Homilie 19 juli 2015 – 16de zondag door het jaar Jeremia 23:1-6: ‘Wee de herders die de schapen verderven en verstrooien’ Mc. 6:30-34: ‘Zij waren als schapen zonder herder’ Hans Hauben Geachte Medegelovigen, In een toespraak op 3 juli laatstleden voor de leden van de katholieke charismatische vernieuwing op het St-Pietersplein te Rome, zei paus Franciscus dat het de opdracht is van kerkelijke gezagsdragers te dienen en niet te heersen. Dat lijkt nogal vanzelfsprekend, maar wie ooit in een of ander ploegverband heeft gewerkt, weet hoe bepalend de figuur van de leider kan zijn. Een echte leider inspireert zijn medewerkers, is in staat het beste uit hen te halen, maar zal ze nooit tyranniseren, laat staan kwetsen. Een zwakke figuur, daarentegen, ontvlucht zijn verantwoordelijkheid, zal geneigd zijn anderen aan zich dienstbaar te maken en zijn gebrek aan gezag of bekwaamheid te compenseren door zich te beroepen op zijn voorrangspositie. Dat geldt voor de politiek en de bedrijfswereld, dat geldt voor de medische sector en het onderwijs, dat geldt ook voor de Kerk. Dat geldt zeker voor de Kerk, zou ik zeggen. Wie kan bogen op spiritueel en moreel prestige, komt gemakkelijk in de verleiding zijn positie uit te buiten. Dat doet zich niet alleen voor bij geestelijken. Ooit deed een deken bij mij zijn beklag – ik was toen nog een jonge man – over wat hij noemde het ‘terroriserend’ optreden van zogenaamd progressieve leken in zijn parochieteam. Niets werkt zo corrumperend als macht, ook wanneer die macht nauwelijks iets voorstelt. Niets is zo pervers als religieuze machtswellust. We herinneren ons allen het schilderachtig verhaal van de bekoring waaraan Jezus bij het begin van zijn openbaar optreden werd onderworpen: het ging om de verwerving van macht en aanzien en we weten hoe Jezus de Duivel wandelen stuurde. Vandaar de duidelijke waarschuwing van de paus en zijn voorstel om kerkelijke ambten, zowel van geestelijken als van leken, in de tijd te beperken. Geen machtsmensen dus, maar ware voorgangers: dat heeft de Kerk nodig. Van oudsher vergelijkt men religieuze leiders met herders. Dat was al zo ten tijde van de profeet Jeremia, die goede en slechte herders tegenover elkaar stelt, en dat was nog zo ten tijde van Jezus. De mensen wisten perfect wat een herder betekende en over welke 2 kwaliteiten hij moest beschikken om zijn kudde te leiden. In de Marcustekst van vandaag hoorden we hoe Jezus zelf leiding gaf. Hij had zijn apostelen uitgestuurd om te prediken en bij hun terugkeer brachten ze verslag uit. Daarna namen ze samen de boot om op een eenzame plaats tot rust en bezinning te komen. Maar de mensen hadden hen zien vertrekken en waren hen te voet voorgegaan. In plaats dat zij Jezus even lieten bekomen, was het Jezus die medelijden met hen kreeg, want, zo staat er, zij waren als schapen zonder herder. Jezus had begrip voor hun opdringerigheid en voelde spontaan hun honger naar wijsheid en troost. Hij overwon zijn vermoeidheid en sprak hen toe. Een ware herder doorziet zijn schapen, weet wanneer hij moet optreden en wat hij moet zeggen, maar nooit zal hij ze naar de mond praten. ‘Wee de herders die de schapen verderven en verstrooien’, lazen we bij Jeremia (23:1). Reeds zeer vroeg, Geachte Medegelovigen, heeft zich in de Kerk de kwestie van het leiderschap gesteld. Leiderschap was nodig, om twee redenen vooral. Niet elke nieuwe bekeerling was even ontwikkeld of evenwichtig en er deden dan ook vaak merkwaardige opvattingen de ronde. Er was derhalve een instantie nodig die met gezag en kennis van zaken leerstellige knopen kon doorhakken. Anderzijds waren er reeds vroeg wrijvingen met niet-christelijke joden – lees er maar de Handelingen van de Apostelen op na – en vanaf de jaren 60 begonnen de moeilijkheden met het Romeinse staatsgezag: denk aan de vervolging van de Romeinse christenen door keizer Nero na de grote brand van Rome in de zomer van 64. In die omstandigheden hadden de christelijke gemeenten nood aan verantwoordelijke leidersfiguren, die snelle beslissingen konden nemen en eenduidige richtlijnen verstrekken. En die wijze leiders waren er gelukkig, maar er waren ook anderen. Aan een van die merkwaardige figuren dacht ik enkele zondagen geleden, toen ik bij het doorbladeren van Zingt Jubilate plots stootte op een kort gezang waarvan de woorden ontleend zijn aan een van diens brieven. Op p. 170, onder nr. 30e, lees ik in nogal lyrische bewoordingen: ‘Christus is in ons de bron die murmelt en zingt: Kom naar de Vader’, een poëtische tekst waarvan de auteur niemand minder is dan Ignatius van Antiochië. Ignatius is een van de vroegste bisschoppen die we kennen. Hij was de leider van de christelijke gemeente van het multiculturele Antiochië, de hoofdstad van Syrië. Reeds 3 ten tijde van de apostel Paulus was Antiochië de draaischijf van de internationale missionaire beweging. Ignatius was er de tweede opvolger van de apostel Petrus. We schrijven de zomer van 107 of 108. Aan de macht is keizer Trajanus, die tegenover de christenen een gematigde politiek voert. Toch vallen er af en toe slachtoffers, want christen zijn is op dat ogenblik zonder meer verboden. Alleen wil de humane Trajanus hen niet actief vervolgen, maar wie door een particulier wordt aangeklaagd en schuldig bevonden, heeft prijs. En Ignatius had prijs. Wellicht werd hij het slachtoffer van een persoonlijke vijand, een jaloerse rivaal, een nijdige buurman. Maar die vijand had er waarschijnlijk geen rekening mee gehouden dat Ignatius het Romeinse burgerrecht bezat en daarom – zoals Paulus een halve eeuw voordien – in beroep kon gaan bij de keizerlijke rechtbank in Rome. Ignatius wordt dan ook op transport gezet en onder militaire escorte naar Rome gevoerd, vele honderden kilometer ver, nu eens over de grote heirbanen, dan weer per schip. Reizen was niet eenvoudig in die tijd. Maar de Romeinse autoriteiten respecteerden de rechten van hun burgers. Toch weet Ignatius dat hij, als hij zijn geloof niet afzweert – en dat zal hij niet doen – uiteindelijk in Rome zal sterven, als een vulgaire misdadiger geworpen voor de wilde dieren in de arena, tot vermaak van het gepeupel. Zijn dood wordt een statement. Wat zien we nu gebeuren? Het nieuws van zijn arrestatie verspreidt zich als een lopend vuur. Overal komen mensen naar hem toe en zelf neemt hij contact op met de christelijke gemeenten in de steden waar hij voorbijkomt. Voor de soldaten die hem vergezellen, vormt dat blijkbaar geen bezwaar: iets dergelijks hebben we ook gezien bij de overbrenging van Paulus naar Rome. Een gevangene zoals hij werd allesbehalve afgeschermd voor zijn talrijke sympathisanten. Blijkbaar was er ook geen probleem voor christelijke leiders uit de streek, zoals Ignatius’ oude vriend Polycarpus van Smyrna, het huidige Izmir, die hem hartelijk verwelkomde. Natuurlijk wist iedereen, wisten ook de burgerlijke gezagsdragers, dat Polycarpus een christelijk bisschop was, maar hij werd met rust gelaten. Zolang er niemand was die hem voor de rechtbank sleepte, was alles in orde. In Smyrna, de grote havenstad, houdt de groep voor langere tijd halt. Delegaties arriveren uit Ephese, Magnesia en Tralles, plaatsen die Ignatius niet zal aandoen, maar waarvan de christengemeente mensen stuurt om hem te bemoedigen. Voor de gevangene moet dat hartverwarmend zijn geweest. Op zijn beurt geeft hij brieven mee die bestemd zijn voor het thuisfront. In het vooruitzicht van zijn komst schrijft Ignatius op 24 augustus vanuit Smyrna ook een 4 emotionele brief naar Rome, waar toen al een aanzienlijke groep gelovigen woonde. Met aandrang maant Ignatius de Romeinse christenen aan niet voor hem ten beste te gaan spreken bij de overheden: hij heeft zijn martelaarschap aanvaard en wil effectief als martelaar voor Christus sterven, als een graankorrel, zo schrijft hij, die tot zuiver meel vermalen wordt in de kaken van wilde dieren. Uit die brief komt ook de dichterlijke passage waar ik al naar verwees: hij vergelijkt Christus met levend water, een bron die in hem, die in ieder van ons, opborrelt en aanspoort naar de Vader te gaan. Wanneer de kleine karavaan in de haven van Troas neerstrijkt, in de buurt van het antieke Troje, vanwaar ze de oversteek zullen wagen naar Kavala in Griekenland, vertrekken er weer een paar brieven: naar Philadelphia en naar Smyrna, de stad waar hij enige tijd had verbleven. Collega-bisschop Polycarpus, die hem er welkom had geheten, krijgt een persoonlijk schrijven met allerlei raadgevingen. Of Ignatius ook effectief te Rome is aangekomen en er de marteldood stierf, is niet met absolute zekerheid geweten, maar wordt wel algemeen aangenomen. Toen Ignatius stierf, was de apostel Johannes, die vermoedelijk in Ephese had gewoond, nog maar enkele jaren dood. Velen nemen aan, al kan niet worden bewezen, dat Ignatius, zoals dat met zijn vriend Polycarpus het geval was, de apostel nog persoonlijk heeft gekend. De zeven brieven van Ignatius werden onlangs door Vincent Hunink opnieuw in het Nederlands vertaald en becommentarieerd onder de titel ‘Graan van God’, verwijzend naar het beeld dat hij in de Romeinenbrief gebruikt (Utrecht: Uitgeverij Kok, 2012). We hebben er dankbaar gebruik gemaakt. Ze bevatten een schat aan gegevens in verband met het leven van de Kerk in de periode onmiddellijk na de apostelen. Ze laten ons zien hoe de gemeenschappen werden bestuurd, hoe men dacht over onderwerpen als de eucharistie, de betekenis van Christus’ kruisoffer, de Drieeenheid, de opstanding uit de dood, het eeuwig leven in Christus en dergelijke meer. Ignatius is ook de eerste die Christus’ kerk ‘katholiek’ noemt. Maar bovenal komt hij naar voren als een nederig en fijngevoelig, positief ingesteld man, met een enorme spirituele kracht, die anderen steunt en troost en zijn eigen dood sereen tegemoet treedt: een leider, met andere woorden, een échte leider, een herder naar het inzicht van paus Franciscus, een apostel naar het hart van Christus.