De zin en onzin van klimaatverandering als veiligheidsprobleem Eduard Cousin 0423726 Parkstraat 4 3581 PH Utrecht [email protected] Masterthesis, 20 augustus 2010 Inhoudsopgave Inleiding 2 Hoofdstuk I: De verandering van het klimaat 5 Het IPCC, de wetenschappelijke basis onder klimaatbeleid 6 Kritiek op het IPCC 9 Sceptici & alarmisten onder vuur 17 De impact van klimaatverandering: De Sahel 19 Hoofdstuk II: Klimaatverandering en Conflict 23 Klimaat in de geschiedenis 24 Klimaatoorlogen in de 21ste eeuw 30 Hoofdstuk III: Klimaatverandering en politiek 41 Klimaatverandering in veiligheidsbeleid 43 Retoriek op het hoogste niveau 49 De contradicties geïdentificeerd 54 Discussie & interpretatie 56 Conclusie 59 Literatuurlijst & bronnen 64 Bronnen 64 Literatuur 66 1 De zin en onzin van klimaatverandering als veiligheidsprobleem Klimaatverandering is overal. Natuurlijk, het treft immers de gehele aardbol. De discussie over klimaatverandering is ook overal. Geen sector, bedrijf, overheid of huishouden ontkomt er aan. De maatschappij is doordrenkt met begrippen als duurzaamheid, CO2-neutraal en groene energie. Klimaatverandering is hét milieuvraagstuk bij uitstek. In de wetenschap wordt binnen de kringen van klimatologen en aardwetenschappers heftig gediscussieerd over de precieze hoedanigheid van klimaatverandering en de mogelijke oplossingen. In de dagelijkse praktijk is klimaatverandering big business op het gebied van innovatie en energie. Maar klimaatverandering reikt verder. Zij is vanaf de jaren ’90 binnengedrongen in de wereld van de internationale politiek; in eerste instantie als inzet van multilaterale verdragen en afspraken. In 1992 is binnen de Verenigde Naties het Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) opgezet met als doel de totstandkoming van internationale klimaatverdragen. Het belangrijkste resultaat van het UNFCCC werd in 1997 geboekt in de vorm van het Kyoto Protocol. In Kopenhagen werd tijdens de 15de UNFCCC conferentie duidelijke tot welke gigantische politieke proporties klimaatverandering is gegroeid. Recent is een extra dimensie toegevoegd aan de politisering van het klimaatdebat. Klimaatverandering als bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid heeft zijn intrede gedaan. Hiermee is de klimaatdiscussie op het toneel van de internationale betrekkingen en conflictstudies verschenen. Dit heeft ertoe geleid dat VN en de EU met rapporten zijn gekomen over de gevaren van klimaatverandering voor de internationale veiligheid. Defensieafdelingen van vrijwel alle toonaangevende mogendheden hebben de invloed van klimaatverandering op situaties waar de krijgsmacht aan te pas moet komen onderzocht. Gerenommeerde onderzoeks- en adviesinstituten over de hele wereld hebben en masse gewaarschuwd voor de veiligheidsgerelateerde gevolgen van klimaatverandering. Kortom, de roep om klimaat- en veiligheidsbeleid te integreren is binnen een tijdsbestek van enkele jaren niet meer weg te denken uit het politieke landschap. Het resultaat is dat het discours over klimaatverandering een ongekende complexiteit heeft verworven. Sociaalwetenschappers, vanuit de politicologie, geschiedenis of conflict studies, zijn ongegeneerd aan de haal gegaan met verre van algemeen geaccepteerde theorieën, hypotheses en modellen uit de natuurwetenschap om relaties tussen klimaat en conflict aan te tonen dan wel te weerleggen. Zo zijn praktisch alle publicaties over de relatie klimaatverandering en veiligheid uitsluitend gebaseerd op de bijdragen van het 2 Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), welke is opgericht door UNEP (United Nations Environment Programme) en WMO (World Metereological Organisation) in 1989, terwijl er bij de resultaten van het IPCC vanuit de klimaatwetenschap altijd kanttekeningen zijn gezet. De wirwar van slecht te verifiëren informatie die is ontstaan uit deze interactie tussen klimaat- en sociale wetenschap, is vervolgens gaan dienen als inspiratie voor politici. Klimaatverandering is hierdoor vaak verworden tot de inzet van belangenbehartiging. De politieke kant van klimaatverandering heeft op haar beurt de geloofwaardigheid van de, vaak door de overheid gefinancierde, klimaatwetenschap onder druk gezet. Zo luidt een theorie dat het IPCC een instrument is van Westerse regeringen om via klimaatverdragen de Derde Wereld onder de duim te houden. In dit essay wil ik orde aanbrengen in het discours over klimaatverandering als veiligheidsprobleem. Hierbij zal ik uitgaan van de drie bovengenoemde velden: De natuurwetenschap, de sociale wetenschap en de politiek. Met zowel een achtergrond in de Aardwetenschappen als in de Internationale Betrekkingen is het mijn doel om de afstanden tussen deze velden te overbruggen. Per veld zal ik achtereenvolgens ingaan op de opkomst van het thema klimaatverandering, de punten van discussie en de onderlinge beïnvloeding van de verschillende velden. Zo zal het natuurwetenschappelijke deel een uiteenzetting zijn van de door de jaren heen veranderende visies in de klimaatwetenschap, zal er ingegaan worden op de politieke en maatschappelijke invloed op de klimaatwetenschap en zal bij wijze van conclusie de huidige status van het klimaatdebat beoordeeld worden. Het volgende veld, dat van de sociale wetenschappen, behelst het thema van klimaatverandering als oorzaak van zowel inter- als intrastatelijke gewelddadige conflicten. In dit onderdeel komen twee benaderingen aan bod. Ten eerste de historische benadering. Hierin wordt de invloed van klimaatwisselingen op de loop van de geschiedenis onderzocht. Zo zijn er studies die koudere periodes in de geschiedenis linken aan periodes met een hogere frequentie van oorlogen en bevolkingsdalingen. Ten tweede zal de relatie tussen klimaatverandering en conflict in het huidige wereldstelsel uitgediept worden. De centrale vraag hierin is of schaarste, bijvoorbeeld van landbouwgrond of water, leidt tot conflicten. In beide benaderingen zal gekeken worden hoe er omgegaan wordt met informatie uit de natuurwetenschap. Het derde hoofdstuk behandelt de opkomst van klimaatverandering in de politiek en in het bijzonder van de classificatie van klimaatsverandering als veiligheidsprobleem. Er zal zowel worden gekeken naar de invloed van deze classificatie op het maken van beleid van 3 nationale overheden en internationale organisaties, als naar de retorische rol van klimaatverandering als veiligheidsprobleem. Er zal worden gezocht naar achterliggende motieven. De vraag is welk strategisch belang staten zouden kunnen hebben bij het klimaatdebat. Verder zal de manier waarop de politiek omgaat met informatie uit de wetenschap bekeken worden. Gaat zij uit van wetenschappelijke feiten of creëert zij een eigen werkelijkheid? Bij wijze van conclusie wil ik de betekenis van het debat over klimaatsverandering als veiligheidsprobleem weergeven door middel van een overkoepelende benadering van de drie benoemde velden. Daarbij zal ik proberen de eventuele discrepanties tussen deze velden bloot te leggen en zoveel mogelijk te verklaren. 4 Hoofdstuk I: Verandering van het Klimaat De gehele klimaatdiscussie, van het gerep over elektrische auto’s, zonne-energie en bomen planten tot klimaatoorlogen en het Kyoto-protocol, kent één oorsprong: de constatering dat het klimaat verandert. Al in 1896 werd geopperd dat toenemende CO2 concentraties voor een opwarming van het klimaat kunnen zorgen en dat menselijke activiteit hier invloed op had.1 In de jaren ’70 vond dit idee haar weg naar het grote publiek. Het feit dat de boosdoener CO2 bleek te zijn, een restproduct dat vrijkomt bij de verbranding van de fossiele brandstoffen steenkool, olie en aardgas, maakte de zaak gewichtig. De verbranding van fossiele brandstoffen was en is immers de hoofdbron van energie voor de geïndustrialiseerde samenleving en daarmee een onmisbaar proces voor de moderne maatschappij. De opvatting dat menselijke activiteit verantwoordelijk was voor de opwarming van het klimaat, werd gretig opgepakt door de opkomende milieulobby. In 1972 had deze lobby gestalte gekregen in de Club van Rome, die stelde dat het milieu de dupe was van de economische groei.2 Milieuorganisaties werden hierdoor de eerste niet-wetenschappelijke kringen waarbinnen klimaatverandering een rol speelde. In de loop van de jaren ’80 drong de omvang van de, steeds beter bestudeerde, verandering van het klimaat door tot de politiek. Het werd duidelijk dat er werk gemaakt moest worden van het terugdringen van de uistoot van CO2. In de jaren ’90 was de tijdsgeest rijp om het klimaatprobleem mondiaal aan te pakken. De globalisering schreed voort, met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie was de bipolaire wereldorde doorbroken en de internationale politiek kende een ongekende hoeveelheid instituties. De politieke inspanningen resulteerden in de oprichting van het UNFCCC (United Nations Framework Convention on Climate Change, 1992) en de totstandkoming van Kyoto Protocol in 1997.3 Nu, ruim een decennium later, is men vele klimaattoppen en conferenties verder en drukt de problematiek van klimaatverandering een steeds grotere stempel op de maatschappij. Onder de oppervlakte van het klimaatdebat in de politiek en media is de klimaatwetenschap zich verder blijven ontwikkelen. De discussie over de precieze toedracht van klimaatverandering, de menselijke invloed hierop en mogelijke toekomstscenario’s blijft tot Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), ‘Hoe bruikbaar zijn klimaattabellen’, http://www.knmi.nl/faq_klimaat/scenarios/Betrouwbaarheid_klimaattabellen.html, (6 november 2009). 2 D. Meadows et al. The limits to growth (New York 1972). 3 United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), ‘Essential Background’, http://unfccc.int/essential_background/items/2877.php, (27 juli 2010). 1 5 op de dag van vandaag spelen. In dit hoofdstuk zal deze discussie besproken worden, met als doel uitsluitsel te geven over de huidige status van klimaatverandering in de wetenschap. Het IPCC, de wetenschappelijke basis onder klimaatbeleid Het vanaf de jaren ’90 ontwikkelde klimaatbeleid is gestoeld op de rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Dit orgaan is in 1989 in het leven geroepen door de World Metereological Organisation (WMO) en United Nations Environment Programme (UNEP) met als opdracht te rapporteren over de status van het wetenschappelijk onderzoek over klimaatverandering, de gevolgen voor mens en milieu in te schatten en advies uit te brengen over de te nemen maatregelen. Het IPCC heeft vier klimaatrapporten uitgebracht, waarvan de laatste in 2007 en werkt op dit moment aan een vijfde.4 In de, vanaf 2007 in een stroomversnelling geraakte, discussie over klimaatverandering als veiligheidsprobleem speelde vooral het vierde rapport een grote rol, al werd de mogelijkheid op klimaatconflicten al in het derde rapport uit 2001 genoemd.5 Zo baseerde de Europese Commissie haar standpunt over veiligheid en klimaatverandering zich op de ‘findings of the Intergovernmental Panel of Climate Change’.6 Verder werd het IPCC met grote regelmaat aangehaald op de eerste en tot nog toe enige bijeenkomst van de Veiligheidsraad over het onderwerp klimaatverandering als veiligheidsprobleem.7 Bij het tot stand brengen van het Nederlandse veiligheidsbeleid gold het vierde IPCC rapport ook als uitgangspunt, getuige een briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) aan de minister van Defensie.8 Voor overige klimaatkwesties heeft de Nederlandse politiek zich altijd tot het KNMI gewend, dat een eigen onderzoeksafdeling heeft voor klimaatverandering. Daarnaast was het vierde IPCC rapport de leidraad voor de vele onderzoeks- en adviesinstituten die de brug vormen tussen onderzoek en beleid, tussen wetenschap en politiek. Voorbeelden hiervan zijn de Amerikaanse instituten, het Center for Strategic and Intergovernmental Panel on Climate Change, ‘Organisation’, http://www.ipcc.ch/organization/organization_history.htm, (6 november 2009). Dit is de officiële site van het IPCC. 5 IPCC, 2001: Hydrology and Water Resources. In: Climate Change 2001: Impacts, Adaptation and Vulnerability; Contribution of Working Group II to the Third Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, 225. 6 Paper from the High Representative and the European Commission to the European Council, Climate Change and International Security, 14 maart 2008, 1. 7 VN Veiligheidsraad, UN Security Council meeting 5663, 14 april 2007. 8 Adviesraad Internationale Vraagstukken, Klimaatverandering en Veiligheid, No. 14, januari 2009, 4. 4 6 International Studies (CSIS) en het Center for International Earth Science Information Network (CIESIN), de adviesorganen International Peace Research Institute in Oslo (PRIO), International Peace Institute (IPI) en International Crisis Group, en het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael.9 Het onderzoek vanuit de sociale wetenschap dat zich bezighoudt met de relatie tussen klimaat en conflict volgde vrijwel uitsluitend de conclusies van het IPCC. Het onderzoek naar klimaatconflicten in Afrika van Oli Brown en anderen10 verdiepte zich bijvoorbeeld in de suggestie van het IPCC dat ‘Africa is one of the most vulnerable continents to climate change and climate variability’.11 De media hebben dit thema van meer kanten belicht. Interessant zijn series artikelen in het NRC Handelsblad en De Volkskrant, waarin het IPCC een kleine rol speelt en er juist een breed scala aan klimaatonderzoeken werd aangehaald. Waar in de wetenschap en de politiek het IPCC toonaangevend was in het debat over klimaatverandering als veiligheidsprobleem, hebben deze artikelen juist de onduidelijkheid aangekaart over de daadwerkelijke gevolgen van klimaatverandering. De analyse van deze onduidelijkheid zal bestaan uit een toelichtng van het laatste IPCC rapport, een behandeling van de bestaande kritieken. Hierbij zal uitgegaan worden van de Summary for Policymakers van zowel Working group I (The Physical Science Basis) als Working Group II (Impacts, Adaptation and Vulnerability) van het vierde IPCC rapport. De hoofdboodschap van het IPCC is dat het mondiale klimaat opwarmt. Deze conclusie wordt bevestigd doordat voorspellingen van modellen uit eerdere rapporten overeen komen met meer recente waarnemingen. Daarbij zijn de door de mens uitgestoten hoeveelheden CO2 gas verantwoordelijk voor deze opwarming. Natuurlijke variatie als oorzaak van de opwarming wordt ‘very unlikely’12 geacht: o.a. International Crisis Group, ‘Central Asia: Water and conflict’, ICG Asia Report 34, 2002, via www.crisisgroup.org. 10 O. Brown et al, ‘Climate change as the ‘new’ security threat; implications for Africa’, International Affairs 83, (2007) 1141–1154, 1145. 11 IPCC, 2007: Summary for Policymakers. In: Climate Change 2007: Impacts, Adaptation and Vulnerability; Contribution of Working Group II to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, M.L. Parry, O.F. Canziani, J.P. Palutikof, P.J. van der Linden and C.E. Hanson, Eds., Cambridge University Press, Cambridge, UK, 13. 12 Ibidem, 9. 9 7 ‘(…) most of the observed increase in the globally averaged temperature since the mid-20th century is very likely due to the observed increase in anthropogenic greenhouse gas concentrations.’13 Het IPCC stelt verder dat de opwarming invloed uitoefent op fysische en biologische processen op aarde. De opwarming tussen 1970 en 2004 varieert verschillend per regio tussen de 0 en 2 graden. De gevolgen hiervan voor de mens zijn per klimaatzone beschreven. De effecten van klimaatverandering zijn immers nabij de polen totaal anders dan in woestijnachtige gebieden. Verschillende effecten zijn al geregistreerd als directe gevolgen van klimaatverandering. Deze effecten zijn (1) dat in gebieden op hogere breedtegraden de landbouw en bosbouw te maken hebben met veranderende, langere groeiseizoenen en frequentere bosbranden, 2) dat bepaalde gematigde gebieden zoals Europa extremere hittegolven en een verhoogde kwetsbaarheid voor infectieziekten kennen (3) dat in de Noordpoolregio en hooggebergten de hoeveelheden sneeuw en ijs afnemen.14 Hieraan wordt een aantal effecten toegevoegd, die op dit moment nog niet in alle gevallen direct aan de mondiale opwarming van het klimaat gerelateerd kunnen worden, maar wel als voorbode voor toekomstige trends kunnen worden beschouwd. Deze zijn: (1) Hooggelegen nederzettingen lopen een verhoogd risico slachtoffer te worden van modderstromen en overstromingen veroorzaakt door het versneld smelten van gletsjers, (2) de Sahelregio (de semi-aride zone tussen de Sahara en de Afrikaanse tropen) heeft te kampen met drogere condities die verantwoordelijk zijn voor een verkort groeiseizoen en misoogsten, (3) kustgebieden lijden onder een stijgende zeespiegel en frequentere overstromingen.15 Speciale aandacht wijdt het rapport aan de slinkende voorraden zoet water (veroorzaakt door toenemende droogte en het krimpen van gletsjers), de effecten van opwarming voor gewassen en de klappen die de wereldwijde landbouw hierdoor te verduren zal krijgen, de gevaren voor kustgebieden en de effecten op de menselijke gezondheid. Per continent worden deze punten verder uitgewerkt. Duidelijk hierbij is dat de gevolgen voor klimaatverandering in de Derde Wereld het hardst aan zullen komen. De dichtbevolkte delta’s in Zuid- en Zuidoost-Azië zijn erg kwetsbaar voor zeespiegelstijging. De droge gebieden in Centraal-Azië en in het bijzonder Sub-Sahara Afrika zullen hard getroffen worden door minder regenval en een daardoor verminderende voedselproductie. Het Midden-Oosten zal 13 Ibidem, 9. Ibidem, 9. 15 Ibidem, 9. 14 8 met watertekorten geconfronteerd worden. Kleine eilanden in de Stille Oceaan lopen het gevaar onder te stromen.16 Deze effecten zullen bij een verdere temperatuur stijging van 1,0 tot 2,5 graad een significante invloed hebben en versterken naarmate de opwarming toeneemt. De opwarming van de aarde in 2100, zonder additioneel klimaatbeleid wordt door het IPCC geraamd op 1,8 tot 4,0 graden Celsius (afhankelijk van verschillende scenario’s).17 Ook wordt er gesteld dat als de CO2-concentratie in de atmosfeer op het niveau van 2000 zou blijven dit zou leiden tot 0,6 graad stijging in 2100. De positieve effecten van klimaatverandering zullen onderdoen voor de negatieve effecten en dit verschil zal toenemen bij meer opwarming.18 Working group II van het vierde rapport wijdt een uitvoerige sectie aan de maatregelen die de mensheid dient te nemen om de gevolgen van klimaatverandering onder controle te houden. Het snel en effectief aanpassen aan veranderende klimaatomstandigheden is hierin cruciaal. Er wordt op gewezen dat dit vooral problematisch is voor ontwikkelingslanden. ‘For developing countries, availability of resources and building adaptive capacity are particularly important’19. Verder zullen gebieden die op zich zelf al onderhevig zijn aan buitengewone omstandigheden (zoals conflict, armoede, voedseltekorten en epidemieën) extra gevoelig zijn voor klimaatverandering en minder capaciteiten hebben tot aanpassen. De kwetsbaarheid voor klimaatverandering is dus afhankelijk van de mate waarin landen zich in de toekomst zullen ontwikkelen: ‘ (…) impacts of climate change can vary greatly due to the development pathway assumed’.20 Belangrijk is de toevoeging in de laatste alinea’s van de samenvatting dat ‘many impacts can be avoided, reduced or delayed by mitigation’. Met andere woorden: reductie van broeikasgassen kan de klimaatverandering indammen.21 De kritiek op het IPCC De IPCC rapporten hebben behoorlijk wat stof doen opwaaien. Lange tijd heeft een aanzienlijke groep klimaatsceptici de opwarming van de aarde en zeker de menselijke invloed daarop in twijfel getrokken. Hoewel deze groep zich rond de publicatie van het vierde IPCC rapport steeds meer leek te verplaatsten naar de marges van de wetenschap, laaide in begin 16 Ibidem, 13-15 IPCC, 2007: Summary for Policymakers. In: Climate Change 2007: The Physical Science Basis. Contribution of Working Group I to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change [Solomon, S., D. Qin, M. Manning, Z. Chen, M. Marquis, K.B. Averyt, M.Tignor and H.L. Miller (eds.)]. Cambridge University Press, Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA, 13. 18 IPCC, 2007: Summary for Policymakers. In: Climate Change 2007: Impacts, Adaptation and Vulnerability; Contribution of Working Group II, 19. 19 Ibidem, 19. 20 Ibidem, 20. 21 Ibidem, 20. 17 9 2010 de discussie over de antropogene opwarming van de aarde weer volledig op. Gehackte e-mails die de geloofwaardig van klimaatwetenschappers aantastten, verschillende opzienbarende fouten in het vierde IPCC rapport en dubieuze politieke bemoeienis van de IPCC voorzitter brachten de klimaatwereld in beroering. Het zogenaamde climategate schandaal was een feit. Sceptici zagen hun kans schoon om de antropogene opwarming van de aarde openlijk in twijfel te trekken en keerden terug in het middelpunt van de belangstelling. Ook onder wetenschappers die deze opwarming wel erkenden bleef naast de onenigheid over de precieze duiding en toedracht van klimaatverandering ook de autoriteit van het IPCC omstreden.22. Tijdens climategate hebben ook in Nederland verschillende sceptici van zich laten horen. Eén daarvan was Hans Labohm, een aan het instituut Clingendael verbonden econoom. Een aantal bijdragen van Labohm bevat een aardige greep uit de reeks kritieken op de IPCC opvattingen over klimaatverandering. Hij betoogde dat de klimaatdiscussie in de wetenschap springlevend is en plaatste het concept van klimaatverandering in een politieke context. De kritiek van Labohm heeft een grote autoriteit verworven maar is zeker niet onbetwistbaar en daarmee de moeite waard om grondig te analyseren.Eerst zal zijn kritiek op de ‘menselijke broeikashypothese’ worden behandeld en vervolgens zijn kritiek op het klimaat discours. 23 Labohm wees erop dat het klimaat een uiterst complex geheel is dat bestaat uit een samenspel van verschillende systemen die elkaar onderling beïnvloeden en dat veel van deze systemen nog slecht begrepen worden. Daarbij komt ook nog dat klimaat ontzettend variabel is, in de woorden van Labohm: ‘chaotisch’.24 Hij concludeerde hieruit dat er onvermijdelijk grote onzekerheden zitten aan elke uitspraak over klimaatverandering. De IPCC rapporten spreken dan ook van verwachtingen en niet van voorspellingen. Het IPCC komt tot verwachtingen door bepaalde aannames te doen inzake de processen die het klimaat beïnvloeden. Labohm uitte hier kritiek op omdat indien deze aannames onjuist blijken te zijn de hele verwachting zijn waarde verliest.25 Hij ging hier voorbij aan het feit dat aannames volstrekt onvermijdelijk zijn in het bedrijven van elke natuurwetenschap, omdat per definitie in alles een onzekerheidsfactor schuilt. Zonder het maken van aannames valt er over natuurwetenschappelijke kwesties weinig zinnigs te zeggen. R. Tol, R. Pielke jr. en H. Von Storch, ‘VN-klimaatpanel moet drastisch hervormen’, NRC Handelsblad, 25 januari 2010, 6 (Opiniekatern). 23 Met de menselijke broeikashypothese bedoelt Labohm de veronderstelling dat het klimaat opwarmt door toedoen van het door de mens uitgestoten CO2. 24 H. Labohm en D. Thoenes, ‘Scepsis inzake opwarming van de aarde’, Internationale spectator 18 (2004) 27. 25 Ibidem, 26. 22 10 Daarbij mag er niet aan voorbijgegaan worden dat het IPCC de onzekerheidsfactoren meeneemt door haar uitspraken te voorzien van bepaalde zekerheidsgraden. Zo krijgen bepaalde conclusies het predikaat high confidence en andere medium confidence. De gevolgen van klimaatverandering worden geschaald tussen virtually certain (>99% probability of occurrence) en exceptionally unlikely (<1% probability of occurrence).26 De kritiek op de onzekerheidsfactor is hierdoor de wind uit de zeilen gehaald. Storend is dat de zekerheidsgraden door Labohm werden gehoond omdat het zou bewijzen dat het IPCC ook totaal niet zeker is over haar eigen conclusies.27 Er valt geen 100% zekerheid te geven over de precieze toedracht van klimaatverandering, maar dat is geen reden om de conclusies van het IPCC niet serieus te nemen. Als de kans 70% is dat het gaat regenen, kies je er immers ook niet voor je paraplu thuis te laten, omdat het niet helemáál vaststaat dat het gaat regenen? Het is dus niet verkeerd om beleid te maken op basis van conclusies waaraan een onzekerheidsfactor hangt. Overigens is ook de politiek niet blind voor de onzekerheid van klimaatprojecties. Zo wees het AIV in het eerder genoemde briefadvies aan de minister van Defensie dat rekening houden met het klimaat in feite betekent dat er beleid gevoerd wordt op basis van fundamentele onzekerheden.28 Verdere richtte Labohm zich op de door het IPCC gehanteerde onderzoeksmethoden. Metingen zouden onbetrouwbaar zijn, modellen zouden de complexiteit van het klimaat niet aankunnen en de methoden om klimaatverandering te onderzoeken ontoereikend.29 Wetenschap is te allen tijde in beweging, zo kan er inderdaad altijd, zeker in een relatief jong wetenschapsveld, veel verbeterd worden aan onderzoeksmethoden en meetapparatuur. Hans Labohm wees erop dat de meeste kritiek van klimaatsceptici zich richt op de hockeystickgrafiek.30 De hockeystick-grafiek is door Michael Mann in 1998 geïntroduceerd en geeft het temperatuurverloop van het afgelopen millennium aan als een redelijk rechte lijn die in de 20ste eeuw plotseling steil stijgt (een hockeystick figuur). Mann baseerde deze grafiek op proxydata, (metingen aan ijskernen en jaarringen van bomen). 31 Labohm haalde verschillende auteurs aan die zouden aantonen dat deze hockeystick onjuist is. Deze zullen hier kort de revue passeren. 26 IPCC, 2007: Summary for Policymakers, 21. H. Labohm, ‘Klimaatdiscussie tussen feiten en stellingnames’, Staatscourant, november 2004, via www.clingendael.nl. 28 Adviesraad Internationale Vraagstukken, Klimaatverandering en Veiligheid, No. 14, januari 2009, 4. 29 Labohm, ‘Scepsis inzake opwarming van de aarde’, 26-27. 30 Labohm, ‘Klimaatdiscussie tussen feiten en stellingnames’. 31 M. Mann, R. Bradley en M. Hughes, ‘Global-Scale Temperature Patterns and Climate Forcing Over the Past Six Centuries’, Nature 392 (1998) 779–787. 27 11 Om te beginnen noemde hij de economen Steven McIntyre en Ross McKitrick. Zij constateerden onjuistheden in de manier waarop Mann rekende met de meetgegevens van de jaarringen van de cederboom in Noord-Amerika. 32 De kritiek was hiermee niet inhoudelijk maar statistisch. Hoewel Mann door de publicaties van deze heren gedwongen was zijn resultaten te herzien, heeft dit geen wezenlijk andere grafiek dan de eerdere hockeystick opgeleverd. Slechts de onzekerheden omtrent een warmere periode in de vroege middeleeuwen moesten aangepast worden. Verder zijn de publicaties van McIntyre en McKitrick zwaar bekritiseerd en heeft het alom gerespecteerde wetenschapstijdschrift Nature geweigerd enkele artikelen te publiceren. 33, 34 Hun kritiek bevond zich dus algemeen beschouwd niet veel meer dan in de marges van de natuurwetenschap. Tot slot mag niet vergeten worden dat deze kritiek uit de hoek van economen komt. Zij kunnen op het gebied van het verwerken van gegevens een toevoeging aan de discussie leveren, maar het is vergezocht deze economen voor te stellen als de vertolkers van een gedegen wetenschappelijk inzicht in het inhoudelijke debat over de toedracht van klimaatverandering. Toch was dit precies wat Labohm deed. Andere auteurs die Labohm aanhaalde ter onderbouwing van zijn twijfels aan klimaatverandering zijn Willie Soon en Salie Baliunas.35 In het artikel van deze auteurs zijn resultaten van verschillende onderzoeken met proxydata geanalyseerd. Zij kwamen tot de conclusie dat proxydata lokaal zeer variabel zijn en lang niet altijd representatief voor mondiale klimaatveranderingen. Wel zouden proxydata het bestaan van een Medieval Warm Period (tussen 800 en 1200) en een Little Ice Age (tussen 1600 en 1800) kunnen bevestigen. De hockeystick conclusie dat de 20ste eeuw de warmste is uit het millennium en een ongewone temperatuurstijging kent bestreden zij. Hiermee suggereerden ze echter zeker niet dat het klimaat niet opwarmt vanaf het begin van de 20ste eeuw. Ook de invloed van de mens het klimaat ontkenden ze niet expliciet. Labohm trok dit artikel dus uit zijn verband door het als bewijs aan te dragen tegen de menselijke broeikashypothese. S. McIntyre en R. McKitrick, ‘Corrections to the Mann et. al. (1998) Proxy Data Base and Northern Hemispheric Average Temperature Series’ Energy and Environment 14 (2003) 751–771. 33 o.a. KNMI, ‘Klopt de “hockeystick”’, http://www.knmi.nl/faq_klimaat/waarnemingen/Hockeystick.html, (6 november 2009), M. Mann, ‘Myth vs. Fact Regarding the "Hockey Stick"’, 2004, en M. Mann, ‘On Yet Another False Claim by McIntyre and McKitrick’ 2005, www.realclimate.org, (9 november 2009). Realclimate.org is de site van een onafhankelijke onderzoeksgroep van klimaatwetenschappers uit de VS. Deze klimaatwetenschappers zijn PhD of professor in de geologie of natuurkunde en zijn verbonden aan verschillende Amerikaanse onderzoeksinstituten en universiteiten. 34 M. Mann, ‘False Claims by McIntyre and McKitrick regarding the Mann et al. (1998) reconstruction,’ versie 2004, www.realclimate.org, (9 november). 35 W. Soon. & S. Baliunas, ‘Proxy climate and environmental changes over the past 1000 years’, Climate research 23, (2003) 89-110. 32 12 Hans von Storch et al. hebben ook proxydata gebruikt om klimaatverandering in het afgelopen millennium te reconstrueren, zij het met net andere methoden dan Mann et al.36 Hun bevindingen weerspraken de hockeystick grafiek in die zin, dat over de gehele periode de variaties in temperatuur veel groter zijn dan aangenomen. Wel vonden ook zij een duidelijke opwarming gedurende de afgelopen twee eeuwen. Net als de andere behandelde auteurs, hadden Von Storch et al. kritiek op de precieze vorm van de hockeystick, maar weerspraken ze absoluut niet de hypothese dat de mens een opwarming van de aarde heeft veroorzaakt in de 20ste eeuw. Labohm ging in de fout door het belang dat hij toedicht aan de hockeystick-grafiek voor de geloofwaardigheid van de menselijke broeikashypothese. De hypothese van een door de mens veroorzaakte opwarming komt voort uit temperatuur- en neerslagmetingen van weerstations (vanaf halverwege de 19de eeuw), satellietmetingen, waarnemingen aan zee-ijs, gletsjers en plantengroei, modellen op basis van wetenschappelijk kennis over klimaat en wetenschappelijk inzicht over de eigenschappen van CO2. Proxydata hebben slechts een summier aandeel.37 Naast de klimaatwetenschap, richtte Hans Labohm zijn pijlen op de politiek en de media.38 Hij stelde de rol die klimaatverandering in de politiek en maatschappij speelt ter discussie. Hij vroeg zich af of de kosten van ingrijpende verdragen als een Kyoto Protocol wel opwegen tegen de baten. Het terugdringen van CO2-uitstoot legt een immense druk op de wereldeconomie. De verwachte invloed op klimaatverandering is echter miniem. ‘De kosten van het Kyoto Protocol voor de deelnemende landen bedragen enkele honderden miljarden dollars per jaar. Daar staat een netto temperatuurverlaging tegenover van 0,02 (twee honderdste!) graad Celsius in 2050.’ 39 De conclusie van Labohm dat bovenstaand resultaat het niet waard is om te investeren in klimaatbeleid is te kort door de bocht. Al is het moeilijk in te schatten in hoeverre de mensheid klimaatverandering kan stoppen, er is een reële kans dat de gevolgen van op dezelfde voet verder gaan met uitstoten niet te overzien zijn. Is men bereid het risico te nemen dat klimaatverandering echt destructieve vormen aanneemt, of neemt men liever alle H. von Storch et al., ‘Reconstructing Past Climate from Noisy Data’, Science 28 (2004) 679-682. KNMI, ‘Klopt de “hockeystick”’, http://www.knmi.nl/faq_klimaat/waarnemingen/Hockeystick.html, (6 november 2009). 38 H. Labohm, ‘De litanie van milieu-angsten’, Trouw, 14 februari 2004, via www.clingendael.nl. 39 Idem. 36 37 13 mogelijke maatregelen, ook al zijn die vooralsnog ineffectief en uiterst intensief? Natuurlijk is het waardevol dat er kritisch gekeken wordt naar wat de bestrijding van klimaatverandering ons daadwerkelijk oplevert. Het volgende punt van kritiek van Labohm is ook interessant. Hij stelde dat klimaatverandering een hoog doemscenario-gehalte heeft. Het fatalistische idee dat de aarde ten onder gaat is al zo oud als de mensheid. Futuristische films als The Day after Tomorrow appelleerden hier graag aan. Beelden die de media ons hebben getoond via dit soort films, maar ook via het meer realistisch ogende An Inconvenient Truth, suggereerden apocalyptische gevolgen van klimaatverandering.40 Hierdoor heeft klimaatverandering haar serieuze wetenschappelijke boodschap gedeeltelijk verloren en is het verworden tot één van de vele hypothetische dreigingen in de categorie allesvernietigende meteorietinslagen. Labohm veroordeelde dit fatalistische klimaatdenken en bestempelde het als de litanie van de milieuangsten, omdat het afleidt van de acute realiteit en de mensheid belemmert het probleem realistisch te benaderen. Hij ging hier echter zo ver in dat hij beweerde dat ook de alarmerende toon van het IPCC bijdraagt aan de verkeerde beeldvorming van klimaatverandering. De litanie der milieuangsten ging gepaard met een uiterst dwingende positie die klimaatverandering innam in de internationale politieke wereld. Het tonen van bezorgdheid over klimaatverandering was voor politici een noodzaak om de achterban tevreden te houden. Sceptisch of bagatelliserend zijn over klimaatverandering kon een politicus de kop kosten in de publieke opinie. Hoog van de toren blazen over klimaatverandering scoorde beter. Volgens Labohm was deze trend het resultaat van een ideologisch vacuüm, ontstaan na het wegvallen van het communisme en het aanbreken van het informatietijdperk.41 Oude ideeën en filosofieën bleken in de jaren ’90 niet meer te kunnen dienen als fundament van de politiek. Toekomstvisies verloren hun ideologische basis. Het resultaat was dat de politiek zich tot de klimaatverandering wendde. In klimaatverandering vond men een nieuw ideaal dat boven individueel belang uitsteeg een nieuwe ideologische visie op de samenleving van de toekomst op basis waarvan beleid kan worden gemaakt. De oprichting van de IPCC lag in één lijn met de omarming van klimaatverandering door de politiek. Hierdoor impliceerde Labohm dat ook de wetenschap onder invloed stond van het ideologische belang van klimaatverandering. Het laatste commentaar van Labohm behelsde de rol van klimaatverandering op de verhoudingen in de wereldpolitiek. De internationale aanpak van klimaatverandering 40 41 A. Gore, An Inconvenient Truth: The Crisis of Global Warming, Rodale Inc., 2006. Labohm, ‘De litanie van milieu-angsten’. 14 verschafte volgens Labohm de Westerse landen de legitimiteit om Derde Wereldlanden hun wil op te leggen. Arme landen werden gedwongen zich te binden aan klimaatconcessies, waardoor ze ernstig belemmerd werden in hun ontwikkeling. Dit klein houden van de Derde Wereld noemde Labohm eco-imperialisme. Hij vergeleek het optreden van milieuorganisaties in de Derde Wereld zelfs met het optreden van Westerse missionarissen in de toenmalige koloniën.42 Een ander veel geciteerd fervent scepticus, nota bene romanschrijver Leon de Winter, ging nog verder in zijn kritiek. Hij combineerde de kritieken van Labohm op de broeikashypothese en het klimaatconcours in een soort complot theorie. De klimaatlobby zou een verborgen agenda hebben om door middel van het klimaatprobleem de vrijheid van burgers in te perken. De gehackte emailuitwisseling van “hockeystick” wetenschappers Mann en Jones, waarin men het over tricks had om goede resultaten te krijgen, zou hiervan een bewijs zijn. Zoals in het artikel “Helaas Leon, er is geen klimaatcomplot” duidelijk werd gemaakt miste deze complottheorie enig fundament.43 Winter stelde dat sinds 1998 het klimaat koeler wordt. Het is inderdaad waar dat de mondiale temperatuur niet meer het record jaar 1998 heeft gehaald. Bij het definiëren van klimaatverandering wordt er echter gekeken naar langere periodes (ten minste 30 jaar) en om de CO2 factor te vinden moeten eerst kortstondige temperatuursvariaties gefilterd worden. Zo hebben in jaren ’70 en ’80 vulkaanuitbarstingen voor enkele koudere jaren gezorgd en heeft El Nino in de jaren ’90 een serieuze temperatuurstijging teweeggebracht. De onderliggende trend die overblijft zonder deze ruis effecten is wel degelijk een opwarmend klimaat.44 Daarnaast bleek de ophef over de gehackte emails ook op zijn minst opgeklopt. Zowel wetenschapper Wouter van Dieren als journalist Karel Knip kwam in het NRC Handelsblad tot de conclusie dat de bewoordingen van Jones en Mann uit hun verband gerukt waren en absoluut geen aanwijzing konden vormen voor oplichterij.45 De Winter’s aantijgingen passen klaarblijkelijk eerder thuis bij complottheorie zoekende activisten dan bij wetenschap.46 Climategate heeft wel degelijk enkele gevoelige punten blootgelegd. Het vierde IPCC rapport bleek enkele grove fouten te bevatten. Zo werd er gesteld dat de Himalaya in 2035 gletsjervrij zou zijn, terwijl dit 2350 had moeten zijn. Feit is dat de voorzitter van het IPCC, 42 Idem. W. Van Dieren, ‘Helaas Leon, er is geen klimaatcomplot’, NRC Handelsblad, 11 december 2009, 7 (Opiniekatern). 44 D. Douglas en J. Christy, ‘Limits on CO2 Climate Forcing from Recent Temperature Data of Earth’ Energy and Environment 20 (2009) 177-189, 177. 45 K. Knip, ‘Ruw in de mond’, NRC Handelsblad 23 januari 2010, 13 (Wetenschapsbijlage). 46 Op de klimaattop in Kopenhagen werden er buiten het conferentiecentrum activistische pamfletten uitgedeeld met de titel: “The Anthropogenic Climate Swindle: Do You Really Want a World Dictatorship?” 43 15 Rajendra Pachauri, hier heel spastisch op gereageerd heeft. Het IPCC heeft niet ruiterlijk haar fouten toegegeven en verbetering beloofd, maar heeft wel veel proberen recht te praten. Dit heeft veel kwaad bloed gezet bij politici, die het IPCC altijd als autoriteit op het gebied van klimaatverandering hadden beschouwd en de bevindingen van het IPCC hadden gebruikt als basis voor klimaatbeleid. Cramer verwoordde deze vertrouwensbreuk tussen IPCC en de politiek treffend: ‘Ik duld geen enkele fout meer’.47 Deze politieke gevoeligheid van het IPCC was punt van kritiek vanuit wetenschappelijke hoek. Doordat er aan het IPCC een dergelijke politieke belang kleefde zou de scheidslijn tussen politiek en wetenschap vervaagd zijn. Politiek getinte uitspraken van Pachauri werden gezien als politieke aanbevelingen. Daarbij verdedigde hij het IPCC tijdens climategate dusdanig halsstarrig, dat transparante wetenschap inderdaad leek te zijn ingeruild voor een politieke koers. In een wereld waarin klimaatverandering één van de grootste politieke uitdagingen is geworden en gezien de beleidsadviserende functie van het IPCC, is het daadwerkelijk een enorme opgave om wetenschappelijk onderzoek te onderscheiden van het intellectuele fundament onder een politiek dogma. Toch dient de politiek voorzichtigheid in acht te nemen bij het bekritiseren van het IPCC. Klimaatverandering loopt het risico binnen de maatschappij een fenomeen te worden waar je als individu in gelooft of niet in gelooft; een ontwikkeling waar zowel alarmisten (Al Gore) als sceptici (Hans Labohm en Leon de Winter) sterk aan bijgedragen hebben. In onderstaande sectie zal getracht worden deze ideologische ruis te filteren en zal dieper ingegaan worden in de wetenschappelijke discussie na het vierde IPCC rapport. Sceptici & alarmisten onder vuur Er kan geconcludeerd worden dat de kritiek van sceptici als Hans Labohm en Leon de Winter op de hypothese dat de mens verantwoordelijk is voor de opwarming van de aarde niet terecht is. Labohm misbruikte artikelen, hield zich niet aan de feiten en negeerde het wetenschappelijke debat. Zijn motivatie leek voort te komen uit een verlangen om tegendraads te zijn, boven het verlangen om klimaatverandering objectief te beoordelen. In eerste instantie ontkende hij klimaatverandering. Als dat niet meer houdbaar bleek noemde hij opwarming natuurlijke variatie. Zijn laatste troef was het bekritiseren van de wijze waarop klimaatverandering de media en politiek in zijn greep houdt. Dit laatste punt van kritiek moet 47 K. Van Kepen, ‘Cramer verontwaardigd over klimaatrapport IPCC’, De Volkskrant, 27 januari 2010, 1. 16 overigens wel serieus genomen worden, omdat media en politiek inderdaad een ongrijpbare rol spelen in het debat over klimaatverandering. In hoofdstuk drie zal hier dieper op ingegaan worden. Hoe dan ook, Labohm streefde niet naar wetenschappelijk inzicht en was louter destructief in het debat. Daarbij staat de hoofdboodschap van het IPCC - het klimaat warmt op door toedoen van antropogene CO2 uitstoot - ondanks de fouten in het vierde rapport, nog overeind. Rein Haarsma, meteoroloog in dienst van het KNMI, stelde dat het in de wetenschap altijd lastig is om over een ‘consensus’ te spreken maar dat het gros van de onderzoeken, data, modellen en waarnemingen erop wijst dat het klimaat opwarmt en dat de mens hier verantwoordelijk voor is.48 In een uitgebreide toelichting op de site van het KNMI zijn alle discussies gedetailleerd besproken en toekomstprojecties geanalyseerd. Het KNMI schaarde zich hierin achter de bevindingen van het vierde IPCC rapport.49 Bovendien concludeerde het KNMI dat klimaatmodellen als goede indicatie voor toekomstprojecties beschouwd kunnen worden, aangezien de uitkomsten van klimaatmodellen goed overeenkomen met waarnemingen.50 Afhankelijk van hoe de reductie van CO2-uitstoot zich ontwikkelt en van de werking van nog niet volledig begrepen feedback systemen, verschillen de uitkomsten van klimaatmodellen nog wel aanzienlijk.51 In welk tempo het klimaat zal opwarmen en wat de gevolgen zullen zijn voor ecosystemen, voedselproductie en zeespiegelstijging blijven daarom schattingen met ruime onzekerheidsmarges. Het KNMI hield op het gebied van de zeespiegelstijging bijvoorbeeld een negatiever scenario aan dan het IPCC, omdat de risico’s van zeespiegelstijging voor Nederland groter zijn dan gemiddeld. Waar het IPCC op maximaal 60 cm stijging in 2100 uitkomt, houdt het KNMI rekening met 85 cm.52 48 Telefonisch interview van de aan het KNMI verbonden klimaatonderzoeker Rein Haarsma, gehouden op 27 oktober 2009. 49 Op http://www.knmi.nl/faq_klimaat/scenarios/Betrouwbaarheid_klimaattabellen.html valt te lezen: ‘De combinatie van waarnemingen van de afgelopen decennia, modelberekeningen en vele andere studies die veranderingen laten zien in het klimaatsysteem, heeft de klimaatwetenschappers gebracht tot de uitspraak dat het voor meer dan 90% zeker is, dat door de mens uitgestoten broeikasgassen het merendeel van de opwarming sinds 1950 hebben veroorzaakt (IPCC, 2007). Ook is het zeer waarschijnlijk dat deze opwarming door een verdere stijging van broeikasgasconcentraties zal doorzetten.’ 50 Op http://www.knmi.nl/faq_klimaat/scenarios/Betrouwbaarheid_klimaattabellen.html wordt de conclusie getrokken dat: ‘De overeenkomst tussen klimaatmodellen en waarnemingen vormt een belangrijke aanwijzing dat het mechanisme van het versterkte broeikaseffect goed begrepen is én dat deze modellen het beste is wat we op dit moment beschikbaar hebben om te onderzoeken wat we in de toekomst kunnen verwachten. Daarnaast zijn er nog een aantal onopgeloste problemen, waaraan de klimaatwetenschap hard werkt. Deze problemen leiden in elk geval niet tot de conclusie dat klimaatmodellen onbruikbaar zijn.’ 51 Opwarming kan processen in werking zetten die dan wel de opwarming versterken, dan wel verzwakken. Voorbeelden hiervan zijn het vrijkomen van methaan door het smelten van permafrost, het veranderen van oceaanstromen door smelting van poolijs, vermeerderde plantengroei etc. 52 KNMI, ‘Hoe snel stijgt de zeespiegel en wat betekent dit voor Nederland?’, http://www.knmi.nl/faq_klimaat/gevolgen/Zeespiegelstijging_voor_Nederland.html, (8 november 2009). 17 Toch betekent dit niet dat de bevindingen van het IPCC niet meer kritisch bekeken zou moeten worden. Wetenschappers lieten na het vierde IPCC rapport namelijk verschillende geluiden horen. Aan de ene kant is er gepubliceerd over een onderschatting van de gevolgen van klimaatverandering in het IPCC rapport. Zo stelden onderzoekers van het Massachusetts Institute of Technology (MIT), aan de hand van computersimulaties waarin economische groei projecties zijn meegenomen, dat de temperatuur stijging veel hoger kan uitvallen indien er geen maatregelen worden getroffen tegen uitstoot van broeikasgassen.53 Charles Greene schreef in zijn artikel “A Very Inconvenient Truth” dat alleen de vermindering van CO2 uitstoot niet genoeg zal zijn om klimaatverandering te stoppen. De effecten van broeikasgassen op het klimaat zullen volgens hem pas met een forse vertraging merkbaar worden. Met andere woorden: de opwarming ten gevolge van de tot nu uitgestoten CO2 zal in de komende decennia nog voor een aanzienlijke opwarming zorgen, zelfs als de uitstoot nu volledig zou stoppen. Er zal dus, via zogenaamde geoenigeering technieken, CO2 uit de atmosfeer moeten worden gehaald.54 Verder ligt er een grote onduidelijk bij de feedbackmechanismen van het klimaat. Vrijgekomen methaangassen (ook een broeikasgas) bij het smelten van de Siberische permafrost zouden voor een enorme versterking van de klimaatverandering kunnen leiden (positieve terugkoppeling), die het IPCC nog niet meegenomen heeft in haar voorspellingen.55 De groter ingeschatte zeespiegelstijging door het KNMI komt voort uit de positieve feedback die het smelten van de ijskap op Groenland kan hebben. Aan de andere kant heeft een groep wetenschappers beargumenteerd dat de effecten van klimaatverandering minder groot, of in ieder geval onzekerder, zullen zijn dat het IPCC deed voorkomen. Dit werd in veel gevallen onderbouwd met de suggestie dat het effect van CO2 op het klimaat minder groot is dan doorgaands wordt aangenomen. Bas van Geel van de Universiteit van Amsterdam stelde dat de invloed van zonnevlekken veel groter is dat het IPCC aanneemt.56 De Amerikaan John Christy suggereerde op basis van onderzoek in de Californië dat de bewerking van land in de landbouw lokaal temperaturen kan verhogen en dat deze verhoging verward wordt met de invloed van broeikasgassen.57 D. Chandler, ‘Revised MIT climate model sounds alarm’, MIT TechTalk 53 (2009) 1 & 3. C. Greene et al., ‘A Very Inconvenient Truth’, Oceanography 23 (2010) 214-218. 55 M. Heimann, ‘How Stable Is the Methane Cycle?’, Science 327 (2010) 1211-1212. 56 B. Van Geel, ‘Klimaat is nooit stabiel geweest’, Trouw 25 maart 2010. 57 J. Christy et al., ‘Methodology and Results of Calculating Central California Surface Temperature Trends: Evidence of Human-Induced Climate Change?’ Journal of Climate 19 (2005), 548-563. 53 54 18 Daarnaast wees David Douglas op de slecht begrepen terugkoppelingsmechanismen. Zijn uitleg was dat het klimaat een veel sterkere negatieve terugkoppeling op de stijging van de CO2 concentratie vertoond dan in het IPCC werd aangenomen. De effecten van uitstoot op het klimaat zullen dus erg meevallen.58 Samengevat, de opwarming van de aarde werd sinds het vierde IPCC rapport niet zozeer in twijfel getrokken, de mate waarin de mens daaraan bijdraagt wel. Sommige onderzoekers concludeerden dat de voorspellingen van het IPCC te laag zijn, anderen juist te hoog. Al met al lijkt het IPCC een goede middenweg te bewandelen. De impact van klimaatverandering: De Sahel De discussie over de omvang van klimaatverandering valt in het niet bij de discussie over welke impact opwarming zou kunnen hebben op ecosystemen en leefmilieu’s. De ijskappen smelten, gletsjers krimpen en de zeespiegel stijgt. Maar hoe zit het met regenvalpatronen, stormintensiteiten en weersvariabiliteit? Wat valt er te zeggen over regionale effecten van de mondiale klimaatverandering? Met het oog op het doel van dit essay, namelijk het reconstrueren van het debat over klimaatverandering als veiligheidsprobleem, is het nuttig om de invloed van klimaatverandering in één specifieke regio uit te lichten. De Sahelzone (de semidroge savanne strook ten zuiden van de Sahara die zich uitstrekt van West-Afrika tot de Hoorn van Afrika) is het een voor de hand liggende gebied waar klimaatconflicten zouden kunnen voorkomen. Droogte en verwoestijning zouden tot voedseltekorten en waterschaarste kunnen leiden, wat op hun beurt weer sociale onrust, instabiliteit en in het ergste geval geweld tot gevolg kan hebben. Landen in de Sahelzone (o.a. Soedan, Tsjaad, Nigeria, Burkina Faso) zijn over het algemeen arm, hebben vaak slecht ontwikkelde instituties en kennen een overwegend agrarische maatschappij. Ze beschikken hierdoor ogenschijnlijk niet over de capaciteit om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen, zoals Nederland dat kan door dijken te verhogen. Daarbij wees het IPCC op verdroging en teruglopende voedselproductie in de Sahel als gevolg van klimaatverandering: ‘In the Sahelian region of Africa, warmer and drier conditions have led to a reduced length of growing season with detrimental effects on crops.’59 58 Douglas en Christy, ‘Limits on CO2 Climate Forcing’, 181. 59 IPCC, 2007: Summary for Policymakers, 9. 19 Het feit dat een van de meest besproken oorlogen van het decennium zich in de Sahel regio bevindt, namelijk de oorlog in Darfur (2003 – 2009), deed velen hun conclusies trekken. Zoals Harald Welzer beweerde: ‘de klimaatoorlog is al begonnen, en wel in Darfur’.60 Ook de VN onderschreef deze bewering, zowel in een officieel UNEP rapport, als in de persoon van Ban Ki-Moon, de secretaris-generaal van de VN.61, 62 Arabische nomaden komen in conflict met Afrikaanse boeren doordat verwoestijning en droogte de hoeveelheid vruchtbare grond aantasten, was de officiële lezing. Een kritische blik levert echter een genuanceerder, om niet te zeggen tegengesteld beeld op. De klimaatwetenschap heeft naar aanleiding van bovenstaande veronderstellingen haar aandacht gericht op regenval en verwoestijning, zowel in Darfur als in andere delen van de Sahel. Om te beginnen lieten neerslaggrafieken van verschillende locaties in de Sahel zien dat er sinds een terugval in regen in de jaren ’70 en begin ‘80, geen verminderde regenval meer heeft plaatsgevonden. Sterker nog, in het eerste decennium van de 21ste eeuw leek de regenval toe te nemen, ook in Darfur.63 Het bovenstaande IPCC citaat kan kloppen met betrekking op de droogte in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw, maar zal herzien moeten worden gezien de latere regenvalpatronen. Daarnaast leidde het monitoren van verwoestijning met behulp van satellieten tot een opzienbarend resultaat: De Sahelzone vertoont een vergroening.64 Hoewel deze resultaten moeilijk aan klimaatverandering te koppelen zijn, is de conclusie duidelijk: droogte en verwoestijning kunnen worden uitgesloten als de oorzaken van conflicten in de Sahel regio zoals de oorlog in Darfur. Deze droogte en verwoestijning treden namelijk simpelweg niet op. Dat zelfs de VN in het dogma van klimaat als oorzaak van de crisis in Darfur blijft geloven, is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk. Dit zal niet hier, maar in een latere sectie besproken worden. De vraag is hoe de ontwikkelingen in de Sahel zich verhouden met mondiale klimaatverandering. Contact met het KNMI heeft wederom uitsluitsel gegeven.65 De oorzaken voor de in de Sahel waargenomen klimatologische ontwikkelingen worden toegeschreven aan H. Welzer, ‘De Klimaatoorlog is al begonnen’, NRC Handelsblad, zaterdag 21 maart 2009, 4. UNEP, ‘Sudan; Post Conflict Environmental Assesment’, 2007, 59 – 64. 62 B. Ki Moon, ‘What I say in Darfur’, The Washington Post 14 september 2007, http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/09/13/AR2007091301680.html. 63 M. Kevane & L. Gray, ‘Darfur: Rainfall and Conflict’, Environmental Research Letters 3 (2008). 64 M. Sjöström, ‘Investigating vegetation changes in the African Sahel 1982-2002: a comparative analysis using Landsat, MODIS and AVHRR remote sensing data’, Lunds University, 2004. 65 Telefonisch interview van de aan het KNMI verbonden klimaatonderzoeker Rein Haarsma, gehouden op 27 oktober 2009. 60 61 20 complexe lokale klimaatgrillen, die zeer lastig te verklaren en modelleren zijn. Voorspellen van deze lokale klimaatvariaties is hierdoor praktisch onmogelijk. De oorzaken voor de vergroening van de Sahel worden ook niet exclusief aan klimaatvariaties gekoppeld, maar ook aan menselijke factoren, zoals de ontvolking van het platteland.66 De conclusies van het IPCC dat over de gehele linie genomen bepaalde klimatologische zones zullen verdrogen of juist vernatten, zijn hoe dan ook waarschijnlijk juist. Het is alleen uiterst moeilijk om deze bevinding toe te passen op specifiekere gebieden, omdat er lokaal teveel andere processen van invloed zijn die net een tegengesteld beeld kunnen geven. Andere uitspraken van het IPCC over ontwikkelingen op regionaal niveau zullen ook kritisch moeten worden beschouwd. De beoogde invloed van klimaatverandering op de frequentie en intensiteit van orkanen en op de variabiliteit van regenpatronen zijn bijvoorbeeld al in twijfel getrokken.67 De vraag rijst waar de verwarring over de al dan niet verdrogende Sahel vandaan komt. Het antwoord ligt wederom in de vertroebeling van speculaties met wetenschappelijke argumenten. De wetenschap heeft namelijk ook ruimschoots aandacht besteed aan de verdroging van de Sahel in de jaren ’70. De titel “The recent Sahel drought is real” van een artikel in de International Journal of Climatology, was perfect voer de klimaatoorlogprofeten.68 Toch doelde dit artikel op een verdroging van de Sahel in de periode tussen 1950 en 1980, en onderschreef het de waarnemingen dat vanaf 1980 de regenval weer toeneemt. Het struikelblok lag bij de interpretatie van de gegevens over regenval. Waar andere auteurs het accent legden op de vernatting de afgelopen drie decennia, werd in dit artikel betoogd dat de regenval nog niet hersteld is van de droogte in de jaren ‘70. Hoe het ook zij, de speculaties over een ecologische crisis als oorzaak van het recente Darfur conflict kunnen alleen gebaseerd worden op een heftige terugval in neerslag die 30 jaar geleden plaatsvond. Hoe droogtes zich op deze lange termijn dan zouden moeten gelden is onduidelijk.69 Het mag geconcludeerd worden dat schrijvers zoals Welzer, maar dus ook het United Nations Environmental Programme (UNEP) en Ban Ki Moon zelf, hun beweringen over L. Olsson, ‘A recent greening of the Sahel – trends, patterns and potential causes’, Journal of Arid Environments 63 (2005) 556-566. 67 C. Hendrix en S. Glaser, ‘Trends and Triggers: Climate, climate change and civil conflict in Sub-Saharan Africa’, Political Geography 26 (2007) 695-715 en W. Gray et al., ‘Multidecadal Variability in North Atlantic Tropical Cyclone Activity’, Journal of Climate 27 (2008) 3929-3935. 68 A. Dai et al., ‘Comment; The Sahel Drought is Real’, International Journal of Climatology 24 (2004), 13231331. 69 H. Welzer, ‘De Klimaatoorlog is al begonnen’, NRC Handelsblad, zaterdag 21 maart 2009, 4. 66 21 klimaatoorlogen en ecologische crises opgehangen hebben aan een onvolledig klimatologisch beeld. Dit bevestigt het belang van een degelijke klimatologische analyse van de huidige klimaatverandering, zoals in dit hoofdstuk geschetst, voor het uitdiepen van de ware aard van klimaatsverandering als veiligheidsprobleem. Met deze klimatologische informatie in het achterhoofd, zal ik in het volgende hoofdstuk de analyse van klimaatverandering als veiligheidsprobleem vervolgen door de relatie tussen conflict en klimaat te benaderen vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines. 22 Hoofdstuk II: Klimaatverandering en Conflict Nu de klimatologische achtergrond van het huidige klimaatverandering debat is geschetst, kan er dieper ingegaan worden op de daadwerkelijke relatie tussen klimaatverandering en veiligheid. Deze relatie zal vanuit twee verschillende disciplines worden benaderd. Deze zijn conflictstudies en geschiedenis. Onder conflictstudies versta ik de discipline die zich richt op analyse van conflicten en de vinger probeert te leggen op de voorwaarde voor en oorzaken van het uitbreken van een conflict. Conflictstudies beperkt haar werkterrein tot de conflicten na 1989 en focust conform de veranderende aard van conflicten na de val van de muur op intrastatelijke conflicten. Vanuit het oogpunt van conflictstudies is klimaatverandering een potentiële trigger voor dit moderne type conflicten. Hoewel toch zeer interessant voor de analyse van recente conflicten, speelt de historische dimensie een marginale rol binnen de conflictstudies. De economische en sociale invalshoek is daarentegen wel ruim aanwezig in dit veld. De tweede benadering die aan bod zal komen plaatst klimaatverandering juist wel in een historisch perspectief. Grof gezegd is het uitgangspunt van deze discipline de invloed van klimaatfluctuaties op de loop van de geschiedenis, met andere woorden de invloed van het klimaat op historische gebeurtenissen en ontwikkelingen. Hierbij valt te denken aan het ineenstorten van beschavingen, het verschuiven van machtscentra en het uitbreken van oorlog. Centrale vragen hierin zijn: Is er een aantoonbare historische relatie tussen klimaatverandering en oorlog? Zijn maatschappelijke ontwikkelingen door klimaat(verandering) beïnvloed? Hoe is men in het verleden omgegaan met aan klimaatverandering gerelateerde catastrofes? Een vakgebied dat raakvlakken heeft met deze benadering is de historische klimatologie. Historische klimatologie probeert het klimaat in het verleden te reconstrueren aan de hand van historische bronnen, zoals gegevens over oogsten en scheepslogboeken, en bijvoorbeeld de schilderijen uit Nederland van de 17e eeuw, waar bijzonder vaak wintertaferelen op te zien zijn. Deze manier van klimaatreconstructies wordt beschouwd als een aanvulling op bijvoorbeeld de eerder genoemde proxydata.70 Historische klimatologie is niet de hoofdrichting van dit hoofdstuk, maar wel interessant genoeg om aandacht te schenken. Een klimaatreconstructie op basis van historische bronnen impliceert namelijk een interactie tussen geschiedenis en klimaat en schept daarmee de ruimte om de invloed van klimaatverandering op historische gebeurtenissen te onderzoeken. D. Wheeler, ‘Guest Editorial – Historical Climatology’, Weather 7 (2008) 180; N. Brown, History and Climate Change: A Eurocentric Perspective, (New York 2001). 70 23 Een historische benadering van klimaatverandering als veiligheidsprobleem is wegens twee redenen relevant. Ten eerste is een historische kijk onontbeerlijk om veiligheidsproblemen grondig te analyseren. Elke kwestie, situatie of elk probleem kent een voorgeschiedenis en is onmogelijk volledig te begrijpen zonder een beeld van deze voorgeschiedenis. De tweede, meer interessante reden, behelst de over de gehele linie toegenomen maatschappelijke belangstelling voor geschiedenis. De geschiedeniscanon in het onderwijs, de verkiezing van grootste Nederlander en de nieuwe documentaire De Oorlog zijn voorbeelden dat geschiedenis op verschillende gebieden aan populariteit wint. Ook de politiek laat zich niet onbetuigd in het teruggrijpen op de geschiedenis, getuige de wens van premier Balkenende om terug te keren naar ‘VOC-mentaliteit’.71 In het debat over klimaatoorlogen wordt nu al gewezen op historische gebeurtenissen en deze trend zal in de toekomst naar verwachting alleen maar sterker worden.72 Het historiseren van klimaatoorlogen zal hiermee ook een retorische rol gaan spelen. Kortom, het is zeker van toegevoegde waarde om klimaatverandering als veiligheidsprobleem in historisch perspectief te plaatsen, enerzijds om aan de maatschappelijke behoefte te voldoen en anderzijds in afwachting van een grote rol van vergelijkingen met het verleden in het debat over klimaatoorlogen. Dit hoofdstuk begint met de historische benadering van de relatie klimaat en veiligheid. Het tweede deel van het hoofdstuk zal relatie tussen klimaat en conflict in de meest recente (post 1989) periode en de toekomst behelzen. Klimaat in de geschiedenis Het idee van een invloed van klimaat op de geschiedenis kent zijn oorsprong bij een generatie Franse historici in de jaren ‘30.73 Het eerste grote werk waarin klimaat een dwingende rol krijgt toegedicht op het leven van de mens, kwam van de hand van Fernand Braudel. In 1949 kwam zijn drieluik over de Middellandse Zee in de 16de eeuw uit. Hierin introduceerde hij drie tijdslagen in de geschiedenis: de nauwelijks veranderende geschiedenis van de lange duur, de trage beweging van de middellange duur en de snelle opeenvolging van de korte duur.74 Deze korte duur bestond uit politieke gebeurtenissen en stond in de pre-Braudelliaanse geschiedschrijving centraal. De middellange duur behelsde economische en sociale conjuncturen. De lange duur, (longue durée) werd bepaald door landschap en klimaat. 71 Tijdens de algemene beschouwingen in 2006 uitte premier Balkenende de wens terug te keren naar VOCmentaliteit, waar hij naar eigen zeggen doelde op de wil om te vooruit te kijken en de eerste te zijn. 72 A. Gore, Earth in the Balance: forging a new common purpose, (Londen, 2007). 73 M. Aymard, ‘The annales and French Historiography, 1929-1971’, Journal of European Economic History 1 (1972) 491-511, 492 74 M. Prak, ‘Levenswater; Fernand Braudel, De Middellandse Zee’ intermediair 19 april 1994, 45. 24 Braudel noemde dit ook wel de structuur van de geschiedenis en betoogde dat beide andere geschiedenis niveau’s een uiting waren van deze longue durée. Deze benadering had een grote invloed op de geschiedschrijving. Tevens was Braudel hiermee in zekere zin een voorloper van de later in de Internationale Betrekkingen opgekomen stroming van het structuralisme.75 De benadering van Braudel werd in wezen al in de kern gevat door het feit dat niet een staatshoofd, oorlog, periode of staatkundige eenheid het onderwerp van zijn onderzoek vormt, maar een geografische eenheid, namelijk de Middellandse Zee. Geografische en demografische kenmerken werden worden als alles aandrijvende motoren achter de geschiedenis gezien. ‘Met zijn scheppende ruimte, de verbazingwekkende vrijheid van zijn waterwegen, zijn verscheidenheid aan landschappen (…), zijn uit migratie voortgekomen steden, zijn complementaire volkeren en congenitale spanningen is het Middellandse Zeegebied altijd het voorwerp geweest van menselijke scheppingsdrang.’76 Interessant voor dit onderzoek is dat ook klimaat van fundamenteel belang was in de longue durée. Zo concludeerde Braudel dat de ontwikkeling van de landbouw de uiteindelijke bepalende factor was in zowel economische als politieke tendensen en gebeurtenissen. Historische gebeurtenissen waren slechts grillen, een onbetekende bovenlaag, in de door onderliggende structuren, de longue durée, voortgedreven geschiedenis. Met betrekking op de politiek van Filips II schreef hij bijvoorbeeld ‘ (…) dat alles draaide om oogsten en gewassen en dat de rest niet meer was dan bovenbouw.’77 Het wel en wee van de landbouw was op haar beurt vanzelfsprekend erg gevoelig voor klimaat-schommelingen. Braudel ging zelfs zover, dat hij de rol van het individu volledig ondergeschikt maakte aan de lange termijn. ‘Ik ben dan ook immer geneigd om belangrijke historische personen te zien als gevangenen van een lotsbestemming (…)’78 Kritiek kwam uit de hoek van onder andere Jonathan Israel,79 hoewel ook hij in zijn werk over de Nederlandse Republiek in de 17de eeuw het succes van Holland 75 D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations (Princeton 2001). F. Braudel, La Méditerrannée et la monde méditerrranéen à l’epoque de Phillipe II; Les événements, la politique et les hommes (Parijs 1979) 364. 77 Ibidem, 366. 78 Ibidem, 369. 79 J. Israel, ‘Cracks in the second storey’, Times Literally Supplement 21 januari 1983, 63. 76 25 deels toeschreef aan de zware geografische omstandigheden, die de Hollanders dwongen te innoveren en maakten dat vrije boeren zich hier vestigden.80 Klimaat en daarmee ook klimaatverandering waren met Braudel verworden tot een sleutelfactor van de geschiedenis. Met het oog op klimaatverandering als veiligheidsprobleem is dit uiteraard een uiterst interessant gegeven. In feite suggereerde de these van Braudel dat klimaat, naast geografie, bij uitstek de drijvende kracht achter veiligheidsvraagstukken in de 15de eeuw was. Dit verband is in het recente debat over klimaatverandering niet onopgemerkt gebleven. Klimaat goeroe Al Gore ging bijvoorbeeld liefdevol aan de haal met het idee van Braudel en wierp een scala aan historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op die gerelateerd zouden zijn aan klimaatverandering. Het Romeinse Rijk zou gevallen zijn door toedoen van koudere omstandigheden waaronder de landbouw ernstig leed. De Kleine IJstijd tussen van de 16de tot de 19de eeuw was een moeilijkere periode waarin de mens meer individualistisch werd en hiermee de basis legde voor de wetenschappelijke revolutie, renaissance en verlichting.81 Andere auteurs voegden hieraan toe dat de mythes over een zondvloed, dan wel over Atlantis, gerelateerd kunnen worden aan het einde van de laatste ijstijd, toen de zeespiegel meters steeg door toedoen van smeltend landijs.82 Daarnaast zou de expansie van de Vikingen aan het eind van het eerste millennium na Christus voortgekomen zijn uit een opwarming van het klimaat waardoor zeeroutes bevaarbaar werden en noordelijke toendra’s in Groenland en Noord-Canada geschikt werden voor landbouw.83 Met het doen van zulke suggesties grepen Al Gore en anderen in wezen direct terug op Braudel om de relevantie van hun eigen boodschap kracht bij te zetten. De geschiedschrijving heeft echter op het gebied van klimaat niet stilgestaan na Braudel. Zo heeft de Zwitser Christian Pfister een aantal bijdragen op zijn naam staan waarin hij de rol van klimaat op de geschiedenis verder uitwerkt. Opvallend was dat hij in eerste instantie in de jaren ’70, toen Braudel internationale faam kreeg, hierover publiceerde en vervolgens pas weer in het afgelopen decennium. Zijn verklaring hiervoor was dat met de toegenomen publieke belangstelling voor klimaatverandering ook de belangstelling opkwam voor hoe de vroegmoderne mens omging met klimaatextremen.84 80 J. Israel, The Dutch Republic, Its Rise, Greatness, and Fall 1477-1806, (Oxford, 1995), 106. Gore, Earth in the Balance, 56. 82 H. Tangerman, ‘Oerbeeld tegen de zondvloed’, De Pers 12 december 2009; E. Hendrix, ‘De zondvloed raasde door de Bosporus’, De Volkskrant 25 januari 1997. Via www.depers.nl/cultuur en www.devolkrant.nl/archief. 83 J. Lee, ‘A brief history of climate change and conflict’, http://www.thebulletin.org/web-edition/features/briefhistory-of-climate-change-and-conflict (14 augustus 2009). 84 C. Pfister, ‘Climatic Extremes, Recurrent Crises and Witch Hunts: Strategies of European Societies in Coping with Exogenous Shocks in the Late Sixteenth and Early Seventeenth Centuries’, The Medieval History Journal 1 & 2 (2007) 33-73, 35. 81 26 Pfister bouwde voort op het werk van Emmanuel Le Roy Laduire, een leerling van Braudel. Le Roy Laduire had de rol van klimaat in de longue durée nader onderzocht. Hij kwam echter tot de conclusie dat ‘in the long term the human consequences of climate seem to be slight, perhaps negligible (…)’.85 Pfister verklaarde dit resultaat door te stellen dat gemeenschappen in staat waren om zich aan te passen aan klimaatveranderingen op de lange (eeuwen) termijn. In plaatst daarvan suggereerde hij dat extreme klimaatomstandigheden op de korte termijn wél een wezenlijke invloed hadden. ‘Actually, a human history of climate should address extreme events in the short term and highlight changes in the frequency of those climate patterns which are known to have affected everyday life (…).’86 In verschillende publicaties onderzocht Pfister in samenwerking met verschillende andere onderzoekers de kwetsbaarheid van vroegmoderne samenlevingen in Europa voor klimaatschommelingen.87 Door een integrale benadering van geschiedenis en klimaatmodellen kwam hij tot de conclusie dat jaren met extreme weersomstandigheden resulteerden in een keten van consequenties. Deze voornamelijk extreem natte of koude jaren relateerde hij aan gedocumenteerde vulkaanuitbarstingen die hevig genoeg waren om een mondiaal effect te hebben.88 Pfister toonde een direct verband aan tussen jaren met zeer slechte weersomstandigheden en misoogsten. Deze misoogsten leidden tot hongersnoden en epidemieën, welke op hun beurt sociale en demografische instabiliteit, in de woorden van Pfister een bestaanscrisis (subsistence crisis), tot gevolg hadden. Bevolkingsdalingen, instabiliteit en ook bijvoorbeeld een toename in heksen vervolgingen waren uitingen van een dergelijke bestaanscrisis.89 Pfister trok zijn bevindingen door naar de politiek door aan te tonen dat kleine zelfstandige staatkundige eenheden zoals die in 18de eeuws Zwitserland bestonden minder kwetsbaar waren voor klimaatcrises dan regio’s die onder het gezag van een van de grote vroegmoderne rijken vielen. Daarnaast zag hij ook de voordelen van klimaatcrises. De bestrijding van klimaatrampen, naast misoogsten ook overstromingen, droeg in zijn ogen namelijk in 19de eeuws Zwitserland bij aan samenhorigheid en de 85 Ibidem, 38. Ibidem, 39. 87 o.a. R. Brazdil et al., ‘Historical Climatology in Europe – The State of the Art’, Climate Change 70 (2005) 363 – 430; C. Pfister, ‘Climate and Economy in Eighteenth-Century Switzerland’, Journal of Interdisciplinary History 2 (1978) 223-243. 88 Uitzonderlijk hevige vulkaanuitbarstingen kunnen mondiaal voor een kortstondige temperatuurdaling zorgen doordat het vele stof dat tijdens deze uitbarstingen in de atmosfeer terecht komt zonlicht tegenhoudt. 89 Pfister, ‘Climate extremes’, 56-61. 86 27 totstandkoming van nationale instituties. Zo legde Pfister een verband tussen klimaatschommelingen en de opkomst van de natiestaat.90 David Zhang heeft een onderzoek gepubliceerd waarin hij klimaatvariaties over een langere termijn dan Pfister onder de loep neemt.91 Hij legde verbanden tussen klimaatvariaties en de frequentie van oorlogen in de vroegmoderne tijd. Hij stelde dat in koudere periodes meer oorlogen plaatsvonden dan in warme periodes. De bloedige 16de en 17de eeuw voerde hij terug op dergelijke koude periodes. Het feit dat de 18de eeuw relatief rustig was wijdde hij aan een warmer wordend klimaat. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een Daniel Philpott, die de rustige 18de eeuw niet verbond met het bedaren van het klimaat maar met het bedaren van religieuze spanningen.92 Gergana Yancheva et al. hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen moessonwinden in Zuid-China en klimaatverandering. Zij concludeerden dat periodes met sterke zomersmoessons voorkomen wanneer het klimaat relatief koud is. Verder bleek dat een periode van toenemende zomermoessons tussen 700 en 900 n. Chr. samenviel met de neergang van zowel de Tang dynastie in China als de Maya beschaving in Midden-Amerika. Zij stelden dat zomermoessons een terugval in regen veroorzaakten waardoor oogsten mislukten en hongersnoden uitbraken die weer leidden tot onlusten en destabilisatie.93 Zhang en Yancheva verbonden maatschappelijke gevolgen aan langere periodes van enkele decennia met een afwijkend klimaat, waar Pfister kortstondige crises benoemde als gevolg van hoogstens enkele jaren een verslechterd klimaat. Braudel bekeek op zijn beurt de rol van klimaat over meerdere eeuwen. Hij suggeerde niet zozeer dat politieke gebeurtenissen een resultaat waren van klimaatfluctuaties, zoals Zhang, Yancheva en Pfister, maar eerder dat ze überhaupt geen significante rol van betekenis speelden in de loop van de geschiedenis. De reden dan drie van de vier van deze auteurs zich concentreren op de 16e, 17e en 18e eeuw heeft op de eerste plaats te maken met de beschikbaarheid van informatie. Zhang wees erop dat bronnen pas historische socio-economische gegevens leverden vanaf 1400. Daarnaast viel de eerder genoemde Kleine IJstijd in deze periode. Deze periode van een structureel kouder klimaat op het Noordelijk Halfrond kende ook een eigen variatie in iets warmer en iets C. Pfister, ‘Disasters, interregional solidarity and nation-building: Reflections on the case of Switzerland, 1806-1914’, in: Favier R. en Pfister C. (ed.), Solidarité et assurance. Les sociétés européennes face aux catastrophes (17e-21e s.) (Grenoble 2008) 117-142. 91 D. Zhang et al., ‘Global Climate Change, War and Population Decline in Recent Human History’, Proceedings of the National Academic of Science 49 (2007) 19214 – 19219. 92 D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations, (Princeton 2001), 149. 93 G. Yancheva, ‘Influence of the intertropical convergence zone on the East Asian monsoon’ Nature 445 (2007) 74-77. 90 28 koudere intervallen.94 Deze intervallen waren het onderzoeksgebied van Zhang. Daarnaast was het klimaat zeer instabiel in de Kleine IJstijd, voornamelijk binnen de meest koude intervallen, waardoor er specifieke jaren waren waar het weer nog extremer van slag was. In de woorden van Pfister waren dit ‘years without a summer’.95 Extreme weersomstandigheden, zoals zeer heftige stormen, waren bovendien frequenter in de Kleine IJstijd dan vandaag de dag. Deze extremen stormen zijn het onderzoeksterrein van een vijfde auteur, namelijk Dennis Wheeler. Hij heeft scheepslogboeken van schepen die deelnamen aan de Slag bij Trafalgar (tussen de Engelse en Frans-Spaanse vloot) in 1805 bestudeerd.96 Hij concludeerde dat een zeer heftige storm die op dat moment woedde een bepalende factor was in deze uiteindelijk door de Engelse gewonnen zeeslag. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat klimaatvariaties naast een socio-economische invloed ook een wezenlijke invloed hebben op het verloop van de politieke en militaire geschiedenis. Het is jammer dat er weinig relevante bronnen zijn uit de periode voor 1400. De periode tussen 900 en 1300 was namelijk een relatief warme periode, de Medieval Warm Period. Het zou zeer interessant zijn om rol van het klimaat in deze periode te vergelijken met de uitkomsten van bovenstaande onderzoeken. Er kan niettemin geconcludeerd worden dat klimaat in de vroegmoderne tijd een wezenlijke invloed had op socio-economisch gebied. Daaruit komt voort dat de mate van stabiliteit van een bepaalde regio, samenleving of staat ook klimaat gerelateerd was en dat de politiek niet immuun was voor de consequenties van klimaatvariaties. Voor vervolg onderzoek liggen hier zeker talloze mogelijkheden. Aantekening is dat de onderzochte samenlevingen allen afhankelijk waren van de agrarische sector en in deze sector geraakt werden door klimaatverandering door middel van misoogsten en overstromingen. In de geïndustrialiseerde samenleving gaan de bevindingen van Braudel, Pfister, Zhang, Yancheva en Wheeler logischerwijs niet, of in ieder geval in veel mindere mate op omdat deze samenlevingen veel minder afhankelijk zijn van landbouw. Het is hiermee op dit moment in het onderzoek redelijk om te stellen dat klimaatverandering als oorzaak van conflicten in de 21ste eeuw voornamelijk relevant is voor agrarische samenlevingen. In hoeverre de ‘Kleine IJstijd’ zich ook deed gelden op het Zuidelijke Halfrond is nog stof van discussie. C. Pfister en R. Brázdil, ‘Social vulnerability to climate in the “Little Ice Age”: an example from Central Europe in the early 1770s’, Climate Past Discussions 2 (2006) 115-129, 120. 96 D. Wheeler, ‘The weather of the European Atlantic seaboard during October 1805: An exercise in historical climatology’, Climate Change 48 (2001) 361-385, 378. 94 95 29 Klimaatoorlogen in de 21ste eeuw Met de historische schets in het achterhoofd is het punt bereikt om de specifieke toedracht van klimaatverandering als veiligheidsprobleem te definiëren. Met de blik gericht op de postKoude-Oorlog-wereld is het de vraag hoe klimaatverandering daadwerkelijk tot conflicten zou kunnen leiden. Hier zijn meerdere visies op en is ruimschoots over gepubliceerd. Ondertussen gebruikte de klimaatlobby in de categorie Al Gore het beeld van klimaatoorlogen om de noodklok nog maar eens extra te luiden en vroeg de politiek zich af welke veiligheidsconsequenties van klimaatverandering in de toekomst te verwachten waren. In 1994 kwam het boek De witte olie van Henk Donkers uit.97 Hierin waarschuwde hij voor een toekomstige watercrisis. Uiteindelijk zou niet olie maar water de hulpbron worden waar het om draait in conflicten. Zijn uitgangspunt was simpel. Door een groeiende wereldbevolking en stijgende welvaart neemt de vraag naar water toe. Landen in het MiddenOosten zijn voor hun watervoorziening vaak afhankelijk van landen waarmee ze niet op goede voet staan. Donkers ging dus in de eerste plaats uit van waterschaarste als hoofdprobleem en legde nog niet expliciet het verband met klimaatverandering. Verschillende auteurs in opvolgende jaren hebben werken met dezelfde strekking op hun naam staan.98 In de jaren ’90 speelde klimaatverandering als veiligheidsprobleem klaarblijkelijk nog geen rol, maar werden wel de fundamenten gelegd voor dit debat. Voorspellingen over waterconflicten bereikten snel het grote publiek. In 1995 stelde toenmalig vice-president van de Wereldbank Ismail Serageldin dat ‘the wars of this century were fought over oil, the wars of the next century will be fought over water’.99 In de loop van de jaren ’90 werd voedselschaarste toegevoegd aan het onderzoeksterrein van de waterconflicten. Door de snelle bevolkingsgroei en toenemende voedseltekorten zouden ook conflicten over vruchtbare grond realiteit kunnen worden. Conflicten over water en voedsel werden hiermee deel van de alomvattende categorie resource wars. Het uitgangspunt bleef hoe dan ook een tekort aan hulpbronnen en niet een veranderend klimaat. In 2003 schreef Micheal T. Klare een boek waarin hij, als tegenhanger van Huntington’s “Clash of Civilisations” voorspelde dat toekomstige oorlogen over natuurlijke bronnen zouden gaan. 100, 97 H. Donkers, De witte olie; Water, vrede en duurzame ontwikkeling in het Midden-Oosten (Utrecht 1994). M. Barlow en T. Clark, Blue Gold, World Water Wars (Toronto 2003); M. de Villiers, Water. The fate of our most precious resource (Toronto 2001). 99 I. Serageldin, ‘Water: conflicts set to arise within as well as between states’, Nature 459 (2009) 163. 100 S. Huntington, ‘The Clash of Civilization?’, Foreign Affairs 72 (1993), 22-49. 98 30 101 Hij doelde hierbij naast water ook op olie, mineralen en metalen. In 2007 legde hij echter de nadruk op klimaatverandering als gevaar voor veiligheid in zijn artikel “Global Warming Battlefields”.102 Wereldwijd toenemende droogte en zeespiegel stijging werden logischerwijs toegevoegd aan de oorzaken voor de schaarste aan zoetwatervoorraden en vruchtbare grond. De brug naar klimaatverandering was geslagen. Blijkbaar was de mentaliteit over klimaatverandering ergens halverwege het eerste decennium van de 21ste eeuw een grens gepasseerd. Het gegeven dat klimaatverandering bestaat werd vanaf 2007, toen Al Gore en het IPCC de Nobelprijs voor de Vrede kregen, dusdanig geaccepteerd dat er nieuwe deuren geopend konden worden. Het was duidelijk geworden dat klimaatverandering wezenlijk was en bovendien hot. Daarmee kon het als uitgangspunt dienen voor nieuwe onderzoeksterreinen, zoals klimaatverandering als veiligheidsprobleem. Voornamelijk vanaf 2003 is de hoeveelheid literatuur over de consequenties van klimaatverandering voor de mondiale veiligheidssituatie tot serieuze proporties gegroeid. Hoewel het onderzoeksterrein nog heel jong en volop in ontwikkeling was, begonnen zich in de loop van het eerste decennium van deze eeuw de contouren van verschillende wetenschappelijke kampen af te tekenen. Het uitgangspunt werd gevormd door de voorspelling van Donkers, Serageldin en niet te vergeten Robert Kaplan in zijn artikel “The Coming Anarchy”, dat schaarste aan natuurlijke hulpbronnen, overbevolking en de uitbraak van ziektes zullen leiden tot een wereldwijde situatie van instabiliteit, conflict en geweld.103 Het debat over klimaatverandering als veiligheidsprobleem onstond in eerste instantie als een reactie op het paradigma van deze voorspelde resource wars. Aan de ene kant werd dit paradigma onderschreven en bouwden wetenschappers er op voort. Deze stroming werd ook wel aangeduid met neomalthusianisme, vernoemd naar Thomas Malthus die in de 1798 al het idee opperde dat een toenemende bevolking uiteindelijk tot schaarste, rampen en chaos zou leiden.104 Daarnaast waren er verschillende groepen onderzoekers die kritisch waren over de gesuggereerde directie causaliteit tussen klimaatverandering en conflict. Deze onderzoekers verdiepten zich in de analyse van conflicten en probeerden empirisch de relatie conflict en klimaat preciezer te duiden. Zij verzetten zich tegen het puur theoretisch onderbouwde neomalthusianisme. 101 M. Klare, Resource Wars; The New Landscape of Global Conflict (New York 2002). M. Klare, ‘Global Warming Battlefields: How Climate Change Threatens Security’, Current History (2007) 355-361. 103 R. Kaplan, ‘The Coming Anarchy’, The Atlantic Monthly 273, 44–76. 104 T. Malthus, An Essay on the Principle of Population (Cambridge 1798). 102 31 Michael T. Klare was een typische vertolker van het resource war paradigma. Het was in zijn ogen een uitgemaakte zaak dat mensen oorlog voeren om vitale natuurlijke hulpbronnen, wat hij aantoonde met enkele voorbeelden uit de geschiedenis.105 Vervolgens maakte hij een driedeling in het type conflicten dat klimaatverandering kan veroorzaken. Eén hiervan zijn de resource wars zelf, waaronder volgens Klare bijvoorbeeld de strijd om vruchtbaar land in Darfur en de conflicten over water tussen Israël en haar buurlanden vallen. Het tweede type is het ineenstorten van staten, zoals Somalië, die volledig afhankelijk zijn van de klimaatgevoelige landbouw. De derde zijn migratieconflicten, dat wil zeggen conflicten die veroorzaakt worden door grootschalige migrantenstromen ten gevolge van natuurrampen zoals overstromingen. Deze zogenaamde klimaatmigratie zou in de gastlanden voor dusdanige spanningen zorgen dat er conflicten kunnen ontstaan. Zijn argumentatie bleef steken op logisch redeneren en aannames dat de geschiedenis zijn gelijk bewijst. Het volgende citaat geeft goed het karakter van deze argumentatie weer: ‘Conflict over arable land has been one of the most persistent causes of warfare throughout history, and it is hard to imagine that global warming will not increase the likelihood of this type of conflict.’106 Rafael Reuveny focuste in zijn artikel voornamelijk op de migratieconflicten en deed een poging empirisch bewijs te leveren aan de hand van verschillende casus.107 Hij wilde aantonen dat migratie ten gevolge van ecologische rampen potentieel voor spanningen kan zorgen in gastlanden. De grens tussen spanningen, die er tussen migranten en oorspronkelijke bewoners vrijwel altijd zijn, en daadwerkelijke conflicten was in zijn betoog niet duidelijk. Wel was de casus Bangladesh, een land dat erg kwetsbaar is voor zeespiegelstijging, een waardevolle bijdrage voor het debat. Reuveny behandelde de conflict gevoelige klimaatmigratie van Bengalen naar India, terwijl andere onderzoeken de casus Bangladesh helaas vaak links lieten liggen en zich focussen op Afrika of het Midden-Oosten.108 In 2008 schreef sociaal-psycholoog Harald Welzer Klimakriege waarin hij een enorm scala van conflicten aanhaalde die veroorzaakt waren door de gevolgen van Klare, ‘Global Warming’, 335. Ibidem, 358. 107 R. Reuveny, ‘Ecomigration and Violent Conflict: Case Studies and Public Policy Implications’, Human Ecology 36 (2008), 1-13. 108 Reuveny, ‘Ecomigration’, 5. 105 106 32 klimaatverandering109. Darfur was zijn belangrijkste voorbeeld van een klimaatoorlog. Daarnaast wijdde hij ook de genocide in Rwanda en de oorlogen in Sierra Leone en Somalië aan door het verslechterende klimaat veroorzaakte mislukte oogsten. Hij ging nog verder in het aanwijzen van gebieden waar in de toekomst mogelijk klimaatconflicten kunnen ontstaan. Zo zou Zuid-Europa minder stabiel worden door de toename van klimaatmigratie uit Afrika. Opdrogende meren, bijvoorbeeld de Dode Zee, het Aralmeer en het Tsjaadmeer zouden volgens Welzer ook tot conflicten leiden vanwege een toenemend tekort aan water. Tot slot noemde hij de Noordpool als potentieel conflict gebied. De smeltende ijskap opent nieuwe vaarroutes en maakt het mogelijk nieuwe gasvelden te ontginnen, waardoor er enorme belangen op het spel komen te staan bij bijvoorbeeld de VS en Rusland. Welzer maakte zich sterk voor het integreren van klimaatverandering in de analyse van conflicten en opperde profetisch dat ‘wij niet de illusie mogen koesteren dat de wereld blijft zoals we hem kennen’.110 Welzer kan met deze uitspraak in de traditie van het neomalthusianisme geplaatst worden. Aan de andere kant van het debat vond een poging plaats de theorie van het neomalthusianisme te bewijzen dan wel weerleggen aan de hand van de empirie. De aanzet voor deze richting in de wetenschap werd voor een groot deel gegeven door de Australische geograaf Jon Barnett. Het artikel “Security and climate change” uit 2003 bood een helder overzicht van de toenmalige status van het onderzoek naar klimaatverandering als veiligheidsprobleem en vormde een springplank voor een breed scala aan vervolgonderzoeken. Barnett merkte zeer terecht op dat de bestaande literatuur ‘is more theoretically than empirically driven’, wat ook door andere auteurs aangekaart werd.111, 112 Verder stelde Barnett vast - wel in navolging van het neomalthusianisme - dat ontwikkelingslanden het meest gevoelig zijn voor klimaatconflicten. De cruciale constatering van Barnett was echter, op basis van statistische modellen, dat schaarste niet tot conflicten leidt. Sterker nog, ruime aanwezigheid in plaats van schaarste van natuurlijke hulpbronnen leidt tot conflicten.113 Hiermee viel het volledige resource war paradigma in wezen in duigen. Alleen de door klimaatmigratie veroorzaakte conflicten werden door Barnett als mogelijkheid beschouwd: ‘If they are to occur at all, climate-induced conflicts are most likely as a result of H. Welzer, Klimakriege. Wofür in 21. Jahrhundert getöted wird (Frankfurt 2008). H. Welzer, ‘De Klimaatoorlog is al begonnen’, NRC Handelsblad, 9 maart 2009, 4. 111 J. Barnett, ‘Security and climate change’, Global Environment Change 13 (2003) 7-17, 10 112 O. Brown et al., ‘Climate change as the new security threat: implications for Africa’, International affairs 83 (2007) 1141-1154, 1147. 113 Ibidem, 11. 109 110 33 migration’.114 Migratie als koppeling tussen klimaatverandering en veiligheid werd erkend en is uitgebreid geanalyseerd door enkele Noorse wetenschappers.115 Sommigen wetenschappers noemden echter ook de relatie tussen migratie en conflict zeer onzeker, of trokken de directe causaliteit tussen klimaatverandering en migratie in twijfel, omdat migratie een te complex systeem van push en pull factoren behelst om van ‘environmental refugees’ te kunnen spreken.116, 117 In 2007 stelde Barnett overigens dat klimaatverandering kan bijdragen aan armoede, verzwakking van staten en de kwetsbaarheid van middelen van bestaan en daarmee invloed kan hebben op conflicten. Zijn conclusie bleef hoe dan ook zeer voorzichtig: ‘In certain circumstances, these direct and indirect impacts of climate change on human security and the state may in turn increase the risk on violent conflict.’118 Vervolgonderzoeken onderschreven de constatering van Barnett inzake resource wars. Clionadh Raleigh en Hendrik Urdal, een geograaf en een politicoloog, onderzochten de effecten van landdegradatie, de beschikbaarheid van zoet water en bevolkingsdichtheid op conflicten en kwamen tot de conclusie dat ‘while population growth and density are associated with increased risks, the effects of land degradation and water scarcity are weak, negligible or insignificant’.119 Hoewel arme landen meer risico op conflicten lopen dan rijke landen en minder capaciteiten hebben om de gevolgen van klimaatverandering te bestrijden, bleek zelfs dat schaarste aan natuurlijke hulpbronnen in arme landen minder effect heeft op conflicten dan in rijke landen.120 Daarnaast bevestigde een integraal uitgevoerd onderzoek naar conflicten in de periode 1961-1999 dat een zwaardere belasting van natuurlijke hulpbronnen juist leidt tot stabiliteit en vrede. Conflicten komen daarentegen meer voor in landen waar de hulpbronnen, in dit geval landbouwgrond, minder geëxploiteerd worden.121 Ook onderzoek naar de rol van watermanagement in Zuidelijk Afrika, een gebied dat droger wordt, leidde tot soortgelijke resultaten. Anthony Turton concludeerde dat de 114 Ibidem, 12. N. Gleditsch, R. Nordås en I. Salehyan, ‘Climate Change and Conflict: The Migration Link’, Coping with Crisis Working Paper Series (New York 2007) International Peace Academy, www.ipacademy.org/ourwork/coping-with-crisis/working-papers. 115 R. Nordås en N. Gleditsch, ‘Climate change and conflict’, Political Geography 26 (2007) 627-638, 632 R. Black, ‘Environmental refugees: myth or reality?’ Working Paper 4 University of Sussex 2004, 4. 118 J. Barnett en W. Adger, ‘Climate change, human conflict en violent conflict’ Political Geography 26 (2007) 639-655, 651. 119 C. Raleigh en H. Urdal, ‘Climate change, environmental degradation and armed conflict’, Political Geography 26 (2007) 674-694, 674. 120 Ibidem, 691. 121 H. Binningbø et al., ‘Green Giant, or Straw Man? Environmental Pressure and Civil Conflict, 1961–99’, Population and Environment 28, 337-353, 349. 116 117 34 grensoverschrijdende rivieren van Zuid-Afrika een bron van samenwerking zijn met de buurlanden en zeker niet een bron van conflict.122 Verklaringen voor bovengenoemde trends werden onder meer gegeven door Leslie Gray en Michael Kevane die klimaatverandering in Burkina Faso onderzocht hadden. Zij kwamen tot de conclusie dat een toenemende druk op natuurlijke hulpbronnen zoals vruchtbare grond niet leidt tot uitputting en degradatie van landbouwgronden maar tot een duurzame intensivering van de landbouw. Deze intensivering kan leiden tot conflicten over pachtrechten, maar deze conflicten bleken niet te worden veroorzaakt door al dan niet aan klimaatgerelateerde degradatie van het milieu, maar door een te passieve overheid.123 Chris Reij, onderzoeker aan de Vrije Universiteit Amsterdam, constateerde in Niger dat lokale boeren in reactie op de droogte in de jaren ’70 en ’80 traditionele landbouwmethoden zijn gaan toepassen waardoor bomen beter beschermd worden. Grote delen woestijn zijn hierdoor aanzienlijk vergroent, terwijl de bevolking gegroeid is. Dezelfde trends nam hij waar in Burkina Faso en Mali.124 Het mechanisme dat droogte leidt tot conflicten over schaarser wordende hulpbronnen blijkt in de praktijk niet op te gaan. In plaats daar van leiden droogte en schaarste tot, vaak op traditionele methode gebaseerde innovatie. Dit laatste mechanisme is rationeel gezien ook aannemelijker dan het schaarste conflict model. Agrarische samenlevingen in de Sahel, of elders in de wereld, hebben al millennia te kampen met periodes van schaarste (door droogte, overstroming of in 18e eeuws Europa door strenge winters). Het zou niet logisch zijn als geweld de tactiek van dergelijke samenlevingen zou zijn om deze periodes door te komen. Het is daarentegen wel logisch dat agrarische samenlevingen door de eeuwen heen tactieken en methodes hebben ontwikkeld om in periodes van schaarste nog steeds voldoende voedsel te kunnen produceren. Zo niet, dan zouden er in regio’s zoals de Sahel geen duurzame boerenmaatschappij hebben kunnen ontstaan. Zoals eerder genoemd is het vaak aangehaalde voorbeeld van Darfur als klimaatoorlog dan ook hoogst ongelukkig. Los van het onderzoek dat aangetoond heeft dat er geen verband bestaat tussen de oorlog die in 2003 uitbrak en droogte dan wel verwoestijning, blijkt dat zelfs als er droogte voorkomt die geen aanleiding voor een conflict vormt.125 Martin Sjöström A. Turton, ‘Water as a Source of Conflict or Cooperation: The Case of South-Africa and its Transboundary Rivers’, CSIR Report (Council for Scientific and Industrial Research) Pretoria 2005. 123 L. Gray en M. Kevane, ‘Evolving tenure rights and Agricultural intensifications in Burkina Faso’, World Development 29 (2001) 573-587. 124 M. Aarden, ‘De paradox van een groene Sahel’, De Volkskrant 19 april 2008 (Kenniskatern). 125 M. Kevane & L. Gray, ‘Darfur: Rainfall and Conflict’, Environmental Research Letters 3 (2008), 34-44, 34. 122 35 stelde dan ook dat de hongersnood in Soedan in de jaren ’80 niet door voedseltekorten, maar door een slechte distributie van voedsel werd veroorzaakt.126 Idean Salehyan, een politicoloog verbonden aan het in Oslo gevestigde Peace Research Institute (PRIO), bevestigde andermaal dat de verbanden tussen klimaatverandering en geweld zwak zijn. Daarbij concludeerde hij dat klimaatverandering als oorzaak van conflicten nooit los kan worden gezien van andere oorzaken. In plaats daarvan moet klimaatverandering gezien worden in de interactie met andere factoren.127 Ook Salehyan bestreed het idee dat een oorlog om schaarse hulpbronnen ‘logisch’ is, in tegenstelling tot de claim van de theorie van het neomalthusianisme: ‘On a fundamental level, if we acknowledge that actors faced with environmental stress make decisions strategically, then we can see that violence is generally a poor response to resource scarcity, given the alternatives. Barring the defeat, subjugation, or extermination of the other party, armed conflict by itself does nothing to resolve the underlying incompatibility over the distribution of resources.’128 Helga Binningbø et al. verdiepten in de waarneming dat staten die een rijkdom kennen aan natuurlijke hulpbronnen conflict gevoeliger zijn dan landen waarin deze natuurlijke hulpbronnen ontbreken. Zij opperden dat ‘Resource-wealthy states are institutionally weak because resources, and not people, become the primary tax base’ en dat ‘large rents from natural resources hamper state capacity and socioeconomic progress.’ 129 Gezegd moet worden dat met natuurlijke rijkdom hier niet uitsluitend klimaat gerelateerde hulpbronnen, maar ook bodemschatten bedoeld werden. Toch suggereerden bovenstaande onderzoeken niet dat klimaatverandering volledig moet worden uitgesloten van de conflictanalyse. De meest voorkomende conclusie was dat er comparatief vervolgonderzoek noodzakelijk is om meer inzicht te verkrijgen in de mechanismen tussen klimaatverandering en conflict.130 Dergelijk onderzoek is gedaan door de oceanograaf Sarah Glaser en de politicoloog Cullen Hendrix, beiden ook verbonden aan het M. Sjöström, ‘Investigating vegetation changes in the African Sahel 1982-2002: a comparative analysis using Landsat, MODIS and AVHRR remote sensing data’, Lunds University, 2004. 127 I. Salehyan, ‘From Climate Change to Conflict? No Consensus Yet’, Journal Research of Peace 45 (2008) 315-326, 318. 128 Ibidem, 317. 129 Binningbø, ‘Green Giant, or Straw Man?’, 342. 130 Pfister, Barnett, Brown, Nordas et al. 126 36 PRIO.131 Zij maakten een onderscheid tussen trends en triggers in Sub-Sahara Afrika. Onder trends verstonden ze lange termijn effecten van klimaatverandering zoals land degradatie (verwoestijning), de beschikbaarheid van zoet water en de geschiktheid van het klimaat voor landbouw. De triggers besloegen jaarlijkse klimaatvariaties, zoals jaarlijks variërende neerslag. Ze concludeerden dat triggers een betere determinant zijn voor conflicten dan trends.132 Jaarlijkse variatie in neerslag heeft dus meer effect op de uitbraak van een conflict dan structurele klimaatverandering. Daarbij stelden Hendrix en Glaser dat de neerslagvariatie niet zal toenemen door klimaatverandering.133 De gevolgen kunnen dus bestreden worden door de landbouw minder regen afhankelijk te maken en hiertoe de toegang tot, in plaats van de beschikbaarheid van, zoet water verbeteren.134 Deze bevindingen leken een overeenkomst te vertonen met de suggesties van Pfister dat slechtere weersomstandigheden op een jaarlijkse termijn grote maatschappelijke gevolgen hadden in de vroegmoderne tijd en bestreden in zekere zin de lange termijn structuur van Braudel. Marc Levy van het Amerikaanse Centre for International Earth Sciences Information Network (CIESIN) kwam tot een vergelijkbare conclusie in zijn onderzoek naar de relatie tussen intrastatelijke conflicten en zoetwatervoorraden in de periode 1980-2002. Hij concludeerde dat mean annual runoff (hoeveel water rivieren jaarlijks in een bepaald gebied vervoeren) geen invloed op conflicten heeft. Deze conclusie suggereert dat de vermindering van smeltwater van gletsjers, een vaak genoemd effect van klimaatverandering, geen invloed heeft op conflicten. Jaren waarin de regenval sterkt terugvalt, leiden wel tot een het oplaaien van geweld in het opvolgende jaar.135 Een mogelijke verklaring voor de relatie tussen droogte en conflict kan zijn dat in er in drogere jaren minder werk op het land is waardoor werkloze landarbeiders zich veel gemakkelijker aansluiten bij rebellen groepen, aldus Levy.136 Een andere groep wetenschappers, gelieerd aan het International Institute for Sustainable Development (IISD), keek vanuit een subtiel verschillende hoek naar de problematiek. Oli Brown publiceerde meerdere artikelen waarin hij de waarschijnlijkheid van klimaatverandering als oorzaak van conflicten liet afhangen van twee factoren. Ten eerste is C. Hendrix en S. Glaser, ‘Trends and Triggers: Climate, climate change and civil conflict in Sub-Saharan Africa’, Political Geography 26 (2007) 695-715. 132 Ibidem, 710. 133 Ibidem, 711. 134 Idem. 135 M. Levy et al., ‘Freshwater Availability Anomalies and Outbreak of Internal War: Results from a Global Spatial Time Series Analysis’, Center for International Earth Science Information Network (CIESIN). Assessment to the international workshop Human Security and Climate Change (2005) Olso. 136 Ibidem, 22. 131 37 de capaciteit van een bepaald land om de consequenties van klimaatverandering op te vangen bepalend voor het risico op conflict. Ten tweede is de ‘susceptibility to conflict’ van wezenlijk belang.137 Aan de ene kant betoogde Brown dat andere factoren noodzakelijk zijn naast klimaatverandering om tot conflict te leiden. Aan de andere kant wees hij erop dat het mogelijk is klimaatconflicten te voorkomen door aanpassing en veerkracht. Hij maakte hierin sterk het onderscheid tussen may en will. De consequenties van klimaatverandering zouden kunnen leiden tot geweld, maar het is absoluut niet met zekerheid te zeggen dat ze ook daadwerkelijk zullen leiden tot geweld.138 Overigens schrok Brown er niet voor terug om in een rapport over de conflictgevoeligheid in het Midden-Oosten op alarmerende toon te waarschuwen voor de mogelijke dreigingen van klimaatverandering.139 De twee voorwaarden die Brown stelde aan een verband tussen klimaatveranderingen en conflicten, namelijk het ontbreken van capaciteit om klimaatverandering op te vangen en een verhoogd risico op conflict los van klimaatverandering, kwamen vaker terug in de literatuur. In een rapport van het Amerikaanse International Peace Institute (IPI) werd gesteld dat de relatie tussen conflict en schaarste ‘(…) appears especially significant when it can be linked to inter-group tensions and conflicts, and when there is not adequate governance capacity to stop an escalation towards violence.’140 Brown verduidelijkte in samenwerking met Alec Crawford deze voorwaarden in hun artikel “Climate change: A new threat to stability in West Africa? Evidence from Ghana and Burkina Faso”, waarbij de link werd gelegd met de eerder aangehaalde lokale mechanismen die voorzien in het adaptieve vermogen van agrarische samenlevingen. Zo stelden ook zij dat de vergroening van de Sahel deels, naast herstellende regenval, volgt uit verbeterd land gebruikt van boeren.141 Daarnaast concludeerden ze dat alleen in de meest negatieve klimaatscenario’s de gevolgen van klimaatverandering daadwerkelijk het risico op conflicten kunnen verhogen. Brown, ‘Climate change’, 1149. O. Brown en R. McLeman, ‘A recurring anarchy?: the emergence of climate change as a threat to international peace and security’, Conflict, Security & Development 9 (2009) 289-305, 300. 139 O. Brown en A. Crawford, ‘Rising Temperatures, Rising Tensions’, International Institute for Sustainable Development (2009). 140 R. Matthew, ‘Resource Scarcity: Responding to the Security Challenge’ International Peace Institute (2008) via www.ipinst.org. 141 O. Brown en A. Crawford, ‘Climate change: A new threat to stability in West Africa? Evidence from Ghana and Burkina Fasso’ African Security Review 17 (2008) 39-57. 137 138 38 Tot slot kan Wendy Barnaby niet ontbreken in de discussie over klimaatconflicten. Terwijl ze informatie zocht voor haar boek over oorlogen om water kwam ze tot het besef dat staten niet ten strijde trekken om water.142 De verklaring die zij hieraan gaf is dat door de import van voedsel een tekort aan water gemakkelijk gecompenseerd kan worden omdat het grootste deel van de waterconsumptie van een land toegeschreven kan worden aan de landbouw. Mechanismen van handel voorkomen dus dat water een bron van conflicten wordt. De stabiliteit in streken die grotendeels zelfvoorzienend zijn in bijvoorbeeld Somalië of Darfur zou vanuit dit oogpunt wel afhankelijk kunnen zijn van watervoorraden. Vandaar dat in reactie op Barnaby werd benadrukt dat mondiaal duurzaam watermanagement van cruciaal belang blijft.143 Barnaby kreeg bijval van Aaron T. Wolf van de Oregan State University, die stelde dat tweederde van de grensoverschrijdende rivieren tot samenwerking leidt, en dat het merendeel van de interstatelijke disputen over water puur retorisch van aard zijn. Wolf meende dat het niet zinnig is om uit strategisch of economisch oogpunt oorlog over water te voeren, omdat water simpelweg te goedkoop is.144 Wel zijn de samenwerkingsverbanden op water gebied vaak asymmetrisch en evenredig met de machtsbalans in een regio. Egypte heeft meer beschikking over Nijl water dan landen bovenstrooms, India meer dan Pakistan en Israël meer dan Syrië, Libanon en Jordanië. Hans van den Heuvel, een Nederlandse diplomaat die in Egypte en Jemen heeft gezeten, vond water absoluut wel conflictueus. Hij wees hierbij op de enorme machtspolitiek en internationale lobby die Egypte ingezet heeft om haar rechten op Nijl water te behouden, nu Ethiopië en Soedan meer water geëist hebben. Daarnaast had hij ervaren dat boeren in Jemen wel degelijk bereid zijn geweld gebruiken bij water disputen. Toch bleven dit altijd lokale, zeer kleinschalige conflicten die door lokale stamhoofden afgehandeld werden. Ook Van den Heuvel durfde niet impliciet de huidige burgeroorlogen in Noord- en Zuid-Jemen aan waterproblematiek te koppelen.145 Er kan geconcludeerd worden dat men het in de wetenschap niet durft uit te sluiten dat klimaatverandering in de toekomst tot conflicten gaat leiden, maar dat er op dit moment nauwelijks empirisch bewijs is dat de causaliteit tussen klimaatverandering en conflict onderschrijft. Het idee van resource wars is hypothetisch, alleen het concept van W. Barnaby, ‘Do Nations go to War over Water?’, Nature 458 (2009) 282-283. M. Zeitoun, ‘Water: resistance on the route towards a fair share for all’, Nature 459 (2009) 163. 144 Lezing van A. Wolf, M. Bakker ‘Shared waters: Conflict or cooperation?’ op 23 maart 2010 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. 145 Commentaar van Hans van den Heuvel op woensdag 30 juni 2010 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. 142 143 39 klimaatmigratie kan potentie hebben om de relatie klimaat conflict invulling te geven. Daarnaast lijkt een jaarlijkse variatie in neerslag wel effect te hebben op conflictvorming. Hier speelt klimaatverandering echter geen rol in. Deze bevindingen worden door historici bevestigd, die een maatschappelijk verband hebben waargenomen in heftige jaarlijkse klimaatverslechteringen in de vroegmoderne tijd. Onderzoeken die lange termijn klimaatveranderingen in de Kleine IJstijd koppelen aan oorlogen zouden een aanwijzing kunnen zijn dat klimaatverandering in de 21ste eeuw wel voor conflicten gaat zorgen. Hierin moet echter worden meegenomen dat samenlevingen in de vroegmoderne tijd instituties, centraal gezag en techniek misten om aan te passen aan klimaatvariaties. Het is absoluut waar dat er op dit moment staten zijn die minstens zo weinig bestuursstructuur hebben als staten in vroegmodern Europa. Deze landen, denk aan Somalië of Soedan, zijn echter al dusdanig verzwakt en conflictgevoelig dat klimaatverandering op zijn best één van de vele oorzaken kan zijn. De theorie van het neomalthusianisme, die zoals Oli Brown het mooi verwoord ‘intuitively’ logisch aandoet, blijkt in de praktijk in ieder geval niet op te gaan. 146 Opvallend is dat ook de politiek zich tegen al het wetenschappelijk onderzoek in toch in het kamp van het neomalthusianisme schaart.147 Zo is het rapport van de econoom Nicolas Stern aan de Britse regering sterk alarmistisch en daarbij toonaangevend voor de houding van de politiek ten opzichte van klimaatverandering als veiligheidsprobleem.148 De vraag is wat hier de rede van is. Loopt de politiek simpelweg achter bij de wetenschap en houdt het zich nog vast aan oude opvattingen? Of spelen er belangen mee die de wetenschap ontstijgen? In het volgende hoofdstuk zal dit vraagstuk behandeld worden. Brown, ‘Climate change’, 1146. Verschillende rapporten van de VN, EU, en adviesorganen voor de regering van de VS houden vast aan het idee van de resource wars. 148 N. Stern, The Economics of Climate Change: The Stern Review (Cambridge 2007). 146 147 40 Hoofdstuk III: Klimaatverandering en politiek In navolging van de wetenschap is de politiek zich in de jaren ’90 intensief gaan bezighouden met de verandering van het klimaat. Door middel van het UNFCCC en het IPCC is de politiek ook als aanjager van klimaatwetenschap gaan fungeren. Aan de ene kant hebben wetenschappelijke bevindingen op het gebied van klimaat de politiek in beweging gebracht, aan de andere kant heeft de politieke aandacht voor klimaatverandering tal van onderzoeken gemotiveerd en gestuurd. Deze wisselwerking impliceerde dat wetenschap en politiek niet als losstaande entiteiten beschouwd kunnen worden. Climategate toonde zelfs aan dat wetenschap en politiek dusdanig verweven zijn, dat het onderscheid niet altijd even gemakkelijk te maken is. Getuige de ophef over de ‘fouten’ in het laatste IPCC rapport, inclusief de scherpe woorden van minister Cramer, werd het IPCC zonder moeite uit haar wetenschappelijke context getrokken en daarmee zwaar gepolitiseerd.149 Klimaatverandering als veiligheidsprobleem is een benadering die op zichzelf al expliciet politiek van aard is. Kort nadat de eerste publicaties over resource wars waren verschenen kwamen er soortgelijke geluiden op in de politiek.150 Rond het begin van dit decennium begonnen onderzoeksinstituten aandacht te schenken aan de veiligheidsaspecten van klimaatverandering en in 2001 noemde het IPCC voor de eerst de mogelijkheid van klimaatconflicten.151 Na het rapport van Nicholas Stern in 2006 en het vierde IPCC rapport in 2007 was de vrees voor klimaatconflicten niet meer weg te denken uit het politieke debat over klimaatverandering. Het aantal rapporten, onderzoeken en conferenties op dit onderwerp, heeft sindsdien een enorme vlucht genomen. Zo kwam de Veiligheidsraad in april 2007 op initiatief van het Verenigd Koninkrijk bijeen ‘about recognizing that there is a security imperative (…) to tackle climate change’.152 Vervolgens schreef UNEP een achtergrond document voor de klimaattop op Bali in 2007 waarin de urgentie van klimaat en veiligheid benadrukt werd.153 In de VS verschenen alarmerende rapporten van toonaangevende instituten zoals het National Intelligence Council (NIC) en het Centre for International en Strategic Studies (CSIS) over klimaatverandering als K. Van Kepen, ‘Cramer verontwaardigd over klimaatrapport IPCC’, De Volkskrant, 27 januari 2010, 1. I. Serageldin, ‘Water: conflicts set to arise within as well as between states’, Nature 459 (2009) 163. 151 IPCC 3, 2001: Hydrology and Water Resources. In: Climate Change 2001: Impacts, Adaptation and Vulnerability; Contribution of Working Group II to the Third Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. 152 UN Security Council, bijeenkomst 5663, 14 april 2007. 153 J. Aglionby, ‘UN warns on climate-related conflict’ (11 december 2007), http://www.ft.com/cms/s/0/85c0c2b6-a738-11dc-a25a-0000779fd2ac.html. 149 150 41 veiligheidsprobleem.154 Daarbij werd vanuit militaire kringen geopperd om de Amerikaanse krijgsmacht voor te bereiden op een wereld, gedomineerd door klimaatoorlogen.155 Ook de EU is in de ban geraakt van klimaatconflicten. Voormalig buitenlandcoördinator Javier Solana noemde in een verslag uit 2008 aan de Raad van Europa klimaatverandering een threat multiplier.156 Deze opvatting is leidend gebleken in tal van vervolgrapporten en onderzoeken, onder andere in de bijdragen van Clingendael, het Nederlands Instituut voor Buitenlandse Betrekkingen.157 Daarnaast lieten in deze periode ook afzonderlijke regeringen (Denemarken, Duitsland, Nederland, VK) zich adviseren over de veiligheidsaspecten van klimaatverandering. Verder hield de OVSE in oktober 2009 een conferentie over klimaatverandering als veiligheidsprobleem en kwam dit vraagstuk aan bod tijdens de klimaattop in Kopenhagen.158 Bovenstaande voorbeelden geven aan dat klimaatverandering als veiligheidsprobleem in het eerste decennium van de 21ste eeuw een rol speelde in de politiek, maar de vraag is in hoeverre er daadwerkelijk beleid gemaakt werd op basis van dit thema. Hiertoe zullen Defensierapporten uit de VS, het VK, Nederland, de energie strategie van de EU uit 2008 en aanbevelingen voor het in 2011 verwachte strategisch concept van de NAVO geanalyseerd worden. Deze analyse zal aangevuld worden met interviews met medewerkers van Buitenlandse Zaken en enkele secundaire bronnen die berichten over de integratie van klimaat- en veiligheidsbeleid in het VK en de VS. Politiek is echter meer dan alleen beleid, het is ook retoriek. Ook zonder aan concreet beleid gekoppeld te zijn, is de retoriek van regeringsleiders een factor van belang in de internationale betrekkingen. Retoriek, al dan niet gebaseerd op de realiteit, roept een bepaald beeld op basis waarvan, als het sterk genoeg is, actoren kunnen gaan handelen. Op die manier kan een nieuwe realiteit gecreëerd worden. De Irak-Iran oorlog (1980-1988) was bijvoorbeeld in wezen geen religieus conflict, maar de religieuze retoriek van de Iraanse ayatollahs wist M. Levy et al., ‘Assesment of Select Climate Change Impacts on US national Security’, Center for International Earth Science Information Network (CIESIN) Working Paper (2008) Columbia University; K. Campbell et al., ‘The Age of Consequences: The Foreign Policy and National Security Implications of Climate Change’ Center for Strategic and International Studies (November 2007). 155 Generaal R. Sullivan et al., ‘National security and the threat of climate change’, Military Advisory Board of the CNA Corporation (2007). 156 J. Solana et al., ‘Paper from the High Representative and the European Commission to the European Council’, Climate Change and International Security, 14 maart 2008. 157 K. Homan, ‘Klimaatverandering als Veiligheidsprobleem’, Atlantisch Perspectief 32 (2008) 12-17. 158 Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), ‘OSCE well-placed to address security threats from climate change, say conference participants’, OVSE conference ‘Security Implications of Climate Change in the OSCE region’ Boekarest (5 oktober 2009) http://www.osce.org/conferences/eea_2009_climat.html; O. Brown, ‘Climate Combat? Security impacts of climate change discussed in Copenhagen’, (17 december 2009) http://blog.iisd.org/2009/12/17/climate-combatsecurity-impacts-of-climate-change-discussed-in-copenhagen/. 154 42 wel miljoenen Iraniërs op de been te brengen die uiteindelijk doorslaggevend waren in uitkomst van de oorlog. Religie speelde in de hoofden van de mensen een hoofdrol en werd daarmee ook wezenlijk een doorslaggevende factor.159 Een ander voorbeeld is de Hongaarse Opstand in 1956. Eisenhower had in toespraak een toespeling gemaakt op Amerikaanse steun bij een eventuele democratisering van het Oostblok. Gesterkt door deze - naar later bleek puur retorische - toespraak is in Boedapest een opstand tegen het communistische regime uitgebroken. De VS handelde niet en de Sovjet-Unie zag haar kans schoon om met geweld Hongarije in het Warschaupact te houden. Hiermee was het verdedigen van de invloedsferen geen ideologische retoriek meer, maar harde realiteit.160 Samengevat, het is van belang om de retoriek van regeringsleiders en andere hooggeplaatste regeringsfunctionarissen mee te nemen in de analyse van de politieke houding ten opzichte van klimaat en veiligheid. Daarnaast is het een interessante vraag in hoeverre beleid retoriek volgt. In dit hoofdstuk zal deze vraag dan ook aan bod komen. Vervolgens zal het politieke domein van klimaatverandering als veiligheidsprobleem getoetst worden aan de wetenschappelijke bevindingen op dit gebied zoals geschetst in hoofdstuk twee. Er zal gezocht worden naar verklaringen voor de mogelijke contradicties. Klimaatverandering in veiligheidsbeleid In het Quadrennial Defense Review Report van Amerikaanse Ministerie van Defensie (Pentagon) van februari 2010 werd gesteld dat klimaatverandering een bijdrage levert aan de complexiteit van het veiligheidsklimaat en dat het Pentagon een strategie zou moeten ontwikkelen hoe om te gaan met de gevolgen van klimaatverandering. Concrete acties die het veiligheidsapparaat van de VS genomen heeft, zijn dat de krijgsmacht werk maakt van de overgang naar biobrandstof, dat materiaal bestendig wordt gemaakt tegen extremere weersomstandigheden, dat spionnen en wetenschappers satellietbeelden van smeltend ijs en verwoestijningprocessen delen, dat het Pentagon het leger gaat voorbereiden op het grootschaliger inzetten in rampgebieden.161 Verder werd er gesuggereerd dat klimaatverandering fragiele staten verzwakt, bijdraagt aan armoede en leidt tot voedsel- en waterschaarste, massamigratie en de verspreiding van ziektes. Daarbij werden legerbases geïdentificeerd die gevaar lopen bij een stijgende zeespiegel. 159 S. Chubin en C Tripp, Iran and Iraq at War (Boulder, Colorado, 1988). C. Tudda, ‘Reenacting the story of Tantalus’, Journal of Cold War Studies 7 (2005) 3-35. 161 Pentagon, Quadrennial Defense Review Report, 2010. 160 43 John Busby van the Council of Foreign Relations, interpreteerde de oprichting in 2007 van het United States Africa Commend, AFRICOM (, het Afrikaanse equivalent vaneen Amerikaanse regionaal militaire commando centrum), als een uitvloeisel van twee ontwikkelingen.162 De eerste ontwikkeling is de toenemende export van olie vanuit Afrika naar de VS, waardoor grip op deze regio aan belang wint. De tweede ontwikkeling is klimaatverandering. Afrika loopt, zo concludeerde de Veiligheidsraad in navolging van het IPCC, veruit het meeste risico te destabiliseren door toedoen van de gevolgen van klimaatverandering. Naast de olie-export zou een dergelijke destabilisatie ook vanwege de hieraan gerelateerde vatbaarheid voor terrorisme, zeer nadelig zijn voor de VS. De vrees dat de gevolgen van klimaatverandering kunnen bijdragen aan de voedingsbodem voor terrorisme, bijvoorbeeld in Somalië, werd bevestigd door voormalig Vice Admiral Dennis McGinn.163 Op basis van deze interpretatie, is de erkenning van klimaatverandering als veiligheidsprobleem een argument voor de oprichting van AFRICOM. Op een andere manier speelt klimaatverandering ook een rol in veiligheidsvraagstukken. Zoals gebleken is op de klimaattop in Kopenhagen in december 2009 spelen de onderhandelingen over een klimaatakkoord een grote rol in de geopolitieke verhoudingen tussen China en de VS. Peter Ogden, chief of staff van Todd Stern, de speciale gezant voor klimaatverandering van de VS, benoemde de invloed van klimaatonderhandelingen op de relatie tussen China en de VS in 2008 al.164 Ruth Bell van het World Resources Institute beaamde deze bepalende rol van klimaatverandering in een lezing op Buitenlandse Zaken op 18 maart 2010.165 Peter Ogden stelde overigens ook dat ‘The sense that climate change poses security and geopolitical challenges is central to the thinking of the State Department and the climate office.’166 In januari 2010 bracht het Britse Ministerie van Defensie de Global Strategic Trends – Out to 2040 uit waarin klimaatverandering een belangrijke rol speelde. Opvallend is dat er een expliciet onderscheid werd gemaakt tussen zekerheden en waarschijnlijkheden door woorden als will en may cursief te schrijven.167 J. Busby, ‘Climate Change and National Security’ Council Special Report 32 (2007), via www.cfr.org. Lezing van Vice-Admiral McGinn op 7 juni 2010 te Clingendael, Den Haag. 164 J. Podesta en P. Ogden, ‘The Security Implications of Climate Change’, The Washington Quarterly 31 (2007) 115-138. 165 Lezing van Ruth Bell te Buitenlandse Zaken, Den Haag, op 18 maart 2010. 166 J. Broder, ‘Climate Change Seen as Threat to U.S. Security’, New York Times, 8 augustus 2009, via www.nytimes.com. 167 Ministry of Defense, Global Strategic Trends – out to 2040 (2010) 10. 162 163 44 ‘(…) local and regional shortages will occur, (…) and provide the triggers that may ignite conflict.’ 168 De conclusie van het rapport luidde dat klimaatverandering politieke en sociale spanningen en druk op hulpbronnen zal vergroten, maar ook dat er mondiaal waarschijnlijk voldoende zoetwater en voedsel zal zijn om de bevolking en economie in 2040 te voorzien. Oneerlijke verdeling van deze hulpbronnen zouden instabiliteit wel in de hand kunnen werken. Opkomende economieën zoals China en India zullen waarschijnlijk meer afhankelijk worden van voedsel import. Naar aanleiding van dit rapport benoemde het Britse Ministerie van Defensie een speciale afgevaardigde voor het onderwerp klimaat en veiligheid, te weten Admiraal Morisetti. Daarnaast had Gordon Brown in 2008 al de veiligheidsrisico’s van klimaatverandering al aangegrepen om de spionagedienst MI-5 fors uit te breiden.169 Verder terug, in 2001, hadden de Britse Ministeries van Defensie (MOD), Buitenlandse Zaken (FCO) en Ontwikkelingssamenwerking (DFID) hun krachten gebundeld in het Africa Conflict Prevention Pool (ACPP). Dit interdepartmentale verband had jaarlijks 60 miljoen pond (~90 miljoen euro) beschikbaar ten behoeve van conflict preventie in Afrika. Hoewel veiligheidsaspecten van klimaatverandering geen aanleiding vormden voor de totstandkoming van het ACPP, is wel op het ACPP gewezen als een structuur die toegepast zou kunnen worden om de gevolgen voor van klimaatverandering voor de veiligheidssituatie in Afrika te kunnen overzien.170 In het Verenigd Koninkrijk was het Stern rapport uit 2006 leidend voor het formuleren van klimaatbeleid. In dit rapport werd de mogelijkheid van klimaatconflicten genoemd, met verwijzing naar neomalthusianistische publicaties. De focus van het rapport lag echter totaal niet op de conflictpotentie van klimaatverandering, maar bovenal op economische en sociale gevolgen. Toch gebruikte Margaret Beckett het Stern rapport als argument om klimaatverandering als veiligheidsprobleem in de Veiligheidsraad te bediscussiëren. In Nederland is klimaatverandering opgenomen in de in 2010 uitgekomen Defensieverkenningen. In de verkenningen werd aan de ene kant gesteld dat klimaatverandering een factor van instabiliteit is, maar aan de andere kant ook dat schaarste Wissenschaftlicher Beirat der Bundesregierung Globale Umweltveränderungen, Climate Change as a Security Risk, 2007. 169 K. Homan, ‘Klimaatverandering: voorspellen is moeilijk’, Internationale Spectator 62 (2008) 257 -258. 170 J. Busby, ‘Climate Change and National Security’ Council Special Report 32 (2007), via www.cfr.org. 168 45 tot samenwerking kan leiden. Verder werd concreet benoemd dat de krijgsmacht breed inzetbaar moet zijn bij natuurrampen en dat materiaal klimaatbestendig moet zijn.171 In deze Defensieverkenningen werd verwezen naar een briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) naar Minister Middelkoop in 2007 over klimaatverandering en veiligheid.172 In dit realistische en weinig alarmistische document werd voorop gesteld dat beleid maken op een onderwerp als klimaatverandering en veiligheid in feite overeenkomt met beleid maken op basis van fundamentele onzekerheden. Ook kwam duidelijk naar voren dat er geen causaal verband is tussen klimaat en veiligheid, maar dat klimaatverandering wel als threat multiplier kan fungeren. Verder werden er in het advies dreigingen geïdentificeerd die vrijwel letterlijk van het EU rapport van Solana zijn overgenomen.173 Daarbij werd de kanttekening gezet dat waterschaarste ook tot samenwerking kan leiden. Het voorbeeld van Darfur werd, in navolging van UNEP, ook in dit advies aangehaald als een conflict waar klimaatverandering zijn invloed op heeft doen gelden. Concrete beleidspunten werden niet of nauwelijks genoemd in dit briefadvies, vanwege de grote onzekerheid die er aan het onderwerp kleeft. Ook de NAVO heeft aandacht besteed aan klimaatverandering als veiligheidsprobleem. In de in mei 2010 gepresenteerde aanbevelingen van een groep experts (onder leiding van voormalig Secretary of State Madeleine Albright) voor het nieuwste strategisch concept van de NAVO, werd klimaatverandering als bedreiging voor het bondgenootschap gezien. Het rapport identificeerde drie hoofddreigingen (ballistische raketten, terrorisme, cyberaanvallen) en noemde de financiële crisis, energievoorziening en klimaatverandering bedreigingen van een tweede orde. Vooral het smelten van de ijskap boven de Noordelijke IJszee was en is voor de NAVO van belang met het oog op geopolitieke verhoudingen met Rusland.174 In de in december 2008 aangenomen veiligheidsstrategie van de Europese Unie, Providing security in a changing world, zijn klimaatverandering en energievoorzieningszekerheid als nieuwe veiligheidsthema’s opgenomen. De strategie schreef voor dat klimaatverandering top prioriteit heeft en de EU zou het initiatief moeten nemen in Ministerie van Defensie van Nederland, Verkenningen – Houvast voor de krijgsmacht van de toekomst, 2010. Adviesraad Internationale Vraagstukken, Klimaatverandering en Veiligheid, No. 14, januari 2009. 173 De dreigingen van klimaatverandering werden als volgt ingedeeld: 1) Conflict over natuurlijke hulpbronnen, 2) economische schade aan kustgebieden, 3) grensconflicten door territorium verlies, 4) klimaatmigratie, 5) potentiële instabiliteit en radicalisering, 6) spanningen over energievoorziening, 7) druk op het multilaterale systeem. In: J. Solana et al., ‘Paper from the High Representative and the European Commission to the European Council’, Climate Change and International Security, 14 maart 2008. 174 Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, NATO 2020: Assured security; dynamic engagement – Analysis and recommendations of the group of experts on a new strategic concept for NATO 2010. 171 172 46 klimaatonderhandelingen.175 Dit resulteerde in de doelstelling van de EU om in 2020 20% van energie consumptie duurzaam op te wekken. Nederland heeft 500 miljoen toegezegd aan duurzame energie projecten in ontwikkelingslanden. Binnen het Ministerie van Buitenlandse speelde klimaatverandering anno 2010 een marginale rol.176 Energievoorzieningszekerheid, de duurzame energie en energievoorziening in ontwikkelingssamenwerking waren gewichtiger. Waar het VK vijftig diplomaten op het thema klimaatverandering had zitten, waren dat er vijf op BZ in Nederland. De meningen over klimaatverandering als veiligheidsprobleem waren grofweg verdeeld in drie stromingen. Ten eerste de klimaatonderhandelaars. Zij waren degene die deel uitmaakten van de Nederlandse delegatie bij internationale klimaatonderhandelingen, zoals Kopenhagen. Deze groep was er groot voorstander van om klimaat- en veiligheidsbeleid te integreren. De dogma’s dat schaarste tot conflict leidt en massale klimaatmigratie de internationale veiligheidssituatie op spanning zou gaan zetten, waren leidend in de beeldvorming. De beleidsmakers op het gebied van veiligheid vormden de tweede groep. Deze diplomaten hielden vast aan het idee dat klimaatverandering toch bovenal een milieuvraagstuk is, dat niet zou thuishoren in de veiligheidsvraagstukken. Zij vonden de verbanden tussen klimaatverandering en conflicten te onzeker en te indirect om daadwerkelijk rekening te houden met klimaatverandering bij het formuleren van veiligheidsbeleid. Wel werd er betwijfeld of deze houding ‘realistisch’ was, of niet visionair genoeg, zoals de klimaatonderhandelaars beweren. Daarnaast erkenden de diplomaten van veiligheidsbeleid dat in het de VS voor de hand liggend is om bepaalde onderwerpen te voorzien van een veiligheidsetiquette, omdat er zonder veiligheidsrisico simpelweg veel minder aandacht voor problemen als energievoorzieningszekerheid of klimaatverandering zou zijn. De derde groep kwam voort uit de hoek van de ontwikkelingssamenwerking (OS). Binnen OS heerste de visie dat problemen zoals migratie en schaarste niet het gevolg waren van klimaatverandering, maar van slecht bestuur, gebrek aan capaciteit en zelfs ongewenste Westerse bemoeienis. Ron Havinga zei over Niger: ‘De regenvalcijfers van Niger laten over een langere tijd en ruimte een grillig patroon zien, maar niet structureel ongewoon. Het zuiden van Niger, laat een sterke V. Pop, ‘Energy and climate change shape EU security strategy’ (10 december 2008), http://euobserver.com/?aid=27275. 176 Bevindingen zijn afgeleid uit het commentaar van medewerkers van Buitenlandse Zaken op de presentatie ‘De zin en onzin van klimaatverandering als veiligheidsprobleem die ik op 24 juni 2010 gehouden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. 175 47 bodemerosie zien rond de dorpen. Enerzijds door verkorting of overslaan van de braakperiode voor constante voedselproductie. Een belangrijke driver daarvoor is de Nigeriaanse markt net over de grens. Vermindering van voedselzekerheid ligt niet aan fysieke factoren zoals verwoestijning, maar aan een combinatie farming systems praktijken en markt.’ Ook in het conflict tussen de overheid en de Tuaregs, een etnische minderheid in Niger, zag Havinga geen rol van klimaatverandering.177 Andere geluiden die te horen waren aan de kant van ontwikkelingssamenwerking suggereerden dat klimaatverandering past bij de trend van het versimpelen van conflicten en dat de migratie van Bangladesh naar India geen relatie met klimaatverandering heeft, maar te wijten is aan risicovol, door Westerse ingenieurs uitgevoerd, waterbeheer.178 Er kan geconcludeerd worden dat niet duidelijk was welk beleid er precies geformuleerd werd op klimaatverandering als veiligheidsprobleem. Ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken van Nederland, de VS en het VK erkenden het veiligheidsrisico van klimaatverandering maar beschouwden de dreigingen te onzeker om grootschalige concrete maatregelen te treffen. Er bestond natuurlijk wel bepaald klimaatbeleid, met in het oog springend de enorme stimulatie van hernieuwbare energie in China, de klimaatdoelstellingen van de EU en in de toekomst wellicht de klimaatwet van President Obama.179 Daarnaast groeiden subsidies voor hernieuwbare energie wereldwijd, draaide het onderzoek naar hernieuwbare energie, kernenergie, CO2 opslag en geoengineering op volle toeren, werden dijken in kustgebieden verstevigd en werkte de VN hard om in Cancun, Mexico in 2011 een juridisch bindend klimaatakkoord tot stand te brengen. Hoewel dit klimaatbeleid in de eerste plaats gevoerd werd op basis van milieu-, sociale (nationaal welzijn) en economische (afhankelijkheid van fossiele brandstoffen) motieven, kan klimaatverandering als veiligheidsprobleem bijgedragen hebben aan het collectieve bewustzijn van de urgentie van dit beleid. .Ron Havinga: “Het grote conflict met de Tuaregs gaat in het bijzonder om de aanspraak op geld dat voor het noorden bestemd is, maar waar de centrale overheid nauwelijks gehoor wil geven. (…). Toenemende commercialisatie en beslag op cultiveerbare gronden dragen bij aan verscherping van symbiotische relaties tussen sedentaire boeren en pastorale veehouders. De systemen zijn echter flexibel met een grote mate van veerkracht. Het gebruik van land en andere natuurlijke bronnen zijn reeds zeer effectief (transhumance en nomadisme), maar huidige ‘carrying capacities’ hebben te lijden onder economische-demografische en politieke ontwikkelingen van buitenaf. Ook hier is de verwoestijning geen oorzaak voor voedselonzekerheid.” 178 Afgeleid van reacties uit het publiek bij de presentatie ‘De zin en onzin van klimaatverandering als veiligheidsprobleem’ van de schrijver op 24 juni 2010 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Den Haag. 179 B. Buijs, ‘China als sleutel tot succes in de klimaatdiscussie’, Internationale Spectator 63 (2009) 555-558. 177 48 Retoriek op het hoogste niveau De Verenigde Naties zijn bij uitstek een platform dat niet beleidsmakend is, maar dat wel een belangrijke politieke autoriteit heeft. Klimaatverandering als veiligheidsprobleem ontstond als politiek thema niet toevallig bij de VN. Op 17 april 2007 wijdde de Veiligheidsraad een bijeenkomst aan de veiligheidsaspecten van klimaatverandering. Het Verenigd Koninkrijk initieerde, als zittend voorzitter van de Veiligheidsraad, deze bijeenkomst. Het debat bracht een interessante ontwikkeling aan het licht. Er heerste namelijk een opmerkelijke verdeeldheid in de Veiligheidsraad. Waar Westerse landen, met het VK voorop, en enkele Afrikaanse landen, de urgentie van de relatie tussen klimaat en veiligheid onderstreepten en het debat hierover in de Raad toejuichten, zetten enkele G77 landen nadrukkelijk kanttekeningen. China stelde dat klimaatverandering in essentie geen veiligheidsprobleem is en dat het niet juist was om dit onderwerp in de Veiligheidsraad te behandelen aangezien hierin slechts een beperkt aantal landen vertegenwoordigd zijn. Pakistan, namens de G77 en verschillende andere ontwikkelingslanden vielen China bij. Deze landen herhaalden consequent dat klimaatverandering als veiligheidsprobleem in andere VN organen zoals de Algemene Vergadering en de UNFCCC Conference of the Parties besproken zou moeten worden. Soedan, namens de Afrika Groep, stelde bijvoorbeeld: ‘The African Group expresses its concern regarding the decision of the Security Council to hold an open debate on issues that do not fall within the Council’s mandate.’ 180 Pakistan en vooral Egypte gingen nog een stap verder door hun verontrusting uit te spreken over de steeds langere arm van de Veiligheidsraad (‘this dangerous and injustice phenomenom’).181 De Veiligheidsraad zou zich steeds meer mengen in zaken die in andere VN organen thuis horen. Belangrijke beslissingen zouden hierdoor steeds meer komen te liggen bij de selecte groep landen die een permanente zetel hebben, waardoor een groot deel van de lidstaten buitenspel dreigt te worden gezet. 180 181 UN Security Council meeting 5663 (Resumption 1), 17 april 2007, 12. Ibidem, 4. 49 Deze beschuldiging paste in de neo-imperialistische kijk op het klimaatverandering debat, waarin klimaatverandering werd beschouwd als een instrument van de traditionele Westerse grootmachten om ontwikkelingslanden via reductiedoelstellingen beperkingen op te leggen en hun economische ontwikkeling aan banden te leggen. Klimaatverandering als veiligheidsprobleem zette de verhoudingen op het gebied van klimaat tussen Westerse en G77 landen verder op scherp Een andere toonaangevende bron in de discussie over klimaat en veiligheid is een rapport uit 2007 van het United Nations Environment Program (UNEP) inzake de oorlog in Darfur. Hierin werd gesteld dat ‘(…) complex but clear linkages exist between environmental problems and the ongoing conflict in Darfur, as well as other historical and current conflicts in Sudan.’182 Met andere woorden: het Darfur conflict zou naast een etnisch en politiek conflict, vooral een ecologisch conflict zijn. Verslechterende ecologische omstandigheden, in dit geval droogte en verwoestijning zouden een belangrijke oorzaak zijn voor het conflict. Het rapport suggereerde hiermee dat het verband tussen klimaatverandering in de vorm van landdegradatie en verwoestijning en conflict causaal en direct was. De redenering die aan deze suggestie ten grondslag lag, werd gebaseerd op het uitgangspunt dat er een toenemende competitie plaatsvond over schaarser wordende hulpbronnen. Simpel gezegd zou aanhoudende droogte Arabische nomaden naar het zuidelijke gebied van Afrikaanse boeren gedreven hebben waar conflicten over water en landbouwgrond ontstonden. Hiermee kan dit rapport zonder kanttekeningen in de hoek van het neomalthusianisme geplaatst worden. De informatie waarop de bevindingen gebaseerd zijn, komen overigens voor een groot deel uit onderzoeken en meetgegevens van Sudanese regering. Karel Knip wijst er in het NRC Handelsblad op dat dit niet de meest betrouwbare bron is en er wellicht verschillende belangen meespelen.183 Verder zijn er opvallend weinig bronvermeldingen die verwijzen naar wetenschappelijke stukken. Ban Ki Moon, de secretaris-generaal van de VN, bracht de conclusie van UNEP onder de aandacht van de media. Hij bracht in 2007 zelf een bezoek aan Darfur en keerde terug met de conclusie dat hij met eigen ogen de gevolgen van klimaatverandering had aanschouwd.184 Het conflict zou ontstaan zijn als een ecologische crisis. Daarnaast noemde hij Ivoorkust, Burkina Faso en Somalië als regio’s waar hetzelfde scenario zich zou voltrekken. Hiermee heeft hij de basis gelegd voor feit dat Darfur steevast als hét voorbeeld van een klimaatoorlog United Nations Environment Program (UNEP), ‘Sudan; Post Conflict Environmental Assesment’, 2007, 6. K. Knip, ‘Verzonnen bronnen van conflict’, NRC Handelsblad, 11 april 2009, 7 (Wetenschapsbijlage). 184 B. Ki Moon, ‘What I say in Darfur’, The Washington Post 14 september 2007, http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/09/13/AR2007091301680.html. 182 183 50 wordt aangehaald. In een achtergronddocument voor de klimaattop in Bali zette UNEP de relatie tussen klimaat en veiligheid extra kracht bij.185 Andere hooggeplaatste politici volgden Ban Ki Moon’s conclusies. In 2008 schreef toenmalig Hoge Vertegenwoordiger Javier Solana in samenwerking met de Europese Commissie een paper over klimaatverandering en internationale veiligheid aan de Raad van Europa, waaruit delen zijn overgenomen in de eerder genoemde veiligheidsstrategie van de EU uit 2008. Solana beperkte zich in de beschrijving van de gevolgen van klimaatverandering overigens tot behoudende suggesties zoals ‘could trigger frustration’, ‘may increase instability’ en ‘might raise new concerns’.186 Tijdens de top in Kopenhagen in december 2009, zette de Deense minister van Buitenlandse Zaken Per Stig Møller een discussie panel op, bestaande uit NAVO secretarisgeneraal Rasmussen, de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken Carl Bildt, kopstuk van de Afrikaanse Unie Jean Ping en afgevaardigde van het United Nations Development Program Helen Clark. Dit panel kwam overeen dat klimaatverandering een dreiging is voor de internationale vrede en veiligheid.187 Er werd onderkend dat klimaatverandering zowel een threat multiplier als een directe oorzaak van conflict kan zijn. Hierbij werd vooral gesuggereerd dat stijgende temperaturen in Afrika direct gekoppeld kunnen worden aan conflicten en dat het smelten van het Noordpoolijs tot territoriale disputen kan leiden. Minister Møller beweerde dat er ‘bewijzen’ zijn voor deze causaliteit.188 Hoewel klimaatverandering als veiligheidsprobleem geen directe rol speelde in de onderhandelingen, beschouwden leiders van de NAVO, EU, AU en VN anno 2009 klimaatverandering klaarblijkelijk als een serieuze, directe dreiging voor veiligheid. Ten tijde van deze klimaattop hadden verschillende Westerse regeringen, zoals de VS, Denemarken en Duitsland, zich al laten adviseren over de veiligheidsrisico’s van klimaatverandering.189 Deze adviezen kenmerkten zich zonder uitzondering door een zeer alarmistische toon. De connecties tussen klimaatverandering en veiligheid zouden, conform J. Aglionby, ‘UN warns on climate-related conflict’ (11 december 2007), http://www.ft.com/cms/s/0/85c0c2b6-a738-11dc-a25a-0000779fd2ac.html. 186 J. Solana et al., ‘Paper from the High Representative and the European Commission to the European Council’, Climate Change and International Security, 14 maart 2008, 4-5. 187 O. Brown, ‘Climate Combat? Security impacts of climate change discussed in Copenhagen’, (17 december 2009) http://blog.iisd.org/2009/12/17/climate-combat-security-impacts-of-climate-change-discussed-incopenhagen/. 188 Idem. 189 Wissenschaftlicher Beirat der Bundesregierung Globale Umweltveränderungen, Climate Change as a Security Risk, 2007; M. Levy et al., ‘Assesment of Select Climate Change Impacts on US national Security’, Center for International Earth Science Information Network (CIESIN) Working Paper (2008) Columbia University; O. Brown en A. Crawford, ‘Rising Temperatures, Rising Tensions’, International Institute for Sustainable Development (2009) www.iisd.org. 185 51 het neomalthusianisme, bestaan uit voedselonzekerheid, afnemende zoetwatervoorraden, klimaatmigratie en natuurrampen, waarbij Darfur, Bangladesh en Rwanda als voornaamste voorbeelden werden genoemd. In het kielzog van de bijeenkomst van de Veiligheidsraad, de UNEP rapporten, de Nobelprijzen voor het IPCC en Al Gore en de verklaringen van Ban Ki Moon en Javier Solana werd het waarschuwen voor de veiligheidsrisico’s van klimaatverandering een soort rage in de periferie van de politiek. In 2008 beweerde bijvoorbeeld president Gareth Evans van de International Crisisgroup over klimaatverandering en conflicten, dat ‘there is unquestionably a general causal connection between the two’.190 Het grote publiek maakte kennis met klimaat en veiligheid door middel van krantenkoppen als “Klimaat bedreigt internationale veiligheid”, “Pentagon to rank global warming as destabilising force”, “Climate change poses security risk” en “Climate change threatens Europe's energy resources”.191 Dit zijn maar enkele voorbeelden van de enorme waslijst aan alarmistische artikelen en rapporten die er vanaf 2007 zijn uitgekomen. Opmerkelijk is het verschil van toon in rapportages voor en na 2007. In 2002 organiseerde de Council on Foreign Relations een sessie over de relatie tussen schaarste aan natuurlijke hulpbronnen en geweld. De conclusie was dat er intrastatelijk, in ontwikkelingslanden, een significante relatie bestaat. Er werd echter onderkend dat deze relatie zeer complex en indirect is en hierdoor weinig toegevoegde waarde heeft voor beleidsmakers.192 In 2007 betoogde een groep gepensioneerde militairen om klimaatverandering volledig te integreren in veiligheidsbeleid en defensiestrategieën, waarbij weinig ruimte werd gelaten voor nuance: ‘We never have 100 percent certainty. (…) If you wait until you have 100 percent certainty, something bad is going to happen on the battlefield.’193 Vervolgens bracht Centre for Strategic and International Studies een rapport met de weinig tot de verbeelding overlatende titel ‘The Age of Consequences’. Daarbij werd G. Evans, ‘Conflict Potential in a World of Climate Change’ International Crisis Group (2008) http://www.crisisgroup.org/en/publication-type/speeches/2008/conflict-potential-in-a-world-climatechange.aspx. 191 Respectievelijk: J. Solana, ‘Klimaat bedreigt internationale veiligheid’, NRC Handelsblad 11 maart 2008, 7; S. Goldenberg, ‘Pentagon to rank global warming as destabilizing force’, The Guardian 31 januari 2010; T. Barber, ‘Climate change ‘threatens’ Europe’s energy resources’ (11 maart 2008), http://www.ft.com/cms/s/0/51fd345c-ef0c-11dc-97ec-0000779fd2ac.html; A. Bounds, ‘Climate change poses security risk’ (3 maart 2008), http://www.ft.com/cms/s/0/860d590e-e8ac11dc-913a-0000779fd2ac.html. 192 Council on Foreign Relations, ‘Water Resources in Regional Conflicts’ (8 november 2002) www.cfr.org. 193 R. Sullivan et al., ‘National security and the threat of climate change’, Military Advisory Board of the CNA Corporation (2007), 10. 190 52 als voorbeeld van de consequenties van klimaatverandering het planten van een nota bene Russische vlag op de bodem van de Noordelijke IJszee in de zomer van 2007 gebruikt.194 In het artikel “The Security Implications of Climate Change” uit 2008 combineerden de schrijvers John Podesta en Peter Ogden, net het als in het voorbeeld van de Russische vlag, het gevaar van klimaatverandering met een ander gevaar voor de Amerikaanse veiligheid. Gebieden waar zoals Bangladesh en de Hoorn van Afrika zullen volgens Podesta en Ogden door klimaatverandering instabieler worden en daardoor meer vatbaar zijn voor invloeden van Al-Qaeda. Daarnaast zal Europa oplopende spanningen te verduren krijgen door toedoen van de steeds grotere toestroom van Moslim migranten.195 Het debat over klimaat en veiligheid in de VS kreeg hierdoor trekjes van de ‘War on Terror’- en ‘As van het Kwaad’-retoriek van G.W. Bush. Vice Admiral McGinn legde in juni 2010 in een lezing op Clingendael uit dat een veiligheidssausje dé manier is in de VS om bepaalde zaken aan de orde te stellen.196. Klimaatverandering als veiligheidsprobleem zou een lege huls genoemd kunnen worden, omdat grote woorden van regeringsleiders niet gevolgd werden door beleidsmatige stappen. Het is een belangrijke waarneming dat beleidsmakers niet de relatie tussen klimaat en veiligheid an sich ontkenden, in tegendeel, maar dat ze huiverig waren voor het maken van beleid op basis van fundamentele onzekerheden.Voorstanders van de integratie van veiligheids- en klimaatbeleid bestreden deze huivering door te aan het better safe than sorry sentiment.197 Ondanks het achterblijven van gecombineerd veiligheids- en klimaatbeleid, heeft de politieke erkenning van klimaatverandering als veiligheidsprobleem een dogma gecreëerd dat gevolgd werd door talloze onderzoeksinstituten, denktanks en adviesraden. Dit dogma kon zo sterk worden dat het de wetenschap overvleugelde. In de berichtgeving over Darfur zit een duidelijke tegenspraak tussen politieke retoriek (Darfur is een door droogte en verwoestijning veroorzaakt conflict) en wetenschap (Darfur is de afgelopen decennia droger en groener geworden). Jeffery Mazo van het International Institute for Strategic Studies te Londen probeerde deze tegenspraak op te lossen door te stellen dat spanningen die bij de droogte 30 jaar geleden zijn ontstaan aan de basis liggen voor de uitbraak van geweld in 2003.198 Deze verklaring oogde gekunsteld. Als een conflict pas 30 jaar na een als oorzaak K. Campbell et al., ‘The Age of Consequences: The Foreign Policy and National Security Implications of Climate Change’ Center for Strategic and International Studies (November 2007), 5. 195 J. Podesta en P. Ogden, ‘The Security Implications of Climate Change’, The Washington Quarterly 31 (2007) 115-138. 196 Lezing met Vice-Admiral McGinn te Clingendael, Den Haag, op 7 juni 2010. 197 J. Podesta en P. Ogden, ‘The Security Implications of Climate Change’, The Washington Quarterly 31 (2007) 115-138 en de reacties van klimaatonderhandelaars op de presentatie ‘De zin en onzin van klimaatverandering als veiligheidsprobleem’ op 24 juni 2010 te Buitenlandse Zaken, Den Haag. 198 J. Mazo, Climate Conflict – How Global Warming threatens security and what to do about it (Londen 2010). 194 53 benoemde gebeurtenis (droogte) tot uitbarsting komt, terwijl de regenval nota bene weer toeneemt, betekent dit dat andere factoren uiteindelijk doorslaggevend zijn voor het oplaaien van het geweld. Het mag voorzichtig gesteld worden dat retoriek een eigen leven begon te gaan leiden. De voornaamste uiting van de retorische kracht van klimaatverandering als veiligheidsprobleem was dat gewapende conflicten moeiteloos werden toegedicht aan de gevolgen van klimaatverandering, terwijl wetenschappelijke bronnen daar geen bewijzen voor leverden. In reactie op het paper van Solana uit 2008 schreef De Volkskrant dat klimaatverandering de aandacht afleidt van echte veiligheidsproblemen waarmee de EU geconfronteerd wordt, zoals de conflicten in het Midden-Oosten, de verspreiding van massavernietigingswapens, de terreurdreiging of de relatie met Rusland.199 De contradicties geïdentificeerd In de politiek en haar periferie werden grofweg drie mechanismen genoemd via welke klimaatverandering een bedreiging voor de internationale dan wel willekeurige nationale veiligheidssituatie kan vormen. Het eerste mechanisme was het schaarste-conflict model, gebaseerd op de theorie van het neomalthusianisme. Dit model leek achterhaald. ‘Rather access to than availability of fresh water is a source of conflict’ luidde het zeer treffende citaat van Hendrix en Glaser.200 Barnett ging hierin nog verder door te stellen dat ‘it is the abundance of natural resources, rather than their scarcity, that drives conflict’.201 Ook interstatelijk leidden grensoverschrijdende rivieren in het merendeel van de gevallen tot samenwerking en dialoog en lijken conflictueuze relaties over water voor een groot deel retorisch van aard te zijn.202 Het bleek in ieder geval dat water niet kostbaar genoeg was om de wapens voor op te pakken. Daarnaast leken agrarische samenlevingen door de eeuwen heen mechanisme hebben ontwikkeld om periodes van schaarste, die ook zonder klimaatverandering altijd bestaan hebben, door te komen.203 Ten tweede noemden politici en politiek analisten natuurrampen die, vaak toch al zwakke staten, ernstig kunnen destabiliseren en daarmee radicalisering in de hand werken. A. Pijpers, ‘Klimaat leidt niet tot oorlog’, De Volkskrant 19 maart 2008. C. Hendrix en S. Glaser, ‘Trends and Triggers: Climate, climate change and civil conflict in Sub-Saharan Africa’, Political Geography 26 (2007) 695-715. 201 J. Barnett, ‘Security and climate change’, Global Environment Change 13 (2003) 7-17. 202 Aaron T. Wolf in de lezing Shared Waters: Conflict or Cooperation? Op 23 maart 2010 te Buitenlandse Zaken, Den Haag. 203 C. Reij, ‘Meer mensen, meer bomen’, Arbor Vitae (2009) 4-19 en interview met Ron Havinga op Buitenlandse Zaken. 199 200 54 Problematisch was echter dat klimaatverandering de frequentie en intensiteit van natuurrampen zoals orkanen en extreem droge (bosbranden) of natte (overstromingen) weersomstandigheden niet leek te beïnvloeden.204 De zeespiegel zal wel stijgen, maar absoluut niet in een tempo dat op korte termijn miljoenen steden in bijvoorbeeld Bangladesh of de Nigerdelta van de een op de andere dag onder water zullen staan. Zeespiegelstijging is een geleidelijk proces (in een negatief scenario 83cm in 2100205) en in hoeverre dit voor natuurrampen gaat zorgen is vooral afhankelijk van het adaptieve vermogen van laaggelegen staten. Klimaatmigratie was het meest voor de hand liggende verband is tussen klimaat en veiligheid, al bestond hier ook nog voldoende onduidelijkheid. Migratie kan tot spanningen leiden, en zeespiegelstijging kan inderdaad tot massale migratie leiden. Er waren echter ook wetenschappers die dit verband gekunsteld vonden, omdat er bij migratie doorgaands een scala aan push en pull factoren spelen, die niet zomaar zijn samen te vatten onder het kopje ‘klimaatverandering’.206 Ook klimaatmigratie moet in perspectief gezien worden. De migratie vanuit Afrika naar Europa zal niet, zoals Podesta en Welzer suggereerden, dusdanig massaal worden dat Europa destabiliseert.207 Ook hier moet in het achterhoofd gehouden worden dat het gaat om geleidelijke processen waarbij er voldoende mogelijkheden liggen tot aanpassing. Er zullen niet van de een op de andere dag miljoenen extra vluchtelingen op de deur van Europa aankloppen. Daarnaast is het hoogst opmerkelijk dat de situaties die in de politiek als prototype golden voor door klimaatverandering veroorzaakte gewelddadige conflicten, zoals Soedan, Ivoorkust, Niger, Burkina Faso en Sierra Leone, geen negatieve effecten van klimaatverandering zoals droogte en verwoestijning, ondervonden. Deze staten, allen in de Sahel gelegen, werden de laatste decennia juist natter en groener, al dan niet als gevolg van klimaatverandering.208 Er mag geconcludeerd worden dat er een kloof zit tussen wetenschap en politiek. Beelden van een verwoestijnende Sahel, Darfur voorop, en de aanname dat door klimaatverandering veroorzaakte schaarste onvermijdelijk tot conflicten zal leiden, zijn de K. Knip, ‘Heet, nat en ingewikkeld’, NRC Next, 17 augustus 2010, 20. KNMI, ‘Hoe snel stijgt de zeespiegel en wat betekent dit voor Nederland?’, http://www.knmi.nl/faq_klimaat/gevolgen/Zeespiegelstijging_voor_Nederland.html. 206 R. Black, ‘Environmental refugees: myth or reality?’ Working Paper 4 University of Sussex 2004. 207 J. Podesta en P. Ogden, ‘The Security Implications of Climate Change’, The Washington Quarterly 31 (2007) 115-138; H. Welzer, De Klimaatoorlogen; Waarom in de 21ste eeuw gevochten wordt. (Frankfurt 2008). 208 o.a. M. Sjöström, ‘Investigating vegetation changes in the African Sahel 1982-2002: a comparative analysis using Landsat, MODIS and AVHRR remote sensing data’, Lunds University, 2004. 204 205 55 basis van klimaat- en veiligheidsretoriek. Wetenschappelijk staan deze beelden op losse schroeven, of zijn zelfs onmiskenbaar onjuist. Waarom houdt de politiek zo star vast aan deze beelden? Waarom wordt klimaatverandering tot in de hoogste politieke platforms uiterst serieus genomen, terwijl de twijfels binnen de wetenschap steeds hardnekkiger worden? Zit er een vertraging tussen wetenschap en politiek of is er meer aan de hand? Discussie & interpretatie Ik heb geprobeerd enkele verklaringen te formuleren voor deze contradicties. Deze verklaringen hebben geen wetenschappelijke basis, maar zijn deels afgeleid uit discussies met medewerkers van Buitenlandse Zaken in de periode tussen februari en juli 2010 en deels mijn eigen interpretatie van de bevindingen in dit onderzoek. De eerste verklaring voor de koppeling van klimaatverandering aan veiligheid is het verstandshuwelijk. Klimaatverandering wordt serieuzer genomen als er een veiligheidsetiquette aan hangt. Vooral in de VS gebeurt dit, met als voorbeeld de lezing van Vice Admiraal McGinn. Zonder veiligheidsframe zal de VS niet bewegen op het gebied van klimaat. Aan de andere kant is klimaatverandering hot als gevaar. Militair ingestelde buitenlandpolitiek van bijvoorbeeld de VS moet verantwoord worden. Naast bijvoorbeeld een angstgegner als Al-Qaeda maakt klimaatverandering een agressieve politiek nog urgenter. De volgende verklaring volgt uit de trend van het versimpelen van conflicten. Men heeft binnen zowel de politiek als de wetenschap de neiging om conflicten die we eigenlijk niet begrijpen verregaand te versimpelen. Het schaarste-conflict model klinkt heel logisch en aannemelijk. Daarbij is het voor de eigen berusting van politici en diplomaten heel prettig om klimaatverandering als dieperliggende, allesomvattende, oorzaak van conflicten te zien. De derde verklaring vindt zijn oorsprong in de dominantie van de traditionele grootmachten. Ontwikkelingslanden hebben in Kopenhagen luid geklaagd dat klimaatverandering een druk op de economische groei legt, terwijl toch de Westerse machten de hoofdschuldige zijn. Vanuit de imperialistische school kan klimaatverandering beschouwd worden als middel voor de grootmachten om ontwikkelingslanden wederom hun wil op te leggen. Veiligheid maakt klimaatverandering nog urgenter, dus kan een reden zijn om nog meer druk uit te oefenen op ontwikkelingslanden. Daarbij heeft het bombarderen van klimaatverandering tot veiligheidsprobleem het mogelijk gemaakt klimaatverandering de Veiligheidsraad in te tillen, waardoor de traditionele grootmachten wederom hun wensen erdoorheen kunnen duwen. In de bewuste Veiligheidsraad hebben G77 landen dan ook duidelijk en hard geprotesteerd tegen het feit dat klimaatverandering überhaupt werd 56 behandeld in de Veiligheidsraad. Op deze manier kan klimaatverandering als veiligheidsprobleem tot op zekere hoogte een self-fullfilling prophecy worden, omdat het de verhoudingen tussen het Westen en de ontwikkelingslanden verder op scherp zet, wat negatieve gevolgen voor de internationale veiligheidssituatie kan hebben. De laatste verklaring heeft een negatiever karakter dan de voorgaande. Klimaatverandering als veiligheidsprobleem kan een instrument zijn om verantwoordelijkheid af te schuiven. Klimaatverandering kan fungeren als zondebok bij het falen van regeringen. Ten eerste kunnen foute regimes hun verantwoordelijkheid voor misstanden, geweld en doden binnen hun grenzen afschuiven, door conflicten te wijten aan klimaatverandering. Het conflict en de slachtoffers zouden niet veroorzaakt worden door de opstelling, slecht bestuur of misschien zelfs het bewust aanwakkeren van geweld door de statelijke macht, maar zouden veroorzaakt worden door klimaatverandering. Door klimaatverandering als veiligheidsprobleem te beschouwen, kunnen deze regimes dus ook niet aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid. Westerse politici, die zelf klimaatverandering en veiligheid koppelen, verschaffen op deze manier regimes met verkeerde bedoelingen een excuus. Ten tweede kan ook de internationale gemeenschap misbruik maken van klimaatverandering als veiligheidsprobleem. De verantwoordelijkheid om foute regimes op het matje te roepen, sancties op te leggen of in te grijpen bij grove misstanden, zoals volkerenmoord of genocide, kan zonder probleem afgeschoven worden op klimaatverandering. Klimaatverandering is een makkelijk excuus voor niet ingrijpen wanneer dit wel vereist maar ongewenst is. Het kan daarnaast een rede zijn om de ware aard van conflicten te verdoezelen. De laatste verklaring lijkt van toepassing op Darfur. Bashir, de president van de Soedan, staat aan het hoofd van een regime dat absoluut geen schone handen, dan wel goede bedoelingen heeft in Darfur. Er schijnt hem veel aangelegen om Darfur aan klimaatverandering te wijten. Het UNEP rapport gebruikt Soedanese meetgegevens over regenval en verwoestijning, die overduidelijk niet kloppen. Daarbij schijnt de VN zelf het ook niet erg te vinden om met de vinger naar klimaatverandering te wijzen. Er heeft genocide, of in ieder geval de grootste massamoord van deze eeuw, plaatsgevonden in Darfur. Nog steeds mag bijna niemand het gebied in. Over vijf of tien jaar praat men waarschijnlijk over Darfur als een Rwanda of Bosnië, als de eerste schande van de 21ste eeuw. Waarom is er niet ingegrepen? Had men de buik vol van Afghanistan en Irak en kon er absoluut geen derde wespennest bij? Speelt er een strijd over oliebelangen tussen China en het Westen op de achtergrond mee? Waarom wordt er naar klimaatverandering gewezen? Schaamt de 57 internationale gemeenschap zich en zoekt zij mogelijkheden om pijnlijke kritiek bij voorbaat te smoren? Het zal bij gissen blijven, maar feit is dat de secretaris-generaal hoogst persoonlijk in Darfur heeft geconstateerd dat klimaatverandering toch echt de boosdoener is. Feit is dat de hele wereld hem na praat, tot in beleidsstukken aan toe. Feit is dat de wetenschap aan de hand van enkele simpele grafiekjes kan aantonen dat klimaatverandering absoluut geen rol heeft gespeeld in de oorlog in Darfur. 58 Conclusie Het hoofddoel van dit essay is orde aanbrengen in het debat over klimaatverandering als veiligheidsprobleem. De dynamiek van dit thema valt uiteen in drie niveau’s: 1) de natuurwetenschap, 2) de sociale wetenschap en 3) de politiek. Hoewel er enkele hardnekkige tegengeluiden zijn wordt er in de wetenschap breed onderkend dat het klimaat opwarmt en dat de mens daar verantwoordelijk voor is. Deze boodschap biedt een acceptabele basis voor politici om maatregelen te treffen tegen klimaatverandering. De gevolgen en precieze omvang van klimaatverandering zijn echter zeer lastig te voorspellen. Het debat binnen de wetenschap woedt immers nog steeds in alle hevigheid. Zowel de sceptici, die claimen dat klimaatverandering puur een politiek instrument is, als de alarmisten, die een beeld van een heuse Apocalyps schetsen, missen een gedegen wetenschappelijke basis. Feit is dat er nog heel veel onduidelijk is. Wat we kunnen concluderen is dat de aarde opwarmt, zeer waarschijnlijk door menselijk toedoen. Hoeveel en met welk effect op het klimaat, is echter nog gehuld in onzekerheid. Van grote invloed op de klimaatwetenschap is sterke mate van politisering. Het spanningsveld tussen politiek en wetenschap bestaat uit een politieke arena waarbinnen harde feiten nodig zijn om aan het publiek te verkopen en om beleid op te maken, terwijl de wetenschap deze harde feiten simpelweg niet of nauwelijks kan produceren. Daarbij is onder de noemer ‘klimaatdiplomatie’ en heel nieuw spanningsveld ontstaan in de internationale politiek. Klimaatonderhandelingen vormen misschien wel het meest toonaangevende politieke platform van deze tijd. Voorafgaand aan elke UNFCCC top worden er op elk departement in Nederland uitvoerige analyses gemaakt van de standpunten van andere landen. De verhoudingen in de wereldpolitiek worden afgemeten aan klimaatonderhandelingen. ‘Kopenhagen’ heeft tot de conclusie geleid dat de EU te verdeeld is om een vuist te maken, dat de nieuwe economieën (Brazilië, India) niet meer te negeren zijn en dat China openlijk de VS uitdaagt. Daarbij kunnen klimaatonderhandelingen de verhouding tussen ontwikkelingslanden en de traditionele Westerse machten op scherp zetten. De ophef over het IPCC en de hockeystick van Michael Mann et al. (climategate) wijzen niet uit dat de wetenschap op losse schroeven staat, maar komen voort uit dit spanningsveld tussen politiek en wetenschap. Het is zaak dat de wetenschap zich niet laat meevoeren in het politieke getouwtrek en haar objectieve rol in acht houdt. Voor wetenschappers is het de taak om hardnekkige alarmistische dogma’s, zoals een 59 verwoestijning van de Sahel of een toename in cyclonen, uit de wereld te helpen. Deze dogma’s vertekenen het beeld van klimaatverandering zodanig dat het draagvlak voor ingrijpende maatregelen tegen klimaatverandering aangetast wordt. Binnen de sociale wetenschap is het thema klimaatverandering als veiligheidsprobleem voortgekomen uit het neomalthusianisme. Robert Kaplan is daarvan de meest prominente vertolker. Simpel gesteld luidt de theorie dat, ten gevolge van klimaatverandering, zoetwater voorraden en vruchtbare grond (door droogte of overstromingen) schaarser worden en dat daardoor migratiestromen op gang zullen komen richting beter bewoonbare gebieden. Beide ontwikkelingen zullen de druk op de natuurlijke hulpbronnen water en landbouwgrond (voedsel) dusdanig vergroten, dat conflict over deze hulpbronnen onvermijdelijk is. De oorlogen in de 21ste eeuw zullen over water gaan, is de profetie. Parallel aan de opgekomen wetenschappelijke aandacht voor conflicten, is er erkend dat bovenstaande theorie een te simpele afspiegeling van zaken vormt. Conflicten zijn in de praktijk niet simpel te duiden en vaak ligt de oorzaak in een complex geheel van vele, elkaar beïnvloedende, factoren. Daarbij is het wetenschappers niet gelukt om een direct causaal verband tussen klimaatverandering en conflicten aan te tonen. In deze context is het idee van klimaatverandering als threat multiplier opgekomen. Klimaatverandering is in dit model geen directie oorzaak van conflicten, maar draagt wel bij aan armoede, instabiliteit en sociale onrust. Toch al fragiele staten die te lijden hebben onder de gevolgen van klimaatverandering, zoals droogte of natuurrampen, lopen het risico in te storten en hiermee een broeinest van geweld en extremisme te worden. Voorbeelden die aangehaald worden zijn Soedan, Rwanda en Somalië. Recent hebben verschillende groepen wetenschappers zich gestort op empirisch onderzoek naar de relatie tussen klimaatverandering en conflict. Dit onderzoek heeft zich voornamelijk toegespitst op de verhouding van regenvalpatronen en zoetwatervoorraden met (de intensiteit van) conflicten. Conflictdatabases in verschillende periodes vanaf de jaren ’60 zijn vergeleken met de aanwezigheid van water en regenval. Het merendeel van deze onderzoeken richt zich op Afrika. De conclusies zijn dat zoetwatervoorraden geen relatie met (de intensiteit van) conflicten hebben. Op lokaal niveau is water zeker conflictueus. Samenlevingen beschikken echter in de praktijk over voldoende traditionele mechanismen om waterperikelen niet te laten overgaan in een daadwerkelijk intrastatelijk conflict. De suggestie is dat schaarste aan water juist in traditionele agrarische samenlevingen noopt tot samenwerking en innovatie. Oneerlijke verdeling van watervoorraden of landbouwgrond, of 60 een slecht bestuurlijk systeem dat de traditionele buffermechanismen tegenwerkt, blijken wel bij te dragen aan conflicten. Incidenteel uitzonderlijk droge jaren hebben wel een significante relatie met de intensivering van conflicten. Het is echter maar zeer de vraag in hoeverre dit te verklaren valt met het schaarste-conflict model. Daarbij is het verband tussen variabiliteit in regenval en klimaatverandering op zijn minst hoogst onzeker. Verschillende wetenschappers hebben er op gewezen dat de causaliteit tussen schaarste aan natuurlijke hulpbronnen en conflict op zichzelf niet vanzelfsprekend is. Vaak is juist de aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen een drijfveer achter conflicten, en niet de schaarste daaraan. Staten met een enorme rijkdom aan bodemschatten zijn bijvoorbeeld over het algemeen juist extra conflict gevoelig, omdat machthebbers hun bewind kunnen handhaven met inkomsten uit deze bodemschatten en niet meer afhankelijk zijn van de steun van het volk. Ook op interstatelijk niveau blijkt water geen casus belli. Zeker speelt zich achter de schermen bij verschillende grensoverschrijdende rivieren, zoals recent de Nijl, een enorme machtspolitiek af, maar in het merendeel van de gevallen zijn grensoverschrijdende rivieren een bron van samenwerking. Water bindt en dwingt staten om de tafel. Dat is een stuk realistischere voorstelling van zaken dan de regelmatig voorspelde wateroorlogen. Tot slot mag de historische component van het wetenschappelijke debat over klimaatverandering als veiligheidsprobleem zeker niet onbenoemd blijven. De invloed van klimaat op de loop van de geschiedenis is sinds Braudel gevestigd in de geschiedschrijving. Met de opkomst van de verbintenis tussen klimaat en veiligheid, heeft ook de historische benadering hiervan een opleving doorgemaakt. Het onderzoek werkt twee kanten op. Enerzijds worden historische bronnen zoals scheepslogboeken verzameld, die kunnen dienen als input voor klimaatwetenschappers. Anderzijds blijken historische klimaatfluctuaties invloed te hebben op historische gebeurtenissen. Zo konden extreem koude jaren in de Kleine IJstijd voor sociale onrust zorgen in het 18de eeuwse Habsburgse Rijk. Deze bevinding komt overeen met de waarneming dat uitzonderlijk droge jaren in de 20ste eeuw van invloed zijn geweest op de intensiteit van conflicten. Belangrijk is ook dat historici hebben geconcludeerd dat staatsvorm een bepalende factor is in de mate waarop klimaatinvloeden maatschappelijk gevolgen hebben. Een ander resultaat van historisch onderzoek is dat koudere decennia samenvielen met periodes van een hogere oorlogsfrequentie. Welke mechanismen hieraan ten grondslag liggen en hoe dit te correleren is met de resultaten van onderzoeken naar moderne conflicten is onduidelijk. Wel is het duidelijk dat historisch onderzoek van toegevoegde 61 waarde is in de discussie over klimaatconflicten. Er kleeft immers veel minder politieke lading aan. Er kan geconcludeerd worden dat het neomalthusianisme een wetenschappelijke basis mist. De theorie dat schaarste aan water en vruchtbare grond tot conflicten leidt lijkt intuïtief aannemelijk, maar empirisch onderzoek weerspreekt deze theorie. Er wordt onderschat hoeveel adaptief vermogen agrarische samenlevingen, die al eeuwen lang onderhevig zijn aan klimaatfluctuaties, hebben om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. De politiek, in dit essay de verzamelnaam van adviesrapporten, beleidsstukken, toespraken en de bijdragen van bepaalde onderzoeksinstituten, schetst een ander beeld dan de wetenschap. Klimaatverandering als veiligheidsprobleem wordt door politici op het hoogste niveau uiterst serieus genomen. Het threat multiplier model wordt algemeen aanvaard en regelmatig wordt er een directie causaliteit verondersteld. Het beeld van schaarste-conflicten blijkt zeer hardnekkig. De toon is, vooral in de VS, zeer alarmerend en gretig wordt klimaatverandering vergeleken met het Russische of het Al-Qaeda gevaar. Daarnaast wordt Darfur structureel als voorbeeld van een klimaatconflict aangehaald en zou de situatie aldaar een voorbode zijn van wat ons door de immer verwoestijnende Sahel te wachten staat. Blijkbaar ligt er op meerdere vlakken een gapend gat tussen wetenschap en politiek. Hiervoor zijn verschillende oorzaken denkbaar: 1) de politiek loopt achter bij de wetenschap; 2) belangbehartigers van zowel klimaatverandering als veiligheidspolitiek hebben baat bij een koppeling van de twee thema’s; 3) klimaatverandering als veiligheidsprobleem past in de trend van het versimpelen en behapbaar maken van conflictsituaties; 4) klimaatverandering als veiligheidsprobleem is een middel om de dominantie van de Westerse mogendheden te waarborgen en 5) de koppeling tussen klimaatverandering en veiligheidsissues stelt zowel specifieke machthebbers als de internationale gemeenschap in staat verantwoordelijkheden af te schuiven. De retoriek rondom de oorlog die het afgelopen decennium gewoed heeft in Darfur, doet zeer sterk vermoeden dat de laatste verklaring hier van toepassing is. Het contrast tussen wetenschap en politiek is simpelweg te groot. Tot in de top van de VN wordt beweerd dat Darfur in de kiem een ecologisch conflict is, terwijl de wetenschap dit overduidelijk en onomstotelijk weerspreekt. Hierdoor rest slechts tot de conclusie dat de ware oorzaken van dit conflict verdoezeld worden. Het doet zelfs sterk vermoeden dat de internationale gemeenschap zich schaamt voor wat men in Darfur heeft laten gebeuren en zich naargeestig achter klimaatverandering verschuilt. 62 Hierin is dit essay wellicht zijn doel voorbij geschoten. Orde aanbrengen in het debat heeft geleid tot het blootleggen van een discrepantie tussen politiek en wetenschap. Een analyse van deze discrepantie heeft uitgewezen dat klimaatverandering als veiligheidsprobleem ernstig misbruikt kan worden. Daarom luidt de belangrijkste conclusie van dit essay dat de relatie tussen klimaatverandering en conflicten een zeer interessant onderzoeksterrein is waar veel kansen liggen voor in het bijzonder historisch vervolg onderzoek. Echter politiek gezien, dient klimaatverandering als veiligheidsprobleem zorgvuldig en kritisch bekeken te worden, want deze thematiek blijkt in staat een eigen realiteit te creëren en kan gebruikt worden om onder verantwoordelijkheden uit te komen. 63 Literatuurlijst en bronnen Bronnen Adviesraad Internationale Vraagstukken, ‘Klimaatverandering en Veiligheid’ Briefadvies 14, januari 2009. J.P. Balkenende, Algemene beschouwingen (2006). R. Bell, onderzoeker van het World Resources Institute in Washington, in een lezing op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Department of Defense of the United States of America, Quadrennial Defense Review Report, februari 2010. A. Gore, An Inconvenient Truth: The Crisis of Global Warming, Rodale Inc., 2006. D. McGinn, Statement of Vice Admiral Dennis McGinn, USN, Retired Member, Military Advisory Board, CNA before the Senate Foreign Relations Committee. Hearing on "Climate Change and Global Security: Challenges, Threats, and Global Opportunities." (Washington 2009). R. Haarsma, metereoloog verbonden aan het KNMI. R. Havinga, medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. H. Van den Heuvel, medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ministry of Defence of the United Kingdom, Global Strategic Trends – out to 2040, januari 2010. Ministerie van Defensie van Nederland, Verkenningen – Houvast voor de krijgsmacht van de toekomst, maart 2010. 64 Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, NATO 2020: Assured security; dynamic engagement – Analysis and recommendations of the group of experts on a new strategic concept for NATO, 17 mei 2010. J. Solana et al., ‘Climate Change and International Security’, Paper from the High Representative and the European Commission to the European Council, 14 maart 2008. United Nations Environment Program (UNEP), Sudan; Post Conflict Environmental Assesment, 2007. VN Veiligheidsraad, UN Security Council meeting 5663, 17 april 2007. M. Verhagen, Toespraak bij de presentatie van de Defensieverkenningen, 29 maart 2010. A.Wolf, onderzoeker aan de Oregan State University, in een lezing op Buitenlandse Zaken. Wissenschaftlicher Beirat der Bundesregierung Globale Umweltveränderungen, Climate Change as a Security Risk, 2008. 65 Literatuur M. Aarden, ‘De paradox van een groene Sahel’, De Volkskrant 19 april 2008 (Kenniskatern). J. Aglionby, ‘UN warns on climate-related conflict’ (11 december 2007), http://www.ft.com/cms/s/0/85c0c2b6-a738-11dc-a25a-0000779fd2ac.html. M. Aymard, ‘The annales and French Historiography, 1929-1971’, Journal of European Economic History 1 (1972) 491-511. T. Barber, ‘Climate change ‘threatens’ Europe’s energy resources’ (11 maart 2008), http://www.ft.com/cms/s/0/51fd345c-ef0c-11dc-97ec-0000779fd2ac.html. W. Barnaby, ‘Do Nations go to War over Water?’, Nature 458 (2009) 282-283. J. Barnett, ‘Security and climate change’, Global Environment Change 13 (2003) 7-17. J. Barnett en W. Adger, ‘Climate change, human conflict en violent conflict’ Political Geography 26 (2007) 639-655. M. Barlow en T. Clark, Blue Gold, World Water Wars (Toronto 2003). H. Binningbø et al., ‘Green Giant, or Straw Man? Environmental Pressure and Civil Conflict, 1961–99’, Population and Environment 28, 337-353. R. Black, ‘Environmental refugees: myth or reality?’ Working Paper 4 University of Sussex 2004. A. Bounds, ‘Climate change poses security risk’ (3 maart 2008), http://www.ft.com/cms/s/0/860d590e-e8ac-11dc-913a-0000779fd2ac.html. F. Braudel, La Méditerrannée; La part du milieu, (Parijs 1966). 66 F. Braudel, La Méditerrannée et la monde méditerrranéen à l’epoque de Phillipe II; Les événements, la politique et les hommes, (Parijs 1979). R. Brazdil et al., ‘Historical Climatology in Europe – The State of the Art’, Climate Change 70 (2005) 363-430. J. Broder, ‘Climate Change Seen as Threat to U.S. Security’, New York Times, 8 augustus 2009, via www.nytimes.com. N. Brown, History and Climate Change: A Eurocentric Perspective, (New York 2001). O. Brown, ‘Climate Combat? Security impacts of climate change discussed in Copenhagen’, (17 december 2009), http://blog.iisd.org/2009/12/17/climate-combat-security-impacts-ofclimate-change-discussed-in-copenhagen/. O. Brown en A. Crawford, ‘Climate change: A new threat to stability in West Africa? Evidence from Ghana and Burkina Fasso’ African Security Review 17 (2008) 39-57. O. Brown en A. Crawford, ‘Rising Temperatures, Rising Tensions’, International Institute for Sustainable Development (2009) via www.iisd.org. O. Brown en A. Crawford, ‘Battling the Elements: The security threat of climate change’, International Institute for Sustainable Development (2009) via www.iisd.org. O. Brown en R. McLeman, ‘A recurring anarchy?: the emergence of climate change as a threat to international peace and security’, Conflict, Security & Development 9 (2009) 289305. O. Brown et al., ‘Climate change as the new security threat: implications for Africa’, International affairs 83 (2007) 1141-1154. H. Buhaug, N. Gleditsch en O. Theisen, ‘Implications of Climate Change on Armed Conflict’, Wereldbank (2008); bijdrage voor de workshop Social Dimensions of Climate Change (Washington 2008). 67 J. Busby, ‘Climate Change and National Security’ Council Special Report 32 (2007), via www.cfr.org. K. Campbell et al., ‘The Age of Consequences: The Foreign Policy and National Security Implications of Climate Change’ Center for Strategic and International Studies (November 2007). Council on Foreign Relations, ‘Water Resources in Regional Conflicts’, Roundtable on Environmental Stress and Conflict (8 november 2002), http://www.cfr.org/publication/5277/water_resources_in_regional_conflicts.html. J. Christy et al., ‘Methodology and Results of Calculating Central California Surface Temperature Trends: Evidence of Human-Induced Climate Change?’ Journal of Climate 19 (2005), 548-563. D. Chandler, ‘Revised MIT climate model sounds alarm’, MIT TechTalk 53 (2009) 1 & 3. A. Dai et al., ‘Comment; The Sahel Drought is Real’, International Journal of Climatology 24 (2004), 1323-1331. N. Detraz en M. Betsill, ‘Climate Change and Environmental Security: For Whom the Discourse Shifts, International Studies Perspectives 10 (2009) 303-320. W. Van Dieren, ‘Helaas Leon, er is geen klimaatcomplot’, NRC Handelsblad, 11 december 2009, 7 (Opiniekatern). H. Donkers, De witte olie; Water, vrede en duurzame ontwikkeling in het Midden-Oosten (Utrecht 1994). D. Douglas en J. Christy, ‘Limits on CO2 Climate Forcing from Recent Temperature Data of Earth’ Energy and Environment 20 (2009) 177-189. A. Dupont, ‘The Strategic Implications of Climate Change’ Survival 50 (2008) 29-54. 68 G. Evans, ‘Conflict Potential in a World of Climate Change’ International Crisis Group (2008) http://www.crisisgroup.org/en/publication-type/speeches/2008/conflict-potential-in-aworld-climate-change.aspx. B. Van Geel, ‘Klimaat is nooit stabiel geweest’, Trouw, 25 maart 2010. S. Goldenberg, ‘Pentagon to rank global warming as destabilizing force’, The Guardian, 31 januari 2010. A. Gore, Earth in the Balance: forging a new common purpose, (Londen, 2007). N. Gleditsch, R. Nordås en I. Salehyan, ‘Climate Change and Conflict: The Migration Link’, Coping with Crisis Working Paper Series (New York 2007) International Peace Academy, www.ipacademy.org/our-work/coping-with-crisis/working-papers. L. Gray en M. Kevane, ‘Evolving tenure rights and Agricultural intensifications in Burkina Faso’, World Development 29 (2001) 573-587. W. Gray et al., ‘Multidecadal Variability in North Atlantic Tropical Cyclone Activity’, Journal of Climate 27 (2008) 3929-3935. C. Greene et al., ‘A Very Inconvenient Truth’, Oceanography 23 (2010) 214-218. M. Heimann, ‘How Stable Is the Methane Cycle?’, Science 327 (2010) 1211-1212. E. Hendrix, ‘De zondvloed raasde door de Bosporus’, De Volkskrant 25 januari 1997. C. Hendrix en S. Glaser, ‘Trends and Triggers: Climate, climate change and civil conflict in Sub-Saharan Africa’, Political Geography 26 (2007) 695-715. K. Homan, ‘Veranderende dreigingen in de 21ste eeuw’, Atlantisch Perspectief 29 (2005) 612. 69 K. Homan, ‘Klimaatverandering als Veiligheidsprobleem’, Atlantisch Perspectief 32 (2008) 12-17. K. Homan, ‘Klimaatverandering: voorspellen is moeilijk’, Internationale Spectator 62 (2008) 257 -258. S. Huntington, ‘The Clash of Civilization?’, Foreign Affairs 72 (1993), 22-49. Intergovernmental Panel on Climate Change, ‘Organisation’, http://www.ipcc.ch/organization/organization_history.htm. International Crisis Group, ‘Central Asia: Water and conflict’, ICG Asia Report 34, 2002, via www.crisisgroup.org. International Crisis Group, ‘Climate Change and Conflict’, http://www.crisisgroup.org/en/key-issues/climate-change-and-conflict.aspx. IPCC, 2001: Hydrology and Water Resources. In: Climate Change 2001: Impacts, Adaptation and Vulnerability; Contribution of Working Group II to the Third Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. IPCC, 2007: Summary for Policymakers. In: Climate Change 2007: The Physical Science Basis. Contribution of Working Group I to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, Solomon, S., D. Qin, M. Manning, Z. Chen, M. Marquis, K.B. Averyt, M.Tignor and H.L. Miller (eds.), Cambridge University Press, Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA. IPCC, 2007: Summary for Policymakers. In: Climate Change 2007: Impacts, Adaptation and Vulnerability. Contribution of Working Group II to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, M.L. Parry, O.F. Canziani, J.P. Palutikof, P.J. van der Linden and C.E. Hanson (eds.), Cambridge University Press, Cambridge, UK, 7-22. J. Israel, ‘Cracks in the second storey’, Times Literally Supplement 21 januari 1983, 63. 70 J. Israel, The Dutch Republic, Its Rise, Greatness, and Fall 1477-1806, (Oxford, 1995). P. Jones, ‘Historical climatology – a state of art review’, Weather 7 (2008) 181-186. R. Kaplan, ‘The Coming Anarchy’, The Atlantic Monthly 273, 44–76. K. Van Kepen, ‘Cramer verontwaardigd over klimaatrapport IPCC’, De Volkskrant, 27 januari 2010, 1. M. Kevane & L. Gray, ‘Darfur: Rainfall and Conflict’, Environmental Research Letters 3 (2008). B. Ki Moon, ‘A Climate Culprit In Darfur’, The Washington Post 16 juni 2007, http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/06/15/AR2007061501857.html. B. Ki Moon, ‘What I say in Darfur’, The Washington Post 14 september 2007, http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/09/13/AR2007091301680.html. M. Klare, ‘Global Warming Battlefields: How Climate Change Threatens Security’, Current History (2007) 355-361. M. Klare, Resource Wars; The New Landscape of Global Conflict (New York 2002). Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), ‘Hoe bruikbaar zijn klimaattabellen’, http://www.knmi.nl/faq_klimaat/scenarios/Betrouwbaarheid_klimaattabellen.html. KNMI, ‘Klopt de “hockeystick”’, http://www.knmi.nl/faq_klimaat/waarnemingen/Hockeystick.html. KNMI, ‘Hoe snel stijgt de zeespiegel en wat betekent dit voor Nederland?’, http://www.knmi.nl/faq_klimaat/gevolgen/Zeespiegelstijging_voor_Nederland.html. K. Knip, ‘Ruw in de mond’, NRC Handelsblad 23 januari 2010, 13 (Wetenschapsbijlage). 71 K.Knip, ‘Rommelig met cijfers’, NRC Handelsblad, 23 januari 2010, 13 (Wetenschapsbijlage). K. Knip, ‘Verzonnen bronnen van conflict’, NRC Handelsblad, 11 april 2009, 7 (Wetenschapsbijlage). K. Knip, ‘Heet, nat en ingewikkeld’, NRC Next, 17 augustus 2010, 20. H. Labohm en D. Thoenes, ‘Scepsis inzake opwarming van de aarde’, Internationale spectator, 18 (2004) 25-31. H. Labohm, ‘De litanie van milieu-angsten’, Trouw 14 februari 2004 via www.clingendael.nl. H. Labohm, ‘Klimaatdiscussie tussen feiten en stellingnames’, Staatscourant november 2004 via www.clingendael.nl. J. Lee, ‘A brief history of climate change and conflict’, http://www.thebulletin.org/webedition/features/brief-history-of-climate-change-and-conflict (14 augustus 2009). M. Levy et al., ‘Assesment of Select Climate Change Impacts on US national Security’, Center for International Earth Science Information Network (CIESIN) Working Paper (2008) Columbia University. M. Levy et al., ‘Freshwater Availability Anomalies and Outbreak of Internal War: Results from a Global Spatial Time Series Analysis’, Center for International Earth Science Information Network (CIESIN); bijdrage voor de workshop Human Security and Climate Change (Oslo 2005). T. Malthus, An Essay on the Principle of Population (Cambridge 1798). M. Mann, R. Bradley en M. Hughes, ‘Global-scale temperature patterns and climate forcing over the past six centuries’, Nature 392 (1998) 779-787. 72 M. Mann, ‘Myth vs. Fact Regarding the "Hockey Stick"’ (4 december 2004), http://www.realclimate.org/index.php/archives/2004/12/myths-vs-fact-regarding-the-hockeystick/. M. Mann, ‘False Claims by McIntyre and McKitrick regarding the Mann et al. (1998) reconstruction,’ (4 december 2004), http://www.realclimate.org/index.php/archives/2004/12/false-claims-by-mcintyre-andmckitrick-regarding-the-mann-et-al-1998reconstruction/. M. Mann, ‘On Yet Another False Claim by McIntyre and McKitrick’ (2005), http://www.realclimate.org/index.php/archives/2005/01/on-yet-another-false-claim-bymcintyre-and-mckitrick/. R. Matthew, ‘Resource Scarcity: Responding to the Security Challenge’ International Peace Institute (2008) via www.ipinst.org. D. Meadows et al., The limits to growth (New York 1972). T. McConnell, ‘How Tuaregs, Hausas Are Avoiding Another Darfur’ (3 oktober 2007), http://www.csmonitor.com/2007/1003/p01s04-woaf.html. S. McIntyre en R. McKitrick, ‘Corrections to the Mann et. al. (1998) Proxy Data Base and Northern Hemispheric Average Temperature Series’ Energy and Environment 14 (2003) 751–771. S. McIntyre en R. McKitrick, ‘The M&M Critique of the MBH98 Northern Hemisphere climate index: Update and implications’, Energy and Environment, 16 (2005) 69-100. R. Nordås en N. Gleditsch, ‘Climate change and conflict’, Political Geography 26 (2007) 627-638. S. Oberthür en C. Roche Kelly, ‘EU leadership in International Climate Policy: Achievement and Challenges’, The International Spectator 43 (2008) 35-50. 73 Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), ‘OSCE well-placed to address security threats from climate change, say conference participants’, Security Implications of Climate Change in the OSCE region (OVSE conferentie op 5 oktober 2009 te Boekarest), http://www.osce.org/conferences/eea_2009_climat.html. OVSE, ‘Water Supply Issues in Kosovo’, Monitoring Department OSCE Mission in Kosovo, juli 2008, via www.osce.org. L. Olsson, ‘A recent greening of the Sahel – trends, patterns and potential causes’, Journal of Arid Environments 63 (2005) 556-566. C. Penny, ‘Greening the Security Council: climate change as an emerging “threat to peace and security”’, International Environmental Agreements 7 (2007) 35-71. B. Percival, ‘The Risk of Energy Securitization on the Eurasian Continent’, Clingendael International Energy Programme Briefing Paper (2008). C. Pfister, ‘Climate and Economy in Eighteenth-Century Switzerland’, Journal of Interdisciplinary History 2 (1978) 223-243. C. Pfister, ‘Disasters, interregional solidarity and nation-building: Reflections on the case of Switzerland, 1806-1914’, in: Favier R. en Pfister C. (ed.), Solidarité et assurance. Les sociétés européennes face aux catastrophes (17e-21e s.) (Grenoble 2008) 117-142. C. Pfister, ‘Climatic Extremes, Recurrent Crises and Witch Hunts: Strategies of European Societies in Coping with Exogenous Shocks in the Late Sixteenth and Early Seventeenth Centuries’, The Medieval History Journal 1 & 2 (2007) 33-73. C. Pfister en R. Brázdil, ‘Social vulnerability to climate in the “Little Ice Age”: an example from Central Europe in the early 1770s’, Climate Past Discussions 2 (2006) 115-119. A. Pijpers, ‘Klimaat leidt niet tot oorlog’, De Volkskrant 19 maart 2008. 74 D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations, (Princeton 2001). J. Podesta en P. Ogden, ‘The Security Implications of Climate Change’, The Washington Quarterly 31 (2007) 115-138. V. Pop, ‘Energy and climate change shape EU security strategy’ (10 december 2008), http://euobserver.com/?aid=27275. M. Prak, ‘Levenswater’, Intermediair 19 april 1994, 45. C. Raleigh en H. Urdal, ‘Climate change, environmental degradation and armed conflict’, Political Geography 26 (2007) 674-694. C. Reij, ‘Meer mensen, meer bomen’, Arbor Vitae (2009) 4-19. R. Reuveny, ‘Ecomigration and Violent Conflict: Case Studies and Public Policy Implications’, Human Ecology 36 (2008), 1-13. I. Salehyan, ‘From Climate Change to Conflict? No Consensus Yet’, Journal Research of Peace 45 (2008) 315-326. J. Scheffran, ‘Climate change and security’, The Bulletin of the Atomic Scientists 64 (2008), 19-25. I. Serageldin, ‘Water: conflicts set to arise within as well as between states’, Nature 459 (2009) 163. M. Sjöström, ‘Investigating vegetation changes in the African Sahel 1982-2002: a comparative analysis using Landsat, MODIS and AVHRR remote sensing data’, Lunds University, 2004. W. Soon en S. Baliunas, ‘Proxy climate and environmental changes over the past 1000 years’, Climate research 23 (2003) 89-110. 75 J. Solana, ‘Klimaat bedreigt internationale veiligheid’, NRC Handelsblad 11 maart 2008, 7. N. Stern, The Economics of Climate Change: The Stern Review (Cambridge 2007). H. von Storch et al., ‘Reconstructing Past Climate from Noisy Data’, Science 28 (2004) 679682. Generaal R. Sullivan et al., ‘National security and the threat of climate change’, Military Advisory Board of the CNA Corporation (2007). H. Tangerman, ‘Oerbeeld tegen de zondvloed’, De Pers 12 december 2009. R. Tol, R. Pielke jr. en H. Von Storch, ‘VN-klimaatpanel moet drastisch hervormen’, NRC Handelsblad, 25 januari 2010, 6 (Opiniekatern). A. Turton, ‘Water as a Source of Conflict or Cooperation: The Case of South-Africa and its Transboundary Rivers’, Council for Scientific and Industrial Research (CSIR) Report (Pretoria 2005). United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), ‘Essential Background’, http://unfccc.int/essential_background/items/2877.php. M. de Villiers, Water. The fate of our most precious resource (Toronto 2001). H. Welzer, ‘De Klimaatoorlog is al begonnen’, NRC Handelsblad 9 maart 2009, 4. H. Welzer, Klimakriege. Wofür in 21. Jahrhundert getöted wird (Frankfurt 2008). D. Wheeler, ‘Guest Editorial – Historical Climatology’, Weather 7 (2008) 180. D. Wheeler, ‘The weather of the European Atlantic seaboard during October 1805: An exercise in historical climatology’, Climate Change 48 (2001) 361-385. 76 M. Wieringa, ‘Minister Cramer staat buitenspel’, De Volkskrant 1 februari 2010. G. Yancheva, ‘Influence of the intertropical convergence zone on the East Asian monsoon’ Nature 445 (2007) 74-77. M. Zeitoun, ‘Water: resistance on the route towards a fair share for all’, Nature 459 (2009) 163. D. Zhang et al., ‘Global Climate Change, War and Population Decline in Recent Human History’, Proceedings of the National Academic of Science 49 (2007) 19214 – 19219. 77