Scholen en lerarenteams in de hoofdrol in het onderwijs van de toekomst december 2015 Het door het Platform Onderwijs2032 op 1 oktober gepresenteerde hoofdlijnenadvies is in onze sector goed ontvangen. Het Platform heeft een aansprekend perspectief neergezet voor een toekomstgericht curriculum voor het onderwijs. Hoewel de tijd kort was, is het Platform er desondanks in geslaagd grote groepen in en buiten het onderwijs te mobiliseren en te betrekken bij het gesprek over de inhoud van het onderwijs en daadwerkelijk de toekomstige inhoud van het onderwijs hoog op de agenda te zetten. En dat is in onze ogen een compliment waard; niet alleen voor het advies maar ook voor de door het Platform bewandelde weg naar de totstandkoming van het advies. Het onderwijs is de grootste publieke ‘werkgever’ met een groot publiek belang, daarmee is brede inbreng en draagvlak voor de koers en richting van het onderwijs essentieel. Het onderwijs is immers van en voor iedereen. In het hoofdlijnenadvies zijn veel van de aanbevelingen van de VO-raad voor het curriculum van de toekomst terug te vinden die deze zomer zijn gedaan aan het Platform. Daarin pleit de VO-raad voor onderwijs dat een beperkte maar duidelijke kern heeft, met daarnaast veel ruimte voor schooleigen keuzes en accenten. Ook vindt de raad het belangrijk dat het curriculum een goede balans kent tussen de cognitieve, sociale en persoonsontwikkeling en dat het curriculum mogelijkheden biedt voor maatwerk. De afgelopen weken is de VO-raad met bestuurders schoolleiders en leraren (veelal in aanwezigheid van leden van het Platform) in gesprek gegaan over het hoofdlijnenadvies. Op welke punten kunnen we onze inbreng aanscherpen? Welke aandachtspunten kunnen wij nog meegeven? Weinig polemiek over het advies…… Opvallend daarbij was dat ook in de gesprekken over het hoofdlijnenadvies sprake was van grote eensgezindheid. Er ontstond weinig polemiek. Er is veel steun voor de in het advies geschetste ‘rode draden’ in het onderwijs. Het denken vanuit doorlopende leerlijnen, het terugbrengen van de verplichte inhoud tot een ‘harde kern’ waarmee sterker gevarieerd kan worden met de inhoud, en het kunnen inspelen op individuele talentontwikkeling van leerlingen spreekt uitdrukkelijk aan. Het advies zorgt voor ruimte voor de eigen profilering van de school, voor een betere aansluiting bij de eigen leerling populatie en biedt meer ruimte voor scholen om in het inspelen op de mogelijkheden die de eigen regio biedt (maatschappelijke en culturele instellingen, het bedrijfsleven en sportclubs). Daarmee ontstaat er meer diversiteit in en tussen scholen en valt er voor ouders en leerlingen ook weer wat te kiezen. Ook de erkenning in het advies voor de complexe – drievoudige - opdracht van de school onderschrijven wij. Het belang van het leren van en met elkaar in de rijke sociale context van een school is onomstreden en is misschien wel belangrijker dan ooit. We zijn dan ook blij dat de rol van scholen in de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen en het bevorderen van de maatschappelijke cohesie in het advies wordt herkend en erkend. Omdat de hoofdlijnen in het advies grosso modo gesteund werden, ging het gesprek daarom al snel over de impact van het advies en de gerede zorg die er is of dit advies kansrijk en beleidsrijk door scholen is uit te voeren. Een belangrijke uitkomst van onze gesprekken is dat het succes van het advies staat of valt met de mate waarin scholen maar vooral lerarenteams en leraren eigenaar worden van de inhoud van het onderwijs van de toekomst. Ook het belang van een goede aansluiting van het beoogde curriculum bij de beweging die is ingezet naar meer maatwerk, andere 1 onderwijsvormen en verdere ontschotting van de huidige onderwijsstructuur kwam in de gesprekken prominent naar voren. Het ontwerp van een curriculum van de toekomst kan in de optiek van de VO-raad niet los gezien worden van een ontwikkeling naar meer eigenaarschap bij lerarenteams en meer flexibiliteit en maatwerk in het VO. De curriculumherziening kan zo een breekijzer en stimulans zijn voor deze al langer gewenste ontwikkelingen in het onderwijs. In deze brief geven wij u nog enkele overwegingen en aandachtspunten mee voor het versterken van het advies zelf en de wijze waarop de uitwerking ter hand wordt genomen. We starten met overwegingen die naar ons idee belangrijk zijn voor het vervolg: wat draagt bij aan een kansrijke en beleidsrijke implementatie van het advies? Welke factoren zijn van belang voor de totstandkoming van toekomstgericht onderwijs? Hoe stimuleren we scholen om zelf aan de slag te gaan met dit advies? Waardoor en waarvoor komen scholen in beweging? Overwegingen bij het vervolg Beweegredenen Scholen en lerarenteams komen eerst en vooral in beweging voor hun leerlingen. Als blijkt dat bepaalde veranderingen goed uitpakken voor de motivatie, de ontwikkeling of de toekomst van leerlingen is dat een belangrijke reden om in actie te komen. Meer persoonlijke aandacht voor leerlingen en goede waarborgen voor de toegang tot het vervolgonderwijs zijn daarom essentieel. Een tegelijkertijd remmende als stimulerende factor is de aandacht en zorg voor de kwaliteit van het onderwijs. Van de wijze waarop dat gemeten en beoordeeld wordt, gaat een sterk sturende werking uit in het onderwijs, met name – maar zeker niet exclusief daar - in de bovenbouw van het VO. Individuele ontplooiing en ontwikkeling gaan nu teveel de strijd aan met rendement en resultaat. Erkenning en herkenning van het veld van de wijze waarop onderwijskwaliteit gemeten en gewaardeerd wordt, is dan ook essentieel. Daarbij moet er – zoals het Platform ook terecht stelt meer aandacht zijn voor de merkbare resultaten. Hoe dat precies gestalte dient te krijgen, is nog wel de vraag, in ieder geval betekent het ook dat het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs moet meebewegen. Ook de examensystematiek vormt een cruciaal sturingsmechanisme voor scholen en leraren. De huidige omvang én het belang van (met name centrale) examens voor leerlingen én voor scholen zorgt dat er weinig tijd en ruimte is voor ándere inhouden die niet gemeten worden of moeilijk te meten zijn. Het ingrijpen in de systematiek en het beperken van de omvang van (centrale) examinering is in onze ogen dan ook een voorwaarde om het advies van het Platform een goede voedingsbodem te geven. Een andere verhouding tussen school- en centraal examen volgt naar onze mening ook direct uit het voorstel om te werken met een basiscurriculum en een schooleigen ‘schil’ daar om heen. Daarnaast ontstaat door een flexibelere opzet van de examinering in tijd en in niveau ook meer ruimte in het programma van leerlingen. We pleiten voor de mogelijkheid om vakken individueel af te ronden als een leerling daar aan toe is. Ook zijn we voorstander van de mogelijkheid om desgewenst vakken eerst op een lager niveau en vervolgens op een hoger niveau binnen het VO af te sluiten. Tevens vinden we het belangrijk dat als een leerling op een of enkele vakken zakt, hij of zij niet het gehele examenjaar weer over moet doen, ook voor de vakken waar de resultaten wel op orde zijn. Kortom: door te sleutelen aan de examensystematiek en deze te flexibiliseren ontstaat er 2 meer ruimte om aandacht te besteden aan de leerinhouden waar voor leerlingen nog wel veel leerwinst is te behalen; ruimte om leemtes weg te werken en te verbreden en te verdiepen. En wellicht de belangrijkste beweegreden is dat er daadwerkelijk ruimte wordt ervaren. Geen cosmetische ruimte, maar substantiële, zichtbare ruimte om als school en als docent eigen accenten te leggen in de inhoud en organisatie van het onderwijs gericht op de groei en talentontwikkeling van leerlingen. Dat pleit voor een heldere afbakening: wat is de voor iedereen verplichte kern? En waar is het onderwijs nadrukkelijk zelf aan zet? Eigenaarschap …. vraagt andere cultuur, ruimte en expertise Het advies doet een sterk beroep op de innovatiekracht van scholen. Schoolontwikkeling, onderwijsontwikkeling en curriculumontwikkeling gaan hand in hand. De innovatiekracht zal voor een groot deel bij leraren en lerarenteams zitten: zij zijn het die in de praktijk de ontwikkeling dragen. Er is brede consensus dat leraren(teams) in staat moeten worden gesteld om (weer) de regie te voeren over het curriculum en zelf het curriculum te ontwerpen. Breed gedeeld is echter ook de gerede zorg over de haalbaarheid daarvan op korte termijn: het curriculumbewustzijn onder leraren is op dit moment zeker niet alom aanwezig. Hier is ook niet gericht in geïnvesteerd en op gestuurd: structurele aandacht binnen de scholen hiervoor ontbreekt en de combinatie met het gebrek aan de juiste condities (onder andere ruimte, tijd en deskundigheid) maakt dat er de komende tijd volop geïnvesteerd moet worden in deze aspecten om meer ‘curriculumbewustzijn’ en eigenaarschap van leraren over het curriculum te bewerkstelligen. Want het belang ervan staat buiten kijf. Daarbij is er een eigenstandige rol voor schoolleiders en bestuurders: hoe kunnen zij de lerarenteams faciliteren en stimuleren, hun autonomie vergroten en komen tot een klimaat in de scholen waar het waartoe en de inhoud van het onderwijs in het gesprek weer de boventoon voert? Kortom: hoe krijgen we lerarenteams in de hoofdrol? Hoe brengen we leraren in positie? Wij zijn ons daarbij terdege bewust dat ook schoolleiders en bestuurders niet altijd de ruimte benutten die er – ook nu al – is. Het is van groot belang dat deze ruimte beter benut gaat worden. Daarvoor zullen we een antwoord moeten bieden voor de belemmeringen die er nu zijn en moeten investeren in de versterking van de inhoudelijke, personele en organisatorische randvoorwaarden. Anders komen zelfs veranderingen die op een breed draagvlak berusten in de sector zelf niet of slechts moeizaam tot stand en houden de ontwikkelingen in het onderwijs geen gelijke tred met de ontwikkelingen in de samenleving. Versterking van het eigenaarschap in en van de sector Hoe krijgen we meer innovatie- en slagkracht in de scholen? Hoe versterken we het eigenaarschap en de zeggenschap over de inhoud van het onderwijs in de school, de lerarenkamer, de klas en bij leerlingen zelf? We zijn overtuigd van de kracht van een bottom-up benadering, maar realiseren ook dat er risico’s kleven aan een beweging die enkel en alleen van binnenuit vorm dient te krijgen. Vandaar dat we pleiten voor goede condities die scholen en lerarenteams ‘vleugels’ kunnen geven. Ruimte én tijd voor leraren Belangrijk is dat leraren meer zeggenschap hebben over hun eigen professionele ontwikkeling en een gedeeld gevoel van eigenaarschap ervaren. Op dit moment wordt er te weinig beroep gedaan op de professionele verantwoordelijkheid van leraren zelf. Daarbij ‘concurreert’ aandacht voor de vakinhoud met andere – eveneens belangrijke - ontwikkelingen in het onderwijs zoals maatwerk, passend onderwijs en vormen van gepersonaliseerd leren. De werkdruk zal eerder toe dan afnemen 3 en wordt al als te hoog ervaren. Een belangrijke conditie is dat het onderwijsprogramma zo kan worden ingericht dat leraren (teams) meer tijd hebben om gezamenlijk te werken aan curriculumontwikkeling. Ruimte én tijd voor de leraar zal dus bovenaan de agenda moeten staan. Hier hoort ook bij dat dat leraren meer zelfbewust, eigen verantwoordelijkheid nemen. Ruimte nemen en ruimte krijgen gaan hand in hand! Cultuur en structuur in de school Het stereotype beeld van gesloten klaslokalen en van gesloten bestuurskamers weet de sector gelukkig steeds vaker te doorbreken. Steeds meer scholen treden actief naar buiten en onderhouden structureel contact met belanghebbenden (ouders, leerlingen, toeleverend onderwijs, vervolgonderwijs), steeds meer besturen gaan actief in gesprek met schoolleiders en leraren. Toch valt hier zeker nog winst te boeken en kunnen betrokkenen in en rond de school meer met en van elkaar leren. Om te komen tot daadwerkelijk ‘lerende organisaties’ en meer innovatiekracht is samenwerking belangrijk: samenwerking tussen leraren en lerarenteams (juist ook ‘bovenschools’), samenwerking tussen leraren, schoolleiders en bestuurders en niet in de laatste plaats: een steviger partnerschap van school, ouders en leerlingen. Onderwijs is eerst en vooral teamsport. Professionalisering Professionalisering van bestuurders, schoolleiders en leraren is essentieel om de ruimte die het advies biedt ook optimaal te kunnen benutten. Een andere – meer ontwerpende - rol voor leraren vraagt om een sterk curriculumbewustzijn binnen de gehele school. In het nieuwe curriculum zien we al met al drie rollen bij ‘de nieuwe leraar’: ‘lesuitvoerder’, onderzoeker en ontwerper. In de uitvoering zullen vaardigheden als didactisch coachen een sterkere nadruk gaan krijgen en daarnaast krijgen onderzoeks- en ontwerpvaardigheden meer gewicht. Daarbij is maatwerk voor leraren eveneens van belang: elke leraar is ontwerper van leren/leerprocessen, maar niet élke leraar hoeft ook zelf ontwikkelaar van leermateriaal te zijn. Curriculumontwikkeling zal daarom meer aandacht in de lerarenopleidingen moeten krijgen, zodat nieuwe generaties leraren dat vanzelf meekrijgen. Daarnaast is het belangrijk om zittende leraren de kans te geven deze nieuwe rol ‘te pakken’ en te verleiden om zich hierin te bekwamen, ook via vormen van informeel leren zoals bijvoorbeeld learning communities. Hiermee hoeft niet gewacht te worden tot na de ontwerpfase, juist de ontwerpfase zelf kan al worden ingezet om te komen tot structuren waarbij leraren zich een nieuwe rolopvatting eigen maken. Professionalisering die bijdraagt aan de lerende organisatie en een vliegwiel kan zijn voor onderwijsontwikkeling dient tevens geadresseerd te worden aan de schoolleider. Dit vraagt om educatief leiderschap, versterking van ‘co-producing’ en schoolleiders en leraren die in gezamenlijkheid professionaliseren. Meer diversiteit in scholen Meer ruimte voor eigen inhoudelijke accenten zorgt ervoor dat de onderlinge verschillen tussen scholen groter zullen worden en dat zij zich verschillend zullen profileren in de regio. Dat vergt veel van de inhoudelijke afstemming tussen bestuurders en schoolleiders en het vinden van een goede balans tussen samenwerken en profileren; tussen collega en concurrent. Hoe komen we – bij een krimpende schoolpopulatie - tot een goed, gevarieerd en dekkend aanbod in de regio? Hoe stemmen we ons onderwijs af op de – soms zo uiteenlopende wensen en behoeften van – ouders, vervolgonderwijs en arbeidsmarkt? Hoe maken we optimaal gebruik van de omgeving van de school om leerlingen betekenisvolle leerervaringen te bieden, juist voor de onderwerpen die tot het curriculum behoren? 4 Onderwijsveld Versterking van het eigenaarschap vergt ook goede vertegenwoordiging van leraren op landelijk niveau. Een solide sector heeft baat bij een krachtige vertegenwoordiging van de beroepsgroep leraren. De verschillende initiatieven die nu ontstaan verdienen ondersteuning, waarbij wel gewaakt moet worden voor versnippering. Het initiatief van leraren om te komen tot een lerarenraad verdient daarom meer dan alleen de morele ondersteuning van overheid, politiek, bestuurders en vakbonden. Daarbij moet ervoor gewaakt worden dat de vorm en de invulling en daarmee het eigenaarschap in handen blijft van de leraren en zij in staat worden gesteld er een eigen en eigentijdse invulling aan te geven. Aandachtpunten voor versterking van het advies Onderwijs in balans Het Platform stelt in het advies dat er een goede balans moet komen tussen de drie hoofddoelen van onderwijs: persoonsvorming, maatschappelijke toerusting (socialiseren) en leren voor werk (kwalificeren). De afgelopen decennia heeft de nadruk in het onderwijs eenzijdig gelegen op de waardering van cognitieve prestaties en kennisoverdracht, aldus het Platform. Wij delen de analyse van het Platform en onderschrijven het belang van een evenwichtige aandacht voor de drie hoofddoelen van het onderwijs. Het advies doet recht aan alle drie hoofddoelen. In onze optiek gaat het niet zozeer om méér aandacht voor persoonsvorming en maatschappelijke toerusting, maar vooral om waardering en erkenning van wat er op het gebied van persoonsvorming en maatschappelijke toerusting allemaal al wordt gedaan. Scholen zouden in staat moeten worden gesteld om dit zichtbaar te maken en hier intern en extern verantwoording over af te leggen (bijvoorbeeld via het schoolplan). In zijn uitwerking van het maatwerk kiest de VO-raad bewust voor een brede benadering; het gaat er bij het maatwerk niet alleen om leerlingen sneller en hoger door het systeem te laten gaan, het gaat ook om de aandacht voor specifieke talenten en de brede vorming van leerlingen. Maatwerk heeft tot doel leerlingen meer uit te dagen en meer kansen te bieden en tegelijkertijd de verbinding te maken in de school met brede vorming en maatschappelijke toerusting. Het is om die reden dat de ontwikkeling van maatwerk verbonden dient te zijn met de curriculumdiscussie zoals die nu plaats vindt. We willen de commissie in dit opzicht meegeven dat de aandacht voor maatwerk zich niet dient te beperken tot de kwalificerende onderdelen maar dat maatwerk ook gericht is op specifieke (bijvoorbeeld muzikale, creatieve en sport-) talenten van leerlingen. Daarnaast is het belangrijk dat de socialiserende onderdelen zoals burgerschap plaatsvinden in een context waarin leerlingen van verschillende niveaus en achtergronden met elkaar in aanraking komen. Gemeenschappelijke kern Het Platform stelt dat taal- en rekenvaardigheden, digitale vaardigheden en burgerschap voor alle leerlingen van belang zijn evenals essentiële kennis van de wereld. Door de gemeenschappelijke kern tot de essentie te beperken en helder af te bakenen, en het onderwijs in samenhang vanuit domeinen (natuur en technologie, mens en maatschappij, en taal en cultuur) vorm te geven, ontstaat er meer samenhang én ruimte in het curriculum. Een heldere afbakening van de kern naar inhoud (en mogelijk ook naar omvang) is uitdrukkelijk gewenst, omdat dit direct zichtbaar maakt waar de ruimte in het curriculum ontstaat. Ook het ‘bewaken’ van de inhoud en omvang van deze kern is essentieel; voor alle betrokkenen binnen en buiten het onderwijs moet de kern het solide – niet onderhandelbare - ankerpunt vormen, om 5 op die manier weerstand te bieden tegen de neiging om elementen toe te voegen aan de kern of de ruimte weer ‘dicht te timmeren’. Verder pleiten we voor een goede – cumulatieve - opbouw van het kerncurriculum met op elkaar afgestemde niveaus, opdat leerlingen die van niveau switchen kunnen voortbouwen op de kennis en vaardigheden waarover zij al beschikken. Dit zorgt voor meer flexibiliteit in en tussen leerwegen en onderwijssoorten en draagt daarmee bij aan meer mogelijkheden voor maatwerk. Het Platform geeft in zijn voorstel aan dat in het onderwijs van de toekomst nadrukkelijk ruimte is voor differentiatie en maatwerk en dat leerlingen de vaste kern van kennis en vaardigheden op verschillende niveaus moeten kunnen afronden. De geschetste balans tussen de kwalificerende functie, de socialiserende functie en de persoonsvorming met daarbij de ruimte tot differentiatie geeft ons het vertrouwen dat er voldoende aandacht kan zijn voor de diversiteit in leerlingpopulatie. We geven de commissie echter nog mee dat de uitwerking van het advies naar de diverse onderwijssoorten én met name een goede positionering van de beroepsvoorbereidende inhouden nog verder benadrukt kunnen worden. Hierdoor kan recht worden gedaan aan de verschillende talenten en mogelijkheden van leerlingen in alle leerwegen van het vo (van praktijkonderwijs tot vwo). In de conceptversie is de aandacht hiervoor erg summier. Ook de aandacht voor het mbo in het advies – als onderdeel van het leerplichtige/kwalificatieplichtige deel van het onderwijs - wordt in het advies gemist. Een interdisciplinaire benadering van nu nog sterk gescheiden vakinhouden/ examenprogramma’s in de vorm van een drietal domeinen wordt als een goede mogelijkheid gezien om meer samenhang te bewerkstelligen en biedt een oplossing voor de overladenheid en versnippering in het huidige programma. De impact van dit voorstel op de huidige organisatie en werkwijze in het onderwijs is echter groot en vergt naast ontwikkelruimte voor de betrokken docententeams ook een heldere implementatiestrategie. Omdat leermiddelen als sterk sturend worden ervaren is het belangrijk dat leermiddelen beschikbaar komen die ruimte bieden om een eigen invulling te kiezen en accenten te leggen. In dit verband wijzen we graag op het door de PO-Raad en VO-raad gezamenlijk opgestelde Programma van Eisen van leermiddelen, hetgeen een overzicht biedt van de wensen en eisen van scholen uit het primair- en voortgezet onderwijs op het gebied van (digitale) leermaterialen. Omdat de wijze waarop de (centrale) examinering is ingericht een bepalende factor is voor de vormgeving van het onderwijs vinden we het wenselijk dat de centrale examinering ook ‘interdisciplinair’ van karakter is, door bijvoorbeeld de kern uit profielen of domeinen hiervoor als uitgangspunt te nemen. We zijn daarbij eveneens van mening dat een formeel afsluitmoment van de onderbouw niet wenselijk is. De overstap naar de bovenbouw van het VO – en vooral het moment waarop de leerling hier aan toe is - is een aangelegenheid van scholen zelf. Daarbij zullen de ambities, competenties en vaardigheden van de leerling doorslaggevend zijn bij de keuze van een programma/profiel in de bovenbouw. Daarbij is in onze optiek ook de ontwikkeling naar adaptieve en formatieve toetsing cruciaal omdat dit maatwerk stimuleert. Vormen van (centrale) examinering van persoonsvormingsaspecten en burgerschap vinden we ongewenst. De wijze waarop de school hier werk van maakt en de vorderingen van de leerlingen hierin monitort, kunnen in het schoolplan worden aangeven. De school kan zichzelf hierover verticaal en horizontaal verantwoorden. Het meegeven van een plusdocument of B-deel naar het vervolgonderwijs heeft tot doel om individueel niveau zichtbaar te maken welke vaardigheden en competenties de leerling zich – extra – heeft eigen gemaakt. 6 Hoewel we het niet direct zelf in het hoofdlijnenadvies teruglezen, is in de publieke opinie het beeld ontstaan dat ‘nut en noodzaak van kennis’ in het hoofdlijnenadvies ondergesneeuwd is geraakt. Zonder daarbij af te dingen op een goede balans, staat het belang van een stevige kennisbasis in het onderwijs buiten kijf en dat zou in het definitieve advies ook sterker benadrukt kunnen worden. Verplichte verbreding en verdieping per school en per leerling Het Platform pleit voor een verplichte verbreding en verdieping van het curriculum, waarbij de vragen, nieuwsgierigheid en interesses van leerlingen zélf een belangrijke leidraad vormen voor het onderwijs. De mogelijkheid voor verbreding en verdieping van het curriculum (meer) op maat van de leerling is zeer gewenst. Het verplichten van de verbreding en verdieping vinden wij echter niet stimulerend en ook onnodig. Oog voor overgangen in het onderwijs Overgangen en examenmomenten in het onderwijs zijn kwetsbaar, leerloopbanen zijn doorgaans afgestemd op de ‘gemiddelde’ leerling. Maatwerk en flexibilisering ‘in de keten’ bieden in onze optiek een antwoord op een deel van de knelpunten die we op de ‘breukvlakken’ signaleren. Betrokkenheid van het vervolgonderwijs bij het ontwerp van het curriculum in het funderend onderwijs is in onze optiek essentieel, juist ook waar het gaat om de competenties en vaardigheden die voor succes in het vervolgonderwijs zo van belang worden geacht. Tot slot We zijn verheugd dat het gesprek over de toekomst van de inhoud van het onderwijs zo breed en constructief gevoerd is met alle belanghebbenden en geïnteresseerden. Het gesprek over de inhoud van het onderwijs is daarbij steeds in de context geplaatst van de brede functie en opdracht die scholen in de samenleving willen vervullen: vormende en veilige thuishavens waar de talentontwikkeling van nieuwe generaties jongeren volop ruimte krijgt. 7