1 De wereldreligies - algemeen 1. Geen doel maar een weg * Religies zien zichzelf nooit als een doel op zich. Ze zijn altijd een middel tot, een weg waarlangs, een zoektocht naar, enz. Geen enkele wereldreligie heeft zichzelf ooit de naam gegeven waaronder wij haar nu kennen: het jodendom noemde zichzelf de weg van de aartsvaders (Gen.12,1: trek weg naar het land dat ik u aan zal wijzen...); de eerste christenen werden mensen van de weg genoemd; Christus noemde zichzelf niet uitdrukkelijk God, maar de weg of de poort; de islam is het rechtgebaande pad (Soera 1,6); het hindoeïsme kent drie heilswegen; de boeddhisten bewandelen het achtvoudige pad en zien de Boeddha als wegwijzer; inheemse animistische religies volgen de weg van de voorouders. * Wat is dan wel het doel? Verlossing. Die verlossing wordt door elke religie anders ingevuld. * Spoorwegen of bospaden? 2. De dimensies van een religie De Vlaamse antropoloog R. Pinxten omschrijft een religie als ‘een meer of minder gesystematiseerde manier om zichzelf een plaats in de wereld te geven en die plaats te verantwoorden’. (Ontbreekt in deze omschrijving de verwijzing naar de metafysische dimensie, of zit die volgens Pinxten in ‘wereld’ vervat?) In de loop van haar lange geschiedenis heeft de mensheid zo’n uiteenlopende vormen van religieus gedrag vertoond, dat het verschijnsel nauwelijks preciezer te definiëren is. (Volgens Pinxten1 bestaan er wereldwijd zo’n 4000 religieuze tradities.) Elke religie vertoont in mindere of meerdere mate de volgende vijf dimensies: 1 existentiële dimensie: contact zoeken met het goddelijke, erdoor aangesproken en gegrepen worden (bv. meditatie, mystiek, gebed, muziek); sociale of institutionele dimensie: de verbondenheid met geloofsgenoten, de structuur en organisatie van de gelovige gemeenschap (bv. toetredingsrituelen, hiërarchie, kloosterorden); dogmatische dimensie: de geloofsleer; de opvattingen die een volgeling van de religie verondersteld wordt te onderschrijven (bv. reïncarnatie of verrijzenis, mono- of polytheïsme); ethische dimensie: de leefregels en principes die een menswaardig handelen ondersteunen (bv. de Thora, het achtvoudige pad, de sharia); rituele dimensie: de vastgelegde handelingen en erediensten waarin de gelovige gemeenschap haar identiteit uitdrukt (bv. bedevaarten, liturgie, feesten, offers). Goddelijke fantasie, Houtekiet, Antwerpen, 2000. 2 3. De spiltijd In de religiegeschiedenis blijkt de periode tussen 800 en 200 v. Chr. in India, China en ten oosten van de Middellandse Zee een keerpunt te zijn geweest: hindoeïsme en jodendom kregen hun huidige vorm en het boeddhisme werd geboren. Deze processen speelden zich onafhankelijk van elkaar af. De Duitse filosoof Karl Jaspers (en in zijn kielzog de Britse godsdiensthistorica Karen Armstrong2) noemt deze periode dan ook de spiltijd. Talrijke godsdiensten begonnen toen de rituele dimensie minder, en de ethische méér te benadrukken. Eenzelfde verschuiving vond plaats van de dogmatische naar de existentiële dimensie. ‘Alom bekend is de theorie van de Duitse filosoof Karl Jaspers over de Achsenzeit, de spiltijd, van de menselijke cultuur. Zowat 2500 jaar geleden verschenen overal ter wereld, ongeveer terzelfder tijd, ‘universele denkers’ ten tonele. In China was het Confucius en in India de Boeddha, in het oude Griekenland waren het de presocratische filosofen, in Israël de profeten. Zij bedachten ethische, religieuze of wijsgerige wereldsystemen, waaraan wij tot op heden intellectueel schatplichtig zijn. Alsof tweeënhalf millennium geleden in het heelal de Meester de bel liet rinkelen, en de versufte menselijke geest uit zijn dagdromen wakker schoot. De spiltijd luidde het begin in van de spirituele speeltijd van de mens – ook wel ‘cultuur’ geheten. Wij, mensen, ontdekten onze geest, en maakten daarvan, bescheiden als wij zijn, nietwaar, de oorzaak van het heelal: God, Dharma, Wereldgeest…’3 4. Wat zijn wereldreligies?4 Het label ‘wereldreligie’ wordt niet toegekend op basis van kwaliteit (die is immers niet te meten) of van aantal volgelingen (het jodendom bijvoorbeeld telt slechts 21 miljoen leden; het is bovendien niet bepaald wanneer iemand lid is van een religie). De enige criteria (trouwens ook niet objectief!) zijn verspreiding over de wereld en invloed op de geschiedenis. Zo vormt zich het volgende lijstje (in volgorde van ontstaan): hindoeïsme, boeddhisme, jodendom, christendom, islam. Wat de verwantschappen tussen al die religies betreft, valt er weinig méér te zeggen dan dat het boeddhisme is voortgekomen uit het hindoeïsme, het christendom uit het jodendom en de islam uit jodendom en christendom. Zijn alle religies nazaten van één oerreligie? De huidige verschillen zijn zo fundamenteel dat men hier met recht aan kan twijfelen. Zinvoller is evenwel de vraag hoe we de relaties tussen de wereldgodsdiensten vandaag kunnen zien: ook wie niet verwant is kan proberen harmonisch samen te leven! De volgende houdingen worden naar voren geschoven: exclusivisme: één religie bezit de volledige waarheid; alle andere moeten dus verdwijnen en alle mensen moeten tot die ene religie worden bekeerd. relativisme: alle religies zijn gelijkwaardig. Ze gaan alle terug op dezelfde ervaring van de dieptedimensie en drukken die slechts op verschillende manieren uit. Zie haar monumentale studie Een geschiedenis van God. Vierduizend jaar jodendom, christendom en islam, Ambo/Anthos, Amsterdam, 200015, p. 42; op de spiltijd gaat Armstrong uitgebreider in in De grote transformatie. Het begin van onze religieuze tradities, De Bezige Bij, Amsterdam, 2005; de transformatie op religieus en ethisch gebied houdt verband met het ontstaan in deze periode van de eerste georganiseerde (stads)staten, waar het individu (en dus het individuele oordeel) meer aandacht kregen dan in de ‘gesloten’ primitieve samenlevingen. Zie M. DESCHOUX e.a., Ethiek (Prisma-Compendia), Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1968, p. 17-20. 3 Filosoof P. DE GRAEVE in zijn column In woestijnen, in Knack van 1 juli 2009, p. 68 4 Gegevens over de verspreiding van de wereldreligies en hun aantal volgelingen vind je in WW2-3. 2 3 inclusivisme: één religie is het volgroeide stadium van wat in de andere nog volop in ontwikkeling is. De andere religies zijn dus voorlopige ontwikkelingsstadia. oecumenisme: alle religies zijn wegen om de ene en uiteindelijke God te beleven. De veelheid van religies is een positief en waardevol gegeven: uit de confrontatie van standpunten wordt verrijking van ieders standpunt geboren. Hindoeïsme Zoals een vogel aan een touwtje gebonden, eerst in alle richtingen vliegt en nergens een rustplaats vindt, en uiteindelijk op de plaats gaat zitten waar hij is vastgebonden, zo fladdert ook de geest rond in verschillende richtingen en vindt nergens rust tot hij uiteindelijk neerstrijkt op de levensadem, want de geest is gebonden aan de levensadem.5 A. Ontstaan (WW4) De oudste wereldreligie is zo nauw verbonden met India dat we eigenlijk niet meer van een religie kunnen spreken: het hindoeïsme is geen aspect van de Indische cultuur maar gewoon die cultuur zelf. Het hindoeïsme is het resultaat van een complexe evolutie die begon rond 2000 à 1500 v. Chr., toen Indogermaanse volksstammen vanuit het noorden de Indusvallei binnenvielen en de autochtone Dravidische bevolking zuidwaarts dreven. Uit de wisselwerking tussen de Dravidische en de Indogermaanse godsdienst (brahmanisme of vedisme genoemd), ontstond geleidelijk het hindoeïsme.6 B. Karakteristiek Men heeft het hindoeïsme wel eens vergeleken met de Indische baniaanboom (waringin) waarvan de takken luchtwortels naar de aarde zenden zodra ze te zwaar worden om door de moederstam te worden gedragen. Die wortels dringen dan in de grond en nemen daar 5 Chandoggya-Upanishad XVII, 2. 6 De naam hindoe (indusmens) verwijst naar de Indusrivier, die zuidwaarts door het huidige Pakistan loopt. Moslims die in de middeleeuwen naar het oosten doordrongen, zagen de Indus als de uiterste grens van hun invloedssfeer en noemden de bewoners aan de overkant indusmensen. 4 voldoende voedsel tot zich om zich tot nieuwe stammen te ontwikkelen, welke vervolgens de oerboom helpen om zijn machtige kroon te torsen. Aldus krijgt de baniaanboom voortdurend steun, nieuw voedsel en nieuwe kracht om een hoge leeftijd te bereiken. Na verloop van tijd gaat hij zelfs meer gelijken op een bos dan op één enkele boom. Ook het hindoeïsme leeft van zijn talloze wortels en stammen: nog terwijl de ene tak en stam afsterft, ontwikkelt zich een andere; en de oudste gedeelten behoren evengoed tot die wezenlijk éne baniaanboom als de allerjongste scheuten.7 Het hindoeïsme is zo heterogeen dat iedere uitspraak erover geheel of gedeeltelijk verkeerd is. Uit de vergelijking met de baniaanboom blijkt dat het zichzelf voortdurend vernieuwt door zijn geweldige assimilatievermogen. Ontstaan uit de samenvloeiing van twee hoofdstromen (de vedische en de upanishadische), heeft het zijrivieren opgenomen die soms nieuw of tegenstrijdig gedachtegoed aanvoerden. Het resultaat was een eenheid in verscheidenheid die de Indische cultuur zowel ongrijpbaar als bestendig maakt. Alle denkbare vereringsvormen, godsbeelden en ethische normen bestaan door en naast elkaar. Het hindoeïsme bezit dus geen vastgelegde dogmatiek of inhoud, geen hiërarchie of structuur, geen zendingsdrang of oppergezag.8 Zoiets zou elke andere religie doen verzanden in een oeverloze strijd tussen sekten en scholen. Het hindoeïsme lééft er juist van: iedere hindoe mag en moet het goddelijke vereren in overeenstemming met zijn niveau, aanleg, voorkeur en plaats in de wereld. C. Hindoeïstische literatuur De rijke schriftelijke traditie van India wordt onder de meest hoogstaande culturele prestaties van de mensheid gerekend. De teksten zijn geschreven in het Sanskriet, een Indogermaanse taal. Bij gebrek aan centraal gezag werd deze teksttraditie nooit gecanoniseerd.9 Wel hebben sommige teksten een grotere werkingsgeschiedenis dan andere. De volgende tekstverzamelingen zijn belangrijk: a) De Veda (WW4) Deze drieduizend jaar oude bundeling van verlichte kennis stamt uit het brahmanisme en is dus ouder dan het hindoeïsme zelf. Ze bevat vier uitgebreide collecties spreuken, hymnen en beschrijvingen van offerrituelen. De brahmanen (Indogermaanse offerpriesters) bekleedden in hun gemeenschap een sleutelfunctie: zij waren verantwoordelijk voor de offers en alleen zij mochten de vedateksten kennen. Van het juiste 7 W. TRUTWIN, Encyclopedie van de wereldgodsdiensten, Altiora, Averbode, 1981, p. 162. 8 Omdat dit in mindere mate ook voor het boeddhisme geldt, vertonen deze twee godsdiensten weinig neiging tot fundamentalisme en fanatisme: ze presenteren hun volgelingen immers geen waarheid, maar leren hun de eigen waarheid te vinden. 9 Hoe die canonisatie voor de Bijbel gebeurde lees je in WW28. 5 verloop van de rituelen hing het heil van het volk af, want fouten zouden de goden kunnen ontstemmen. Dit ‘heilsmonopolie’ leidde natuurlijk tot corruptie en machtsmisbruik. Het protest daartegen zou tot de belangrijkste revolutie in de hindoeïstische geschiedenis leiden. b) De Upanishaden Deze groep geschriften maken het hindoeïsme tot wat het nu is. Ze zagen het licht tussen 800 en 500 v. Chr. en probeerden de vedische traditie bij te sturen10. Het heilsmonopolie van de brahmanen lokte verzet uit dat tot een religieuze tegenstroom uitgroeide: een klasse van heilige kluizenaars (sadhoes) leerde dat de mens het heil niet langs rituele weg bereikt, maar via meditatie, ascese en inzicht in de aard van het bestaan.11 Het heil kan ook niet door anderen geschonken worden: ieder staat er persoonlijk voor in. Brahman is in het binnenste van de mens aanwezig in de gedaante van atman of levensadem. De mens wiens atman in harmonie leeft met brahman, bereikt de verlossing. De Upanishaden beschrijven tevens de technieken om atman in zichzelf te ontdekken en op zijn ritme te leven. Dit noemt men yoga, wat eigenlijk juk of verbinding (tussen atman en brahman) wil zeggen. Yoga is wellicht de kostbaarste hindoeïstische bijdrage tot het geestelijke erfgoed van de mensheid. c) Niet-geïnspireerde werken Deze groep omvat vooral verhalen over grote leraars en profeten en een bijna eindeloze keten van goden- en heldenmythen. Bekend zijn vooral de Ramayana en de Mahabharata (95000 strofen!), waar de diepzinnige Bhagavadgita (WW4) deel van uitmaakt. Dit geschrift gold in de jaren zestig als de bijbel van de westerse hippies. In het Misschien wel de leerrijkste ontmoeting was in Benares, met een hindoeleider. Die vindt het waanzin dat zijn volk uit de moderne India zijn de mythen een heilige Ganges drinkt. Hij is ervan overtuigd dat het heilige onuitputtelijke inspiratiebron voor water niet genezend is, maar dodelijk. Een geestelijke leider filmscenario’s (Bollywood!). die in dat land die boodschap brengt, getuigt niet alleen van D. Basisideeën a) Een cyclische kosmologie Bij het aanbreken van Brahma’s dag gaan alle dingen uit het ongeopenbaarde tot het geopenbaarde over, en bij het naderen van de nacht verzinken ze weer in het ongeopenbaarde12. De kosmologie van het westerse monotheïsme steunt op de idee van inzicht, maar vooral van moed. ‘In de Ganges komt het vuilnis van 400 miljoen mensen terecht. Die rivier is dus waanzinnig verontreinigd. Vijf procent van die vervuiling is het gevolg van religieuze activiteiten. Vooral assen van de lijken die ze verbranden. ‘En toen vonden die geestelijke leider en ik elkaar, omdat ik echt begrip toonde voor hoe hij moet omgaan met zowel die vervuiling als zijn geloof. Ik zei hem: ‘Je moet je geen zorgen maken om die 5 procent van ‘jouw’ vervuiling. Het probleem is die 95 procent zware industriële en menselijke pollutie. Jullie hindoeleiders moeten zeggen: ‘Juist omdat dit een heilige rivier is, hebben onze mensen recht op een propere Ganges.’ Je moet er niet over discussiëren of die miljoenen mensen straks nog mogen baden in Benares. Je moet niet toestaan dat ze een schuldcomplex aangepraat krijgen omdat ze hun assen uitstrooien. Dat is hun recht. Dat is ook geen probleem meer als die 95 procent vervuiling al maar eens gehalveerd zou worden. Hij was blij dat een westerling hem begreep: ‘Ons geloof is met die rivier verbonden.’ ‘Zo is dat daar. Er is geen grens tussen de Indiër en de Ganges, de mens en de rivier. De mens is hindoe en de rivier is heilig. In India is alles religie. (De Limburgse provinciegouverneur Steve STEVAERT in een Tegenwoordig worden ze wel als onderdeel van de Veda gezien. interview met De Morgen van 3 maart 2007, p. 57.) 11 Logisch dat deze evolutie zich in de spiltijd voordeed! 12 Bhagavadgita VIII,18. 10 6 de oerknal, gevolgd door een evolutie in stijgende lijn (lineaire tijdsopvatting). Het hindoeïsme veronderstelt een pulserend heelal: een eindeloze opeenvolging van oerknallen, telkens gevolgd door een periode van miljarden jaren waarin het heelal zich uitbreidt en weer krimpt.13 Ieder bestaan heeft dus een voorlopig karakter, als een schakel in een eindeloze ketting. b) Samsara en brahman Als een hindoe sterft, wil hij het liefst op de over van de Ganges gecremeerd worden. Daar keert zijn lichaam terug naar hetzelfde water dat hem het leven geschonken heeft. De ziel wordt gezuiverd van zonden en gezegend door de godin Ganga. De overledene is nu klaar oo over te gaan naar het volgende leven. Hindoes geloven in de eeuwige cyclus van leven, dood en wedergeboorte, en de Ganges vormt nog altijd de kern van die spirituele wereld. Die heilige band van de rivier met de mensen kan misschien haar redding zijn.14 Kijk naar een draaiende fietsketting: je ziet de draaiing maar niet de schakels De veelvormigheid van het hindoeïsme is het gevolg van zijn bijzondere kijk op de werkelijkheid. Het verwerpt namelijk het identiteitsbeginsel, dat aan ieder zijnde een onverwisselbare identiteit toekent. Er bestaan geen zijnden maar slechts het éne Zijn: de werkelijkheid is geen verzameling van dingen en wezens, maar een stroom zonder bron of monding (samsara geheten). De ontelbare druppels in de samsara groeperen zich in steeds wisselende combinaties. Zo’n combinatie is een zijnde, een ding of wezen dat gedurende één moment bestaat. Daarna gaan alle druppels op in nieuwe verbanden. De werkelijkheidsopvatting van het hindoeïsme is dus monistisch: ondanks de schijnbare veelheid is alles één. Het Zijn bezit uit zichzelf geen eigenschappen, geen begin of einde. Je kan er dus alleen van zeggen dat het bestáát, dat het een oergrond bezit. Deze oergrond wordt door de hindoe brahman genoemd. Brahman gaat alle zijnden te boven en is er tegelijk de noodzakelijke voorwaarde voor. Het doordringt het Zijn zoals het zout de zee. Brahman manifesteert zich in drie hoofdvormen: ieder zijnde ontstaat, bestaat en vergaat. Deze scheppende, behoedende en vernietigende gedaanten van brahman worden respectievelijk Brahma, Vishnu en Shiva genoemd (WW4). Het zijn de bekendste en meest vereerde hindoegoden. Krishna wordt 13 Die cyclus of dag van Brahma duurt 4,32 miljard jaar en omvat 1000 grote tijdperken die steeds erger zijn dan het vorige. Na het laatste tijdperk verdwijnt het universum en valt de nacht (dit zou binnen 427000 jaar gebeuren). 14 Uit de reportage Ganges, River of Life’ (BBC 2007). 7 beschouwd als een incarnatie van Vishnu. Shiva’s dans (vaak afgebeeld) houdt de wereld in beweging. c) Het rad van het bestaan 1) Reïncarnatie en karma Het enige waar wellicht alle hindoes in geloven, is de reïncarnatie of zielsverhuizing (wedergeboorte is een minder juiste term). Dit geloof is vloeit noodzakelijk voort uit het oosterse wereldbeeld. Het leven is niet de aardse termijn die ieder wezen wordt gegund: dat is vergankelijk, heeft geen eigenheid. De werkelijkheid is een rivier die uitmondt in haar eigen bron: de samsara, die alle zijnden omvat.15 (Illustratie: WW 4) Een individu bestaat uit drie componenten: het lichaam, dat bij de dood helemaal verdwijnt (daarom zijn crematie en uitstrooiing in de Ganges bij hindoes zo gebruikelijk – WW5); de atman die streeft naar vereniging met brahman; het astrale lichaam, dat een beetje gelijkt op de westerse ziel. Of misschien zeggen we beter een rugzak... Je kunt niets in je rugzak stoppen dat hem lichter maakt In de samsara beïnvloedt elke druppel al de andere: iedere daad maakt nieuwe krachten los, ten goede of ten kwade. Karma is het geheel van goede én slechte invloeden die door de levens heen werken. Alle karma wordt opgeslagen in het astrale lichaam. Het karma moet uitdoven of vernietigd worden; anders ontstaat er voortdurend nieuwe en blijft de samsara stromen. Sterven zonder karma is het levensdoel: pas dan kan men uit de samsara ontsnappen en verlost worden. Maar omdat het opgestapelde karma niet in één mensenleven kan uitdoven of vernietigd worden16, verhuist de ziel van de gestorvene, met haar lading karma, naar een ander individu. De dood van de één lokt de geboorte van de ander uit: het karma moet nu eenmaal een nieuwe drager vinden. Misdaden genereren slechte karma en weldaden goede karma, maar in de ziel worden die bij elkaar opgeteld. In een rugzak kun je zware maar nutteloze zaken meesleuren, maar ook lichte, nuttige dingen. Alle inhoud maakt de rugzak echter gewoon zwaarder. De hoeveelheid karma waarmee iemand sterft, bepaalt de kwaliteit van zijn volgende leven: ze doet de ziel stijgen of dalen in een ingewikkelde hiërarchie, die naast de mensen ook dieren, planten, levenloze dingen en zelfs goden omvat. Hieruit volgt dat de vraag naar de oorsprong en de zin van het lijden, waar het christendom zo mee worstelt, in het hindoeïsme niet eens een vraag is: alle lijden is het gevolg van het karma uit voorbije levens die we ons niet meer herinneren.17 15 De Ganges is voor de hindoes heilig omdat zij deze samsara symboliseert. 16 ‘Het wiel blijft doordraaien nadat de fietser is verongelukt’. 17 Mogelijk verklaart deze opvatting, die zo anders is dan de christelijke, mede de populariteit van oosterse godsdiensten in het Westen. 8 2) Het kastenstelsel Typering en ontstaan De karmaleer heeft geweldige sociale gevolgen: de mensheid, die in de hiërarchie tussen dieren en goden in staat, is ingedeeld in zowat drieduizend kasten. Dat zijn strikt afgebakende sociale geledingen met eigen ethische normen, levenswijze en beroep. Een mens kan tijdens zijn leven niet van kaste veranderen of buiten zijn kaste huwen. Dit voor westerlingen zo onbegrijpelijke systeem is een erfenis de oorspronkelijke Arische driestandenmaatschappij; bij de verovering van India integreerden ze de autochtone bevolking als vierde – en laagste – stand. In de loop der eeuwen waaierden deze hoofdkasten verder uiteen. De hoogste kaste zijn de brahmanen, de geestelijke adel wiens suprematie pas in de laatste decennia is beginnen tanen. Alleen zij mogen grond bezitten, maar geen arbeid verrichten. Het ligt voor de hand te denken dat zij ook de ‘uitvinders’ van het stelsel zijn. De tweede kaste is die van de kshatriya’s, de vorsten en militairen. Dan volgen de vaishiya’s of boeren en kooplui. Aan de basis bevinden zich de shudra’s of onderworpenen. Zij moeten het werk opknappen dat voor andere kasten onrein is. Wie tot geen enkele kaste behoort, is een paria of onaanraakbare en heeft geen plaats in het openbare leven. De meer dan 100 miljoen paria’s kunnen niet rekenen op solidariteit: ze hebben hun lot te danken aan het karma van hun vorige levens en dat kunnen ze alleen zelf uitdoven. Het kastenstelsel vandaag De lotus heeft in hindoeïsme en boeddhisme een symbolische betekenis. Doordat de bloem uit haar eigen wortelstok lijkt te ontstaan symboliseert ze de goddelijke geboorte en zuiverheid. Godinnen voorgesteld als goedgunstige partner van een god houden vaak een lotus vast. Godheden, boeddha's en bodhisattva's staan of zitten meestal op een voetstuk in de vorm van een open lotusbloem. Bij zijn onafhankelijkheid in 1947 schreef India in zijn grondwet in dat het kastenstelsel onverenigbaar was met de nagestreefde democratische idealen. Het werd niet echt afgeschaft maar mocht op geen enkele manier het openbare leven beïnvloeden. Maar een wettekst kan geen traditie van duizenden jaren afschaffen. Ook al heeft in 1997 een paria het tot Indisch president gebracht, in de dorpen is het systeem nog zeer vitaal. Het heeft trouwens ook voordelen: India is veel te arm om zijn gigantische bevolking een sociale zekerheid te bieden; de leemte wordt opgevuld door de grote solidariteit onder kastengenoten: zij leren elkaar hun typische beroep en vangen weduwen en wezen op. 3) Gevolgen voor de ethiek Het ethische gehalte van een daad wordt door de hindoe afgemeten aan de hoeveelheid karma die erdoor gemaakt of vernietigd wordt. De ethische normen zijn gebonden aan de kaste: iedere kaste staat even ver van de verlossing af, maar 9 de normen zijn strenger naarmate de kaste hoger is. Basisprincipes zijn geweldloosheid, harmonisch samenleven en mededogen met alle schepselen (vandaar het wijdverbreide vegetarisme). d) Verlossing De hindoe leeft om na zijn dood in een hogere kaste geboren te worden. Een hardnekkig misverstand: als een hindoe íéts wil vermijden, dan is het wel reïncarnatie! Hij leeft juist om het rad van het bestaan te stoppen en zijn atman te doen opgaan in brahman, zoals een rivier terugstroomt in de oceaan waaruit ze geboren is. Dit terugstromen in brahman lukt niet zolang de mens door maya (schijn) wordt misleid. Maya is alles wat uit het ego voortkomt en het atman verstikt. Wie zich blindstaart op het eigen leven, is gevangen in de maya en staat nog ver van de verlossing. Zijn aard getrouw, erkent het hindoeïsme een veelheid van wegen om deze verlossing te bereiken: De eerste weg is de vedische: gebed en rituelen vernietigen het karma. Het bekende ritueel van pelgrims die hun karma afwassen in de Ganges bij Varanasi18 hoort in deze vorm van hindoeïsme thuis. Bijna alle hindoeïstische rituelen hebben met reiniging of offergaven te maken. Offerrituelen worden doorgaans niet in een tempel maar bij het huisaltaar volbracht. (illustratie: WW 5). De tweede weg wordt door de Upanishaden gewezen: de mens moet zich afkeren van verlangens en begeerten en zich tot zijn innerlijk wenden: door meditatie en yoga zal hij zijn atman ontdekken. Yoga vergt van de beoefenaar een strenge discipline en is dus slechts voor een elite weggelegd. Bovendien was verlossing, die neerkwam op de totale verdwijning van de ziel, niet zo’n aanlokkelijk doel voor de doorsnee gelovige. Daarom ontstond omstreeks de 9de-10de eeuw een meer volkse derde weg: de bhakti (persoongerichte devotie). De ziel kan zichzelf verlossen door liefdevolle overgave aan Rama (een incarnatie van Vishnu) met wie ze na haar verlossing voor eeuwig verbonden blijft.19 18 Varanasi is de moderne naam voor Benares. Het ontstaan van bhakti wijst op het voortdurende zoeken naar een religie-op-mensenmaat: als één dimensie (in dit geval de existentiële) de andere in het gedrang brengt komt er een reactie vanuit een andere dimensie. 19 10 Boeddhisme bevrijd je uit jezelf word je door een pijl getroffen dan vraag je niet waar ze vandaan kwam noch hoe ze eruitziet je trekt ze uit er komt een tijd dat je oorzaak en gevolg wel zult kennen begin intussen toe te kijken hoe de wereld werkelijk is leer door persoonlijke en onmiddellijke ervaring kreeft en berg idee en tempel alles gaat de gelijke weg van geboorte, groei, val, dood alleen het leven gaat verder als een stroom niemand heeft het leven in eigendom de mens leert uit het lijden de oorzaak ervan te verkleinen en te verwijderen lijden is algemeen zijn oorzaak zijn verkeerde begeerten zijn genezing zijn louter je gedachten groei van begeerte naar vrede dat is het pad van de mens het enige geloof dat verlangd wordt is het redelijke vertrouwen dat het onze inspanning waard is dat pad op te gaan20 A. Siddharta Gautama wordt de Boeddha (WW6) De waarheid van heilige geschriften kan nooit beoordeeld worden als ze niet – op rituele of ethische wijze – in praktijk wordt gebracht. De boeddhistische geschriften bijvoorbeeld geven lezers enige informatie over het leven van Boeddha, maar ze beschrijven alleen die gebeurtenissen die aan boeddhisten laten zien hoe ze hun eigen verlichting kunnen bereiken.21 * De vereringsdrang van zijn volgelingen heeft Siddharta’s leven zodanig opgesmukt met wonderbare gebeurtenissen, dat de historische figuur voorgoed ongrijpbaar geworden is (retrograde sacralisering). * Deze biografie is niet historisch maar archetypisch: ze moet gelezen worden als een illustratie bij zijn eigen leer. Twee voorbeelden: 20 Woorden van Siddharta Gautama Boeddha. Karen ARMSTRONG, De Bijbel. Een biografie, Mets & Schilt, Amsterdam/Roularta Books, Roeselare, 2007, p. 10. 21 11 - Siddharta’s jeugd in een ‘gouden kooi’ is de verhalende versie van zijn inzicht dat je spiritueel tot niets komt zolang je je ogen sluit voor het lijden. - in zijn jeugd had Siddharta twee extremen ervaren (een totale bescherming en de confrontatie met alle lijden) en eruit geleerd dat je in alle handelen de gulden middenweg moet zoeken. - Nu ik die zwaan die ik genezen heb, heb jij er geen recht meer op. - De pasgeboren Boeddha begon onmiddellijk te lopen; hij zette zeven stappen en waar zijn voetjes de grond raakten ontsproten lotusbloemen. Anders dan zijn hindoeïstische geboortegrond, kunnen we het boeddhisme precies aflijnen en een stichter en ontstaanstijd aanwijzen. Siddharta Gautama werd rond 560 v.Chr. geboren nabij Gorakhpur in de Indische deelstaat Uttar Pradesh, aan de grens met Nepal. Zijn vader was wellicht een belangrijke functionaris in een klein vorstendom. De familie behoorde tot de tweede stand van de hindoemaatschappij. Wellicht waren zij vereerders van Shiva en vertrouwd met de Veda. De legende maakt van Siddharta een koningszoon die in zijn vorige levens een zeer hoge graad van zuiverheid bereikt had. Omdat hij nog maar één stap van de verlossing verwijderd was, mocht hij als gunst van de goden de vrouw kiezen die hem voor zijn laatste leven ter wereld zou brengen. Hij koos Maya, een prinses die een gelofte van zuiverheid afgelegd had. Ze droomde dat een godheid in de gedaante van een witte olifant haar schoot binnendrong. Na een zwangerschap van tien maanden baarde ze een zoon die de courante naam Siddharta meekreeg.22. Maya stierf zeven dagen na de geboorte, opdat de beker die de Boeddha had geherbergd, nooit meer zou dienen voor wereldse doeleinden. Siddharta kende een zorgeloze kindertijd en werd uitgehuwelijkt aan een adellijk meisje. Aan zijn vader was ooit voorspeld dat zijn zoon een wereldheerser zou worden of een asceet die de wereld zou verlichten. Om dit te verhinderen bracht hij Siddharta onder in een paradijselijke tuin waar alle invloeden van de buitenwereld werden geweerd. Het werkte averechts... De jonge prins besefte dat hij in een gouden kooi leefde en dat zijn geluk vergankelijk was. De vraag kwelde hem steeds meer: bestaat er iets dat van de euvelen ouderdom, ziekte en dood gevrijwaard is? En wanneer dit het geval is, wat is het en op welke wijze is het te verwerven? Siddharta’s innerlijke strijd werd in de legende verdicht tot een reeks concrete belevenissen. Tijdens zijn zwerftochten buiten de tuin verscheen hem een godheid onder vier gedaanten: eerst een oude man, dan een zieke en daarna een dode. Hij vernam dat dit lot vroeg of laat alle mensen ten deel viel. De vierde man die hij ontmoette was een vrolijke rondzwervende asceet. Deze ervaring leerde hem dat lijden en vergankelijkheid overwonnen konden worden. Precies in de nacht dat zijn zoon Rahula (keten) geboren werd, besloot Siddharta zijn leven in het paleis vaarwel te zeggen en zwervend te zoeken naar het ware inzicht in de wereld en zijn lijden.23 Eerst volgde hij twee hindoeïstische wijzen, maar hun upanishadische leer hielp hem niet verder. Hij trok dan maar alleen voort om zich ten slotte met vijf gezellen in de stad Uruvela te vestigen. Daar zocht hij zijn heil in strenge lichamelijke ascese, wat hem echter uitputte in plaats van verlichtte. Hij besloot daaruit dat uiterlijke daden geen verlossing brachten en streefde de verlichting voortaan met zuiver spirituele middelen na: slechts inzicht in het wezen van de werkelijkheid en een hierop afgestemde levenshouding brachten verlichting (bodhi). Hij trainde zich dag en nacht in technieken om een steeds diepere meditatie te bereiken. In het zevende jaar van zijn zwerftocht, zittend onder een boom, werd hij ten slotte verlost. De bodhisattva (mens onderweg) werd nu Boeddha (ontwaakte). Gedurende drie 22 Gautama voegde hij er later zelf aan toe, naar de hindoeïstische wijze van wie hij afstamde Een dergelijke drastische stap werd in Siddharta’s wereld wel door meer mensen gezet; het contact met de familie werd er niet noodzakelijk door verbroken. 23 12 opeenvolgende nachten deed hij als eerste in de geschiedenis kennis op van de vergankelijkheid van de wereld en van de weg naar de verlichting. Hij had nu onmiddellijk kunnen opgaan in de eeuwige gelukzaligheid, maar verkoos nog in de wereld te blijven om de poorten van het Onvergankelijke te openen voor hen die willen luisteren. Zijn vijf vroegere gezellen werden zijn eerste volgelingen, aan wie hij in Benares in een beroemde preek zijn basisinzichten uiteenzette. Daarna trok de Boeddha nog veertig jaar lang rond door Noord-India om in gesprekken en prediking zijn ideeën uit te dragen. Talrijke mannen en vrouwen, onder wie vele familieleden, sloten zich bij zijn sangha (kloosterorde) aan. Op tachtigjarige leeftijd overleed hij na een korte ziekte in Kushinagara. Het einde van zijn laatste aardse leven ging gepaard met indrukwekkende wondertekenen. B. Expansie in twee richtingen Eeuwenlang breidde de leer van de Boeddha zich zonder enige dwang uit.24 Twee eeuwen na de dood van de Boeddha zond Ashoka, vorst van het Noord-Indische Maurya-rijk, missionarissen uit naar alle windstreken. De leer werd eerst gepredikt in Sri Lanka, Cambodja en Vietnam. Deze Ashoka kan men zowel de Paulus als de evangelist van het boeddhisme noemen: hij maakte van de kleine sekte een wereldreligie en liet de woorden van de stichter op schrift stellen. Later had ook een noordwaartse expansie plaats. In Tibet kreeg het boeddhisme voet aan de grond tussen de zevende en de dertiende eeuw. Uit de vermenging met de plaatselijke bonreligie ontstond het lamaïsme. Intussen had het ook, in uiteenlopende gedaanten, zijn weg gevonden naar China, Japan en Korea. Vanaf 500 boette het in zijn bakermat aan belang in, omdat het door het hindoeïsme werd doodgeknuffeld. C. De ‘derde expansie’ Recent kan het boeddhisme ook in het Westen op belangstelling rekenen. De uitstraling van de verbannen Dalai Lama van Tibet, Nobelprijswinnaar voor de vrede en in het Westen een graag geziene figuur, is daar zeker niet vreemd aan.25 (In België is het boeddhisme - nog geen erkende eredienst). D. Geschriften (WW6) Net zoals Jezus en Mohammed heeft de Boeddha geen eigen geschriften nagelaten. Zijn prediking werd door zijn leerlingen mondeling doorgegeven. In de eerste eeuwen van zijn bestaan werden drie concilies gehouden om de leer vast te leggen en de teksten te codificeren. Zo ontstonden omvangrijke tekstverzamelingen. De belangrijkste en oudste teksten (geschreven in het Pali) werden twee eeuwen voor onze jaartelling in Sri Lanka gebundeld. E. 24 Een soort hindoeïsme? Een sympathiek detail uit de godsdienstgeschiedenis is dat er voor het boeddhisme nauwelijks oorlogen zijn gevoerd. 25 Zie DE DALAI LAMA en H. CUTLER, De kunst van het geluk, Nirwana, ’s Gravenhage, 2006, 480 p. 13 De verhouding tussen de twee godsdiensten van India is een ingewikkelde kwestie. Al wordt de Boeddha door bepaalde hindoes vereerd als een nieuwe incarnatie van Vishnu, zelf beoogde hij waarschijnlijk meer dan zomaar een hervorming van het hindoeïsme. De verschillen tussen beide godsdiensten zijn trouwens legio en soms fundamenteel: zo verwerpt het boeddhisme de Veda en de Upanishaden, brahman en atman. Het hecht meer belang aan ethiek en minder aan rituelen. Het kastenstelsel werd door de Boeddha niet verworpen maar onbelangrijk geacht. Tenslotte is het boeddhisme ontstáán uit onvrede met het hindoeïsme! F. De leer Ween niet, Ananda. Heb ik je niet reeds lang verteld dat het de aard van alle dingen is, hoe nabij of geliefd die ons ook zijn, dat we afscheid ervan moeten nemen en hen verlaten? De wijze ziet in dat alle geschapen dingen, door zorg en lijden gevormd, weer verdwijnen, maar de waarheid blijft bestaan. Waarom zou ik dit vleselijke lichaam behouden als de edele waarheid zal voortbestaan? Je hebt goed gehandeld, Ananda. Doe alle moeite en je zult spoedig vrij zijn van de grote boosheden van zinnelijkheid, zelfzucht, illusie en onzekerheid26. Ben je eenmaal aan de overkant, dan zou je wel gek zijn om het vlot nog mee te zeulen 1) De verlichting Het boeddhisme bestaat louter uit reflectie op de menselijke bestaanscondities.27 Verlossing kan louter door eigen inspanning bereikt worden. De Boeddha uitte genadeloze kritiek op alle vormen van magie, waarzeggerij en pseudo-wetenschap die in zijn (en onze) tijd zo geliefd waren: hij wilde ze ontmaskeren als valse wegen naar de verlossing. Verlichting betekent niet dat je door een bovennatuurlijke werkelijkheid wordt overmeesterd, maar dat je aangeboren menselijke vermogens worden versterkt. Verlichting is dus eigenlijk het lot van de mens. Ieder mens is een potentiële Boeddha; het komt slechts neer op training.28 Het verlichtingsvisioen duurde volgens de legende drie nachten: 26 In de eerste nacht trokken al zijn vorige levens aan Siddharta’s geestesoog voorbij. De tweede nacht bracht hem inzicht in het rad van de reïncarnatie en in de dharma die het rad aandrijft. Boeddha's laatste woorden tot zijn geliefde leerling Ananda. Het christendom is een openbaringsgodsdienst: de waarheid is uit een goddelijke bron afkomstig en wordt door bemiddeling van een messias aan de mens meegedeeld. 28 Onze filosofie is geen godsdienst. Een boeddhist dient zichzelf. (Woorden van een hedendaagse monnik) 27 14 De derde nacht leerde hij de vernietiging van de drie basisondeugden (de lust der zinnen, de wil om te worden en de onwetendheid) en de vier edele waarheden. Toen was de keten van zijn reïncarnaties gebroken: de verlossing is de Verloste. De wedergeboorte is tenietgedaan, de heilige tocht voltooid; wat te doen was, is gedaan, na dit leven is er geen ander.29 2) Basisidee: wijsheid door mededogen door wijsheid Twee monniken zijn op wandel. Boeddhistische monniken hebben de gelofte van het celibaat afgelegd en mogen nooit een vrouw aanraken. Onze twee monniken komen aan de oever van een stroom en daar staat een mooi jong meisje, dat zegt: ‘Broeders, ik zou de stroom moeten oversteken, maar ik heb mijn beste kleed aan en ik vrees dat het vuil zal worden. Zou u me niet naar de overzijde willen dragen?’ Een van de broeders neemt het mooie kind in zijn armen en waadt ermee door de rivier. Ze wandelen verder, maar na een half uur zegt de tweede broeder: ‘Ik loop nu al een half uur over dit feit na te denken, en hoe dieper ik erop inga, hoe meer ik de indruk heb dat u de heilige regel overtreden hebt: u mocht die vrouw niet aanraken.’ Zijn ordebroeder antwoordt: ‘Ik heb dat meisje een half uur geleden neergezet aan de oever van de rivier, maar u loopt er nog altijd mee rond.’ Alles is vergankelijk! Niets in de kosmos bezit een bestendig karakter: geen eenheid, geen natuurwetten of atomen, brahman of atman. Goden, indien ze al bestaan, zijn even goed als de mensen gevangen in de keten van reïncarnaties. Boeddha’s leer is in zijn zuivere vorm dus deïstisch en zelfs atheïstisch, al werd hijzelf door zijn volgelingen spoedig vergoddelijkt. Zelf wou hij slechts een wegwijzer zijn: hij wou de mensen geen inzicht in, of contact met het goddelijke verschaffen, maar gewoon een praktische weg naar de verlossing (als je de naam Boeddha uitgesproken hebt, spoel dan je mond uit). Slechts één absoluut gegeven blijft overeind: de dharma of wereldwet, die de kosmos samenhoudt. Dharma is de wetmatigheid die oorzaak met gevolg verbindt (zowel op fysisch als op ethisch gebied). Verder neemt de Boeddha de begrippen samsara en karma uit het hindoeïsme over. Ook reïncarnatie erkent hij, zij het in een andere vorm. Er bestaat namelijk geen ziel die een eindeloze reeks aardse levens doorloopt. Als een individu sterft, komt zijn karma automatisch terecht bij een ander, die op dat moment geboren wordt. Verder heeft het nieuwe leven niets gemeen met het oude, zoals de nieuwe vlam verschilt van degene die haar aanstak. Dit is niet fundamenteel anders dan in het hindoeïsme, maar Boeddha’s originaliteit schuilt in zijn methode om uit de samsara te ontsnappen. Die methode is een van de vier edele waarheden. Deze kern van de Boeddha’s leer munt uit door logica en helderheid, waardoor hij het laconieke karakter krijgt van alle grote spirituele boodschappen die de mensheid ooit ontvangen heeft. Voor de tekst van de Vier Edele Waarheden: zie WW 6 Mededogen is de kracht van de mildheid – die niet wegduwt of veroordeelt – die heling brengt. 29 Suttapitaka, Samyuttanikaya LVI, 11. 15 De acht morele principes gelden voor de individuele mens; er is geen verband tussen kaste en ethiek. Wel wordt verwacht dat een mens, na het uitroeien van de basisondeugden, zijn morele leven voortdurend verfijnt naarmate hij de verlichting nadert. Dat speel je binnen één leven nooit klaar; maar er wachten je nog ontelbare levens om je verder te zuiveren. Reïncarnatie is dus niet uitsluitend een vloek voor de boeddhist maar ook een ‘nieuwe kans’. In de strikte opvatting kunnen alleen de leden van de Boeddha’s sangha (gemeenschap van volgelingen – de monniken dus) de verlichting bereiken. Het monnikschap wordt door de boeddhist niet als een roeping voor enkelen gezien, maar als een noodzakelijke stap op de weg naar de verlichting. Wie monnik wordt, bewijst dat hij aan zijn laatste leven bezig is. Aan lekenvolgelingen worden traditioneel slechts vijf basisvoorschriften onderwezen: geen levende wezens doden, niet stelen of nemen wat ons niet aangeboden is, onthouding van seksueel wangedrag, niet liegen of onbetamelijke taal gebruiken, onthouding van bedwelmende middelen. Bezit is een kluister aan ons bestaan: hoe meer dingen we de onze kunnen noemen, hoe meer we lijden onder beschadiging, diefstal enz. Dit is geen bezit maar bezetenheid. De boeddhist streeft er niet naar zijn handelen stop te zetten, maar het te reduceren. Dat betekent: er een andere bron voor zoeken. Handelen mag niet uitgaan van het Ego (dat in de maya verstrikt zit) maar vanuit het Zelf. Het achtvoudige pad wordt wel eens vergeleken met de tien geboden van joden en christenen. Niet geheel terecht: de boeddhistische ethiek is niet altruïstisch maar gericht op zelfverlossing; ook zijn de normen niet maximalistisch: men moet niet het uiterste nastreven maar een gulden middenweg. Tenslotte beschouwt de boeddhist het mededogen als de hoogste deugd; de christen evenwel de liefde. Wel leert de ervaring dat christendom en boeddhisme, door hun gelijkende ethiek, van alle wereldreligies het dichtst bij elkaar staan. G. Strekkingen Het boeddhisme, hoewel minder versnipperd dan het hindoeïsme, is geen monoliet gebleven. Enkele eeuwen na de dood van de stichter waren er al achttien scholen, die in enkele blokken samenhoorden. We noemen slechts de bekendste. 1. Het kleine voertuig of hinayana Deze vorm, wellicht de meest oorspronkelijke, leeft in Sri Lanka, Thailand, Birma, Laos en Cambodja. Het hinayana benadrukt de persoonlijke inspanning als enige weg naar de verlossing. Een zittende en mediterende Boeddha is kenmerkend voor het hinayana: hij wordt in beslag genomen door zijn persoonlijke verlossing. Rituelen, beelden en andere vereringsvormen worden afgewezen zodat het een abstract en elitair karakter heeft. Reactie kon niet uitblijven... 2. Het grote voertuig of mahayana Deze strekking ontstond in het begin van onze jaartelling. Men vindt ze - in uiteenlopende gedaanten - noordelijk van de bakermat terug: Tibet, China, Japan. Het grote voertuig is liberaler en meer aangepast aan de volksvroomheid. Onder invloed van het bhaktihindoeïsme werd de abstracte nirwana-idee naar de achtergrond gedrongen door voorstellingen van hemel en hel. Verlossing is ook niet meer louter individueel opgevat: het 16 mahayana kent bodhisattva’s, wijzen die voor de gewone gelovige een messiaanse rol vervullen en dus anderen kunnen verlossen. Het mahayana streeft naar de verlichting van àlle wezens. De bodhisattva stelt zijn overgang naar het nirwana uit om te strijden tegen het leed van anderen. Hij wil niet verlicht worden zolang er nog één mens honger lijdt. Het mahayana beeldt Boeddha rechtopstaand en predikend af: hij is bekommerd om de Als we de Japanse kunst bestuderen zien we een verlossing van de mensen rond hem man die ontegenzeggelijk wijs, filosofisch en (denk aan de vernietigde intelligent is. Waar is hij mee bezig? Bestudeert hij boeddhabeelden van Banyan). de afstand van de aarde naar de maan? Nee. Hij bestudeert één enkel grassprietje. ‘Pas op mijn drieënzeventigste begon ik de werkelijke vorm van vogels, vissen en planten deels te begrijpen,’ zei 3. Het zenboeddhisme Hokusai. ‘Als ik tachtig ben heb ik opnieuw vooruitgang geboekt. Op mijn negentigste zal ik de 30 Het zenboeddhisme ontstond in China natuur en het wezen van ieder ding doorgronden. uit het mahayana maar is tegenwoordig Als ik honderd ben heb ik een hoge graad van vooral in Japan te vinden. Door zich te perfectie bereikt. En als ik honderdtien word, zal oefenen in boogschieten, kalligrafie, judo alles wat ik schep, iedere lijn en elke punt, leven!’ en schermen scherpt de zenboeddhist (Vincent van Gogh in een brief aan zijn broer Theo. zijn concentratie om tot diepere Hokusai (1760-1894) is Japans beroemdste vervaardiger meditatie te kunnen komen. Nadenken van houtsneden. Vincent was erg geboeid door zijn over absurde raadsels (koan) geeft het kunst.) denkvermogen extra soepelheid. Voorbeeld: wanneer je in je handen klapt, komt er een geluid. Luister nu naar het geluid van één hand die klapt! Zen wil ons verlossen van elke verkrampte vorm van leven, waarbij we ten onder gaan aan maatschappelijke structuren of aan wetten die we zelf gemaakt hebben. Wat het boeddhisme wil bereiken door reductietechnieken zoals ascese en yoga, wil Zen bereiken door onmiddellijke en zuivere beleving van de doodgewone alledaagse dingen. Zen is een ingesteldheid, een houding ten opzichte van de dingen rondom ons, het is een openheid voor belevingen en soms een bewust terugdringen van het analytisch verstand. Daarom kunnen zenbelevingen overal optreden: bij het bekijken van een bloem, bij het volgen van een vogel, bij het horen ruisen van de wind, maar ook bij het horen van een vers, bij het staren in het haardvuur, bij het eten van een appel, het kijken naar de regen, bij het schillen van aardappelen of het krijgen van stokslagen. Islam 31 In de naam van Allah, de barmhartige weldoener. Lof aan Allah, de heer van het heelal. Genadige weldoener, Heer van de oordeelsdag, U zijt het, die wij aanbidden, U, aan wie we hulp vragen. Leid ons op het rechte pad, de weg van hen aan wie Gij uw weldaden hebt betoond, die niet het voorwerp zijn van uw toorn, 30 31 Zen is een Chinees woord dat meditatie betekent. Met dank aan collega Ness BALTA voor het kritisch nalezen. 17 en ook niet zijn afgedwaald.32 Sinds 11 september 2001 was de wereld veranderd. Een allochtoon was niet langer een Turk of een Marokkaan, maar bovenal een moslim. Een hoofddoek was niet langer een stuk stof, maar een statement. Theo van Gogh was vermoord, in Londen en Madrid waren bommen ontploft en een dozijn cartoons van de Profeet had moslims in de hele Arabische wereld bozer gemaakt dan ze ooit op hun eigen dictatoriale regimes waren geweest. In kranten en praatprogramma’s las en hoorde ik waarheden over de islam verkondigen door zelfverklaarde kenners die nog nooit een voet in een moskee hadden gezet. Een in Antwerpen geboren en getogen imam herdefinieerde het wij-zijgevoel door in de nasleep van de cartoonaffaire te verwijzen naar ‘gevoeligheden waar jullie westerlingen niet kunnen inkomen’. In de steeds heftiger razende storm van meningen en uitspraken over de kloof tussen het Westen en de islam, over botsende beschavingen en onverzoenbare wereldbeelden, wilde ik zelf uitzoeken hoe diep het water was. Stevenden het Westen en de moslimwereld af op een onafwendbare clash, of maakten we alleen de groeistuipen mee van een snel globaliserende en multiculturele wereld?33 A. Geboortegrond Van het premohammedaanse Arabië hangen de historische bronnen ons geen verheven beeld op. Begrijpelijk als je weet dat deze bronnen van na Mohammed dateren; om de verdienste van de profeet beter te doen oplichten wordt de tijd vóór hem systematisch geminimaliseerd. In de zevende eeuw werd het Arabische schiereiland bewoond door nomadenstammen met een gemeenschappelijke taal en opvattingen, maar zonder politieke eenheid. Hun leven werd bepaald door patriarchale overleveringen: het nastreven van voorvaderlijke deugden, voorrang van de groep op het individu, afwijzing van vreemde invloeden en de plicht tot bloedwraak. Alle relaties werden beheerst door de familiebanden: morele regels golden slechts binnen het stam- en clanverband. Religie schijnt een onbelangrijke rol te hebben gespeeld. Tal van hemellichamen en natuurfenomenen werden als godheden vereerd. Eén ervan, de oppergod en schepper, was Allah. Een belangrijk bedevaartsoord en heiligdom was de Kaäba (WW13) in Mekka. Verder geloofden de Arabieren in geesten, demonen en allerlei magische handelingen. Hiernamaalsgeloof schijnt weinig ontwikkeld te zijn geweest. De Arabische wereld lag een beetje opzij van het wereldgebeuren, dat zich toen rond de Middellandse Zee concentreerde. Als draaischijf voor de handel met het Oosten en kruispunt van karavaanroutes (onder meer de uiterst belangrijke Zijderoute die het Romeinse Rijk met China verbond) ontving het wel veel vreemde invloeden. Na de val van de joodse tempel in 70 hadden uitgeweken joden en christenen voor een beperkte aanwezigheid van deze twee godsdiensten gezorgd. Nochtans bleven het in het nomadische gebied randverschijnselen. Arabië is nooit grondig gehelleniseerd of geromaniseerd. Misschien heeft dit culturele vacuüm bijgedragen tot Mohammeds succes. 32 Soera 1. J. LEYERS, De weg naar Mekka. Een ontdekkingsreis door de moslimwereld, Van Halewyck, Leuven, 20076, p. 24. 33 18 B. Mohammed (WW12) 1. Vóór het roepingvisioen Reciteer in de naam van de Heer, die schiep, die de mens schiep uit een druppel bloed, reciteer bij deze heer, de hoogvereerde, die met de schrijfstift onderwees, die de mens onderwees, wat hem niet bekend was.34 Zoals van alle godsdienststichters kennen we van Mohammed slechts een door vrome legenden overwoekerde biografie, pas 130 jaar na de feiten opgeschreven. Bovendien is Mohammed de meest ongrijpbare historische figuur in de drie monotheïstische godsdiensten. Ongetwijfeld was hij een religieuze figuur van het hoogste gehalte, maar zijn optreden is zo sterk verweven met de politieke context van zijn tijd dat de ware Mohammed (evenmin als de historische Jezus trouwens) er niet meer uit te distilleren valt. Historische details kennen we over Mohammed nochtans meer dan over Jezus. Hij werd omstreeks 570-580 in Mekka geboren uit een vooraanstaande clan. Na de vroege dood van zijn ouders werd hij door zijn grootvader en een oom opgevoed. Later was hij herder en karavaanleider in dienst van een rijke koopmansweduwe, met wie hij op zijn vijfentwintigste huwde. Van hun zes kinderen overleefde hem alleen zijn dochter Fatima. Mohammed werkte zich op tot een geslaagd en gerespecteerd zakenman – vandaar zijn bijnaam El Amin (de betrouwbare). Zijn zakenreizen voerden hem wellicht ook naar Israël, waar hij joodse en christelijke predikers ontmoet kan hebben. Geleidelijk groeide zijn ergernis om sociale wantoestanden en verslapte zijn aandacht voor het zakenleven: rond 600 hadden veel Arabische stammen hun harde nomadenleven vaarwel gezegd en er ontstonden bloeiende handelsnederzettingen zoals Mekka. De commerciële successen deden de voorouderlijke waarden in snel tempo afkalven. Mohammed zag dit met lede ogen aan. Toen Mohammed zijn eerste visioen ontving bracht hij met zijn gezin teruggetrokken in de heuvels de maand Ramadan door met gebed en liefdadigheid. Dergelijke retraites waren in die tijd gebruikelijk. De jaarlijkse hadj naar Mekka bestond trouwens ook al lang. Geheel nieuw was Mohammeds boodschap dus niet: de Arabieren geloofden impliciet in Allah van wie ze dachten dat die zich tot dusver alleen tot joden en christenen had gewend. Nieuw was dat die God zich nu uitdrukkelijk en in hun eigen taal tot hen zelf richtte. 2. De mekkaanse periode (610-622) Omstreeks zijn veertigste levensjaar kreeg Mohammed in een grot nabij Mekka een visioen dat zijn leven en de geschiedenis zou veranderen. De engel Gabriël verscheen hem en nodigde hem uit te reciteren. Na een aanvankelijke weigering gaf Mohammed toe en hij ontving zijn eerste openbaring vanwege Allah. Hij hoorde een hemelse stem zeggen: Mohammed, jij bent de gezant van God en ik ben Gabriël. Dit visioen was het eerste van een 34 Soera 96,1-5. 19 lange reeks die Mohammed in naam van Allah wereldkundig moest maken. Hij begon zijn prediking in zijn woonplaats, sterk de nadruk leggend op het komende oordeel, sociale rechtvaardigheid en monotheïsme. In het vercommercialiseerde bedevaartsoord Mekka, waar vele goden werden aanbeden, viel zijn boodschap uiteraard niet in goede aarde. Slechts armen en familieleden voelden zich door zijn ideeën aangesproken. 3. De medinese periode (622-630) Na de dood van zijn vrouw in 622 besloot Mohammed om naar de naburige stad Yatrib te verhuizen. Deze beslissing, de hedsjra, maakte de islam definitief tot een zelfstandige godsdienst. Daarom is ze het uitgangspunt van de islamitische tijdrekening35. In zijn nieuwe woonplaats vond de profeet wél gehoor. Hij won een groep aanhangers, vooral onder de talrijke joodse inwoners die zijn zuivere monotheïsme wel zagen zitten. De stad werd herdoopt tot Madinat-al-Nabi (stad van de profeet), kortweg Medina. In deze jaren kregen de basiskenmerken van de islam vorm. De profeet trok stilaan alle macht in Medina naar zich toe en ontpopte zich als een onverbiddelijke heerser. Zijn openbaringen groeiden uit tot lang uitgesponnen dictaten over religieuze, juridische, morele en militaire aangelegenheden. In 627 palmde hij zonder slag of stoot Mekka in, waar hij de Kaäba zuiverde van afgodsbeelden en omvormde tot centrale islamitische cultusplaats. Een scherpzinnige zet: Mohammed besefte dat de Arabische stammen nooit afstand zouden doen van hun oude heiligdommen. Hij gebruikte ze dan ook als bindmiddel voor een expansionistische politieke eenheid op religieuze grondslag. Op enkele jaren tijd smeedde hij op het Arabische schiereiland niet enkel een godsdienst, maar ook een natie met een eigen spiritualiteit, ethiek en rechtsbestel. Op het vlak van wereldse genoegens schijnt Mohammed zich intussen weinig ontzegd te hebben. Daarom plaatsen vele onderzoekers vraagtekens bij zijn religieuze oprechtheid in de Medinese periode. Overmoedig geworden door zijn plotse succes zou Mohammed bepaalde openbaringen zelf verzonnen hebben om zijn machtspositie te verstevigen en zijn seksuele honger te stillen. Anderen stellen dat hij ook in Medina altijd te goeder trouw heeft gehandeld en zijn succes beschouwde als een teken van Gods goedkeuring. Voor zijn oprechtheid pleit in ieder geval dat hij zijn visioenen altijd vrijmoedig openbaar maakte, vaak tegen kritiek en bedreigingen in. Mohammed is aan het einde van zijn leven ook een politieke leider geworden, die regels oplegde over zaken die wij als westerlingen niet als religieus beschouwen: huwelijksrecht, fiscaliteit, oorlogsrecht, eigendomsrecht. In het christendom zat de scheiding van Kerk en Staat er van bij het begin ingebakken. Jezus zei: mijn rijk is niet van deze wereld, en geef aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt. Het recht in het Westen is daarom grotendeels gebaseerd op het Romeinse recht, niet-religieuze regels dus.’ (…) De islam heeft zo’n proces nooit meegemaakt, omdat het een minder kneedbare godsdienst is. Het is een religie die nog sterk in de maatschappij ingrijpt, want ze is sterk op rituelen gebaseerd: verplicht vijf maal per dag bidden gericht naar Mekka, dat heeft een grote invloed op het dagelijkse leven. Een dagelijks leven waarin het hele personen- en familierecht toch al sterk door de godsdienst bepaald is.36 4. Een snelle verspreiding 35 De moslimkalender is lunair en aangezien een maanjaar korter is dan een zonnejaar schuift het islamitische Nieuwjaar twee weken per jaar naar voren; op 20 januari 2007 begon het moslimjaar 1428. 36 Gegevens ontleend aan de reportagereeks Is de islam achterlijk? in De Standaard van 23-27 februari 2002. 20 Na de dood van de profeet (een andere titel heeft hij nooit willen aanvaarden) in 632 legden zijn opvolgers (kaliefen) de basis voor een wereldrijk door op tien jaar tijd Palestina, Damascus, Egypte en Perzië te veroveren. Een opvolgingsconflict in 661 leidde tot de scheuring tussen Sjiieten en Soennieten. De eerste groep, slechts 10% van de moslims, treft men vooral aan in Iran, en in mindere mate in Irak en Pakistan. Volgens de sjiitische islam is de geestelijke leider, de imam, Mohammeds opvolger en bezit dus een grote autoriteit. De Soennieten geloven dat Mohammed niet door een individu opgevolgd kan worden; het gezag ligt bij de gemeenschap zelf. Er is geen hiërarchie. Dit verschil verklaart wellicht de sjiitische neiging tot fanatisme.37 De breuk remde de expansie niet af: westwaarts drong de islam door tot aan de Pyreneeën en oostwaarts tot aan de Amoe-Darja en de Indus. Vandaag is de islam geen louter Arabisch verschijnsel meer: de meeste Noord-Afrikaanse moslims zijn berbers, de Iraniërs zijn eigenlijk Perzen. Ook de Turken behoren niet tot het Arabische volk. Driekwart van de huidige moslims woont tegenwoordig ten oosten van de Golf van Oman. De grootste moslimstaat is Indonesië. C. De koran (WW12-13) De koran (wat gereciteerd moet worden) is een bundeling van de openbaringen die Mohammed in de loop van zijn profetencarrière van Allah ontving. De profeet zelf was ongeletterd: de openbaringen werden door zijn leerlingen opgeschreven en - wegens hun grote autoriteit - wellicht getrouw overgeleverd. Rond 650 liet de derde kalief Otman een eindredactie maken van alle bekende openbaringen. Dit werd de officiële versie van de koran. Mogelijk waren er intussen al wel teksten verloren gegaan. De taal van de koran is een klassiek Arabisch van hoog literair niveau. Het Arabisch werd door Mohammed beschouwd als Gods eigen taal. Daarom worden in de liturgie nooit vertalingen gebruikt. Het boek is met 114 soera’s (hoofdstukken) en 6226 verzen ongeveer half zo lang als het Nieuwe Testament. Met uitzondering van de allereerste zijn de soera’s eenvoudig van lang naar kort geschikt. Dit verstoorde de chronologische volgorde, tot wanhoop van de historici. Aangenomen wordt dat zowat twee derden van de soera’s in Medina ontstaan zijn. De kortere mekkaanse soera’s zijn achteraan terechtgekomen. Als de Bijbel een opstel is, dan is de koran een dictee: de tekst komt direct van Allah. Mohammed kan dus niet als een geïnspireerde schrijver beschouwd worden (dat heeft hij trouwens ook nooit gewild). Anders dan de Bijbel, vertoont de koran geen vorm van structuur. Het is een willekeurige aaneenrijging van vermaningen, beschrijvingen van het laatste oordeel en het hiernamaals, oproepen tot geloof in Allah en rituele en juridische voorschriften. Omdat vele passages ronduit duister en moeilijk te interpreteren zijn, kent de islam veel meer schismata dan de andere wereldreligies. Mét het hiermee samenhangende fanatisme heeft het de islam geen al te beste faam bezorgd. Naast de koran put de islam nog uit twee andere teksttradities: de soenna (een mondeling overgeleverde interpretatie bij de koranteksten) en de hadith (een reeks uitspraken die aan Mohammed worden toegeschreven, maar die hem niet door Allah geopenbaard zijn). Islamkenners wijzen erop dat het beruchte moslimfundamentalisme (momenteel vooral in Afghanistan en in Algerije) niet zozeer aan de koran te wijten is, maar aan een welbepaalde interpretatie ervan, ingegeven door de soenna en de hadith. Zo komt het gebod voor de vrouw om in het openbaar alleen het gezicht en de handen te tonen, uit de hadith. Dat de vrouw in de moslimmaatschappij een tweederangs rol vervult is dus meer een restant uit de cultuur van het Oude Nabije Oosten dan een voorgeschreven koranplicht38. De koran 37 38 Uitzondering: de beruchte Talibanmilitie in Afghanistan, die uit het Soennitische kamp komt. Hetzelfde kan gezegd worden van de beruchte bloedwraak. 21 verleende de vrouw trouwens wettelijke erf- en scheidingsrechten die hun Westerse seksegenotes pas in de 19de eeuw zouden krijgen. De vraag is niet: wat zegt de islam? Maar: wat is de praktijk van de moslims? De vraag is niet wat de Koran zegt, maar wat de mensen zeggen dat de Koran zegt. In Turkije zullen ze je met plezier een glaasje raki schenken. God heeft nooit verboden Alcohol te drinken, God heeft verboden om dronken te zijn voor het gebed. Dat is hun interpretatie. Een andere interpretatie zegt dat God het gebruik van alle gegiste drank verbiedt. Er zijn moslims die drinken er zijn moslims die niet drinken. En er is geen enkele autoriteit die kan zeggen wat ‘de’ islam daarvan vindt.39 D. Basisideeën 1. De naam40 Vaak worden de Arabische woorden islam en moslim vertaald als onderwerping en onderworpene. Misleidend: het legt te veel de nadruk op het fatalistische van de gelovige, die zich zonder nadenken moet neerleggen bij Allah’s ondoorgrondelijke raadsbesluiten. Dit trekje is de islam weliswaar niet vreemd, maar er zit meer in de namen: islam en moslim zijn (zoals het Hebreeuwse shalom) afgeleid van de Semitische wortel slm, die voltooien of vrede brengen betekent. De wereld zal tot een voltooide, vredevolle toestand komen als de mensen Allah’s geboden naleven. Het accent ligt dus niet op het fatalisme, maar op het actief realiseren van een wereld zoals Allah zich die wenst. De Franse islamkenner Olivier ROY in ‘Ze vergisten zich van vijand’, interview in Knack van 31 augustus 2011, p. 16-20. 40 ‘Jodendom, christendom en islam zijn de godsdiensten van het Woord en van het Boek, maar ook van het woordenboek.’ 39 22 2. Relatie met jodendom en christendom41 Zoals de moslim gelooft dat overgave aan Gods wil de wereld voltooit, zo ziet de islam als geheel zichzelf als voltooiing van een ‘drietrapsopenbaring’ die begon met Abraham. In de koran geeft God er het sluitstuk van, waarin Oud en Nieuw Testament niet alleen worden vervolledigd, maar ook geïncorporeerd. Hierbij moeten we wel opmerken dat Mohammeds Bijbelkennis, opgestoken bij christelijke en joodse predikers in Mekka, fragmentarisch was en nogal wat fouten bevatte. Het beruchte voorschrift van de gedwongen bekering werd aanvankelijk alleen aan de Arabische stammen opgelegd. De andere onderworpen volkeren werden in de praktijk meestal tolerant behandeld, voor zover het tenminste lieden van de schrift (joden en christenen dus) betrof. Maar omdat niet-moslims in het kaliefenrijk toch altijd tweederangsburgers bleven, kwam er een gestage stroom van (al dan niet oprechte) bekeringen. 3. Institutionele dimensie Deze is in de islam bijna onbestaande. De islam kent geen hiërarchie, priesterschap of structuur: de moslim staat persoonlijk voor Allah’s aangezicht. De relatie tussen Allah en de geloden zijn. Ook dit kenmerk veroorzaakt spanningen in het Westen, dat godsdienst als een privé-aangelegenheid beschouwt. vige is zo dominant dat er voor een bemiddelende hiërarchie geen plaats is. Het leiderschap kan niet liggen bij een persoon, maar slechts bij de groep zelf. De geloofsgemeenschap en de maatschappij vallen dan ook samen: godsdienst en dagelijks leven kunnen niet gescheiIn iedere gemeenschap is een imam belast met de dagelijkse organisatie en met het voorgaan in het gebed. De muezzin is de omroeper. De kalief heeft een eerder politieke macht, de ayatollah een spirituele. Echte ambten zijn dit niet: het zijn vrijwillig opgenomen diensten aan de gemeenschap, die met de gewone beroepsbezigheden moeten gecombineerd worden. 4. Rituele dimensie De belangrijkste feesten zijn het Suikerfeest (dat de Ramadan afsluit) en het Offerfeest. 5. Dogmatische dimensie De islam kent maar één dogma: Allah’s absolute eenheid en geestelijkheid. Het islamitische monotheïsme is strikter dan het christelijke, wat de dialoog tussen beide godsdiensten op dogmatisch vlak bemoeilijkt. Moslims verwijten de christenen dat zij met hun trinitaire godsbeeld een verkapt polytheïsme aanhangen. Bovendien is het geloof in Jezus’ goddelijke natuur onverenigbaar met Allah’s transcendentie: Allah is zo geestelijk dat hij geen zoon kan hebben. Toch vertonen de godsbeelden van de twee godsdiensten nogal wat gelijkenissen. De naam Allah betekent eenvoudig de God. Net als de christelijke God is hij de schepper en de rechtvaardige maar vergevensgezinde rechter die de menselijke vrijheid respecteert, de goeden beloont en de kwaden straft. Over de houding tegenover joden en christenen in het kaliefenrijk: Karen ARMSTRONG, o.c., p. 184; L. ABICHT, Filosofie is voor iedereen, Acco, Leuven/Amersfoort, 1992, p. 42. 41 23 6. Ethische dimensie De islam kent geen natuurlijke moraal: een daad wordt niet afgekeurd omdat hij intrinsiek verkeerd zou zijn, maar omdat Allah hem verboden heeft. In een natuurlijke moraal zouden de ethische waarden een metafysische dimensie bezitten die voor God zelf bindend zou zijn. Terwijl die aan niets gebonden kan zijn.42 E. Het dagelijkse leven van de moslim Voor de moslim is godsdienst geen private maar een sociale zaak. Dat maakt de relatie met het Westen, dat het geloof helemaal naar de privé-sfeer gedrongen heeft, nog moeilijker.43 1. De vijf zuilen a) Geloofsbelijdenis Er is geen God buiten God en Mohammed is zijn gezant. Om moslim te worden volstaat het om dit koranvers oprecht uit te spreken ten overstaan van een erkend getuige (meestal de imam van de plaatselijke moskee). b) Gebed De moslim bidt in principe vijfmaal daags (in het Westen wordt dit vaak gereduceerd tot een morgen- en avondgebed). De muezzin roept de gelovigen hiertoe op van op de minaret; het gebed bestaat uit korancitaten en is niet plaatsgebonden: elke plaats kan een moskee zijn, de oriëntatie naar Mekka is voldoende. Om te bidden moet de moslim ritueel rein zijn: er mag geen contact geweest zijn met vuil, bloed of sperma. Door een rituele wassing kan men weer rein worden. Traditioneel houden mannen het vrijdagmiddaggebed in de moskee; het wordt dan gevolgd door een preek van de imam. De moskee omvat de volgende onderdelen: - een of meerdere minaretten vanwaar de moëzzin de gelovigen oproept tot het gebed; - de gebedsruimte met de preekstoel en de nis die de richting van Mekka aangeeft; - de wasplaats voor de rituele wassing. c) Vasten In de maand ramadan moet de moslim zich van zonsopgang tot zonsondergang onthouden van eten, drank, roken en geslachtsgemeenschap. Deze strenge regeling wordt in de praktijk vaak soepel toegepast. Mensen met levensbelangrijke taken (dokters en soldaten), zieken, reizigers en zwangere vrouwen worden vrijgesteld en kunnen de vastendagen later inhalen. 42 43 Karen ARMSTRONG, o.c., p.156. Kardinaal DANNEELS in een interview met De Standaard van 18-19 dec. 1999. 24 De ramadan is trouwens geen boete maar een soort retraite waarin persoonlijke loutering en solidariteit met de armen centraal staan. Door zelf honger te lijden kan men zich beter inleven in hun lot en als men bewust het dagelijkse maaltijdritme doorbreekt beseft men beter de betekenis van lichamelijke behoeften en hun bevrediging. De ramadan is een gemeenschapsgebeuren, zodat het sociale leven dan intens is (het is de periode bij uitstek voor bezoekjes en feestelijke maaltijden na zonsondergang). d) Armenbelasting De gelovige moet jaarlijks een deel van zijn inkomen (eventueel in natura) afstaan aan de armen. Deze regel is door Mohammed zelf ingesteld en wordt zakat (zuivering) genoemd: de moslim zuivert zijn bezit en toont zijn dankbaarheid erom door een deel te laten besteden aan goede doelen. De armenbelasting zorgt ervoor dat er in de Arabische wereld niet zoveel bittere armoede voorkomt. Meestal bedraagt de belasting 2,5 % van het vermogen op jaarbasis; de inning kan gebeuren door de staat, door moskeeën of door liefdadigheidsinstellingen. e) Bedevaart Iedere moslim die er financieel en fysiek toe in staat is moet minstens eenmaal in zijn leven naar Mekka pelgrimeren om de Kaäba te vereren en zich door rituele handelingen te zuiveren van zonden. In dit massagebeuren staat paradoxaal genoeg de intense confrontatie van het individu met God centraal. De Kaäba (in feite een meteoriet) is een zwarte steen die volgens de overlevering door de engel Gabriël aan Abraham gegeven is om zijn zoon Isaak op te slachtofferen. Illustratie: WW 13 2. De sharia Net als het jodendom heeft de islam ten onrechte de faam een godsdienst van louter regels en wetten te zijn. Dit was alleszins niet Mohammeds eerste bedoeling: hij wou de persoonlijke verantwoordelijkheid van de individuele gelovige (en niet meer die van clan of stam) ten overstaan van Allah beklemtonen. Bovendien bevatten maar 200 van de 6226 koranverzen rechtsregels. Sharia is de naam voor het islamitische rechtssysteem. Oorspronkelijk was het in alle moslimstaten onverkort van kracht; thans alleen nog in Saoedi-Arabië en Jemen. Turkije schafte als eerste land de sharia af in 1924. Enkele belangrijke bepalingen: de besnijdenis is niet verplicht maar wordt wel algemeen toegepast. Varkensvlees, bloed, alcohol en drugs, gokken en kansspelen worden afgekeurd. Voor overtreders voorziet de sharia lijfstraffen zoals geseling. 25 Uit eerbied voor Allah’s schepping mogen levende wezens niet worden afgebeeld (dit beeldenverbod verliest sedert de opkomst van de visuele media zienderogen aan belang). Het huwelijk wordt als een evidentie beschouwd: celibaat is hoogst ongebruikelijk. Monogamie wordt aanbevolen en het aantal vrouwen is alleszins beperkt tot vier, die evenwaardig moeten behandeld worden. Echtscheiding (het meest gehate van alle toegestane dingen) en zelfs verstoting van de echtgenote zijn toegestaan en vrij gemakkelijk te verkrijgen. Merkwaardig genoeg is het huwelijk een contract tussen twee mannen: de bruidegom (of zijn vader) en de vader van de bruid. De seksuele moraal is bijzonder streng, vooral voor de vrouw. Vooral dit laatste zorgt in het Westen vaak voor pijnlijke conflicten. 3. De jihad De echte jihad is die tegen het beest in jezelf 44 ‘Jihad’, dat is de heilige oorlog ter verdediging van de islam. Maar naast die ’kleine’ jihad bestaat de ’grote’ jihad, de persoonlijke strijd tegen lusten en driften. Drie moslima’s vertellen: ‘Het is een ontwikkeling naar perfectie’. Een zomerse middag op een Gronings terras: korte rokjes, topjes. Was dit een Arabisch land, dan zouden mannen hiervoor gewaarschuwd worden, zegt Sarah (35), een Nederlandse arabiste die zich een aantal jaren geleden tot de islam bekeerde. Ze wil ‘Christenen mogen maar één vrouw liever niet met haar achternaam in de hebben, moslims vier.’ Maar Mohammed beperkte dat aantal krant, omdat ze niet wil dat haar vrouwen! Voordien mocht een man er oneindig uitspraken bekend worden op haar veel hebben! In Mohammeds tijd stierven veel werk. Op Arabische websites, zegt mannen door oorlogen, terwijl hun vrouwen Sarah, worden moslimmannen ’s zomers achterbleven met kinderen. Wat doet een opgeroepen tot de ’jihad van de ogen’: bij al die schaars geklede vrouwen moeder als ze niet kan werken voor de kost? Juist, ze prostitueert zich. Polygamie was een kunnen ze hun blik maar beter op de middel om vrouwen uit de prostitutie te grond gericht houden. houden. Maar vandaag de dag is polygamie Het wegkijken van vrouwelijk schoon toch op geen enkele manier te verdedigen? Als wordt, net als bijvoorbeeld het op tijd een man nu meerdere echtgenotes heeft, is verrichten van de vijf dagelijkse dat niet om behoeftige vrouwen te helpen. Het gebeden en het bedwingen van is lust en begeerte. Niet meer, niet minder. Er geldzucht, gezien als een uiting van zijn mannen die de Koran misbruiken voor hun ’jihad al-nafs’. Volgens Sarah is dit „een jihad van de ziel, een inspanning om het pleziertjes. slechte in jezelf tegen te gaan en te streven naar het goede’. De (De Zuid-Afrikaanse moslima-schrijfster Rayda JACOBS in 2006 in een interview met Knack Weekend) moslimgeleerde Al-Ghazali, auteur van het boek ’De redder uit de dwaling’, beschreef al aan het begin van de twaalfde eeuw zijn ideeën hierover. De menselijke natuur heeft, volgens hem, een dierlijke kant gericht op de bevrediging van de passies. Moslims moeten daar tegen strijden, met het verstand dat ze van God hebben gekregen. Door deze interne, spirituele worsteling onderwerpt de moslim zijn natuurlijke hartstochten. Hij reinigt zijn ziel en komt dichter bij God. 44 Naar een krantenartikel van Cecile HENDRIKS (ingekort en aangepast). 26 ‘Ik zie het als een strijd tegen mijn negatieve eigenschappen’, zegt Sarah. ‘Een ontwikkeling naar perfectie. Het gaat erom dat ik mijn eigen onhebbelijkheden overwin en de puntjes op de i zet. Aan het einde van iedere dag kijk ik kritisch terug op mijn handelingen en overdenk ik de dingen die ik tegen anderen heb gezegd. Zo ga ik na of ik iedereen juist heb behandeld.’ Ook Els Fongers is een Nederlandse die al geruime tijd moslim is. Ze noemt jihad al-nafs een ’onderdeel van het leven’. „Maar uiteindelijk is het ook bedoeld voor het leven na dit leven. De mens is zwak en heeft moeite om op het rechte pad te blijven. Maar God heeft ons een geweten en verstand gegeven, waardoor we ons onderscheiden van dieren en we verleidingen kunnen overwinnen. Zo kunnen we uiteindelijk het paradijs binnentreden.’ Maar het is soms moeilijk om het goede te blijven doen, knikt Sarah. In haar werk heeft ze met probleemjongeren te maken. Sommige moslimjongens vertellen haar hoe graag ze het goede willen doen, maar ook hoe moeilijk het is om de iPods en nieuwste mobieltjes waarvoor eigenlijk geen geld is, te laten liggen. Voor Saida Ouali, die in 1981 op haar veertiende uit Marokko naar Nederland emigreerde, betekent de jihad al-nafs dat ze niet te vaak nieuwe kleding koopt, en dat ze niet overmatig eet. In Nederland heeft de jihad al-nafs voor haar nog een andere kant gekregen: „Als mijn collega’s na het werk naar een café gaan om wat te drinken ga ik niet mee. Sommigen weten dat een moslim geen alcohol mag. Dan zeggen ze: ‘maar je kunt toch ook sinaasappelsap drinken?’. Maar ze begrijpen dan niet dat ik moeder ben en moslima, en dat daar bepaalde verantwoordelijkheden bij horen.’ Volgens de overlevering kwam Mohammed eens terug van een strijd tegen zijn vijanden, maar noemde dat een ’kleine strijd’, die minder van belang is dan de worsteling om aan de kwade krachten in onze natuur te ontkomen. De externe strijd moet het afleggen tegen onze interne strijd. Alhoewel de authenticiteit van deze overlevering ter discussie staat, is de boodschap ervan voor de drie vrouwen niet minder belangrijk. Voor Sarah vormt de externe jihad geen onderdeel van de beleving van haar religie, zegt ze. „De grote jihad zie ik als een opdracht van God, de kleine jihad is geen opdracht. Ook niet als die met de pen wordt gevoerd. Sommige moslims vinden dat de islam in het Westen zo negatief wordt belicht, dat het voelt alsof ze telkens worden aangevallen. Ze zien het daarom als plicht om de islam te verdedigen. Persoonlijk heb ik die drang niet. Daar wil ik zelfs helemaal niet aan. Iets goeds hoef je niet te promoten.’ „De kleine jihad voeren mag niet’, zegt Ouali. „Maar de boosheid en de wanhoop over het onrecht dat moslims wordt aangedaan en het onbegrip in het Westen over de islam, is bij sommigen zo groot dat ze geen andere oplossing zien. Ze willen zichzelf verdedigen.’ In een gewapende strijd zien de vrouwen zelf niets, benadrukken ze. „Na elf september 2001 werd ik ineens opgebeld door vrienden’, zegt Fongers verontwaardigd. „Ze wilden even checken hoe ik nou dacht over de aanslagen. Alsof ik geweld zou goedkeuren, omdat ik moslim ben en die aanslagen in naam Allah zouden zijn gepleegd!’ Ze wordt er moe van, zegt Fongers, dat haar voortdurend gevraagd wordt een standpunt in te nemen tegen de geweldpleging uit naam van haar geloof. Bewust bezig zijn met je geloof, weten wat het inhoudt en wat het van je verwacht, dat is óók jihad al-nafs. En de vrouwen hopen dat radicale moslims de neiging om geweld te gebruiken zullen zien als een verleiding die ze moeten weerstaan. Hoe langer ze praten, hoe vaker de drie vrouwen tot de conclusie komen dat de worsteling om de vele verleidingen in het leven te weerstaan een strijd is die ieder mens voert, ongeacht zijn of haar geloof: christelijke priesters leven celibatair, en wie strijdt er tegenwoordig niet tegen overgewicht? En, zegt Sarah, je best doen om niet te roddelen is ook jihad al-nafs. ‘Niet alleen moslims, maar ook niet-moslims en ook niet-gelovigen kijken kritisch naar zichzelf en proberen zo goed mogelijk te leven. Het is iets dat we allemaal vanaf onze 27 geboorte meekrijgen binnen onze verschillende culturen’, zegt Els Fongers. De jihad al-nafs is niet alleen iets van de islam, besluiten de drie vrouwen eensgezind. Fongers: ‘Iedereen heeft zijn eigen zwakheden en iedereen moet leren daartegen te vechten.’ F. De Arabische wereld vandaag Volgens recent onderzoek45 van het ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP) zijn de 22 landen die deel uitmaken van de Arabische Liga (280 miljoen inwoners; prognose voor 2020: 400 miljoen) de voorbije dertig jaar merkbaar vooruitgegaan op het vlak van levensverwachting en kindersterfte. Toch leeft nog één op de vijf Arabieren van een inkomen van minder dan twee dollar per dag. Het inkomen per hoofd groeit nauwelijks, terwijl werkloosheid een groot probleem aan het worden is. De oorzaak van de stagnerende ontwikkeling is natuurlijk niet een tekort aan grondstoffen (de Arabische wereld is rijk, meer dan ontwikkeld, zegt de UNDP). Deze drie factoren worden vooral aangestipt: Vrijheid: democratische verkiezingen en besluitvorming, scheiding van de machten, vrijheid van pers en vereniging, … Kennis: slecht of helemaal geen onderwijs (vooral voor meisjes), geen aansluiting op de arbeidsmarkt, analfabetisme, geen budgetten voor wetenschappelijke en culturele projecten, … Vrouwenrechten: toegang tot onderwijs, participatie aan politiek en economisch leven, … ‘In België moeten we ons geen illusies maken. Ook wij gaan naar een smeltkroes toe, willen of niet. Dan is het de vraag welke keuze wij maken. Gaan we naar het Franse systeem, met de absolute scheiding tussen kerk en staat? Of evolueren we naar het Angelsaksische model, waar religie niet gebannen is uit de publieke sfeer? Ik ben ab-so-luut tegen het Franse model. Geef mij maar een eigen, milde variant van het Angelsaksische model. We moeten niet ‘God save the Queen’ zingen, zoals in Engeland46. Op onze euro hoeft ook niet ‘In God We Trust’ te staan, zoals bij de dollar. Maar we moeten een omgang vinden met religie in de publieke ruimte.’ ‘En dat doen we door religies te erkennen als een maatschappelijk fenomeen dat nu eenmaal bestaat. Wat is, is. Wat je daarvan denkt, doet er dan zelfs niet toe. Omdat het er is. Net zoals er mannen en vrouwen zijn, en jongeren en ouderen, en blanke en gekleurde mensen, grote en kleine, gezonde en andersvaliden. Zo zijn er ook mensen met een verschillend geloof; Die verschillen zijn er, dus lijkt het me wenselijk dat ze tot uiting kunnen komen.’ (…) ‘Want waarover gaat dat, halal? De slager moet Allah danken en het dier moet richting Mekka staan. Wat is het probleem? Heeft er zich ooit één Vlaming in de voorbije honderd jaar over druk gemaakt of de dieren in een slachthuis naar het westen of het noordoosten keken? Maar nu de moslims de dieren richting Mekka opstellen, maken sommigen er een zaak van. Of ze struikelen over dat gebed. Heeft er vroeger ooit één Vlaming op gelet of een slager vloekte of zong of een grap vertelde tijdens het slachten van dieren? Neen toch? Maar een Marokkaanse slager die een gebedje uitspreekt, ho maar.’ ‘Natuurlijk is er het aspect dierenwelzijn. Dat is problematischer, want onze moslims slachten dieren zonder verdoving. Twee opmerkingen erbij. Eén: de slachtwet van 1988 verbiedt het thuisslachten en verplicht de verdoving van de dieren, maar staat één expliciete uitzondering toe: dieren hoeven niet verdoofd te worden als er religieuze motieven meespelen. Een halal 45 46 Gegevens ontleend aan het artikel Nacht over Arabië, in Knack van 24 juli 2002, p. 74-78. Of ‘Allons enfants de la Patrie’, zoals in België. 28 slachthuis respecteert dus de wet. Dat mag gezegd worden, want vandaag wordt de tegenovergestelde indruk gewekt.’47 47 De Limburgse provinciegouverneur Steve STEVAERT in een interview met De Morgen van 3 maart 2007, p. 57. 29 hindoeïsme boeddhisme islam existentieel 1 2 3 sociaal 4 5 6 dogmatisch 7 8 9 ethisch 10 11 12 ritueel 13 14 15