Katholieke Hogeschool Kempen

advertisement
Netwerk tegen Armoede
Vooruitgangstraat 323 bus 6 - 1030 Brussel / tel. 02-204 06 50 / fax : 02-204 06 59
[email protected] / www.netwerktegenarmoede.be
Bijdrage armoedetoets op werkdocument W² (7 juni 2013)
27 augustus 2013
1.
1.1
Inleiding
Proces
De Vlaamse regering heeft beslist dat er een armoedetoets moet worden uitgevoerd op het werkdocument W².
Het Netwerk tegen Armoede is gevraagd om hierin een bijdrage te leveren. Dat er een armoedetoets moet
gevoerd worden, leidt geen twijfel. Een aanzienlijk deel van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt,
leven in een armoedesituatie. Door hun kwetsbare arbeidsmarktpositie of maatschappelijke positie kunnen ze
niet volwaardig deelnemen aan onze arbeidsmarkt en zijn ze bijgevolg vaak afhankelijk van een laag en/of
wisselvallig inkomen of van een uitkering (is het nu een werkloosheidsuitkering, een leefloon, een
invaliditeitsuitkering…). De minimumuitkeringen hiervan zijn meestal te laag om mee rond te komen, armoede
troef dus. Bovendien kunnen deze mensen (omwille van hun afstand tot de arbeidsmarkt, hun statuut, hun
levenssituatie) vaak niet beroep doen op het reguliere aanbod van ondersteuning en begeleiding richting
maatschappelijke participatie. Redenen hiervoor zijn dat het reguliere ‘activerings’aanbod voornamelijk gericht is
op de kortste weg naar werk, er geen of weinig (gepast) aanbod voorzien is voor mensen voor wie een betaalde
job voorgoed uitgesloten is of voor wie meer ondersteuning nodig heeft dan uitsluitend werkgerelateerde zaken.
Dit is een klacht die we geregeld horen terugkomen bij een aanzienlijk deel van mensen in armoede die
langdurig werkloos zijn of die op invaliditeit staan.
Het W²-kader wil een structureel aanbod bieden voor mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt
dat hen de noodzakelijke ondersteuning en begeleiding op maat geeft richting maatschappelijke participatie. Dit
is een bewonderenswaardige maar ook ambitieuze ambitie. Het werkdocument, momenteel voorhanden, licht de
grote lijnen van het W²-kader toe en vormt de basis voor het W²-decreet. Het W²-decreet is echter op haar
beurt slechts een aanbouwdecreet, het werkt de decretale verankering uit van de activeringstrajecten en de
trajecten maatschappelijke oriëntatie, maar zegt weinig over het juridisch kader voor een aanbod van
arbeidsmatige activiteiten (cf. het vroegere arbeidszorg). We beperken ons in deze bijdrage dan ook enkel op de
eerste twee trajecten en niet op het derde traject. We vragen dat ook in de volgende legislatuur een nieuwe
armoedetoets wordt ingepland, zodat het derde luik van het W²-kader eveneens onder de loep kan genomen
worden. Ook daar kan het Netwerk tegen Armoede een insteek voor leveren, sinds we in 2010 reeds de
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 1
ervaringen van mensen in armoede met arbeidszorg hebben verzameld en een duidelijke visie hierover
ontwikkeld hebben.
Een volwaardige armoedetoets dient uit twee luiken te bestaan, enerzijds uit wetenschappelijk inzichten,
anderzijds uit ervaringskennis. Gezien de strikte timing voor het uitvoeren van deze armoedetoets op het
werkdocument, kon onze bijdrage niet later dan de vakantieperiode worden afgeleverd. De vakantieperiode is
echter niet het meest ideale moment om de medewerking te vragen van verenigingen en mensen in armoede,
gelieve hier in de toekomst rekening mee te houden.
1.2
Voorafgaande adviezen
Het Netwerk tegen Armoede pleit sinds 2007 voor W² -trajecten. Uit onderzoek naar ‘een kwaliteitsvolle
activering van mensen in armoede naar een duurzame tewerkstelling’ (Vandermeerschen, 20071) bleek dat er
een grote nood was aan een begeleidingsaanbod op maat voor personen in armoede. Het gebrek hieraan leidde
ertoe dat veel mensen in armoede door de mazen van het net vielen en niet de hulp kregen die ze nodig hadden
in hun zoektocht naar werk. Ze dreigden hierdoor niet alleen langdurig uitgesloten te worden van de
arbeidsmarkt, maar op termijn ook geschorst te worden uit het sociale zekerheidssysteem. Een begeleiding op
maat voor mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt, die gericht is op een integrale duurzame
krachtgerichte ondersteuning zowel op vlak van werk en welzijn, werd naar voren geschoven als een belangrijke
oplossing. Ook het HIVA kwam in die periode met soortgelijke bevindingen. Samen hebben we dan ook bij de
Vlaamse regering gepleit voor W² -trajecten.
De jaren nadien is er met de hulp van ESF volop geëxperimenteerd met het W² -concept. CAW Metropool en
VDAB Antwerpen brachten het W²-concept tot leven met hun eigen specifieke ‘Integrale krachtgerichte
trajectbegeleiding voor arme werkzoekenden’2 en ook Vierdewereldgroep Mensen voor Mensen uit Aalst zette
W² om in de praktijk via hun WAW-methodiek3. Toen de VDAB in 2010 startte met de ontwikkeling van eigen
integrale trajecten voor personen in armoede werd het Netwerk tegen Armoede op regelmatige basis
geconsulteerd, adviezen werden geschreven, overleggen gevoerd. Ook lokaal werken verscheidenen
verenigingen waar armen het woord nemen actief deel aan de toeleiding van personen in armoede naar
dergelijke trajecten en aan de lokale W²-stuurgroepen en ondertussen zijn er al meer dan 1500 W² trajecten
voor personen in armoede gestart over heel Vlaanderen. Hoewel er bepaalde elementen binnen de huidige
trajecten vatbaar zijn voor verbetering4 juichen we ten volle toe dat het W²-kader nu zorgt voor een structurele
verankering van deze trajecten. Het werkdocument is echter onduidelijk over de wijze waarop de
armoedetrajecten, zoals we ze nu kennen, zullen worden gecontinueerd als activeringstraject. Het Netwerk
tegen Armoede pleit alvast voor het behoud, verderzetting en uitbreiding van de huidige armoedetrajecten
binnen het W²-kader.
1
http://succesvolvrijwilligen.be/attachments/article/85/eindrapport%20project%20activering.pdf, geraadpleegd op 27
augustus 2013.
2
Sannen, L., Driessens, K. & Verboven, A. (2011). Werk & Welzijn verankerd. Krachtgerichte, integrale trajectbegeleiding voor
werkzoekenden in armoede. VDAB, Brussel.
Vierdewereldgroep MvM. (2011). Het WAW-traject: Een geïntegreerde aanpak van Werk, Armoede en Welzijn.
Vierdewereldgroep MvM, Aalst.
3
Netwerk tegen Armoede. (2011). Nota ‘Integrale trajecten voor mensen in armoede binnen het WIP. Hefbomen voor succes.’
Netwerk tegen Armoede, Brussel.
4
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 2
Tegelijkertijd omvat dit kader veel meer dan enkel W²-trajecten voor personen in armoede, het moet een
eenduidig kader bieden voor de huidige arbeidszorginitiatieven. Ook hier hebben we een visietekst over
geschreven in 20115.
Daarnaast heeft het Netwerk tegen Armoede onlangs nog stilgestaan bij personen met een invaliditeitsstatuut en
de obstakels waartegen ze botsen in hun weg naar maatschappelijke participatie (arbeidsmarktparticipatie). Ook
in dit advies worden verschillende knelpunten weergegeven en adviezen geformuleerd, die relevant zijn bij wijze
van toetsing van het W² -kader.
Tot slot is het werkdocument W² (7 juni) niet de eerste nota die is vrijgegeven. Ook in 20116 is er een eerste
conceptnota verschenen en ook in december 2012 een werkdocument. Beide documenten zijn onder de loep
genomen door de overleggroep werk & sociale economie van het Netwerk tegen Armoede en op basis van de
bedenkingen van verenigingen waar armen het woord nemen en personen met armoede-ervaring hebben we
telkens een reactie geformuleerd.
Al deze adviezen vormen de basis voor onze insteek voor de armoedetoets op het huidige werkdocument.
Sommige elementen, bekommernissen, bedenkingen uit voorgaande adviezen worden herhaald in deze nota,
anderen duiken nu op bij het lezen van het meest recente werkdocument.
2.
Werkdocument W² (7 juni 2013)
2.1
Algemeen
Zoals reeds vermeld, heeft het Netwerk tegen Armoede in opdracht van voormalig minister van werk, Frank
Vandenbroucke, een onderzoek gevoerd naar hoe mensen in armoede duurzaam activeren. De nood aan een
begeleiding op maat was groot en het Netwerk tegen Armoede identificeerde een aantal principes, voorwaarden
en eigenschappen waaraan die ideale begeleiding voor mensen in armoede moest volstaan. U kunt het
onderzoek zelf volledig doornemen maar we vatten kort samen:
-
De begeleiding voor mensen in armoede moet vertrekken vanuit het recht op maatschappelijke participatie.
-
Het moet integraal gebeuren, met zowel oog voor werk- als welzijnsgerelateerde aspecten
-
Tevens omvat het zowel instrumentele ondersteuning, als emotioneel-expressieve. Dat laatste wordt vaak
onderschat, maar is noodzakelijk in de begeleiding van mensen in armoede, van werkzoekenden met een
verre afstand tot de arbeidsmarkt, die door veelvuldige uitsluiting, afwijzing of slechte behandeling op de
arbeidsmarkt, niet onbewogen zijn gebleven. Velen kampen met een gebrek aan zelfvertrouwen, boosheid,
wanhoop, schaamte, faalangst, uitzichtloosheid… wat ongetwijfeld ook een impact heeft op de zoektocht
naar werk.
-
De begeleiding moet gebeuren door één ankerfiguur. Vaak voelen mensen zich immers alleen in hun
zoektocht, ondanks soms een heel netwerk aan maatschappelijk hulp- en dienstverleners.
5
http://netwerktegenarmoedebe.webhosting.be/documents/Werk_standpunt_110408.pdf, geraadpleegd op 27 augustus 2013
6
http://netwerktegenarmoedebe.webhosting.be/documents/Werk_standpunt_111013.pdf, geraadpleegd op 27 augustus 2013
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 3
-
De ondersteuning moet empowerend zijn. Dat betekent: vertrekkend vanuit de krachten, de competenties,
verlangens en interesses van de cliënt gaat de ankerfiguur samen met de cliënt op pad. De werkzoekende
wordt actief betrokken bij het opstellen van het traject en ook tijdens het traject beslist de cliënt steeds
mee. Hij moet daarin benaderd worden als een competent iemand, die zelf positieve keuzes kan maken.
Mensen in armoede hebben immers soms het gevoel dat hun leven geleefd wordt en dat ze zelf geen
invloed kunnen uitoefenen op de loop der zaken.
-
Verder is er voldoende tijd en ruimte nodig in de begeleiding, zodat er niet de snelste weg naar werk moet
genomen worden, maar de meest duurzame. Bovendien vereist het ook de nodige flexibiliteit, zodat er op
maat kan gewerkt worden, inspelend op de noden van de werkzoekende en de (soms onverwachte,
onzekere en onvoorspelbare) situationele factoren (die eigen zijn aan een armoedesituatie).
Vermits we vanuit deze resultaten ook altijd gepleit hebben voor W², lijkt het ons evident om dit ook te
gebruiken als eerste kader om het werkdocument te toetsen. We staan stil bij elk principe en toetsen hiermee
het werkdocument.

De begeleiding voor mensen in armoede moet vertrekken vanuit het recht op maatschappelijke participatie.
Het vertrekpunt van dit kader is mensen maximaal laten participeren. Het is positief dat het kader ‘participatie’
ruimer interpreteert dan arbeidsmarktparticipatie. Daarbij moet er wel gewaakt worden dat het W² -kader
vertrekt vanuit het recht op participatie en niet vanuit een plicht. Dit beïnvloedt immers de wijze waarop men
mensen benadert en begeleidt. Wil men mensen die ver verwijderd zijn van de arbeidsmarkt opnieuw motiveren
en versterken dan is de rechtenbenadering essentieel.
Bovendien mag niet vergeten worden dat een belangrijk deel op hun manier al maatschappelijk zinvol bezig. Ze
zijn actief in het verenigingsleven, doen vrijwilligerswerk, klussen bij in arbeidszorg, dragen zorg voor of bieden
hulp aan familieleden of vrienden, volgen een opleiding… Dit mag niet genegeerd of misprezen worden.
De participatieladder lijkt deze vormen van participatie wel te erkennen, maar tegelijkertijd lijkt het deze
participatievormen ook te beoordelen van ‘1.contacten beperkt tot de huiselijke kring’ als minimale participatie
tot ‘6.betaald werk’ als maximale participatie. Dit kan niet het geval zijn. Dit kader moet mensen begeleiding
bieden om tot hun recht op maatschappelijke participatie te komen, de meest optimale participatie voor hen.
Wat die maatschappelijke participatie dan precies inhoudt, moet (weliswaar binnen de rechten en de plichten
van hun statuut) de cliënt zelf kunnen bepalen. Dat betekent dat wanneer mensen ervoor kiezen zich te
engageren in en te participeren aan andere dan de ‘reguliere’ participatievormen in de participatieladder (zoals
bvb. vrijwilligerswerk in een vereniging, zorg dragen voor kleinkinderen of ouders, opleiding volgen…) dat dit
evenzeer gestimuleerd en gewaardeerd moet worden.
De focus van dit kader moet liggen op de groep mensen die meer willen doen, die nood hebben aan
ondersteuning om tot andere vormen van maatschappelijke participatie te komen. Dit kader moet zich richten op
deze mensen en hen de ondersteuning en begeleiding bieden die ze verdienen om tot hun recht tot
maatschappelijke participatie te komen.

De begeleiding moet integraal gebeuren, met zowel oog voor werk- als welzijnsgerelateerde aspecten
Het W²-kader voorziet een begeleiding die deze twee luiken behandelt en gecoördineerd en afgestemd aanpakt.
Tegelijkertijd is het daarbij wel belangrijk dat beide luiken gelijkwaardig zijn en dat welzijn niet in volledig in
functie van werk en maatschappelijke participatie wordt gesteld. We zien nu immers al praktijken waarbij
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 4
hulpverlening voorwaardelijk wordt gesteld aan de activeringsbereidheid/activeringsinspanningen van de
hulpvrager, zie schuldbemiddeling.

De begeleiding dient zowel instrumenteel als emotioneel-expressief van aard te zijn.
Het W²-kader lijkt nu zeer instrumenteel ingezet te worden. Het is begrijpelijk dat dit aspect van de begeleiding
zich beter laat vertalen in expliciete en concrete acties, voorwaarden en opdrachten. Toch dient deze
emotioneel-expressieve ondersteuning ook duidelijk omschreven, benadrukt en gereguleerd te worden in dit
werkdocument. Zo kan er bij de opdracht van de casemanagers veel duidelijker gesteld worden dat zij de taak
hebben in relatie te staan met de cliënt, te luisteren, proactief te contacteren, te motiveren, te ondersteunen in
acties, desnoods mee op pad gaan, te confronteren, … . Acties moeten samen bekeken worden en uitgestippeld
worden, maar ook indien nodig, samen ondernomen worden. Dit kan gereguleerd worden door het vastleggen
van een streefaantal contacten, face to face gesprekken, opvolgingsmomenten met de cliënt.
Deze emotioneel-expressieve ondersteuning is een noodzakelijke voorwaarde om mensen te empoweren. Voor
de instrumentele ondersteuning is het logisch en pragmatisch om 2 casemanagers aan te duiden, elke actor
heeft zijn specifieke expertise en is verantwoordelijk voor zijn acties. Wij stellen ons echter wel de vraag of die
emotioneel-expressieve ondersteuning kan geboden worden, wanneer er twee casemanagers zijn. We lichten dit
nader toe in volgende alinea.

De begeleiding moet gebeuren door één ankerfiguur.
Uit het onderzoek van ‘Activering van mensen in armoede’ van 2007 kwam het belang van 1 ankerfiguur naar
voren, een vertrouwenspersoon die de werkzoekende begeleidt bij alle stappen in het traject. De voorkeur ging
uit van éne persoon omdat het opbouwen van een vertrouwensrelatie tijd en continuïteit vergt. Ook was de
belangrijkste taak van de werkmaat vooral om ‘er te zijn’ voor de werkzoekende. Met daarbij vooral de focus op
de emotionele, expressieve component. Maw ‘er zijn’ betekent ‘luisteren’, tijd nemen voor een gesprek, bijstaan,
af en toe meegaan naar een bepaalde dienst, bemiddelen bij eventuele misverstanden of miscommunicatie bij
een bepaalde dienst, de werkzoekende opvangen bij terugvalmomenten…
Ook het ESF-project CAW Metropool/ VDAB Antwerpen koos voor 1 ankerfiguur want ‘die integrale aanpak door
ene persoon leidt ertoe dat de trajectbegeleider in de loop van het begeleidingsproces een aantal fundamentele
inzichten verwerft over de verschillende welzijnsthema’s waarmee de werkzoekende worstelt. (… ) Door een
globaal inzicht te verkrijgen kan de trajectbegeleider het integratieproces beter en op maat uittekenen, maar ook
groeit het begrip en respect voor de keuzes die de werkzoekenden in armoede maakt. Door dit inzicht, groeit het
vertrouwen, krijgt de trajectbegeleider zicht op krachten en kan de begeleider beter bemiddelen’.
In het huidige werkdocument is er sprake van 2 casemanagers. In de praktijk zal dit voor de cliënt echter niet zo
strikt te scheiden zijn, zeker wat betreft de emotionele expressieve component zal de cliënt waarschijnlijk
automatisch sneller op de ene casemanager beroep doen (waar er een betere vertrouwensband is) dan op de
andere. Bovendien dreigt er nog altijd een versnipperd verhaal, versnipperde verantwoordelijkheid en
versnipperde ondersteuning. Het Netwerk tegen Armoede blijft ervoor pleiten dat er 1 ankerfiguur wordt
aangesteld. Die kan dan misschien één van de twee casemanagers zijn waar de cliënt zich het best bij voelt.
Indien dit niet mogelijk is, vragen we bijkomende regels, opdrachten, specificaties in het W²-kader zodat al het
mogelijk gedaan wordt om te vermijden dat de cliënt een speelbal wordt tussen de 2 casemanagers. In dat
verband kan er zeker inspiratie opgedaan worden bij de WAW-methodiek van Vierdewereldgroep MvM. De
integrale begeleiding bestond daar immers uit drie luiken (werk, armoede, welzijn) die elk door een actor met
expertise werd opgenomen.
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 5

De ondersteuning moet empowerend gebeuren. Het moet vertrekken vanuit de krachten van de
werkzoekenden, samen op pad gaan, versterken, respect voor keuzevrijheid…
Een empowerende benadering vereist contacten op regelmatige basis, waar er voldoende tijd is om in gesprek
te gaan. Het vergt nabijheid van de casemanagers, een proactieve opvolging… Doorheen het werkdocument zien
we gelijkaardige elementen terugkomen, dat ernaar gestreefd wordt is positief maar we vrezen dat het een
flauw afkooksel wordt van de empowerende benadering die het Netwerk tegen Armoede bedoelt. Als de
casemanager, zoals het woord ook zegt, in de praktijk effectief maar fungeert als een dossierbeheerder dan is
dat onvoldoende. Als de contacten slechts beperkt blijven tot het uitstippelen van een traject, het bepalen van
acties, doorverwijzen naar diensten en het traject opvolgen en bewaken dat er niets misloopt, dreigt men zich
blind te staren op het traject en voorbij te gaan aan de cliënt zelf. De cliënt dient centraal te staan.

Tijd en ruimte om een traject op maat te verzekeren, dat gekenmerkt wordt door flexibiliteit, continuïteit…
Deze randvoorwaarden worden erkend in het werkdocument en worden veelvuldig benoemd. Tegelijkertijd lezen
we soms zaken in het werkdocument die volgens ons niet stroken met deze voorwaarden. Zo lijken de W²trajecten standaard gepaard te gaan met arbeidsmatige activiteiten op een werkvloer. Het op maat kunnen
maken van trajecten wordt hiermee al sterk gelimiteerd. We lichten dit in 3.1.4 Werkvloer in activeringstraject
verder toe.
Ook moeten er nog verdere specificaties bepaald worden, om deze randvoorwaarden ook effectief te garanderen
zoals bvb. het vastleggen van een aangepaste caseload, minimumaantal contacten…
2.2
H1: Inleiding
Mensen activeren tot maatschappelijke participatie moet een middel zijn, geen doel op zich zelf. Activeren is
maar zinvol, indien mensen ook het gevoel hebben dat ze vooruitgang boeken en dat hun situatie verbetert.
Mensen simpelweg arbeidsmatige activiteiten laten doen, acties laten ondernemen op vlak van werk en welzijn,
zonder enig vooruitzicht op een verbetering van hun situatie en/of maatschappelijke participatie doet eerder
slecht dan goed. Om die kansen op vooruitgang te garanderen, dient de overheid, naast dit W²-kader nog meer
in te zetten op werk en welzijn.
Allereerst moet de overheid het recht op een degelijke betaalde job, met een deftig inkomen verzekeren.
Mensen met een verre afstand tot de arbeidsmarkt vinden alsmaar minder toegang tot het NEC, maar ook
steeds minder binnen het SEC. Er moeten dan ook inspanningen gedaan worden zodat de arbeidsmarkt en de
jobs hierbinnen meer op maat zijn van kwetsbare werknemers en werkzoekenden. Hier moet ten allen tijde op
ingezet worden, door zowel de creatie van jobs op maat in het reguliere circuit maar ook in de sociale economie.
Dit betekent onder meer dat de wachtlijsten in de sociale economie aangepakt worden, maar ook dat
werkgevers in het NEC kunnen rekenen op de noodzakelijke ondersteuning. Het maatwerkdecreet biedt kansen
tot verbetering. Momenteel is er echter enkel nog maar een decreet voor de collectieve inschakeling van
maatwerk (en is het nog onduidelijk of de hervorming van de sociale economie ook effectief zal leiden tot meer
en laagdrempeligere werkplaatsen op maat). Er moet in de volgende legislatuur dan ook dringend werk gemaakt
worden van een uitbreiding van het aantal betaalde (!) werkplaatsen binnen sociale economie en van het
decreet dat de individuele inschakeling regelt. Zonder dit, vrezen we dat de W²-trajecten maar ook de
inspanningen van kwetsbare werkzoekenden een maat voor niets zullen zijn.
Evenzeer zijn er bijkomende inspanningen nodig op vlak van welzijn. Deze trajecten vragen een engagement
van de cliënt in het uitvoeren van bepaalde acties op vlak van welzijn en werk, dan vereist dit tegelijkertijd ook
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 6
dat de overheid zich engageert dat de acties ook snel te ondernemen zijn en niet on-hold staan omwille van
wachtlijsten (cf. kinderopvang, geestelijke gezondheidszorg, sociale huisvesting, schuldbemiddeling…). Veel van
de obstakels die een optimale maatschappelijke participatie verhinderen zijn niet te reduceren tot individuele
problemen of tekorten maar zijn te wijten aan structurele problemen en tekorten in voorzieningen,
dienstverlening, hulpverlening en beleid. Het is alvast bemoedigend dat het werkdocument dit probleem
aanstipt.
Trajecten, voortbouwend op bestaande projecten
In de inleiding wordt terecht verwezen naar de diverse projecten die de laatste jaren zijn uitgebouwd voor de
meest kwetsbare werkzoekenden. Er wordt gesteld dat men hierop verder zal bouwen, bij de uitwerking van de
trajecten. We gaan hiermee akkoord maar gebaseerd op de armoedetrajecten, vragen we ons af in welke mate
de lopende trajecten al volwaardig geëvalueerd zijn en in welke mate de expertise binnen deze trajecten ten
volle is aangeboord. Het Netwerk tegen armoede is overtuigd van de ervaring, kennis en expertise dat bestaat
binnen deze trajecten, zowel bij de begeleiders, de cliënten, de beleidsontwikkelaars. Deze expertise moet dan
ook nog maximaal bevraagd, aangeboord en meegenomen worden bij de verdere opmaak en concretisering van
het W² -kader en de verschillende trajecten.
2.3
H2: Doelgroep en statuten
In het werkdocument is de doelgroep zeer breed en ruim omschreven. Deze ruime omschrijving laat toe dat veel
mensen, die niet simpel te categoriseren zijn maar waarvan duidelijk is dat zij een verre afstand tot de
arbeidsmarkt hebben, toch ook kunnen genieten van een aanbod op maat. Hier zullen zeker ook mensen in
armoede baat bij hebben, vermits hun situatie vaak te complex, te onduidelijk, te vaag was om in aanmerking te
komen voor bepaalde tewerkstellingsmaatregelen, begeleidingsvormen… Terwijl het reguliere aanbod wel
degelijk onvoldoende op maat was om mensen in armoede een kwaliteitsvolle begeleiding te voorzien.
Mensen in armoede krijgen met W² dus toegang tot deze trajecten, mits hun verre afstand tot de arbeidsmarkt
(door hun armoedesituatie) herkend wordt. Die identificatie is echter niet vanzelfsprekend. Mensen in armoede
verbergen hun problemen, zijn beschaamd of boos… Daardoor wordt ‘het niet kunnen werken’ door instanties
vaak geïnterpreteerd als ‘niet willen werken’. Om dit soort misverstanden te vermijden en om ook mensen in
armoede alle kansen te geven op een begeleiding op maat, is binnen dit kader expliciete aandacht nodig voor
‘mensen in armoede’. Zonder een gerichte focus, dreigen zij anders weer als eerste doorheen de mazen van het
net te vallen. Daarom pleit het Netwerk tegen Armoede binnen het W²-kader voor het vastleggen van een
minimumaantal activeringstrajecten voor mensen in armoede, zodat er zeer bewust en gericht inspanningen
moeten gedaan worden om mensen in armoede te bereiken.
Een verruimde doelgroep impliceert dat er geen onderscheid wordt gemaakt op basis van het statuut van een
persoon. Geniet een persoon van een leefloon, een invaliditeitsuitkering, een werkloosheidsuitkering… iedereen,
met een verre afstand tot de arbeidsmarkt, kan beroep doen op het W²-aanbod. Het is positief dat mensen niet
worden uitgesloten van een zekere dienstverlening op basis van hun statuut. Tegelijkertijd gaat elk statuut wel
gepaard met een specifiek inkomen, met specifieke rechten en plichten, met specifieke regelingen, afspraken en
voorwaarden. Bij de uitstippeling van een W²-traject zal hier rekening mee moeten gehouden worden en het
vereist dat de casemanager voldoende expertise heeft in de verschillende soorten regelgevingen,
ondersteuningsmaatregelen.. gekoppeld aan een bepaald statuut. Bovendien moet er wel op een bepaald
moment in het decreet/ uitvoeringsbesluiten per statuut zeer concreet worden afgesproken wat de
mogelijkheden zijn van het W²-kader en welke voor- en nadelen hieraan gebonden kunnen zijn, welke
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 7
implicaties, rechten en plichten hieraan gekoppeld worden. In het werkdocument wordt er al een aanzet gedaan
om dit uit te klaren, maar veel vragen blijven nog onbeantwoord.
Bvb. Zal een traject binnen W² verplicht zijn voor een uitkeringsgerechtigde werkloze? Vermits dit kan gezien
worden als een voorbereidende stap naar werk, kan weigering immers een reden zijn voor transmissie naar de
RVA . Voor een persoon met een invaliditeitstatuut ligt dit daarentegen anders: kan hij vrijwillig hierin stappen of
wordt dit ook een plicht? In het W² -kader wordt ook benadrukt dat dit geen vrijblijvend gebeuren is. Voor een
werkloze, is het simpel als ie een activeringstraject, aangeboden door de VDAB weigert of stopzet, dat dit een
reden voor transmissie kan zijn. Maar wat als een invalide niet meer wil meedoen? Kan dit ook implicaties
hebben voor zijn uitkering of niet? Of nog fundamenteler, wat voor implicaties heeft uitval of mislukking van het
traject bij een leefloner. Het leefloon is immers het allerlaatste vangnet waar men beroep op kan doen.
Dit zijn zaken die duidelijk nog uitgeklaard moeten worden.
Tot slot willen we wijzen op nog een specifieke groep van mensen met een verre afstand tot de arbeidsmarkt,
die zeker ook baat hebben met een integrale benadering naar werk, maar die in dit kader nog uit de boot lijken
te vallen, namelijk anderstaligen in armoede. Niet zelden, kampen anderstaligen ook met een
armoedeproblematiek. Het reguliere aanbod van de VDAB biedt hen werk aan of een taalopleiding, maar voor
sommigen van hen is dat niet haalbaar, omwille van allerlei problemen op vlak van inkomen, huisvesting,
kinderopvang, scholing… vaak hebben ook zij nood aan werkgerelateerde begeleiding die afgestemd is op hun
welzijnsgerelateerde ondersteuning.
2.4
H3. De W² -trajecten
2.4.1 Het activeringstraject
Positieve elementen die we terugvinden is de lange looptijd van 18 maanden, de flexibiliteit in looptijd, de
ondersteuning op zowel werk- als welzijnsaspecten. Vraag is enkel: wanneer loop het traject af? Is dit standaard
wanneer er werk wordt gevonden? Want uit de ervaringen van mensen in armoede weten we dat de
welzijnsproblemen daarom nog niet dadelijk zijn opgelost en dat zij de tewerkstelling op het spel kunnen zetten.
Nazorg, ook eenmaal aan het werk, moet dus nog ingepland worden in dit kader, zowel op vlak van welzijn en
werk.
Toeleiding
Zoals eerder aangegeven, is de identificatie van mensen in armoede niet vanzelfsprekend. We vragen daarom
expliciete aandacht voor deze problematiek. Dat vergt bij de drieledige screening ook een aanvulling in het derde
luik. Naast ‘het inschatten of de cliënt in aanmerking komt voor een activeringstraject door het in kaart brengen
van de beperkingen en competenties, moet er ook aandacht zijn voor de binnen- en buitenkant van de
werkzoekenden. De buitenkant gaat over de eerder objectieve factoren inzake scholing, huisvesting, gezin,
werkervaring… Met de binnenkant bedoelen we: hoe zit het met de (arbeids)motivatie, het zelfvertrouwen, het
geloof in de eigen kansen en mogelijkheden op de arbeidsmarkt, welke ervaringen heeft men opgedaan in
vorige sollicitaties en jobs (cf. afwijzing, uitsluiting, slechte behandeling, discriminatie, pesten …) ? Die
binnenkant van cliënten wordt vaak vergeten, nochtans bepaalt het in belangrijke mate diens afstand tot de
arbeidsmarkt en bemoeilijkt het vaak de zoektocht naar werk/ maatschappelijke participatie
Verder wordt er gesteld dat het screeningverslag het vertrekpunt vormt voor het uitstippelen van het trajectplan
door de casemanagers. Het screeningsverslag dient gebruikt te worden bij de beslissing voor al dan niet
toeleiding tot een activeringstraject. We raden echter aan dat de effectieve uitstippeling van het traject zelf, met
de bepaling van de acties, een eerste fase is in de begeleiding tussen casemanagers en de cliënt. Dit vergt
immers tijd en kan pas na het ontwikkelen van een samenwerkingsrelatie tussen de casemanagers en de
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 8
werkzoekende, de exploratie van problemen, krachten en drijfveren, het werken aan stabiliteit en na een
gezamenlijke zoektocht naar acties en jobdoelwit. Vermits deze fase essentieel is voor het verdere verloop van
het traject, vragen we dat dit onderdeel van het traject ook veel explicieter vermeld en omschreven wordt als
één van de opdrachten van de casemanagers. Niet alleen dus het opstellen van een trajectplan, maar ook op
regelmatige basis het organiseren van contacten met de cliënt, het uitbouwen van een samenwerkingsrelatie,
samen verkennen wat problemen en mogelijkheden zijn, wat de verwachtingen zijn van de cliënt tav het traject
en de casemanager, wat nodig is om een stabiele basis te realiseren, het identificeren van competenties en het
uitklaren van het jobdoelwit en de welzijnsgerelateerde prioriteiten van de cliënt.
Casemanagers in het activeringstraject
Om een vertrouwensrelatie te kunnen opbouwen zijn er voldoende persoonlijke contacten nodig met de persoon
zelf. Een minimumaantal contacten zou duidelijk vooropgesteld moeten worden. Bovendien is het zeer belangrijk
dat de casemanager zeer kort op de bal kan spelen. Het traject naar werk is voor mensen met een kwetsbare
positie vaak een moeizaam proces van vallen en opstaan. Het is belangrijk dat wanneer er iets misloopt of er
uitval is, de casemanager snel op de hoogte is en kan ingrijpen. Dat vraagt een proactieve én (op momenten)
intensieve opvolging van de cliënt. Het vergt ook de nabijheid van de casemanagers. Ze dienen voldoende
laagdrempelig te zijn, zodat cliënten snel en gemakkelijk bij hen terecht kunnen maar evenzeer dat de
casemanager zelf ter plaatse kan komen bij de cliënt of samen met hem op pad kan gaan (indien nodig). Dat
vereist ook tijd en flexibiliteit van de casemanagers. Om dit te garanderen, zou het werkdocument de caseload
van de casemanager reeds zeer duidelijk moeten afbakenen. Wij pleiten voor 12 cliënten per 1 VTE
casemanager.
Het werkdocument stelt dat de casemanagers er niet alleen voor staan en in hun begeleiding en ook beroep
doen op andere gespecialiseerde partners. Enkel die werk-, welzijns- en zorgactoren en ocmw’s die deel
uitmaken van een regionaal W²-netwerk kunnen een rol spelen inzake W². We vragen ons af wat er echter
gedaan wordt met bestaande hulpverleners die niet en/of weigeren in het regionaal W² -netwerk te zitten. Of
met actoren zoals advocaatschuldbemiddelaars, arbeidsrechters, jeugdrechters, dokters… Ze kunnen een zeer
bepalende rol in het leven van cliënten hebben, maar vallen niet onder het W² -netwerk. Casemanagers zullen
hier ongetwijfeld mee geconfronteerd worden, maar wat is hun opdracht in deze situaties?
Een andere opdracht van beide casemanagers is het aanbieden van nazorg. Dit zou moeten opgenomen worden
als opdracht van de casemanagers.
Specifiek over de keuze van een casemanager welzijn, zijn we het eens om te vertrekken vanuit het bestaand
netwerk van hulpverlener, maar als de ervaringen met het bestaand netwerk niet positief zijn, dan zou er toch
bij de keuze van een casemanager de mogelijkheid moeten zijn om hier vanaf te wijken zodat de cliënt de
mogelijkheid krijgt om met een schone lei te starten. Ook moet er opgepast worden bij de zoektocht naar de
casemanager welzijn, dat de cliënt geen speelbal wordt tussen de verschillende hulpverleningsinstanties, dat hij
steeds opnieuw zijn verhaal moet doen maar elke keer opnieuw doorverwezen wordt. Ervan uitgaand dat de
casemanager werk wel reeds aangesteld zal zijn, kan het opdracht zijn van de casemanager werk om de cliënt
alvast te begeleiden en te ondersteunen in de zoektocht naar een casemanager welzijn en om erover te waken
dat de cliënt niet terecht komt in een situatie ‘van het kastje naar de muur’.
Wat de casemanager werk betreft, juichen we de beslissing toe dat de VDAB of GTB het casemanagement werk
op zich neemt. Zij zijn daar het meest toe aangewezen.
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 9
De opdrachten van de casemanagers zijn momenteel zeer instrumenteel. Zoals reeds aangegeven in de inleiding
moet ook de emotioneel-expressieve component expliciet benoemd worden in het takenpakket: regelmatig
contact met cliënt en actieve opvolging, cliënten motiveren, stimuleren, wegwijs helpen, luisteren en steunen,
confronteren… Cliënt niet alleen doorverwijzen naar diensten of acties maar hen ook helpen in het ondernemen
van stappen of acties. Het is maar door regelmatig in overleg te gaan, acties voor te stellen en samen op pad te
gaan en nagaan of het lukt, of er weerstand is… en hierover in dialoog te gaan, dat er echt sprake kan zijn van
‘begeleiding’. Het is immers dan pas dat duidelijk wordt dat vaak ogenschijnlijke simpele problemen die met een
gerichte actie opgelost kunnen worden, veel diepliggender en complexer zijn. Juist dat inzicht is nodig om de
cliënt te begrijpen, te respecteren en ook te begeleiden naar een optimale maatschappelijke participatie.
Verder lijkt in het takenpakket van de casemanagers het traject centraal te staan. Het traject moet vastgelegd,
opgevolgd en geëvalueerd worden. Zoals gezegd, moet de focus volgens ons verschoven worden van het traject
naar de cliënt. Zo niet, dreigt de casemanager een dossierbeheerder te worden, die niet de cliënt begeleidt,
maar louter het trajectverloop volgt en bewaakt.
Ondersteuningspakket in het activeringstraject
Het pakket is een aanbod op maat. Er worden reeds zinvolle acties vooropgesteld in het werkdocument. We
vullen graag aan: herkennen en erkennen van competenties en krachten, versterken van competenties,
exploreren van jobdoelwit (ruimte om na te denken over droomjob, verwachtingen van een job, toetsen aan
competenties, vorige werkervaringen,…), proeven van een job, volgen van opleiding en vorming (zowel werkals welzijnsgerelateerd), werken aan de binnenkant (aandacht voor de negatieve ervaringen van uitsluiting,
ontschuldigen, inzicht bieden en cliënten terug doen geloven in henzelf, in hun mogelijkheden op de
arbeidsmarkt, hen warm maken…), actieve arbeidsbemiddeling. Sommige werkzoekenden kunnen simpelweg
geholpen worden door het vinden van een werkgever die bereid is en de mogelijkheid heeft om een job op maat
van de werkzoekende te maken.
Verder moet het aanbod kunnen bestaan uit taalontwikkeling en –versterking. In verenigingen waar armen het
woord nemen zien we ook meer en meer een groep van mensen die ver verwijderd zijn van de arbeidsmarkt,
omwille van hun armoedeproblematiek, maar ook omwille van hun andertaligheid. Vaak wordt hun probleem
echter gereduceerd tot hun gebrek aan Nederlands. Deze trajecten moeten ook ruimte bieden voor deze groep
mensen, zodat er gewerkt kan worden aan zowel het versterken van hun Nederlandse taalvaardigheid, maar
tegelijkertijd ook aan andere noodzakelijke werk- en welzijnsaspecten.
Er moet ook op toegekeken worden dat de acties binnen dit kader aansluiten bij de prioriteiten en noden van de
persoon zelf. Bvb. Arbeidszorg, vrijwilligerswerk, opleiding, onbetaalde stages en werkplaatsbezoeken kunnen
voor de ene persoon ervaren worden als zinvol, maar voor bvb een persoon in schuldbemiddeling, voor wie de
prioriteit ‘betaald werk’ is, tijdverlies. Acties zoals werkervaring, individuele beroepsopleiding, interimwerk,
vinden van een job op maat… sluiten dan misschien beter aan met de noden van de persoon. De mogelijkheden
zijn divers. Het is dan ook opportuun om samen met de cliënt na te gaan welke acties er allemaal zijn en samen
te kiezen wat het beste aansluit. Het kader moet de casemanagers en de cliënt hier alle ruimte voor bieden.
Positief is ook dat er sprake is van terugvalmogelijkheden. Aansluitend daarbij vragen we eveneens ruimte om te
experimenteren, fouten te begaan, soms te falen. … Uit ervaringen van mensen in armoede en uit de
armoedetrajecten weten we dat het traject naar werk vaak een moeilijk proces is van vallen en opstaan. Deze
momenten van mislukking moeten niet angstvallig vermeden worden, die mogelijkheid om te proberen en te
soms eens niet te slagen zijn ook zeer belangrijk in het kader van empowerment en kunnen zeer waardevol zijn
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 10
in het traject mits cliënten dan ook dadelijk terug opgevangen worden en mits de mislukking of terugval wordt
aangegrepen als leermomenten.
Werkvloer in activeringstrajecten
Doorheen het werkdocument wordt benadrukt dat er een trajectplan, met acties wordt opgesteld op maat, dat
de ondersteuning kan verschillen per cliënt. Het is dan ook vreemd om vervolgens te lezen over ‘de werkvloer in
het activeringstraject’. Is het dan echt de bedoeling om elke traject standaard te koppelen met arbeidsmatige
activiteiten op een werkvloer?
We zijn niet tegen een werkvloer als mogelijke actie. Er zijn nu reeds tal van mensen die arbeidszorg doen en
dat een positieve en leerrijke ervaring vinden. Het Netwerk tegen Armoede is echter altijd zeer duidelijk
geweest. Arbeidszorg of het doen van onbetaalde arbeidsmatige activiteiten dient een vrijwillige keuze te zijn.
Het biedt immers in tegenstelling tot andere activeringsinstrumenten (zoals artikel 60, werkervaringsplannen,
sociale economische tewerkstelling, invoegbedrijven) geen arbeidscontract, geen loon of verhoogd inkomen, en
men bouwt geen rechten op betreft sociale zekerheid. Iets wat juist voor mensen die afhankelijk zijn van een
leefloon of een werkloosheidsuitkering en die met moeite elke maand de eindjes aan mekaar knopen, een
noodzaak is. De overheid helpt deze mensen niet maar creëert dan louter een minderwaardig en goedkoper
nepstatuut ter vervanging van een degelijk betaalde job met goede sociale bescherming en opbouw van sociale
zekerheidsrechten.
Deze inschakeling van ‘onbezoldigde arbeid’ als verplicht onderdeel in een activeringstraject zorgt bovendien
slechts voor een verschuiving in het probleem van isolatie en uitsluiting naar uitbuiting. Zo getuigt iemand: ‘ Als
je een jaar als vrijwilliger hebt gewerkt, keihard, wordt dat niet bezien door RVA als 1 jaar gewerkt, ook al heb
je je evenzeer ingezet zoals de vast aangenomen mensen in je bedrijf waar je werkt. Ik voel mij dan uitgebuit,
terwijl mijn frigo leeg staat.... Dat brengt ook frustraties mee en op de duur stop je ermee om toch interim hier
en daar te doen om toch wat meer centjes te kunnen verdienen om rond te komen. Waarom krijgen de
kansarmen geen premie voor het werk wat ze doen? Wij hebben het geld zo hard nodig om rond te komen,
waarom voor niets keihard werken, terwijl je ergens anders tenminste je loon krijgt om je rekeningen te kunnen
betalen? Zo krijgen we ons nooit uit de miserie hoor! Voor velen is dit helemaal geen hulp maar een kurk op de
fles gevuld met armoede. (Warm Hart) ’
Dit kan niet de opzet zijn. Iedereen heeft recht op werk en dit recht moet op de eerste plaats te allen tijde en
ten volle worden uitgeput (via tewerkstelling binnen het reguliere circuit of binnen sociale economie). De creatie
van een bijkomend opvangnet, ‘onder’ sociale economie vindt het Netwerk tegen Armoede geen oplossing voor
het probleem. We vrezen immers dat ipv te investeren in betaalde arbeid, de overheid hierdoor vooral het recht
op arbeid uitholt en tegelijkertijd de activeringsplicht versterkt.
Bovendien is niet iedereen met een verre afstand tot de arbeidsmarkt gebaat met arbeidszorg. Zo leren we uit
de armoedetrajecten, waar een werkvloer niet standaard aangeboden wordt, dat sommigen eerder nood hebben
aan een groepsluik waar gewerkt wordt aan competentieontwikkeling, jobdoelwitbepaling, ontschuldiging,
opbouwen van zelfvertrouwen … Anderen moeten gewoon eerst hun privéleven (welzijn) op sporen zetten en
dat kunnen afstemmen met de zoektocht naar werk.
Verder is zo’n werkvloer niet de enige manier om kwetsbare werkzoekenden klaar te stomen voor betaalde
arbeid. Ook een werkervaring, een individuele beroepsopleiding, interimwerk, artikel 60 (voor leefloners),
progressieve werkhervatting (voor invaliden), en ook een beroepsopleiding kunnen zinvolle acties zijn die onder
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 11
begeleiding, meer aangewezen of op maat zijn van de cliënt. Deze zaken moeten ook mogelijk zijn en erkend
worden als zinvolle acties gedurende het W² -activeringstraject
Kwaliteitsvoorwaarden
Bij deelnemende partners werk en sociale economie lezen we ‘De organisaties hebben zowel oog voor de
behoeften van de doelgroep alsook de vraagzijde en zoeken creatieve oplossingen om beiden te verzoenen. Ze
zoeken in functie van het jobdoelwit van de betrokkene aangepaste begeleiding, stageplekken, opleiding,
vacatures… ‘. Deze opdracht moet zeker uitgevoerd worden, volgens ons, maar valt dit niet onder de opdracht
van de casemanager werk? Het is toch de casemanager die een vertrouwensrelatie opbouwt met de cliënt, die
de cliënt en zijn verwachtingen tav het werk en het traject kent en ook op de hoogte is van de welzijnsaspecten.
Het is de casemanager die op basis van dit alles het beste kan zoeken naar interessante en haalbare
stageplekken, opleidingen, vacatures en die dit dan kan voorleggen aan de cliënt, om vervolgens samen te
kiezen en hier verder mee aan de slag te gaan.
Indien dit niet het geval is, dan vrezen we dat er fundamenteel wat schort in dit W²-kader, dat er heel wat
goede intenties zijn om een vaste begeleider te voorzien voor langere tijd, die samen op pad gaat… maar dat de
cliënt in de praktijk eerder twee dossierbeheerders gaat hebben, die cliënten vooral doorverwijst naar nog
andere instanties om het op te lossen en die vooral bewaakt dat het traject niet fout loopt.
Wederzijds engagement
Er wordt verwacht, wanneer de cliënt start in een traject, dat de cliënt zich engageert om ten volle de kansen op
activering te grijpen. Het is geen vrijblijvend gebeuren. De bereidheid van de cliënt wordt geformaliseerd in een
contract. Daarbij wordt ook alle informatie met de cliënt doorgenomen, wat moet toelaten dat de cliënt een
onderbouwde en gemotiveerde beslissing kan nemen ten overstaan van de acties binnen een activeringstraject.
Er wordt ook gesteld dat het herhaaldelijk weigeren zonder geldige reden van de overeengekomen acties in een
ondersteuningspakket kan gevolgen hebben voor de uitkering van de persoon. Het Netwerk tegen Armoede
heeft daar enkele vragen rond:

Ongetwijfeld is er grote vraag naar dergelijke trajecten en zullen heel wat kwetsbare werkzoekenden
vragende partij zijn om hier in te stappen. Tegelijkertijd zullen er echter ook mensen zijn waar er weerstand is
en die werk en welzijn strikt gescheiden willen houden. Vermits deze trajecten intensief zijn en inderdaad een
engagement vereisen van zowel de casemanagers als de cliënt, dient de vrijwilligheid om in een W² -traject te
stappen, gegarandeerd en benoemd te worden.

Het is positief dat de cliënten op voorhand worden geïnformeerd over hun rechten en plichten. Duidelijk
moet ook zijn wat de rechten en plichten zijn betreft de verschillende acties. In welke mate kunnen mensen
verplicht worden om te werken aan welzijnsproblemen, om hierin acties te ondernemen? Het zullen de
casemanagers zijn die hier op de eerste plaats over oordelen. Omdat dit echter zeer subjectief is, is het toch
belangrijk om een vorm van deontologische code hierover in te stellen, maar ook overlegstructuren om dit soort
kwesties en dilemma’s bespreekbaar te maken.

Ook is er sprake van duidelijke informatie tav de cliënt betreft mogelijke implicaties van het
activeringstraject op het inkomen. Dit is een positieve zaak, vermits zo’n berekeningsinstrument momenteel nog
niet in werking is. We hebben echter wel vernomen dat het Centrum Sociaal Beleid binnenkort klaar is met de
ontwikkeling van zo’n simulatieprogramma. We vragen dan ook dat er voldoende middelen voorzien worden
zodat dit instrument ook snel gebruiksklaar kan gemaakt worden voor trajectbegeleiders.
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 12

Het contract wordt bij de start van het traject opgesteld. Tegelijkertijd hebben we reeds aangegeven
dat het tijd kost voor de casemanager en de cliënt om het vertrouwen op te bouwen, in alle eerlijkheid en
openheid na te gaan waar het misloopt op vlak van werk & welzijn, waaraan gewerkt kan worden en wat de
cliënt al dan niet ziet zitten. Zo’n trajectplan met acties is er dus nog niet bij de start van het traject. Het
Netwerk vraagt dat er een periode wordt vastgelegd waarin het contract op vraag van de cliënt nog kan
bijgestuurd worden, zonder gevolgen voor transmissie.

Bij het niet nakomen van het contract, wie beslist wanneer er overgegaan wordt tot transmissie?
Moeten beide casemanagers hiermee akkoord gaan en wordt in deze beslissing ook de andere werk- en
welzijnspartners gehoord? En wat bij stopzetting van het traject, wat voor implicaties heeft dit op acties die
ondernomen zijn tijdens het traject? Kan de cliënt nog steeds rekenen op schuldbemiddeling van het OCMW of
stopt dat ook? En wat voor impact heeft dat precies op de uitkering van een leefloner of een invalide? En even
belangrijk, kan een ex-cliënt die het W² -traject, begeleid door het OCMW en VDAB, niet heeft afgemaakt is en
die daardoor geschorst is door RVA, nog bij datzelfde OCMW aankloppen voor leefloon?
Dit zijn essentiële vragen waarover nagedacht moet worden.

Deze trajecten, zoals ze nu omschreven zijn, lijken erg intensief. Ze vergen heel wat contacten met de
casemanagers werk & welzijn, het netwerk van partners, communicatie, het ondernemen van acties, werken op
een werkvloer (behalve bij oriëntatie)… Deze inspanningen zullen voor de cliënt ook een financieel kostenplaatje
met zich meebrengen: op vlak van mobiliteit, kledij, internet en telefonie, administratie… maar men zal door
tijdsgebrek ook bepaalde voordelen mislopen (cf sociaal restaurant, voedselbedeling, koopjes… ). Een minimale
onkostenvergoeding moet voorzien worden, wil de overheid dat deze cliënten de trajecten ten volle kunnen
aangrijpen.
Vervolg op het activeringstraject
Het vervolg van het activeringstraject is gebaseerd op een evaluatie van het W² -activeringstraject en een
eindadvies mbt de mogelijke stappen tav werk en welzijn. Vermits het traject een gedeelde verantwoordelijkheid
is van zowel de casemanagers en de cliënt, vragen we dat de evaluatie wordt uitgevoerd samen met de cliënt.
Verder raden we aan dat de evaluatie niet enkel focust op het traject maar dat er ook samen met de cliënt wordt
nagegaan welke groei hij heeft doorgemaakt doorheen het traject. Het is immers niet omdat bepaalde acties niet
zijn uitgevoerd of het vooropgesteld traject niet gelukt is, dat er geen vooruitgang kan gemaakt zijn op vlak van
werk, maatschappelijke participatie en welzijn. De W²-cirkels, die het HIVA heeft ontwikkeld in het kader van het
ESF-project ‘werk en welzijn verankerd’ en die ook gebruikt worden door de W²-consulenten binnen de
armoedetrajecten, is daarbij een zeer handig en krachtgericht evaluatie-instrument.
Het resultaat van het traject is een eindadvies, dat verdere stappen op vlak van werk en welzijn bepaalt. Het is
goed dat na de maximale looptijd van het traject, het traject niet zonder meer afloopt zonder enig vervolg of
perspectief. Er wordt gekeken naar welke opties en mogelijkheden de cliënt nog heeft. Er wordt daarbij ook
erkend dat sommigen niet toegeleid zullen kunnen worden naar betaalde arbeid. Er wordt gesteld ‘voor de groep
is een toeleiding naar de voor hen meest optimale participatie aan onze maatschappij, zijnde toeleiding naar de
passende hulpverlening of een toeleiding naar het vervullen van arbeidsmatige activiteiten (…)’. Dat die
mogelijkheid wordt aangeboden, juichen we toe, vraag is enkel: Is het een aanbod voor de cliënt of een plicht?
De cliënt heeft zich immers geëngageerd om een traject te doorlopen, in de hoop te komen tot de voor hem
meest optimale maatschappelijke participatie. Als dit voor hem betaald werk was, maar dit niet realistisch is, in
welke mate mag de overheid dan nog beroepen op zijn oorspronkelijk engagement?
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 13
2.4.2 Maatschappelijke oriëntatie
Maatschappelijke oriëntatie biedt kansen om ook mensen die niet kunnen toegeleid worden naar werk toch
ondersteuning te bieden om tot maatschappelijke participatie, en eventueel ook te ondersteunen in het bekomen
van een ander statuut. We vinden dit een bewonderenswaardige maatregel. Tegelijkertijd vinden we wel dat de
oriëntatiemogelijkheden zeer beperkt zijn. De invulling van de meest optimale participatie wordt niet bepaald
door de cliënt en zijn noden, verwachtingen, interesses… Wie kan, lijkt arbeidsmatige activiteiten te moeten
doen, niets anders. Nochtans zijn er tal van andere zinvolle en nuttige activiteiten en participatievormen:
deelname en vrijwilligerswerk in het verenigingsleven, volgen van een opleiding, kleinkinderen opvangen of zorg
dragen voor hulpbehoevende familieleden…. Dit zijn zaken die evenzeer positief kunnen zijn voor het welzijn, in
het kader van maatschappelijke participatie of toch tenminste in kader van maatschappelijke meerwaarde. Het
Netwerk blijft erbij: het doen van onbetaalde arbeidsmatige activiteiten moet een vrijwillige keuze zijn en moet
een optie zijn in een verscheidenheid aan mogelijkheden.
Vermits de maatschappelijke oriëntatietrajecten op veel vlakken gelijklopen met de activeringstrajecten, gelden
de opmerkingen over het activeringstraject, ook voor deze trajecten. We gaan dit dus niet herhalen.
2.4.3 Organisatiestructuren.
Afstemming en opvolging op het mesoniveau
Elk regionaal netwerk heeft een aantal opdrachten. Naast de reeds opgesomde taken, denken we nog aan
anderen zoals: visie-uitwisseling, gedeelde visievorming…. In dit verband verwijzen we ook graag naar
Vierdewereldgroep MvM en hun WAW-boek. Zij lichten hierin uitgebreid toe hoe zij hun samenwerking met
verschillende lokale actoren hebben georganiseerd en gerealiseerd. Ook kan het zinvol zijn om afspraken te
maken rond toeleiding. Wie wordt toegeleid, op welke manier, welke personen/diensten zijn hier
verantwoordelijk voor en de wijze waarop men een warme overdracht kan garanderen
3.
Bijlagen
RIZIV-statuut – personen met een ziekte- en invaliditeitsuitkering
W² kan een antwoord bieden op de verzuchtingen van heel wat mensen met een invaliditeitsstatuut die stappen
willen zetten naar vrijwilligerswerk, progressieve werkhervatting, arbeidszorg, betaald werk maar daarvoor nood
hebben aan ondersteuning. Het W² -kader kan dus bijdragen tot het vervullen van het recht op participatie voor
mensen met een invaliditeitsstatuut. Nog te vaak ervaren personen op invaliditeit immers dat ze niet mee mogen
of kunnen participeren. Het kader mag daarentegen geen excuus worden om mensen met een
invaliditeitsstatuut op termijn een participatieplicht op te leggen. Invaliditeit erkent de arbeidsongeschiktheid van
de persoon en garandeert hem het recht op een menswaardig inkomen. Dit recht mag niet voorwaardelijk
gesteld worden aan een of andere vorm van maatschappelijke participatie
4.
Conclusie
Het Netwerk tegen Armoede pleit al jarenlang voor W²-trajecten, met name trajecten voor mensen met een
verre afstand tot de arbeidsmarkt, die een integrale langdurige krachgerichte begeleiding voorzien, op maat, met
zowel oog voor werk- en welzijnsgerelateerde aspecten en voor de binnen- en buitenkant van mensen. We
vinden het engagement van de Vlaamse regering, om dit nu om te zetten in de praktijk, bewonderenswaardig.
Tegelijkertijd zijn er nog wel bedenkingen en twijfels. Deze zijn in deze nota uitvoerig omschreven en suggesties
ter verbetering zijn gedaan. Het Netwerk tegen Armoede hoopt dan ook dat de Vlaamse overheid dit aangrijpt
om het W²-kader nog te optimaliseren, zodat we in de praktijk echt kunnen komen tot W²-trajecten die een
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 14
antwoord bieden op de noden van mensen die ver verwijderd zijn tot de arbeidsmarkt en hen kunnen helpen in
hun recht op maatschappelijke participatie.
130823/Bijdrage armoedetoets op werkdocument W/SC
Pagina 15
Download