
de duur van de aanstelling de status van werknemer. Los daarvan heeft hij de status van student aan
de lerarenopleiding.
De student bespreekt met de SLB-er van de opleiding of de aanstelling in aanmerking komt voor
erkenning als leerwerktraject LiO. Dit is mogelijk als de werkzaamheden in hoge mate bijdragen aan
het bereiken van de leerdoelen voor het LiO- traject zoals die zijn beschreven in de Handleiding
Werkplekleren. Voor het leerwerktraject geldt de Leerwerkovereenkomst van de HvA.
3. Begeleiding en beoordeling
In dit hoofdstuk staat informatie over de verschillende samenwerkingspartners van de HvA en de
begeleiding en beoordeling van het leerwerktraject.
3.1
De scholen
De HvA maakt onderscheid tussen opleidingsscholen en individuele stagescholen, dit gekoppeld aan
de wijze van samenwerking.
Zowel opleidingsscholen als individuele stagescholen werken nauw samen met de lerarenopleiding.
Beide bieden studenten mogelijkheden en uitdagingen om aan een brede competentieontwikkeling te
werken.
Een opleidingsschool onderscheidt zich door een structurele samenwerking met de HvA op meerdere
gebieden. De opleidingsscholen hebben een intentie uitgesproken tot deze samenwerking met de HvA
en geven het concept Opleiden in de school vorm, gerelateerd aan de NVAO-eisen. De scholen zijn
als opleidingsschool in verschillende stadia van ontwikkeling. Het studentaantal op de
opleidingsschool ligt globaal vast per studiejaar.
Een individuele stageschool is een school, die nog geen intentie heeft uitgesproken tot het vormgeven
van het concept Opleiden in de school, gerelateerd aan de NVAO-eisen. De school begeleidt wel
regelmatig HvA- stagiaires. Het studentaantal op de individuele stageschool varieert per studiejaar.
Sinds 2009 heeft een aantal samenwerkingsverbanden van scholen een formele erkenning en
subsidiëring als Opleidingsschool van het ministerie van OCW. De HvA is partner in negen van deze
erkende samenwerkingsverbanden. Daarnaast werkt de HvA samen met ongeveer tien
opleidingsscholen die niet de officiële erkenning hebben, maar wel volgens de methodiek van het
opleiden in de school werken.
De opleidingsscholen beden de studenten verschillende leeractiviteiten aan.
1. Schooleigen leerwerktaken
De scholen bieden de studenten schooleigen leerwerktaken aan.
De student voert deze uit conform de verwachtingen en richtlijnen van de school. De student verdiept
theoretische achtergrond passend bij de taak en betrekt dit bij zijn planning en uitvoering. Hij beschrijft
hoe deze leerwerktaak bijdraagt aan zijn eigen ontwikkeling en zijn visie.
2. Schoolgroep
Op de meeste opleidingsscholen functioneert een schoolgroep. Een schoolgroep is een bijeenkomst
van studenten die hun leerwerktraject lopen op één school of een groep samenwerkende scholen.
De bijeenkomsten hebben tot doel het leren van de studenten te ondersteunen en te verdiepen.
Het programma voor de schoolgroep wordt voorbereid en uitgevoerd door de schoolopleider en de
instituutsopleider en zal per school verschillen.
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 9
---------------------------------------------------------------------De onderwerpen die in de schoolgroep aan de orde komen, houden rechtstreeks verband met de praktijk
van de deelnemers. De onderwerpen kunnen worden vastgesteld door de opleiders of worden
vastgesteld op basis van vragen van de deelnemers.
Op scholen waar een schoolgroep draait is de deelname gewoonlijk verplicht voor voltijdstudenten, met
deeltijders worden afspraken op maat gemaakt. De frequentie van de bijeenkomsten is wisselend, van
enkele bijeenkomsten in een jaar tot twee- of driewekelijks.
3. Les op locatie
Op sommige opleidingsscholen is Les op locatie een onderdeel van de stage.
Les op Locatie is een manier om vorm te geven aan het Samen opleiden.
De studenten krijgen op de school theorie uitgelegd of er worden situaties uit de praktijk toegelicht.
Daarna kunnen de studenten met behulp van bijvoorbeeld observaties en interviews onderzoeken hoe
de theoretische concepten in de praktijk worden toegepast.
Bij Les op locatie zijn docenten van de scholen en een begeleider van de lerarenopleiding betrokken.
Niet iedere opleidingsschool of individuele stageschool voert Les op locatie uit.
Op sommige opleidingsscholen valt Les op locatie onder de schooleigen leerwerktaken.
4. Uitvoeren van onderzoek in de school
Onderzoek speelt een steeds belangrijker rol op scholen. Hiermee wordt praktijkgericht onderzoek
bedoeld, waarbij de eigen onderwijspraktijk wordt onderzocht om tot verbeteringen te komen.
De academische opleidingsscholen spelen landelijk een voortrekkersrol. Op (academische)
opleidingsscholen worden studenten vaak actief betrokken bij het onderzoek dat daar plaatsvindt.
3.2
Begeleiding
Bij de begeleiding van de student in zijn leerwerktraject zijn meestal drie personen betrokken: de
werkplekbegeleider op de school, de HvA- examinator én de student. Er is verschil in begeleiding tussen
opleidingsscholen en individuele stagescholen
Opleidingsschool
Op iedere opleidingsschool is een instituutsopleider de contactpersoon en studentbegeleider vanuit de
HvA. Hij heeft naast een begeleidingstaak ook organiserende en coördinerende taken en werkt nauw
samen met de schoolopleider van de school.
De schoolopleider is op een opleidingsschool een medewerker van de school die samen met de
instituutsopleider van de HvA verantwoordelijk is voor inhoud en organisatie van het opleiden in de
school. Samen geven zij vorm en inhoud aan het opleiden in de school. Zij ontwikkelen een programma
voor de schoolgroep en voeren dit uit, zorgen dat er leerwerktaken voor de studenten beschikbaar zijn
en ondersteunen de werkbegeleiders bij hun begeleidingstaak. De instituutsopleider en de
schoolopleider zijn eindverantwoordelijk voor de begeleiding van alle studenten op de school, maar hun
begeleiding is meestal 'op afstand': de dagelijkse begeleiding berust bij de werkplekbegeleiders op de
school.
De werkplekbegeleider is een docent in de school die de inhoudelijke, dagelijkse begeleiding van de
student bij het werkplekleren verzorgt en de eerste aanspreekpersoon voor de student is. Dit betekent
dat hij de student wegwijs maakt, activiteiten afspreekt, voortgangsgesprekken voert, lessen of andere
activiteiten bijwoont en nabespreekt en een belangrijke inbreng heeft bij de tussen- en eindbeoordeling.
Individuele stageschool
De instituutsbegeleider is degene die vanuit de HvA op een individuele stageschool begeleider is en
als HvA-examinator ook verantwoordelijk is voor de beoordeling. . De instituutsbegeleider is geen vaste
begeleider per school, maar wordt per geval aan een student toegewezen. De begeleiding door de
instituutsbegeleider is beperkt in tijd, de dagelijkse begeleiding berust bij de werkplekbegeleider op de
school.
pag. 10
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
De meeste HvA-begeleiders zijn op meer scholen actief en hebben veel studenten onder hun hoede.
De HvA- begeleider zal wellicht niet bij alle start- of evaluatiegesprekken van zijn studenten aanwezig
kunnen zijn en kan een afwijkende procedure afspreken met student en werkplekbegeleider.
Op opleidingsscholen is vaak een gecertificeerde schoolopleider aanwezig die een deel van de taken
van de instituutsopleider overneemt, bijvoorbeeld wat betreft lesbezoeken of beoordeling. De student
wordt hierover bij de start van zijn leerwerktraject geïnformeerd
De rol van de student
Van de student worden de volgende acties verwacht m.b.t. de begeleiding.
1. De student informeert de werkplekbegeleider op de school goed en tijdig over doel, inhoud en
organisatie van zijn leerwerktraject en hem voorziet van de nodige documenten;
2. De student stelt zich actief op, stelt leeractiviteiten voor, vraagt ondersteuning of advies vraagt, zorgt
dat afspraken voor begeleidingsgesprekken worden gemaakt.
3. De student geeft de begeleiders, zowel op de school als op de opleiding, inzicht in de voortgang via
zijn portfolio;
4. De student houdt zich aan afspraken wat betreft de begeleiding.
3.3
Beoordeling
Bij competentiegericht opleiden hoort ook competentiegericht beoordelen.
De student is niet alleen zelf verantwoordelijk voor het verwerven van competenties, maar ook voor het
aantonen van een behaald niveau van competentie. Hij doet dat door in zijn portfolio zijn leeractiviteiten
en de resultaten, producten en reflecties te laten zien.
Bij het beoordelen gaat het niet om het afvinken van een standaardlijst met opdrachten en
verplichtingen.
De beoordeling vindt plaats op basis van door de student getoonde ontwikkeling van zijn
competentieniveau. Dit is terug te inden in de beoordelingsformulieren.
Algemene procedure bij de beoordeling van leerwerktrajecten
1. Begrippen:
- Leerwerktraject: praktijkonderdeel (stage) van de lerarenopleiding, zoals beschreven in de
OER en uitgewerkt in de van toepassing zijnde Handleiding Werkplekleren.
- Werkplekbegeleider: docent van een school waar een leerwerktraject plaatsvindt, belast met
de dagelijkse begeleiding van de student.
- Schoolopleider: docent van een school waar een leerwerktraject plaatsvindt, belast met de
organisatie van leerwerktrajecten en van de begeleiding daarvan. (NB niet op alle scholen is
een SO aangesteld).
- HvA-examinator: docent belast met de beoordeling van het leerwerktraject, meestal ook belast
met de begeleiding1 van de student in zijn leerwerktraject.
2. Deze procedure wordt gepubliceerd in de Handleiding Werkplekleren en op de openbaar
toegankelijke website met stage-informatie. Bij of kort na de start van een leerwerktraject wordt de
student geïnformeerd over de gang van zaken in het leerwerktraject, waarbij voor wat betreft de
beoordeling naar deze procedure verwezen wordt.
3. Ieder leerwerktraject wordt beoordeeld op basis van de voor dat traject geldende leerdoelen per
competentie. Deze zijn te vinden in de Handleiding Werkplekleren voor het betreffende
leerwerktraject.
4. De student schrijft in zijn portfolio een zelfevaluatie over zijn leerwerktraject, op basis van de
leerdoelen. Hij gebruikt daarbij de vier dossier: pedagogisch dossier (betreft de competenties 1 en
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 11
2), didactisch dossier (comp. 3 en 4), dossier werken in de school (comp. 5 en 6) en dossier
professionele ontwikkeling (comp. 7).
In ieder dossier geeft hij:
- een beschrijving van de activiteiten waarmee hij aan de leerdoelen heeft gewerkt
- een beschrijving van zijn vorderingen m.b.t. de leerdoelen.
- links aan naar producten die in zijn portfolio zijn opgeslagen en die zijn uitspraken over
activiteiten en vorderingen onderbouwen.
De student zorgt ervoor dat allen die bij zijn beoordeling betrokken zijn tijdig toegang hebben tot
zijn portfolio.
5. Nadat de werkplekbegeleider de zelfevaluatie in het portfolio van de student heeft gezien, vult hij
een digitaal beoordelingsformulier in. Daarin geeft hij aan de hand van de leerdoelen een
gemotiveerd oordeel over de activiteiten en vorderingen van de student. Ook stelt de
werkplekbegeleider in het formulier cijfers voor.
De werkplekbegeleider stelt een cijfer per competentie voor. De werkplekbegeleider zorgt dat het
ingevulde formulier tijdig in bezit is van de deelnemers aan het beoordelingsgesprek.
Aan de hand van de zelfevaluatie in het portfolio van de student en het door de
werkplekbegeleider ingevulde beoordelingsformulier wordt een beoordelingsgesprek gevoerd
tussen de student, de HvA-examinator en een begeleider vanuit de school.
De uitkomsten van het gesprek m.b.t. de activiteiten en vorderingen van de student, de te geven
cijfers per competentie en de motivatie voor de cijfers worden verwerkt in het
beoordelingsformulier.
6. In het beoordelingsgesprek worden deelcijfers vastgesteld. In geval van jaar 1 en 2 vt zijn dit de
cijfers per leerdoel; deze worden gemiddeld tot een cijfer per competentie. In het geval van de
overige jaren zijn dit cijfers (heel getal) voor elk van de zeven competenties. Het eindcijfer voor
het leerwerktraject is het op een heel getal afgerond gemiddelde van de cijfers per competentie.
Bij het middelen wegen alle competenties even zwaar. Bovendien geldt dat alle competenties
afzonderlijk voldoende (6 of hoger) moeten zijn voor een voldoende eindcijfer. De cijfers per
competentie en het eindcijfer worden in het beoordelingsformulier ingevuld. De HvA- examinator
zet zijn (digitale) handtekening voor dit eindcijfer.
7. De in het eindgesprek vastgestelde definitieve versie van het beoordelingsformulier inclusief
cijfers en handtekening wordt digitaal vastgelegd als pdf-bestand. De student plaatst dit bestand in
zijn portfolio. De HvA- examinator slaat dit bestand op in een toetsarchief en voert het eindcijfer in
SIS.
De beoordelingsformulieren zijn te vinden via www.hva.nl/stage-tweedegraads
Beoordelingen in jaar 1
In jaar 1 deeltijd is het leerwerktraject opgesplitst in WPL-1A en WPL-1B. Voor de beoordeling
daarvan wordt hetzelfde formulier gebruikt, waarop WPL-1A of 1B wordt aangekruist. Beide
beoordelingen zijn cijferbeoordelingen.
Beoordelingen in jaar 2, 3 en 4
In WPL-2 deeltijd vinden een tussenevaluatie (geen cijferbeoordeling) en een eindbeoordeling (wel
cijferbeoordeling) plaats.
In jaar 3 en 4 gelden voor voltijd en deeltijd dezelfde eisen. Er is daarom één formulier WPL-3 vt en dt,
en één formulier WPL-4 vt en dt.
Halverwege de leerwerktrajecten vindt een tussenevaluatie plaats.
Dat gebeurt aan de hand van de leerdoelen zoals in het betreffende beoordelingsformulier zijn
beschreven. In jaar maar er hoeft geen cijfer gegeven te worden. De student zal misschien nog niet op
alle competenties al voldoende vordering kunnen aangeven of naar portfolioproducten kunnen
verwijzen. Daarom schrijft de student naar aanleiding van de tussenevaluatie per competentie
persoonlijke leervragen voor het tweede deel van het leerwerktraject.
Eindbeoordelingen
De eindbeoordelingen zelf vinden plaats volgens de eerder beschreven algemene procedure.
Vooraf worden enkele algemene vereisten gesteld.
pag. 12
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen


Een eerste vereiste is dat de student zich gedurende het leerwerktraject heeft ingezet zoals
verwacht mag worden: initiatief heeft getoond, zich aan afspraken heeft gehouden enz. Wanneer
er wat dat betreft problemen zijn, zal dit gewoonlijk al eerder gesignaleerd zijn. Een beoordeling
zal dan pas plaatsvinden na voldoende verbetering op dit punt.
Een tweede algemene eis is dat portfolioproducten van de student voldoen aan eisen van
vormgeving en taalgebruik:

duidelijk titel of doel van het document, auteur, datum aangeven;

overzichtelijke indeling en lay-out, correcte verwijzingen en paginanummering;

correcte schijfstijl, passend bij functie en doelgroep;

correct wat betreft spelling en grammatica.
Portfolio
3.4
Het portfolio van de student is voor de beoordeling van de stage onmisbaar, omdat de student daarin
een zelfevaluatie schrijft aan de hand van de leerdoelen voor zijn leerwerktraject en bewijsmateriaal
levert voor de behaalde resultaten.
Het portfolio is een voorwaarde voor de beoordeling van het WPL, de student krijgt geen apart cijfer
voor het portfolio. Uit het bewijsmateriaal in het portfolio blijkt dat de student kennis en vaardigheden
heeft opgebouwd. Voor het portfolio gelden een aantal minimumeisen.
In het portfolio neemt de student het volgende op:
Zelfevaluaties
1.
Tussenevaluatie WPL per competentie
2.
Eindevaluatie WPL per competentie
Bewijsmaterialen
1.
Lesmateriaal: minimaal een lesopzet een voorbeeld van een (formatieve) toets,
een voorbeeld van een opdracht voor leerlingen
2.
Minimaal een reflectie
3.
Minimaal een vorm van feedback
Beoordelingen
1.
2.
Beoordelingsformulier tussenevaluatie WPL
Een getekende versie van het beoordelingsformulier eindbeoordeling WPL
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 13
4.
Organisatie van het werkplekleren
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan solliciteren naar een stageplaats; de start, het einde en
de omvang van de leerwerktrajecten in de verschillende studiejaren en aan overige praktische zaken.
Alle studenten zoeken zelf een leerwerkplek op een school door te solliciteren. De studenten, zowel
voltijd als deeltijd, zijn zelf verantwoordelijk voor het op tijd solliciteren en het op tijd starten van hun
leerwerktraject.
De HvA maakt een onderscheid in opleidingsscholen en individuele stagescholen.
Het heeft de voorkeur dat de student een leerwerktraject uitvoert op een opleidingsschool.
De namen en van de opleidingsscholen en de contactgegevens zijn op de werkpleklerensite te
vinden
Een aantal studenten heeft de mogelijkheid te solliciteren op een individuele stageschool voor een
stageplek. Dit geldt in ieder geval voor studenten dt en voor 3e en 4e jaars studenten vt, die een
benoeming hebben als onbevoegd docent.
Daarnaast kan een uitzondering door de HvA vastgesteld worden, bijv. bij een tekort aan
beschikbare leerwerkplaatsen voor een bepaald vak. De opleiding bepaalt of er een
uitzonderingssituatie is.
Studenten kunnen op een school solliciteren voor het verkrijgen van
- een aanstelling als stagiaire;
- een aanstelling als LiO;
- een aanstelling in een vacature als onbevoegd docent met eigen klassen.
Voor voltijdstudenten gelden de volgende richtlijnen bij een aanstelling als onbevoegd docent.
- 4e jaars vt-studenten max. 12 klokuren les per week;
- 3e jaars vt-studenten max. 8 klokuren les per week;
- 1e en 2e jaars vt-studenten benoeming als docent is niet toegestaan als
leerwerktraject;
- Voor vt- LiO’s dient de aanstelling te zijn volgens de LiO- regeling in de cao.
Ondersteuning stagebureau
Studenten, die ondanks hun eigen inspanningen niet via eigen sollicitatie een leerwerkplek
hebben verworven, kunnen zich richten tot het stagebureau met een verzoek tot ondersteuning bij
het zoeken en solliciteren.
De reeds uitgevoerde acties van de student worden dan bekeken en de wijze van solliciteren
wordt besproken. Vervolgens geeft het stagebureau advies op maat bij het verwerven van een
leerwerkplek.
pag. 14
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
4.1
Solliciteren en leerwerktraject en registreren bij leerwerkovereenkomst
Het solliciteren registreren en archiveren van de leerwerkplekken en de leerwerkovereenkomst
bestaat uit twee delen.
Deel 1
 Solliciteren en registreren bij opleidingsscholen via Centuri
Opleidingsscholen hebben een eigen Centuri- account en bieden hun leerwerkplekken
rechtstreeks aan via het online stageregistratiesysteem Centuri (stage.centuri.hva.nl).
Studenten reageren er op, de afhandeling van de sollicitaties loopt via Centuri.
Werkwijze
1. De school plaatst de vacatures in Centuri voor 2016-2017;
2. De student reageert op vacatures;
3. De school neemt binnen twee weken contact op met studenten, die via Centuri op een
vacature reageren;
4. De school bevestigt de plaatsing aan de student;
5. Aangenomen studenten registreren zelf hun stageplaats in Centuri, nadat hun stageplaats
bevestigd is door de school.

Solliciteren en registreren bij individuele stagescholen en Centuri
Individuele stagescholen hebben geen eigen Centuri- account.
Werkwijze
- Studenten die een stage op een individuele stageschool vinden, melden deze stage zelf aan
in Centuri;
- De student ontvangt binnen een week per mail een formulier, dat door student, school en
opleidingscoördinator ingevuld en ondertekend dient te worden;
- De opleidingscoördinator wijst via het formulier HvA begeleiding voor de student aan. Als het
formulier volledig is ingevuld scant de student formulier en mailt dit naar het stagebureau
([email protected]);
- Het stagebureau zorgt voor verdere administratieve afwikkeling en stageregistratie.
De handleiding voor Centuri is te vinden via www.hva.nl/stage-tweedegraads
Deel 2
 Archiveren leerwerkovereenkomst
Voor ieder leerwerktraject geldt een algemene leerwerkovereenkomst tussen student, opleiding
en school. De tekst van de overeenkomst staat in bijlage 3.
Deze leerwerkovereenkomst dient ingevuld en ondertekend te worden door student, school en
HvA.
Werkwijze
- De student downloadt het formulier van de website www.hva.nl/stage-tweedegraads vult dit in;
- De student ondertekent het formulier en laat het door school ondertekenen
- De student scant het formulier en dient het te uploaden in Centuri.
De Leerwerkovereenkomst staat in bijlage 2.
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 15
4.2
Overige praktische zaken
Verklaring omtrent het gedrag, VOG
Veel scholen vragen een VOG aan de student. De student dient de VOG zelf aan te vragen bij de
gemeente waar hij staat ingeschreven. De lerarenopleiding speelt in de aanvraagprocedure geen rol.
Meer informatie: http://www.justis.nl/Producten/verklaringomtrentgedrag/
pag. 16
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Bijlage 1
De competenties
In deze bijlage staat een beschrijving van de competenties en de bijbehorende gedragsindicatoren.
Onder competenties verstaan wij de vakoverstijgende, algemene beroepscompetenties van het
leraarsvak in het onderwijsveld. Ze drukken de bekwaamheden uit die de docent als professional bezit
en die hij steeds verder ontwikkelt. Voor het leraarsberoep worden, zoals eerder aangegeven, zeven
competenties onderscheiden: in het contact met leerlingen hebben leraren interpersoonlijke,
pedagogische, (vak)didactische en organisatorische competenties nodig. Daarnaast zijn leraren ook
competent in het samenwerken in een team, het omgaan met de omgeving en in zelfreflectie en
ontwikkeling.
Het competentiegericht onderwijs binnen de tweedegraads lerarenopleiding van de HvA Onderwijs en
Opvoeding heeft de volgende kenmerken:
1. Kennisintensief: de kennis die nodig is om als leraar competent te kunnen functioneren wordt
aangereikt in de zgn. kennisbasis, zowel van het vak als van de algemene beroepsvoorbereiding.
Ook is er aandacht voor het produceren van nieuwe kennis via onderzoek en voor het verzamelen,
ontsluiten en verspreiden van kennis.
2. Omgevingsgericht: de opleiding is alert op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen.
Studenten worden voorbereid op het werken in een omgeving waarin de verdichting plaatsvindt van
problemen rond maatschappelijke cohesie, integratie/segregatie, pedagogische en
maatschappelijke zorg, veiligheid en culturele diversiteit.
3. Persoonsgericht: competenties kennen een sterk persoonlijke invulling. Studenten worden
uitgedaagd het beste uit zichzelf te halen; zij worden begeleid bij en aangesproken op hun
competentieontwikkeling.
beroepscontext werken met leerlingen
werken in en
met het team/
de organisatie
werken met en
in de omgeving
werken aan de
eigen beroepsidentiteit
competentie 5
zorgen dat het
werk afgestemd
is op dat van
collega’s;
bijdragen aan het
goed
functioneren van
de
schoolorganisatie
competentie 6
een relatie
opbouwen met
ouders, buurt,
bedrijven en
instellingen door
deze waar
mogelijk bij het
onderwijs te
betrekken
competentie 7
door te reflecteren op
het handelen en na te
denken over beroepsopvattingen jezelf
blijven ontwikkelen en
professionaliseren
competentie
interpersoonlijke competentie 1
competentie
zorgen voor een goede sfeer van
omgaan met en samenwerken
tussen leerlingen
pedagogische
competentie
competentie 2
zorgen voor een veilige
leeromgeving
vak- en
vakdidactische
competentie
competentie 3
zorgen voor een krachtige
leeromgeving
organisatorische competentie 4
competentie
zorgen voor een overzichtelijke,
ordelijke en taakgerichte sfeer en
structuur in de leeromgeving
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 17
Competenties en niveaus
De competenties zijn ontwikkeld door de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL) 1 in samenwerking
met het onderwijsveld. Ze zijn opgenomen in de wet BIO, wet Beroepen In het Onderwijs. De
competenties worden landelijk gehanteerd door de lerarenopleidingen. De competenties zijn in de wet
BIO uitgewerkt tot bekwaamheidseisen op twee niveaus, nl. startbekwaamheid, d.w.z. het niveau
waaraan een beginnende docent moet voldoen en op excellent, gevorderd, niveau.
Voor opleidingsdoelen heeft de HvA daar twee lagere competentieniveaus aan toegevoegd, namelijk
niveau 1, hoofdfasebekwaam, en niveau 2, afstudeerbekwaam, LiO-bekwaam.
Binnen de opleiding kennen we de niveaus 1, 2 en 3:
 niveau 1
hoofdfasebekwaam (door de opleiding geformuleerd)
 niveau 2
afstudeerbekwaam (door de opleiding geformuleerd)
 niveau 3
startbekwaam (op basis van de wet BIO)
Het bereikt hebben van de drie niveaus wordt vastgesteld in bekwaamheidproeven die op drie
momenten in de opleiding door iedere student worden afgelegd.
De criteria die ten grondslag liggen aan de bepaling van het niveau zijn:
1. De mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid: studenten die een competentie beter gaan
beheersen tonen meer zelfstandigheid.
2. De mate van complexiteit van de context: studenten functioneren in steeds complexere situaties,
van gereduceerde situaties naar authentieke beroepssituaties, waar professionals in werken.
3. De mate van volledigheid van de handeling: studenten die een competentie beter gaan beheersen,
laten binnen die competentie een breder scala aan vaardigheden zien.
De niveaucriteria
1
criterium
niveau 1
hoofdfasebekwaam
niveau 2
afstudeerbekwaam
niveau 3
startbekwaam
zelfstandigheid en
verantwoordelijkheid
van:
begeleiding
(docentsturing)
complexiteit van de
context
volledigheid van het
handelen
van:
eenvoudig
van:
observeren, oriënteren,
assisteren en
verwoorden
via:
met toezicht en onder
begeleiding naar zelfstandig
(gedeelde sturing)
via:
complex
via:
analyseren (mbv theorie),
plannen, uitvoeren, (zelf-)
evalueren
naar:
zelfstandig en
zelfverantwoordelijk
(zelfsturing)
naar:
professioneel
naar:
toepassen, evalueren,
standpunt bepalen,
verantwoorden.
Zie de Onderwijscoöperatie voor informatie over de competenties: http://www.onderwijscooperatie.nl/
pag. 18
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Beschrijving van de competenties
Hieronder volgt per competentie een korte algemene omschrijving. Elke competentie wordt vervolgens
geconcretiseerd in leerdoelen. Door de doelen te formuleren op hoofdfase-, afstudeer-, en op
startbekwaam niveau wordt de opbouw en ontwikkeling van elke competentie inzichtelijk gemaakt.
Daaronder staan voorbeelden van gedragsindicatoren, die aangeeft hoe competentie zichtbaar wordt
in waarneembaar gedrag.
1.
De interpersoonlijke competentie
De tweedegraads leraar heeft de verantwoordelijkheid om groepen leerlingen zo te leiden dat er een
prettig leef- en werkklimaat heerst. Hij zorgt voor een open communicatie, geeft op een prettige manier
leiding aan de leerlingen en zorgt ervoor dat er een vriendelijke en coöperatieve sfeer is in de groep.
Van de leraar wordt verwacht dat hij zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid erkent, zich bewust is
van eigen houding en gedrag én de invloed daarvan op de leerlingen. De leraar geeft op een zodanige
wijze vorm aan groepsprocessen en communicatie dat hij een goede samenwerking met en tussen de
leerlingen tot stand brengt. De leraar is zich bewust van de eigen houding en gedrag en de invloed
daarvan op leerlingen.
De leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding aan leerlingen (individueel
en in de groep) en aan het leerproces. Zo’n leraar schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer en
brengt een open communicatie tot stand.
Zo’n leraar

leidt en begeleidt

stuurt en volgt

confronteert en verzoent.
De leerdoelen van competentie 1
Hoofdfasebekwaam
Afstudeerbekwaam
Startbekwaam
De student kan:
 contact leggen met
leerlingen, individueel en
in (kleine) groepen;
 daarbij positieve
belangstelling en een
onderzoekende houding
tonen;
 dit doen vanuit een
docentrol, rekening
houdend met
verschillende
achtergronden en gericht
op bevordering van het
leerproces.
De student kan:
 actief sturen in relaties met
en tussen leerlingen met
verschillende
achtergronden door het
inzetten van
communicatieve, sociale en
interculturele vaardigheden;
 deze sturing gebruiken ten
behoeve van een positief
leerklimaat, zowel voor
leerlingen individueel als
voor een groep (klas);
 over deze relaties
onderzoeksvragen stellen
en beantwoorden vanuit
een theoretisch kader
 over deze relaties
communiceren met
leerlingen en met anderen.
De afgestudeerde kan:
 actief sturen in de relaties met en
tussen leerlingen met verschillende
achtergronden in uiteenlopende
onderwijssituaties, door het creatief
inzetten van sociale,
communicatieve en interculturele
vaardigheden;
 deze sturing effectief inzetten ten
behoeve van een goed leerklimaat
en leerproces,
 over deze relaties communiceren
met leerlingen en met anderen;
 deze relaties in de eigen praktijk
onderzoeken en daarvan verslag
doen;
 zijn visie op en werkwijze bij het
hanteren van deze relaties
verantwoorden, ook vanuit
relevante theorie.
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 19
Gedragsindicatoren van competentie 1, voorbeelden
Niveau 1: de student
Niveau 2: de student
Niveau 3: de student
 observeert docenten in
het omgaan met
leerlingen
 is vriendelijk tegen
leerlingen
 benadert leerlingen
positief
 toont een
belangstellende en
onderzoekende houding
betreffende leerlingen;
 toont belangstelling
voor diversiteit in
achtergronden;
 gebruikt zijn
belangstelling bij het
ontwikkelen van een
relatie met leerlingen.
 houdt zich aan
afspraken
 gedraagt zich respectvol
 houdt zich aan regels
van de school.
 gedraagt zich vriendelijk en
beslist tegen leerlingen
 complimenteert gewenst
gedrag
 schat gedrag van leerlingen
goed in en communiceert
hierover met de begeleider
 weet op grensoverschrijdend
leerlinggedrag passend te
reageren
 herkent en signaleert
probleemgedrag van
individuele leerlingen of van
de groep en kan hier
adequaat op inspringen
 staat open voor inbreng van
leerlingen
 toont gespreksvaardigheden
 voert persoonlijke gesprekjes
met leerlingen voor of na de
les;
 houdt rekening met de
achtergrond van de leerling.
 stelt zich professioneel op:
kan feedback ontvangen en
geven
 werkt samen en is
hulpvaardig
 toont inzicht in culturele
achtergronden en
communicatie, ook wat
betreft de eigen wijze van
communiceren;
 formuleert onderzoeksvragen
over de aangetroffen praktijk
en plaatst die in een
theoretisch kader
 toont zich bewust van de
eigen (ook cultureel
bepaalde) vooroordelen en
oordeelt niet alleen vanuit
eigen waarden en normen.
 stelt regels en bespreekt deze met
de leerlingen
 gaat flexibel om met regels en
beschikt over
handelingsalternatieven
 verantwoordt zijn gedrag vanuit
theoretische en methodische
inzichten
 toont een visie op
klassenmanagement
 communiceert effectief door het
hanteren van verbale en nonverbale technieken
 herkent en benoemt (ook cultureel
bepaalde) gedragspatronen van
individuele leerlingen en groepen
en maakt deze inzichtelijk voor
leerlingen
 kan omgaan met emoties en
spanningen binnen een
multiculturele setting;
 verantwoordt hoe hij met zijn
groepen en individuele leerlingen
omgaat. Hij maakt daarbij gebruik
van relevante inzichten uit
communicatietheorieën,
groepsdynamica en interculturele
communicatie;.
 doet praktijkonderzoek en doet
hiervan verslag;
 zorgt ervoor dat leerlingen respect
opbrengen voor hem, voor elkaar,
en voor elkaars achtergrond.
 bespreekt communicatie en
omgangsvormen
 bevordert effectieve communicatie
door bijv. te luisteren, samen te
vatten en door te vragen zowel op
inhouds- als betrekkingsniveau
 herkent behoefte aan differentiatie
en integratie bij leerlingen.
 stimuleert culturele
nieuwsgierigheid bij leerlingen.
 zet zijn kennis van interculturele
communicatie effectief in in
gesprekken met leerlingen en
collega’s.
2.
De pedagogische competentie
De tweedegraads leraar heeft de verantwoordelijkheid om zijn leerlingen te helpen zelfstandig en
zelfverantwoordelijk te worden in relatie tot anderen en in relatie tot hun leertaken. Hij streeft naar het
welbevinden van zijn leerlingen. Van deze leraar wordt verwacht dat hij zijn pedagogische
pag. 20
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
verantwoordelijkheid erkent en dat hij op een professionele, planmatige manier een veilige
leeromgeving tot stand brengt: voor een hele klas of groep maar ook voor een individuele leerling.
De pedagogisch competente leraar creëert een veilige leeromgeving in de klas en op school.
Zo’n leraar zorgt er voor dat leerlingen

weten dat ze erbij horen en welkom zijn

weten dat ze gewaardeerd worden

op een respectvolle manier met elkaar omgaan

uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar

initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken
De leerdoelen van competentie 2
Hoofdfasebekwaam
Afstudeerbekwaam
Startbekwaam
De student kan:
 in het contact met
leerlingen belangstelling
en een onderzoekende
houding tonen voor hen
en hun leefwereld;
 met individuele leerlingen
en in (kleine) groepen
leerlingen hun gedrag aan
de orde stellen en
bijsturen.
De student kan:
 vanuit belangstelling voor
de leerlingen en vanuit
kennis van hun (ook
culturele) achtergronden
een veilig leef- en
werkklimaat bevorderen
door waarderen, stimuleren
en gepast corrigeren;
 gewenst en ongewenst
gedrag met leerlingen
bespreken op individueel en
op groepsniveau;
 over zijn bevindingen en
werkwijze communiceren
met collega’s;
 zijn bevindingen en
werkwijze in verband
brengen met pedagogische
concepten en opvattingen.
 onderzoeksvragen op
pedagogisch terrein stellen
en beantwoorden vanuit
een theoretisch kader
De afgestudeerde kan:
 vanuit belangstelling voor de
leerlingen en vanuit kennis van hun
achtergronden (zowel op basis van
theoretische concepten als van
actuele inzichten) een veilig leef- en
werkklimaat tot stand brengen;
 over zijn werkwijze hierbij
communiceren met leerlingen en
met collega's, en
gedragsproblemen signaleren,
bespreken en eventueel
doorverwijzen;
 zijn visie en werkwijze met
betrekking tot pedagogisch
handelen relateren aan
theoretische concepten, met
inachtneming van o.a. de culturele
bepaaldheid van pedagogische
opvattingen
 pedagogische aspecten in de eigen
praktijk onderzoeken en daarvan
verslag doen;
 zijn visie op en zijn bijdrage aan de
pedagogische rol van de school en
de maatschappelijke betekenis
daarvan verantwoorden, zowel
binnen als buiten de school.
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 21
Gedragsindicatoren competentie 2, voorbeelden
Niveau 1: de student
Niveau 2: de student
Niveau 3: de docent
 vraagt leerlingen naar hun
interesses en thuiswereld
 toont deze belangstelling bij
het ontwikkelen van een
relatie met leerlingen.
 vormt zich een beeld van hun
sociale en culturele
achtergrond
 observeert kenmerken van
de leerlingpopulatie op de
school
 houdt in het contact met
leerlingen rekening met de
regels van de school
 beschrijft de rol van de
school in het leven van de
jongeren
 complimenteert leerlingen
 stelt leerlingen vragen over
hun gedrag
 onderzoekt sociaaleconomische, culturele, en
persoonlijke verschillen
tussen leerlingen
 onderzoekt de wijze waarop
docenten op school omgaan
met deze verschillen
 zoekt naar literatuur over (de
bevordering van) het
pedagogisch klimaat in de
klas.
 verkent en onderzoekt het
pedagogische klimaat in de
school
 laat zien hoe dit onderzoek
een rol speelt in het
ontwikkelen van eigen
opvattingen
 speelt in op de leefwereld van
leerlingen en heeft oog voor
de culturele bepaaldheid
daarvan;
 spreekt met individuele
leerlingen over hun
interesses.
 bevordert een sfeer van
respect en belangstelling voor
elkaar
 hanteert werkvormen waarbij
leerlingen eigen ervaringen
en ideeën kunnen inbrengen
 stimuleert en geeft positieve
feedback
 erkent en benut verschillen
tussen leerlingen
 werkt binnen het kader van
de schoolregels met een
eigen pedagogische visie
 laat die visie tot uiting komen
in omgang met individuele en
groepen leerlingen
 herkent verschillende
benaderingen van het
werken aan een positief
leerklimaat
 laat zien zijn kennis van
ontwikkelings- en
opvoedingstheorieën en de
culturele variatie daarin, te
kunnen toepassen
 hanteert op consequente
wijze regels en procedures in
de klas
 spreekt aan op ongewenst
gedrag
 spreekt een groep aan op
groepsgedrag
 houdt een klassengesprek
over ongewenst en gewenst
gedrag
 houdt rekening met
verschillen tussen leerlingen
in sociaal, emotioneel en
cultureel opzicht
 maakt in zijn pedagogisch
handelen een goed gebruik
van verschillen tussen
leerlingen, rekening houdend
met culturele bepaaldheid
 helpt leerlingen in het
beroepsonderwijs bij de
ontwikkeling van hun
beroepsidentiteit
 gebruikt op systematische
wijze de input van leerlingen
in het onderwijsleerproces
 stimuleert leerlingen kritisch
na te denken over hun
opvattingen en gedrag, en
stimuleert hen om daarover in
de (multiculturele) groep te
communiceren
 daagt leerlingen uit mee te
denken over hun eigen
ontwikkelings- en
leerprocessen
 toont zich bewust van de
eigen beroepsopvattingen,
waarden en normen,
tegenover leerlingen en
collega’s
 doet praktijkonderzoek en
doet hiervan verslag;
 kan zijn pedagogische
opvattingen en de gekozen
aanpak verantwoorden en
maakt daarbij gebruik van
relevante theoretische en
methodische inzichten
pag. 22
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
3.
De vakinhoudelijke en vakdidactische competentie
De tweedegraads leraar heeft de verantwoordelijkheid om zijn leerlingen te helpen zich beroepsgerichte
kennis, vakkennis en kennis van leergebieden eigen te maken en vertrouwd te worden met de wijze
waarop deze kennis wordt gebruikt in het dagelijkse leven en de wereld van het werken. Op deze wijze
helpt de leraar leerlingen de school als zinvol en betekenisvol te ervaren, waarbij hij aansluit bij de
belevingswereld van kinderen en put uit een modern (vak)didactisch repertoire. Van de leraar vo/bve
wordt verwacht dat hij zijn didactische verantwoordelijkheid erkent en dat hij op een eigentijdse,
professionele, planmatige manier een krachtige leeromgeving voor de leerlingen tot stand brengt.
De (vak)didactisch competente leraar ontwerpt een krachtige leeromgeving, waarbinnen leerlingen zich
basiskennis en vaardigheden van vakken en leergebieden eigen maken en vertrouwd worden met de
manier waarop deze kennis en vaardigheden in het dagelijkse leven en in de wereld van het werk
gebruikt worden.
Zo’n leraar:

leert leerlingen te leren en te kiezen

bevordert hun zelfstandigheid

houdt rekening met individuele verschillen

bepaalt met de leerling diens (individuele) leertraject, met bijvoorbeeld mogelijkheden voor
leren in en buiten de school en leren in de context van de beroepsuitoefening
De leerdoelen van competentie 3
Hoofdfasebekwaam
Afstudeerbekwaam
Startbekwaam
De student kan
 individuele leerlingen en (kleine)
groepen helpen in hun leerproces;
 zelf elementaire leersituaties
(lessen) ontwerpen;
 verschillende didactische
strategieën in de school
waarnemen en beschrijven, en
deze in verband brengen met
leerprocessen van leerlingen.
De student kan
 de leerlingen een goede
leeromgeving aanbieden,
gericht op het benutten van
het potentieel van alle
leerlingen;
 daarbij oog hebben voor de
beroepscontext en/of het
vervolgonderwijs
 rekening houden met
individuele verschillen en
adequate werkvormen,
hulpmiddelen en taalgericht
vakonderwijs toepassen
 zijn werkwijze en keuzes
vanuit leertheorie
onderbouwen.
De afgestudeerde kan
 leerlingen een krachtige
leeromgeving aanbieden, op basis
van een grondige theoretische,
praktische en actuele kennis van
zijn vak- of leergebied, van een
breed didactisch repertoire
 daarbij actuele kennis van de
beroepscontext en/of het
vervolgonderwijs inzetten;
 deze krachtige leeromgeving
afstemmen op de onderwijscontext,
op het potentieel van leerlingen en
op individuele en culturele
verschillen;
 zijn visie en werkwijze daarbij
verantwoorden, mede vanuit
leertheorie.
Gedragsindicatoren competentie 3, voorbeelden
Niveau 1: de student
Niveau 2: de student
Niveau 3: de docent
 beschrijft verschillende
didactische strategieën op de
school
 kan (verschillen in)
leerprocessen van leerlingen
waarnemen en beschrijven
 gebruikt didactische
strategieën behorende bij
een klassikale aanpak
 idem bij onderzoekend of
samenwerkend leren
 laat zien de kennisbasis van zijn vak te
beheersen en te kunnen toepassen in zijn
lessen
 kan zijn vakinhoudelijke en didactische
opvattingen verantwoorden
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 23
 assisteert in lessen van
docenten op school
 toont waardering voor
coöperatief gedrag
 toont interesse in vormen van
samenwerkend leren
 betoont zich coöperatief door
steun aan te bieden.
 assisteert en stimuleert
leerlingen bij het gebruik van
moderne middelen
 onderzoekt de mogelijkheden
van de school om deze middelen
te gebruiken
 assisteert de docent bij het
aanleren van eenvoudige
vaardigheden
 begeleidt leerlingen bij hun
huiswerk en reflecteert daarbij
op leervaardigheden
 kijkt toetsen na
pag. 24
 kan didactische
strategieën conceptueel
en theoretisch te
verantwoorden;
 weet de begeleidende
docent op school
alternatieve strategieën
aan te reiken
 ontwikkelt en begeleidt
projecten voor natuurlijk
leren
 kiest werkvormen die
samenwerking stimuleren
en de vaardigheden van
leerlingen ontwikkelen
 stuurt in de klas op
coöperatief gedrag
 zet verschillende
werkvormen effectief in.
 maakt doelbewust en
effectief gebruik van
moderne leermiddelen
 reikt de school ideeën aan
voor het gebruik van
moderne middelen in de
les
 ontwerpt gevarieerde
leertaken voor het
vak/leergebied
 hanteert de principes van
taalgericht vakonderwijs;
 maakt gebruik van
uitdagingen en voordelen
van meertaligheid in de
klas;
 leert leerlingen
leervaardigheden aan
 bespreekt proefwerken na
op reflectieve wijze
 bevordert zelfstandigheid
van leerlingen
 praat met leerlingen over
hun competenties
 houdt in de didactische
aanpak rekening met
verschillen tussen
leerlingen wat betreft
niveau, leeftijd, sekse en
culturele achtergrond; kan
die verschillen ook positief
benutten;
 kan het niveau van
leerlingen inschatten en
geeft opbouwende
feedback
 ontwikkelt toetsen en kijkt
toetsen na
 begeleidt en beoordeelt
prestaties/leertaken
 toont inhoudelijke relaties te kunnen leggen
van het eigen vakgebied met verwante vakken
 ondersteunt de leerlingen in het verbanden
leggen met verwante vakken
 kan verantwoorden hoe hij een groep
leerlingen aangepakt heeft en maakt daarbij
gebruik van actuele theoretische,
vakdidactische en methodische inzichten
 ontwerpt leeractiviteiten die in het perspectief
van de loopbaan van de leerling/deelnemer
betekenisvol zijn
 past bestaande middelen zelf aan en breidt ze
uit met eigen inbreng
 weet vakleerstof te analyseren en er
gefundeerde keuzes in te maken, rekening
houdend met de specifieke omstandigheden
(gehanteerde methode, leerlingen,
samenwerken binnen het leergebied)
 kan schoolboeken analyseren en selecteren
 ontwerpt vakspecifieke leeromgevingen
 stimuleert de leerling om zelf zijn leerproces
vorm te geven
 ondersteunt de leerlingen in hun leerproces,
door vakspecifieke leervragen en
leerproblemen te signaleren, te benoemen en
erop te reageren
 reflecteert systematisch met de leerlingen op
het leerresultaat en het bijbehorende
leerproces
 analyseert vakspecifieke concepten en laat
leerlingen daarmee werken
 analyseert (vakspecifieke) leerproblemen en
speelt adequaat daarop in met gerichte
opdrachten en vragen
 creëert de randvoorwaarden (organisatie,
opdrachten, enz.) die de leerlingen in staat
stellen in hun eigen tempo en op eigen wijze
te leren
 kent de sterke en zwakke kanten van
individuele leerlingen en weet hoe hij hun
leren moet bevorderen
 ontwerpt verschillende leertrajecten om
tegemoet te komen aan verschillen tussen
leerlingen
 ontwikkelt in samenwerking met collega’s
vakspecifieke beoordelingsinstrumenten
 kan zijn keuzes voor bepaalde toetsvormen
onderbouwen
 evalueert het leerproces en de leerresultaten
van leerlingen
 Is alert op stereotypering en etnocentrisme in
de vaklessen.
 kan verschillen in achtergronden van
leerlingen positief benutten bij het ontwerpen
van lessen.
 zet zich actief in voor het belang van het
onderwijs in zijn vakgebied op zijn school
 draagt (mede) vanuit zijn vakgebied bij aan
onderwijsverbetering en schoolontwikkeling
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
 begeleidt en beoordeelt
een portfolio
 houdt in uitleg,
voorbeelden en
lesmateriaal rekening met
de verschillende
achtergronden van zijn
leerlingen
4.
De organisatorische competentie
De tweedegraads leraar heeft de verantwoordelijkheid voor alle organisatorische aspecten en aspecten
van klassenmanagement die samenhangen met zijn onderwijs.
Van deze leraar wordt verwacht dat hij zijn organisatorische verantwoordelijkheid erkent en dat hij in de
klas en in de les een goed leef- en werkklimaat tot stand kan brengen. Het wordt als vanzelfsprekend
geacht dat hij dit op een professionele, planmatige manier doet, overzichtelijk, ordelijk en taakgericht
tewerk gaat en in alle opzichten voor zichzelf, zijn collega's en vooral voor alle leerlingen helder is.
De organisatorisch competente leraar zorgt voor alle organisatorische zaken die met het onderwijs in
vak, leergebieden en/of projecten samenhangen.
Zo’n leraar

weet zijn eigen werk te organiseren

zorgt ervoor dat leerlingen weten wat ze moeten (of kunnen) doen, hoe en met welk doel ze
dat moeten of kunnen doen

zorgt ervoor dat leerlingen weten waar ze aan toe zijn en welke ruimte ze hebben voor eigen
initiatief.
De leerdoelen van competentie 4
Hoofdfasebekwaam
Afstudeerbekwaam
Startbekwaam
De student kan
 zijn activiteiten goed
voorbereiden en ordelijk
uitvoeren;
 leerlingen, individueel en
in (kleine) groepen,
heldere instructies
geven;
 zijn eigen werkzaamheden goed plannen.
De student kan
 door goede planning en
organisatie van de
leeromgeving zorgen voor
een taakgericht
leerklimaat voor de
leerlingen;
 de eigen werkzaamheden
efficiënt organiseren;
 bijdragen aan de taken en
de organisatie van het
team en de school.
De docent kan
 door een heldere structuur en
effectieve organisatie van zijn
onderwijs een overzichtelijk, ordelijk
en taakgericht leerklimaat creëren;
 de eigen werkzaamheden planmatig
en efficiënt organiseren en daarin
prioriteiten stellen;
 probleemgericht, flexibel en creatief
inspelen op wisselende en complexe
omstandigheden;
 actief bijdragen aan taken en
organisatie van het team en van de
school en deze bijdrage relateren aan
(de ontwikkeling van) het
pedagogisch-didactisch klimaat van
de school.
Gedragsindicatoren competentie 4, voorbeelden
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 25
Niveau 1: de student
Niveau 2: de student
Niveau 3: de docent
 helpt leerlingen
opdrachten en instructies
uit te voeren
 heeft eigen spullen op
orde: opdrachten op tijd
en bij de hand
 komt afspraken na
 observeert docenten wat
betreft planning en
organisatie van
verschillende werkvormen
 start en eindigt de eigen
les volgens de
lesplanning
 neemt initiatieven om deel
te nemen aan activiteiten
 assisteert bij begeleiden
van activiteiten
 surveilleert

 biedt helder gestructureerde
organisatievormen, leermiddelen en
leermaterialen aan
 kiest structuren en organisatie ten
behoeve van leerdoelen,
leeractiviteiten en werkklimaat
 verantwoordt bovenstaande keuzes
mede vanuit theoretie m.b.t. het
pedagogisch-didactisch klimaat;
 hanteert procedures op een
consequente manier
 kan zijn aanpak van
klassenmanagement en de
organisatie van zijn onderwijs
verantwoorden
 improviseert in onverwachte
situaties op een professionele
manier en stelt daarbij duidelijke
prioriteiten
 stelt prioriteiten en verdeelt de
beschikbare tijd efficiënt zowel voor
hem zelf als de leerlingen
 bewaakt de planning samen met de
leerlingen
 neemt initiatieven en doet
voorstellen m.b.t. taken en
organisatie in team of school
 stelt zich in het team coöperatief op
 toont zich bewust van het belang
van organisatie en structuur voor
het pedagogisch-didactisch klimaat.










pag. 26
biedt helder
gestructureerde
leeractiviteiten aan
gebruikt structuur en
organisatie in de les ten
behoeve van het
klassenmanagement
vervult een voorbeeldrol wat
betreft organisatie (heeft
bijv. lesmateriaal in orde)
geeft op tijd en op niveau
feedback op leerlingwerk:
cijfers, geschreven
beoordelingen, feedback op
portfolio
maakt adequate
tijdsplanning voor de eigen
lessen en houdt zich hier
ook aan
evalueert tijdsplanning
heeft opdrachten op tijd af
neemt niet meer taken op
zich dan hij/zij aan kan
biedt zich aan voor team- of
schooltaken
neemt initiatieven t.a.v.
taken in team of school
participeert in de
organisatie van
schoolactiviteiten
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
5.
Samenwerken in een team
De tweedegraads leraar heeft de verantwoordelijkheid voor de afstemming van zijn werk met zijn
collega's en is medeverantwoordelijk voor het goed functioneren van de schoolorganisatie.
Van de leraar wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega's erkent
en dat hij een professionele bijdrage levert aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat van zijn
school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie.
Zo’n leraar

draagt bij aan een veilig en open klimaat in het team

draagt bij aan het goed functioneren van team of sectie

draagt bij aan organisatie van teamactiviteiten.
Leerdoelen van competentie 5
Hoofdfasebekwaam
Afstudeerbekwaam
Startbekwaam
De student kan
 assisteren bij school- of
teamtaken;
 samenwerken met
medestudenten en
docenten bij het
voorbereiden en uitvoeren
van taken;
 de wijze waarop collega’s
in de schoolorganisatie
samenwerken
waarnemen en
beschrijven.
De student kan
 mede op eigen initiatief
school- of teamtaken
uitvoeren;
 samenwerken met
medestudenten en
docenten bij het
voorbereiden en uitvoeren
van taken;
 actief bijdragen aan teamof ander overleg;
 zijn visie verwoorden op
schoolorganisatie en
samenwerking daarbinnen.
De afgestudeerde kan
 samen met collega's, ook van
andere vak- of leergebieden,
verantwoordelijkheid nemen voor
het voorbereiden, uitvoeren en
vernieuwen van het onderwijs;
 oplossingsgericht bijdragen, mede
op eigen initiatief, aan algemene
taken in het team of de school en
de onderwijskundige en
pedagogische ontwikkeling van de
school;
 samenwerken, ook in een divers
samengesteld team, met oog voor
resultaat, veilig werkklimaat en
goede communicatie;
 zijn visie en werkwijze t.a.v.
samenwerken en schoolorganisatie
verwoorden en onderbouwen.
Gedragsindicatoren competentie 5, voorbeelden
Niveau 1: de student
Niveau 2: de student
Niveau 3: de docent
 observeert medestudenten
en docenten, reflecteert
daarop en bespreekt wat is
waargenomen
 geeft feedback aan en
ontvangt feedback van
collega’s op de school
 geeft feedback aan en
ontvangt feedback van
medestudenten
 assisteert bij de uitvoering
van projecten op school
 brengt ervaringen in tijdens
intervisie en collegiale
consultatie
 ontwikkelt voornemens naar
aanleiding van ervaringen van
zichzelf en van anderen
 deelt lesmateriaal met
collega’s
 draagt bij aan constructief
teamoverleg
 draagt bij aan ontwikkeling van
lesmateriaal
 vraagt hulp en biedt hulp aan
collega’s
 stelt teambelang boven
eigenbelang
 verantwoordt zijn opvattingen
en werkwijze aangaande
samenwerken met collega’s
binnen de schoolorganisatie
 neemt verantwoordelijkheid
voor de taak (van anderen)
 levert een bijdrage aan de
ontwikkeling en verbetering
van zijn school, bijv. door
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 27
 neemt deel aan projecten
op de opleiding en
experimenteert met rollen
en taken
 onderzoekt op de school
activiteiten wat betreft
onderwijsvernieuwing
 surveilleert
 kijkt toetsen na
 onderzoekt de
schoolorganisatie en de
wijze waarop collega’s
daarin samenwerken.

6.
 neemt deel aan de organisatie
van projecten
 neemt initiatieven
 draagt bij aan de uitvoering van
de onderwijsinnovatie op de
school
 neemt initiatieven om het
onderwijs te verbeteren door
het voorstellen van
(vak)didactische vernieuwingen
 neemt deel aan team- en
sectieoverleg en draagt bij aan
taken daarin
 participeert in
rapportvergaderingen
 stelt keuzes m.b.t.
schoolorganisatie en
samenwerking aan de orde
middel van een
praktijkonderzoek
 zoekt samenwerking met
collega’s bij (voorbereiding en
uitvoering van) werken in een
leergebied
 werkt volgens de in de
organisatie geldende
afspraken, procedures en
systemen, bijv.
leerlingvolgsysteem
 benoemt de relatie tussen de
schoolorganisatie en het
gehanteerde
onderwijsconcept
Samenwerken met de omgeving
De tweedegraads leraar heeft de verantwoordelijkheid voor het contact met de ouders of verzorgers
van de leerlingen en voor de afstemming van zijn zorg voor de leerlingen met die van anderen buiten
de school. Bovendien is hij medeverantwoordelijk voor het goed functioneren van de samenwerking van
zijn school met andere (buurt)instellingen, stage- en leerbedrijven. Van de leraar wordt verwacht dat hij
zijn verantwoordelijkheid het samenwerken met de omgeving van de school erkent en dat hij goed
samenwerkt met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de leerlingen en bij de school.
De leraar die competent is op het gebied van samenwerken in de omgeving draagt bij aan goede relaties
van de school met ouders, vervolgonderwijs, en met instellingen en bedrijven in de fysieke omgeving
van de school.
Zo’n leraar:

draagt bij aan het onderhouden van relaties met externe belanghebbenden

gebruikt de omgeving als onderdeel van een krachtige leeromgeving.
De leerdoelen van competentie 6
Hoofdfasebekwaam
Afstudeerbekwaam
Startbekwaam
De student kan
 de wijze waarop de
school contacten
onderhoudt met de
buitenwereld waarnemen
en beschrijven.
De student kan
 deelnemen aan contacten
met de buitenwereld, bijv.
ouders, zo mogelijk ook
bedrijven of instellingen in
de beroepscontext;
 mogelijkheden
onderzoeken die de
omgeving (in brede zin) van
de school biedt voor het
leren in zijn vak- of
leergebied.
De afgestudeerde kan
 relaties leggen en onderhouden
met externe belanghebbenden
(ouders; bedrijven of instellingen in
de beroepscontext) en daarbij
effectief te communiceren;
 initiatieven nemen om de omgeving
(in brede zin) van de school te
benutten als onderdeel van een
krachtige leeromgeving voor
leerlingen;
 zich bewust tonen van de
maatschappelijke rol van de school
en van het verband tussen
omgeving en onderwijsconcept;
 zijn opvattingen en werkwijzen
m.b.t. externe relaties
verantwoorden.
pag. 28
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Gedragsindicatoren competentie 6, voorbeelden
Niveau 1: de student
Niveau 2: de student
 onderzoekt hoe de school
werkt aan
omgevingsonderwijs
 doet een voorstel voor
een eenvoudig project
met het eigen vak in de
omgeving van de school
 onderzoekt op welke wijze
de school contact
onderhoudt met ouders
 onderzoekt op welke wijze
de school rekening houdt
met verschillen in
ouderparticipatie in
verschillende
bevolkingsgroepen
 onderzoekt de omgeving van
de school op toepassingen van
het eigen vak/leergebied
 ontwikkelt en voert projecten uit
met medewerking van
instellingen/bedrijven waarin
leerlingen het vak/leergebied
kunnen toepassen
 houdt contact met
personen/instellingen die
fungeren als opdrachtgevers in
het kader van het natuurlijk
leren
 observeert bij en voert zo
mogelijk gesprekken met
ouders
 is bekend met de
(sociaaleconomische, culturele)
achtergronden van ouders en
speelt daar op in.
7.
Niveau 3: de docent
 voert oudergesprekken,
hanteert daarbij relevante
gespreksvaardigheden en
houdt rekening met verschillen
in achtergrond
 raadpleegt reeds aanwezige
informatie, registreert nieuwe
informatie en stelt anderen in
de gelegenheid hier gebruik van
te maken
 verantwoordt professionele
opvattingen aan ouders en
andere belanghebbenden en
past in gezamenlijk overleg zijn
werk aan
 benoemt alternatieve wijzen
van omgaan met de omgeving,
in relatie tot verschillende
onderwijsconcepten.
Werken aan de eigen beroepsidentiteit; competent in reflectie en ontwikkeling
De tweedegraads leraar is verantwoordelijk voor zijn eigen professionele ontwikkeling.
Van de leraar wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling
erkent en dat hij zowel zijn opvattingen over het leraarschap als ook zijn eigen bekwaamheid
onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt.
De leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling werkt voortdurend aan eigen professionalisering.
Zo’n leraar:

weet goed wat hij/zij belangrijk vindt in het leraarschap en van welke waarden, normen en
onderwijskundige visie hij/zij uitgaat

heeft een goed beeld van eigen competenties en de eigen sterke en zwakke kanten

werkt op en planmatige wijze aan de eigen ontwikkeling.
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 29
De leerdoelen van competentie 7
Hoofdfasebekwaam
De student kan:
 reflecteren op de eigen
sterke en zwakke kanten;
 feedback verzamelen van
anderen op zijn
functioneren;
 ten aanzien van de
praktijksituatie een
onderzoekende houding
tonen;
 een aanzet tot een visie op
het leraarschap in een
diverse samenleving
formuleren.
Afstudeerbekwaam
De student kan:
 de eigen competenties en de
sterke en zwakke kanten
daarin benoemen;
 met behulp van reflectie en
feedback systematisch
werken aan het verbeteren
van zijn functioneren;
 een uitgewerkte en
persoonlijke visie op het
leraarschap in een diverse
samenleving verwoorden;
 de eigen praktijkervaringen
vanuit theoretische kaders
(vakdidactisch,
intercultureel,
ontwikkelingspsychologisch)
duiden en analyseren
 een vraag of probleem in de
eigen beroepspraktijk
methodisch onderzoeken.
Startbekwaam
De afgestudeerde kan:
 een goed beeld geven van de eigen
competenties en de sterke en zwakke
kanten daarin, en planmatig werken aan de
eigen ontwikkeling;
 de eigen beroepspraktijk onderzoeken en
daarvan verslag doen;
 zijn persoonlijke visie op leren, op
leerlingen en op leraarschap verwoorden
en verantwoorden, mede op basis van
theoretische concepten, van actuele
inzichten en van relevante
maatschappelijke ontwikkelingen;
 zich ontwikkelen vanuit zijn visie; de
samenhang verwoorden van die visie met
met het beleid van de school en met
relevante ontwikkelingen in de
(multiculturele) samenleving, in zijn
vakgebied en in de beroepscontext en/of
het vervolgonderwijs.
Gedragsindicatoren competentie 7, voorbeelden
Niveau 1: de student
Niveau 2: de student
Niveau 3: de docent
 reflecteert op eigen sterke en
zwakke kanten
 beschrijft leerdoelen voor de
hoofdfase
 analyseert situaties vanuit
docentperspectief en niet meer
vanuit leerlingperspectief
 is zich bewust van deze
perspectiefwisseling
 handelt vanuit de docentrol in
een groep leerlingen
 onderhoudt contacten met
eigen jaargroep en
medestagiaires
 geeft en ontvangt feedback
 stelt onderzoeksvragen over
de praktijk op school en
beantwoordt deze in een
eenvoudig onderzoek.
 reflecteert op eigen sterke en
zwakke kanten op basis van
ervaring en visie
 reflecteert op persoonlijke
kwaliteiten
 is begaan met leerlingen, maar
neemt geen
verantwoordelijkheden van
leerlingen over
 kent de grenzen van de eigen
invloed
 verwijst leerlingen met
problemen tijdig door zonder
zelf de rol van hulpverlener op
zich te nemen
 onderhoudt contacten met
studenten van eigen opleiding
en medestagiaires
 leest vakliteratuur
 bezoekt bijeenkomsten over
onderwijsproblematiek.
 neemt actief deel aan collegiale
consultatie en intervisie
 onderzoekt de eigen
beroepspraktijk methodisch, op
basis van een
onderzoeksvraag en een
theoretisch kader, en doet
daarvan verslag
 werkt planmatig aan zijn ontwikkeling
en maakt daarbij gebruik van de
kaders die de school biedt (bijv. POP.
Teamontwikkelingsplan, IBP)
 brengt onder woorden wat hij
belangrijk vindt in het docentschap en
van welke waarden, normen en
onderwijskundige opvattingen hij
uitgaat.
 benut verschillende mogelijkheden om
zichzelf te ontwikkelen, zoals het
bijhouden van vakliteratuur, het
volgen van trainingen en opleidingen,
maar ook het deelnemen aan
vernieuwingsprojecten en onderzoek
en het oppakken van nieuwe taken.
 staat open voor andere visies en
ideeën en probeert die daadwerkelijk
uit.
 stemt zijn ontwikkeling af op het beleid
van de school
 onderzoekt de eigen ontwikkeling
vanuit eigen keuzes op het terrein van
pedagogisch didactische aanpak en
verantwoordt deze keuzes op
conceptueel niveau
 reflecteert kritisch op de eigen
culturele bepaaldheid en de
doorwerking in zijn handelen m.b.t.
leerlingen en collega’s
pag. 30
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Bijlage 2.
Leerwerkovereenkomst
Leerwerkovereenkomst
Tweedegraads lerarenopleidingen HvA 2016-2017
Door ondertekening van deze leerovereenkomst geven de school, de HvA-lerarenopleiding en de
student aan dat zij kennis hebben genomen van de voorwaarden in de leerwerkovereenkomst.
Aldus overeengekomen, opgemaakt en ondertekend
1. Tweedegraads Lerarenopleiding HvA
Akkoord : Coördinator externe samenwerking
Hierna te noemen: de HvA
2. Naam school
Naam bevoegd gezag/ directielid
Bezoekadres/ postcode/ plaats
Telefoonnummer/ mail
Hierna te noemen: de school
Datum
Handtekening
3. Naam student
Adres/ postcode/ plaats
Telefoonnummer/ mail
Studentnummer
Opleiding
Hierna te noemen: de student
Datum
Handtekening
Overwegingen:
 De student volgt onderwijs bij een tweedegraads lerarenopleiding aan de Faculteit Onderwijs en
Opvoeding van de HvA;
 In het kader van dat onderwijs zal de student voor de voltooiing van zijn onderwijsprogramma een
stage dienen te volgen;
 De school is bereid gevonden om aan de student een dergelijke stageplaats aan te bieden.
De partijen komen het volgende overeen.
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 31
ARTIKEL 1
INHOUD LEERWERKOVEREENKOMST
In te vullen door de stageschool
1.1 De student gaat op de school het volgende studieonderdeel uitvoeren
1.2
0 WPL1A
0 WPL1B
0 WPL2
0 WPL3
0 WPL4
Voor de specificaties van WPL1A, WPL1B, WPL2, WPL3 en WPL4, zie OER en studiegids.
0 Stage behorende bij de minor……………. <hier naam minor aangeven>. Voor de specificatie,
zie studiegids.
Ter verwezenlijking van dit doel zal de student vanaf ………….tot en met ………… zijn stage
lopen bij <hier naam school aangeven>, op de locatie: ………... Na afloop van deze periode is de
leerwerkovereenkomst van rechtswege beëindigd, tenzij partijen uitdrukkelijk anderszins
overeenkomen.
.
ARTIKEL 2
WERKTIJDEN
De dagelijkse leertijd van de student valt samen met de arbeidstijden die gelden voor het personeel van
de school, tenzij anders overeengekomen.
ARTIKEL 3
AANSPRAKELIJKHEID EN VERZEKERING
a.
Conform Nederlands recht (art. 7:658 lid 4 Burgerlijk Wetboek) is de school aansprakelijk voor
letsel of schade, welke de student mocht lijden tijdens de stage. De wettelijke aansprakelijkheid
van de student jegende de school is meeverzekerd onder de aansprakelijkheidsverzekering van de
Hogeschool van Amsterdam.
b.
De school zal aansprakelijk zijn voor de student en eventuele fouten, ontstaan in de uitoefening
van zijn stage en werkzaamheden, tenzij de schade een gevolg is van de opzet of bewuste
roekeloosheid aan de zijde van de student.
c.
De school zal de student verzekerd houden tegen aansprakelijkheden.
ARTIKEL 4
GEHEIMHOUDING EN VERBOD TOT OPENBAARMAKING
4.1
De student is verplicht geheimhouding te betrachten ten aanzien van zijn of haar activiteiten
tijdens de stage bij de school indien deze daarom verzoekt.
4.2
Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de school zal de HvA of de student
geen informatie etc. die hem ter beschikking staat, aan derden ter beschikking stellen en aan
zijn personeel slechts bekend maken voor zover dit nodig is voor het voltooien van de stage.
4.3
Partijen verplichten hun personeel de geheimhoudingsbepalingen uit de leden 1 en 2 van dit
artikel na te leven.
Met betrekking tot de door de school aan de student verstrekte gegevens respectievelijk informatie,
alsmede met betrekking tot mogelijke video-opnames van eigen lessen, die de student heeft gemaakt
in het kader van stagebegeleiding en –beoordeling, verbindt de student zich alle redelijke maatregelen
in acht te nemen voor een veilige bewaring;
Het is de student verboden om welke informatie dan ook (software en video-opnames van lessen
daarbij inbegrepen) die zij van de school in bezit heeft, om wat voor reden dan ook, zonder
uitdrukkelijke toestemming, kopieën te maken, aan derden te verstrekken, aan derden ter inzage te
geven of op enigerlei wijze te (doen) hergebruiken voor welk doel dan ook anders dan in het kader
van de stageovereenkomst met de school.
pag. 32
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
ARTIKEL 5
5.1
5.2
INTELLECTUEEL EIGENDOM
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, berust het auteursrecht op de resultaten van de stage bij
de student.
Zowel de school als de HvA zijn gerechtigd de resultaten van de stage voor intern gebruik aan te
wenden.
ARTIKEL 6
EINDE LEERWERKOVEREENKOMST
6.1 Deze leerwerkovereenkomst eindigt:
 na afloop de overeengekomen stageperiode;
 als de student niet meer als student staat ingeschreven bij de HvA;
 bij onderling goedvinden van alle partijen;
 als één der partijen zijn rol geheel of gedeeltelijk niet vervult, zodanig dat de voltooiing van
de stage-opdracht redelijkerwijs niet kan worden verwacht.
6.2
6.3
Opzegging dient schriftelijk te geschieden. In geval van opzegging is geen der partijen aan een
andere partij een vergoeding van schade verschuldigd.
Verplichtingen die naar hun aard bestemd zijn om ook na het eindigen van de
leerwerkovereenkomst voort te duren, blijven na het eindigen van de leerwerkovereenkomst
bestaan.
Handleiding Werkplekleren 2016-2017
pag. 33
Download