Module_7_-_Leesgroep(...)

advertisement
Vicariaat voor Onderwijs
Vak RK-Godsdienst
Bisdom Antwerpen
2003-2004
NASCHOLING GODSDIENST in S.O.
WEERGAVE VAN MODULE 7
Leesgroep rond het boek “Voorbij het Onbehagen”
(Guido Van Heeswijck).
Leesgroep – Antwerpen
29/09
24/11
01/12
05/01
08/03
24/05
07/06
01 december 2003
Hoofdstuk II. Ressentiment: de vijand van het christendom
De fenomenoloog van het leven
De invalshoek van Scheler is:
*
de klassieke mensbeelden zijn vastgelopen.
De scherpe analyse van Scheler maakt duidelijk dat eenzijdige mensbeelden geen
lang leven beschoren zijn, omdat ze de werkelijkheid onrecht aandoen.
Mensbeelden (evenals godsbeelden) moeten geënt zijn op het leven zelf, en kunnen
nooit louter theoretische constructies zijn.
Scheler heeft toen al nauwkeurig in kaart gebracht, wat vandaag, anno 2003,
ervaren wordt door de doorsnee-mens. “De grote verhalen doen het niet meer”.
Welk mensbeeld doet het dan wel???
In onze tijd merken zien we sterke voorbeelden van gespleten mensbeelden. Het
beeld dat leerlingen (en ook volwassenen) hebben over godsdienstleerkrachten,
paters en nonnen, mensen die werkzaam zijn op een parochie, … vertoont een sterk
dualisme dat zijn oorsprong vindt in de afgedane mensbeelden.
+ die mensen leven in een andere wereld, goed zot
+ op een parochie werken mensen die nergens anders aan hun trekken komen
(= tweede keus)
+ godsdienstleerkrachten zijn voorbeeldige maar naïeve mensen.
+ ze staan niet met hun voeten op de grond
+ terwijl evenwichtigheid een belangrijke voorwaarde is om in het klooster in te
treden, denken leerlingen juist het omgekeerde.
In dergelijke voorbeelden speelt het ressentiment, vertaald in naastenliefde
(Nietzsche) sterk door.
*
het belang van een fenomenologie
Naast
de
eenzijdige
benaderingen
(natuurlijk,
wetenschappelijk)
biedt
een
fenomenologische het meest perspectief. Scheler vertrekt van de dagelijkse werkelijkheid.
Vanuit de primaire natuurlijke gegevenheden plooit Scheler de mens verder open naar de
waarden van de geest tot de waarden van het heilige.
In plaats van een statisch beeld, waar tegenstellingen (goed en slecht, volmaakt en
beperkt) het denken en het leven bepalen, stelt Scheler een meer dynamisch beeld voor.
1
De mens wordt gezien in zijn groeiproces. Deze benadering ontkracht de tegenstellingen in
het godsdienstig denken die ons voortdurend parten blijven spelen. Polair denken is
gevaarlijk.
Er werd gerefereerd naar het scheppingsverhaal: zo heeft God het gewild, maar de mens
heeft er een zootje van gemaakt. Dit dualisme ontkracht elke dynamiek van het verhaal:
chaos kan orde worden en evenwicht, de mens moet niet bij de pakken blijven zitten, er is
toekomst. Polariteit ontkracht, een dynamische benadering geeft kracht en hoop.
Schepping is een religieus woord en vertelt bijgevolg niets over het ontstaan van de wereld
(wetenschappelijk gezien). Maar het één sluit het ander niet uit.
Eenzelfde bedenking kunnen we maken rond geschiedenis als datgene wat is gebeurd.
Heilsgeschiedenis vertelt wat altijd gebeurt, en sluit de gewone geschiedenis niet uit,
integendeel, zit erin verweven.
Hetzelfde merken we in een man-vrouw verhouding. Wanneer de vrouw zich tekort gedaan
voelt omdat ze niet in dezelfde positie als de man kan gaan staan, wordt de eigen identiteit
grotendeels vernietigd. Een vrouw is geen man. Elk heeft een eigen (gelijkwaardige)
waarde, functie, profiel.
Scheler verzet zich tegen de polariteit in het denken van Nietzsche (heren  slaven)
Hoofdstuk III. Ressentiment: het kind van het christendom
René Girard:
“Ressentiment bloeit in een wereld waarin de echte wraak (Dionysus) is verzwakt. De bijbel
en de evangeliën hebben het geweld van de wraak verminderd en het tot ressentiment
gemaakt, niet omdat zij hun oorsprong in het ressentiment vinden maar omdat hun
eigenlijke doel de wraak in al zijn gedaantes is. Ze zijn er slechts in geslaagd de wraak te
verwonden, niet hem uit te schakelen”.
Zijn basishypothese.
De interactie tussen mensen wordt gestuurd door nabootsing of mimese. Hij extrapoleert de
algemeen erkende rol van de mimese bij het ontstaan van de cultuur naar de menselijke
begeerte. Indien het virus van de mimese de menselijke begeerte aantast, wordt ze
bedreigend voor de heersende maatschappelijke orde.
Boven de lijn die subject en object met elkaar verbindt, bevindt zich een bemiddelaar die
zowel met het subject als met het object verbonden is. (p.61) Deze driehoeksverhouding
blijft altijd, de mimetische begeerte is van alle tijden. De nabootsende begeerte creëert
schaarste en confronteert daardoor mensen met elkaar (geweld).
Zijn invalshoek.
de scherpe oppositie tussen de mythische religie in premoderne culturen en het
christendom.
Girard vergelijkt de manier waarop beiden met het verschijnsel van de wraak en het
fenomeen van het offer omgaan en hij laat zien hoe daaruit ressentiment voortkomt (p.62)
2
De mythische religie van de vergoddelijkte zondebok.
Het oergebeuren van het offer van de zondebok is volgens Girard de grondslag van de
religie en van de menselijke cultuur tout court. (p.63)
Omdat mensen hun gemeenschappelijk lot laten afhangen van de sacrale macht, brengen
zij binnen de gemeenschap zelf differenties, relaties en ordeningen aan.... verordeningen,
geboden en verboden om de verworven vrede te bewaren en de kansen op de terugkeer
van agressie te voorkomen. Al deze verordeningen zijn religieuze verordeningen.
Religie (= het heterogene geheel van geboden en verboden, mythen en riten) ligt aan de
oorsprong van alle ordeningen en instellingen, van alle leef- en denkvormen, die samen de
menselijke cultuur uitmaken.
Dionysus staat symbool voor dit type van mythische religie.
Het christendom als anti-mythische godsdienst (p.64)
Mythische religies kluisterden de mens aan een onheilspellende goddelijke macht, waarvan
ze de wreedaardige menselijke oorsprong niet kenden. Een macht die de menselijke
agressie maar kon voorkomen door het eisen van telkens weer nieuwe offers.
Zo’n religie is het christendom niet.
De joodse godsdienst is de worsteling met een nieuw ethisch besef en een nieuw godsbeeld.
Het Nieuwe Testament is een radicalisering van het Oude Testament: vanuit de inspiratie
van Jezus wordt radicaal afgerekend met het op het offer gerichte denken. (p.65)
Door het geweld ten einde toe te ondergaan, legt Jezus het gewelddadige patroon van
iedere mythische religie bloot. Het offer van Jezus functioneert als aanklacht tegen alle
andere offers.
!!! Dit is de kern van de anti-sacrificiële interpretatie van de bijbel: de christelijke
godsdienst tracht het geweld, inherent aan de mimetische begeerte, te ontmaskeren door te
wijzen op de onschuld van de vergoddelijkte zondebok.
De kudde en de eenling (p.66)
Ontstaan en evolutie van de christelijke moraal:
Nietzsche
De verinwendigde, verzwakte
wraakgevoelens van slaven moeten
verantwoordelijkheid geacht worden voor de
uitvinding van het christendom; hierop is de
christelijke naastenliefde gebouwd.
De ongeletterden zochten steun bij elkaar en
vormden een kudde. Hun onbehagen was
hun bindmiddel...
Girard (p. 67)
Hij draait de rollen van eenling en kudde om.
De eerste christenen reageerden juist tegen
de werking van het zondebokmechanisme. In
plaats van een zondebok aan te wijzen,
trachten zij zich bewust te worden van het
zondige in zichzelf en zo een bekeringsproces
op gang te brengen. De kuddegeest en de
blinde gehoorzaamheid zijn verwant met de
dionysische gewelddadigheid en niet met het
christelijke mededogen.
Van wraak tot ressentiment (p.68)
Het christendom is er in geslaagd de wraak te verwonden, maar is niet in staat gebleken ze
uit te roeien.
De afbraak van het religieuze beeld van een oppermachtige en angstaanjagende god en de
kritiek op het zondebokmechanisme hebben niet als vanzelf geleid tot de doorbraak van het
christelijk beeld van een liefhebbende God en van een ethiek van de naastenliefde.
Ressentiment voor Nietzsche: de kern van het christendom (p.69)
3
Ressentiment voor Girard: het kind van de culturele doorwerking van het christendom, een
afkooksel van de eigenlijke christelijke inspiratie.
Nietzsche heeft ten onrechte beiden geïdentificeerd.
Om dat verschil te identificeren dienen we een onderscheid te maken tussen de doorwerking
van het christendom
- in een premoderne, door de religie gestuurde cultuur
- in de moderne, door de economie gestuurde cultuur
De westerse cultuur, als doorgeeflijk van de christelijke boodschap, heeft onmiskenbaar het
geweld geproblematiseerd. Een rijk van volkomen naastenliefde en vrede heeft zij ons als
erfenis niet nagelaten. (p.70) In plaats van de naastenliefde verscheen vanaf de zestiende
eeuw het ressentiment als motor van de maatschappelijke en economische verhoudingen.
Deze verzwakking van de wraak tot ressentiment maakte de overgang mogelijk van een
premoderne cultuur naar een moderne cultuur, van een religieus-hiërarchisch
gestructureerde maatschappij die gefundeerd is op het zondebokmechanisme naar een
economisch gestuurde egalitaire maatschappij die stoelt op het ressentiment. Dit
ressentiment bereikt in de 19de eeuw, in de tijd van Nietzsche, zijn hoogtepunt.
Christendom en religie
Blijvend gevaar van een terugval van het christendom in de religie. De mogelijkheid tot
religieuze contaminatie van het christendom is eigenlijk reeds inherent aan een bepaalde
bijbelinterpretatie: exegetisch duel tussen een sacrificiële en een niet-sacrificiële
interpretatie van de bijbel. (p.71)
De religie van de christenheid
Het christendom is sterk doordrongen van het besef dat elke waarheid een weg is tot een
doel dat aan het einde van die weg ligt, en niet meer tot die weg behoort.
De uitspraken en de levenswijze van Jezus moeten hoe dan ook worden aangepast aan de
leefbaarheid en haalbaarheid van een maatschappelijke ethiek.
Vanaf het ogenblik dat het christendom een maatschappij- en cultuurdragende pijler werd,
werd de evangelische inspiratie vaak ingepast in de eeuwenoude sociale en politieke
functies van de religie.
De evangelische boodschap predikt de ‘uittocht uit de religie’. Historisch gezien heeft het
christendom zich evenwel ontwikkeld tot één van de grootste religies.
Traditioneel maakt men een onderscheid tussen christendom (inspiratie) en christenheid
(institutionalisering).
Om het evangelie in al zijn radicaliteit, “zuiver” te beleven, moest men zich terugtrekken uit
het alledaagse leven en een ruimte creëren waarin men zijn geloof onbevangen kon beleven
(p.73)
Het paradoxale effect hiervan was juist een religieuze bestendiging van een maatschappelijk
hiërarchisch model (heilige  leek) dat zich in alle domeinen van het middeleeuwse leven
weerspiegelde. Tegen deze hiërarchische structuur, typerend voor een eenzijdig religieuze
invulling van het christendom, zal de moderniteit zich geleidelijk afzetten.
Het immanente, anti-religieuze aspect werd opgeofferd ten voordele van een eenzijdige
beklemtoning van zijn transcendente, goddelijke aspect.
Het metafysische postulaat van de onveranderlijkheid (p.74)
Deze klemtoon is verbonden met de specifieke wijsgerige context waarbinnen het prille
christendom gesitueerd was: de sterke verwantschap tussen (neo)platonisme en
christendom.
4
Typisch voor het (neo)platonisme is de klemtoon op de eeuwigheid en onveranderlijkheid
van het Hogere en het goddelijke.
Is dit principe van eeuwige volmaaktheid wel een geschikt equivalent van de
christelijke god? Cfr .Anselmus
Gianni Vattimo (p.75) herkent de eigenschappen van de gewelddadige God van de religie in
de geijkte gewoonte van de middeleeuwse metafysica om eenzijdig de onveranderlijke
transcendentie van een volmaakte God tegen het licht te houden. (p.76)
Het laat-middeleeuwse verzet tegen de gewoonte om aan God ‘metafysische complimenten
toe te kennen bereikte het tegendeel van wat het beoogde en bereidde zo de moderniteit in
al haar dubbelzinnigheid voor.
Het scheermes van Ockham snijdt aan twee kanten (p.77)
Aan het einde van de Middeleeuwen is het oude, platoons geïnspireerde vertrouwen in de
betrouwbaarheid van de natuurvolkomen verloren gegaan. Men had geloofd dat God, de
schepper, in de natuur een orde had gelegd die de mens beschutting geeft. Beslissend voor
dat geloof was een dubbele overtuiging:
- de Griekse overtuiging dat de orde in de natuur werd bepaald door een ideële
grondstructuur
- de christelijk-neoplatoonse overtuiging dat God die ideële orde in de werkelijkheid heeft
gelegd en dat de mens diens ordenende gedachten vol vertrouwen kan erkennen.
Die dubbele overtuiging verdwijnt definitief in de filosofie van het nominalisme (Willem van
Ockham) aan het einde van de Middeleeuwen.
scheermes van Ockham:
God is een vrij willend subject, dat een persoonlijke relatie van aanhankelijkheid en
vertrouwen met ons wil, en geen Absolute Onpersoonlijke Essentie waaruit met noodzaak
allerlei gevolgen voortvloeien. De mens heeft geen inzicht in Gods verborgen, almachtige wil
(p.78). Bijgevolg kan er geen garantie meer zijn dat God in de natuur een betrouwbare orde
heeft gelegd, die de mens een thuis verschaft en de veiligheid van een leefwereld schenkt.
Er kan dan ook geen sprake meer zijn van een ideële dieptestructuur die de echte
werkelijkheid zou uitmaken. De werkelijkheid is beperkt tot de verzameling van individuele
particuliere dingen. Ideeën zijn louter constructies van ons spreken (nomina): ze worden uit
de werkelijkheid weggesneden en naar het rijk van het menselijk bewustzijn en van de
menselijke taal gevoerd.
Het scheermes snijdt langs twee kanten: (p.79)
S
de ondoorgrondelijkheid van God en de oninzichtelijke contingentie van de wereld
S
Daardoor wordt de mens op zichzelf teruggeworpen: hij dient zich nu op eigen kracht
te handhaven tegenover de hem omringende, vreemde natuurlijke werkelijkheid. De
mens ziet zich geplaatst voor de taak om zichzelf veiligheid te verschaffen.

volle aandacht aan het natuuronderzoek; de bedachte constructiewetten van de
natuurwetenschappen zijn ‘hypothesen’, die getoetst worden in experimenten (p. 80)
Zo worden de drie centrale stellingen van het nominalisme in de verdere evolutie van de
Moderne tijd geleidelijk omgekeerd.
5

de aanvankelijk machteloze mens   autonoom onderzoekend en handelend individu

de ongrijpbare wereld wordt onderworpen aan de door de mens geconstrueerde
natuurwetten en zo meer en meer gemechaniseerd.

De verheven God wordt eerst voorgesteld als meester-constructeur, vervolgens als
een schepper (deïsme) om tenslotte te verdwijnen.
Christendom, religie en de moderne cultuur
Paradox in het denken van Ockham:
- noodzaak van een persoonlijke relatie met de God van Jezus Christus
- persoonlijke omgang is onmogelijk omdat God onkenbaar is.
Zo miskende hij de eigenheid van het christelijk godsbeeld, de menswording, en het
christelijke uitgangspunt dat de mens geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis. (p.81)
“Welke God is waarachtiger ‘christelijk’, dat wil zeggen, staat verder af van de grillige en
gewelddadige godheid van de natuurreligies: de God als laatste grond van de werkelijkheid
over wie de Grieks-christelijke metafysica sprak, of de God als het totaal Andere van de
tragische religiositeit, religiositeit die gevoed wordt door het existentialistische denken?”
(Vattimo)
Dit is een christendom bezield door een voornamelijk oudtestamentisch geloof dat de
menswording van Christus van ondergeschikt belang is.
De God van de menswording is de God van de naastenliefde.


Door de God van de religie institutioneel te vermengen met de God van het
christendom is de heftige anti-religieuze reactie van de moderniteit als vanzelf een
anti-christelijke reactie geworden. (p.82)
Het christendom heeft, omwille van het anti-religieuze aspect van zijn inspiratie, de
moderniteit juist mogelijk gemaakt.
Het ressentiment fungeert onder het mom van vrijheid als een gekanaliseerde vorm van
onbehagen.
Nietzsche ziet niet in dat het ressentiment slechts een onbedoeld neveneffect is van een zo
vaak fout begrepen oproep tot een liefde tussen naasten, kinderen van een God van liefde.
Stoute vragen om even door te denken:

Kan het christendom ooit ten volle tot ontplooiing komen, aangezien het toch altijd geworteld is in een
bestaande cultuur (waarin voortdurend economische wetmatigheden meespelen)?

Is een christendom zonder ressentiment mogelijk?
Samenvattend:
De visie van Girard is niet vanzelfsprekend, voornamelijk omdat ze ons uitdaagt het
christelijk gebeuren vanuit een andere invalshoek te bekijken.
6
Ook al is het zondebokmechanisme een stokpaardje waar Girard graag op rondrijdt, toch
scherpt het onze aandacht op de sluimerende of expliciete conflicten die binnen een groep
plaats vinden. We zien het het duidelijkst als spanningen hoog oplaaien, maar ook wanneer
er “harmonie en vrede” is, is het mechanisme werkzaam, boekt het zelfs resultaat (en
daardoor zien we het minder). Natuurlijk is het principe van Girard niet altijd direct
herkenbaar; het vraagt een scherpe analyse van de groep(en) waarbinnen het zich
voordoet. (vb: pesten, racisme…)
Girard maakt alvast een einde aan de slachtoffertheologie, waarbij Jezus als een gedoemde
martelaar het kruis moet dragen.
Zijn analyse van het christendom maakt ons duidelijk dat de weg die Jezus is gegaan een
bewuste keuze is (tegen het systeem van de zondebok in).
Het kruis wil niet zeggen dat het slecht afloopt, integendeel.
In die zin stelt hij ook een scherp wat menswording in wezen inhoudt.
In primitieve culturen wordt dit geïnterpreteerd als een vorm van overleven, zo goed
mogelijk. Religie is hier een vorm van overleven.
In het christendom is het een kwestie van leven geven, lijden dragen voor anderen. Het
christendom is een keuze voor geheeld menswaardig leven.
De spanning tussen deze twee vormen van “godsdienst” die door Girard heel scherp
tegenover elkaar worden geplaatst, is van alle tijden. Het is niet zo dat de primitieve cultuur
voorbij zou zijn; als een primaire levensdrang zal ze voortdurend in ons leven de kop
opsteken. We zullen voortdurend het dilemma ondervinden tussen een rendabele god
(zoals de meeste mensen erover spreken) en een ‘vruchtbare’ god (de graankorrel die
sterft…)
Het probleem van Nietzsche: bereid zijn de kleinste te zijn veronderstelt een enorme kracht.
7
8
Download