De zin en onzin van klimaatverandering als veiligheidsprobleem

advertisement
De zin en onzin van klimaatverandering
als veiligheidsprobleem
Eduard Cousin
0423726
Parkstraat 4
3581 PH Utrecht
[email protected]
Masterthesis, 20 augustus 2010
Inhoudsopgave
Inleiding
2
Hoofdstuk I: De verandering van het klimaat
5
Het IPCC, de wetenschappelijke basis onder klimaatbeleid
6
Kritiek op het IPCC
9
Sceptici & alarmisten onder vuur
17
De impact van klimaatverandering: De Sahel
19
Hoofdstuk II: Klimaatverandering en Conflict
23
Klimaat in de geschiedenis
24
Klimaatoorlogen in de 21ste eeuw
30
Hoofdstuk III: Klimaatverandering en politiek
41
Klimaatverandering in veiligheidsbeleid
43
Retoriek op het hoogste niveau
49
De contradicties geïdentificeerd
54
Discussie & interpretatie
56
Conclusie
59
Literatuurlijst & bronnen
64
Bronnen
64
Literatuur
66
1
De zin en onzin van klimaatverandering als veiligheidsprobleem
Klimaatverandering is overal. Natuurlijk, het treft immers de gehele aardbol. De discussie
over klimaatverandering is ook overal. Geen sector, bedrijf, overheid of huishouden ontkomt
er aan. De maatschappij is doordrenkt met begrippen als duurzaamheid, CO2-neutraal en
groene energie. Klimaatverandering is hét milieuvraagstuk bij uitstek. In de wetenschap wordt
binnen de kringen van klimatologen en aardwetenschappers heftig gediscussieerd over de
precieze hoedanigheid van klimaatverandering en de mogelijke oplossingen. In de dagelijkse
praktijk is klimaatverandering big business op het gebied van innovatie en energie.
Maar klimaatverandering reikt verder. Zij is vanaf de jaren ’90 binnengedrongen in de
wereld van de internationale politiek; in eerste instantie als inzet van multilaterale verdragen
en afspraken. In 1992 is binnen de Verenigde Naties het Framework Convention on Climate
Change (UNFCCC) opgezet met als doel de totstandkoming van internationale
klimaatverdragen. Het belangrijkste resultaat van het UNFCCC werd in 1997 geboekt in de
vorm van het Kyoto Protocol. In Kopenhagen werd tijdens de 15de UNFCCC conferentie
duidelijke tot welke gigantische politieke proporties klimaatverandering is gegroeid.
Recent is een extra dimensie toegevoegd aan de politisering van het klimaatdebat.
Klimaatverandering als bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid heeft zijn
intrede gedaan. Hiermee is de klimaatdiscussie op het toneel van de internationale
betrekkingen en conflictstudies verschenen. Dit heeft ertoe geleid dat VN en de EU met
rapporten zijn gekomen over de gevaren van klimaatverandering voor de internationale
veiligheid. Defensieafdelingen van vrijwel alle toonaangevende mogendheden hebben de
invloed van klimaatverandering op situaties waar de krijgsmacht aan te pas moet komen
onderzocht. Gerenommeerde onderzoeks- en adviesinstituten over de hele wereld hebben en
masse gewaarschuwd voor de veiligheidsgerelateerde gevolgen van klimaatverandering.
Kortom, de roep om klimaat- en veiligheidsbeleid te integreren is binnen een tijdsbestek van
enkele jaren niet meer weg te denken uit het politieke landschap.
Het resultaat is dat het discours over klimaatverandering een ongekende complexiteit
heeft verworven. Sociaalwetenschappers, vanuit de politicologie, geschiedenis of conflict
studies, zijn ongegeneerd aan de haal gegaan met verre van algemeen geaccepteerde
theorieën, hypotheses en modellen uit de natuurwetenschap om relaties tussen klimaat en
conflict aan te tonen dan wel te weerleggen. Zo zijn praktisch alle publicaties over de relatie
klimaatverandering en veiligheid uitsluitend gebaseerd op de bijdragen van het
2
Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), welke is opgericht door UNEP (United
Nations Environment Programme) en WMO (World Metereological Organisation) in 1989,
terwijl er bij de resultaten van het IPCC vanuit de klimaatwetenschap altijd kanttekeningen
zijn gezet.
De wirwar van slecht te verifiëren informatie die is ontstaan uit deze interactie tussen
klimaat- en sociale wetenschap, is vervolgens gaan dienen als inspiratie voor politici.
Klimaatverandering is hierdoor vaak verworden tot de inzet van belangenbehartiging. De
politieke kant van klimaatverandering heeft op haar beurt de geloofwaardigheid van de, vaak
door de overheid gefinancierde, klimaatwetenschap onder druk gezet. Zo luidt een theorie dat
het IPCC een instrument is van Westerse regeringen om via klimaatverdragen de Derde
Wereld onder de duim te houden.
In dit essay wil ik orde aanbrengen in het discours over klimaatverandering als
veiligheidsprobleem. Hierbij zal ik uitgaan van de drie bovengenoemde velden: De
natuurwetenschap, de sociale wetenschap en de politiek. Met zowel een achtergrond in de
Aardwetenschappen als in de Internationale Betrekkingen is het mijn doel om de afstanden
tussen deze velden te overbruggen. Per veld zal ik achtereenvolgens ingaan op de opkomst
van het thema klimaatverandering, de punten van discussie en de onderlinge beïnvloeding van
de verschillende velden. Zo zal het natuurwetenschappelijke deel een uiteenzetting zijn van de
door de jaren heen veranderende visies in de klimaatwetenschap, zal er ingegaan worden op
de politieke en maatschappelijke invloed op de klimaatwetenschap en zal bij wijze van
conclusie de huidige status van het klimaatdebat beoordeeld worden.
Het volgende veld, dat van de sociale wetenschappen, behelst het thema van
klimaatverandering als oorzaak van zowel inter- als intrastatelijke gewelddadige conflicten. In
dit onderdeel komen twee benaderingen aan bod. Ten eerste de historische benadering. Hierin
wordt de invloed van klimaatwisselingen op de loop van de geschiedenis onderzocht. Zo zijn
er studies die koudere periodes in de geschiedenis linken aan periodes met een hogere
frequentie van oorlogen en bevolkingsdalingen. Ten tweede zal de relatie tussen
klimaatverandering en conflict in het huidige wereldstelsel uitgediept worden. De centrale
vraag hierin is of schaarste, bijvoorbeeld van landbouwgrond of water, leidt tot conflicten. In
beide benaderingen zal gekeken worden hoe er omgegaan wordt met informatie uit de
natuurwetenschap.
Het derde hoofdstuk behandelt de opkomst van klimaatverandering in de politiek en in
het bijzonder van de classificatie van klimaatsverandering als veiligheidsprobleem. Er zal
zowel worden gekeken naar de invloed van deze classificatie op het maken van beleid van
3
nationale overheden en internationale organisaties, als naar de retorische rol van
klimaatverandering als veiligheidsprobleem. Er zal worden gezocht naar achterliggende
motieven. De vraag is welk strategisch belang staten zouden kunnen hebben bij het
klimaatdebat. Verder zal de manier waarop de politiek omgaat met informatie uit de
wetenschap bekeken worden. Gaat zij uit van wetenschappelijke feiten of creëert zij een eigen
werkelijkheid?
Bij wijze van conclusie wil ik de betekenis van het debat over klimaatsverandering als
veiligheidsprobleem weergeven door middel van een overkoepelende benadering van de drie
benoemde velden. Daarbij zal ik proberen de eventuele discrepanties tussen deze velden bloot
te leggen en zoveel mogelijk te verklaren.
4
Hoofdstuk I: Verandering van het Klimaat
De gehele klimaatdiscussie, van het gerep over elektrische auto’s, zonne-energie en bomen
planten tot klimaatoorlogen en het Kyoto-protocol, kent één oorsprong: de constatering dat
het klimaat verandert.
Al in 1896 werd geopperd dat toenemende CO2 concentraties voor een opwarming van
het klimaat kunnen zorgen en dat menselijke activiteit hier invloed op had.1 In de jaren ’70
vond dit idee haar weg naar het grote publiek. Het feit dat de boosdoener CO2 bleek te zijn,
een restproduct dat vrijkomt bij de verbranding van de fossiele brandstoffen steenkool, olie en
aardgas, maakte de zaak gewichtig. De verbranding van fossiele brandstoffen was en is
immers de hoofdbron van energie voor de geïndustrialiseerde samenleving en daarmee een
onmisbaar proces voor de moderne maatschappij. De opvatting dat menselijke activiteit
verantwoordelijk was voor de opwarming van het klimaat, werd gretig opgepakt door de
opkomende milieulobby. In 1972 had deze lobby gestalte gekregen in de Club van Rome, die
stelde dat het milieu de dupe was van de economische groei.2 Milieuorganisaties werden
hierdoor de eerste niet-wetenschappelijke kringen waarbinnen klimaatverandering een rol
speelde. In de loop van de jaren ’80 drong de omvang van de, steeds beter bestudeerde,
verandering van het klimaat door tot de politiek. Het werd duidelijk dat er werk gemaakt
moest worden van het terugdringen van de uistoot van CO2. In de jaren ’90 was de tijdsgeest
rijp om het klimaatprobleem mondiaal aan te pakken. De globalisering schreed voort, met het
uiteenvallen van de Sovjet-Unie was de bipolaire wereldorde doorbroken en de internationale
politiek kende een ongekende hoeveelheid instituties. De politieke inspanningen resulteerden
in de oprichting van het UNFCCC (United Nations Framework Convention on Climate
Change, 1992) en de totstandkoming van Kyoto Protocol in 1997.3
Nu, ruim een decennium later, is men vele klimaattoppen en conferenties verder en
drukt de problematiek van klimaatverandering een steeds grotere stempel op de maatschappij.
Onder de oppervlakte van het klimaatdebat in de politiek en media is de klimaatwetenschap
zich verder blijven ontwikkelen. De discussie over de precieze toedracht van
klimaatverandering, de menselijke invloed hierop en mogelijke toekomstscenario’s blijft tot
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), ‘Hoe bruikbaar zijn klimaattabellen’,
http://www.knmi.nl/faq_klimaat/scenarios/Betrouwbaarheid_klimaattabellen.html, (6 november 2009).
2
D. Meadows et al. The limits to growth (New York 1972).
3
United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), ‘Essential Background’,
http://unfccc.int/essential_background/items/2877.php, (27 juli 2010).
1
5
op de dag van vandaag spelen. In dit hoofdstuk zal deze discussie besproken worden, met als
doel uitsluitsel te geven over de huidige status van klimaatverandering in de wetenschap.
Het IPCC, de wetenschappelijke basis onder klimaatbeleid
Het vanaf de jaren ’90 ontwikkelde klimaatbeleid is gestoeld op de rapporten van het
Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Dit orgaan is in 1989 in het leven
geroepen door de World Metereological Organisation (WMO) en United Nations
Environment Programme (UNEP) met als opdracht te rapporteren over de status van het
wetenschappelijk onderzoek over klimaatverandering, de gevolgen voor mens en milieu in te
schatten en advies uit te brengen over de te nemen maatregelen. Het IPCC heeft vier
klimaatrapporten uitgebracht, waarvan de laatste in 2007 en werkt op dit moment aan een
vijfde.4
In de, vanaf 2007 in een stroomversnelling geraakte, discussie over
klimaatverandering als veiligheidsprobleem speelde vooral het vierde rapport een grote rol, al
werd de mogelijkheid op klimaatconflicten al in het derde rapport uit 2001 genoemd.5 Zo
baseerde de Europese Commissie haar standpunt over veiligheid en klimaatverandering zich
op de ‘findings of the Intergovernmental Panel of Climate Change’.6 Verder werd het IPCC
met grote regelmaat aangehaald op de eerste en tot nog toe enige bijeenkomst van de
Veiligheidsraad over het onderwerp klimaatverandering als veiligheidsprobleem.7 Bij het tot
stand brengen van het Nederlandse veiligheidsbeleid gold het vierde IPCC rapport ook als
uitgangspunt, getuige een briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)
aan de minister van Defensie.8 Voor overige klimaatkwesties heeft de Nederlandse politiek
zich altijd tot het KNMI gewend, dat een eigen onderzoeksafdeling heeft voor
klimaatverandering.
Daarnaast was het vierde IPCC rapport de leidraad voor de vele onderzoeks- en
adviesinstituten die de brug vormen tussen onderzoek en beleid, tussen wetenschap en
politiek. Voorbeelden hiervan zijn de Amerikaanse instituten, het Center for Strategic and
Intergovernmental Panel on Climate Change, ‘Organisation’,
http://www.ipcc.ch/organization/organization_history.htm, (6 november 2009). Dit is de officiële site van het
IPCC.
5
IPCC, 2001: Hydrology and Water Resources. In: Climate Change 2001: Impacts, Adaptation and
Vulnerability; Contribution of Working Group II to the Third Assessment Report of the Intergovernmental Panel
on Climate Change, 225.
6
Paper from the High Representative and the European Commission to the European Council, Climate Change
and International Security, 14 maart 2008, 1.
7
VN Veiligheidsraad, UN Security Council meeting 5663, 14 april 2007.
8
Adviesraad Internationale Vraagstukken, Klimaatverandering en Veiligheid, No. 14, januari 2009, 4.
4
6
International Studies (CSIS) en het Center for International Earth Science Information
Network (CIESIN), de adviesorganen International Peace Research Institute in Oslo (PRIO),
International Peace Institute (IPI) en International Crisis Group, en het Nederlands Instituut
voor Internationale Betrekkingen Clingendael.9
Het onderzoek vanuit de sociale wetenschap dat zich bezighoudt met de relatie tussen
klimaat en conflict volgde vrijwel uitsluitend de conclusies van het IPCC. Het onderzoek naar
klimaatconflicten in Afrika van Oli Brown en anderen10 verdiepte zich bijvoorbeeld in de
suggestie van het IPCC dat ‘Africa is one of the most vulnerable continents to climate change
and climate variability’.11
De media hebben dit thema van meer kanten belicht. Interessant zijn series artikelen in
het NRC Handelsblad en De Volkskrant, waarin het IPCC een kleine rol speelt en er juist een
breed scala aan klimaatonderzoeken werd aangehaald. Waar in de wetenschap en de politiek
het IPCC toonaangevend was in het debat over klimaatverandering als veiligheidsprobleem,
hebben deze artikelen juist de onduidelijkheid aangekaart over de daadwerkelijke gevolgen
van klimaatverandering. De analyse van deze onduidelijkheid zal bestaan uit een toelichtng
van het laatste IPCC rapport, een behandeling van de bestaande kritieken. Hierbij zal
uitgegaan worden van de Summary for Policymakers van zowel Working group I (The
Physical Science Basis) als Working Group II (Impacts, Adaptation and Vulnerability) van
het vierde IPCC rapport.
De hoofdboodschap van het IPCC is dat het mondiale klimaat opwarmt. Deze
conclusie wordt bevestigd doordat voorspellingen van modellen uit eerdere rapporten overeen
komen met meer recente waarnemingen. Daarbij zijn de door de mens uitgestoten
hoeveelheden CO2 gas verantwoordelijk voor deze opwarming. Natuurlijke variatie als
oorzaak van de opwarming wordt ‘very unlikely’12 geacht:
o.a. International Crisis Group, ‘Central Asia: Water and conflict’, ICG Asia Report 34, 2002, via
www.crisisgroup.org.
10
O. Brown et al, ‘Climate change as the ‘new’ security threat; implications for Africa’, International Affairs 83,
(2007) 1141–1154, 1145.
11
IPCC, 2007: Summary for Policymakers. In: Climate Change 2007: Impacts, Adaptation and
Vulnerability; Contribution of Working Group II to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental
Panel on Climate Change, M.L. Parry, O.F. Canziani, J.P. Palutikof, P.J. van der Linden and C.E. Hanson, Eds.,
Cambridge University Press, Cambridge, UK, 13.
12
Ibidem, 9.
9
7
‘(…) most of the observed increase in the globally averaged temperature since the
mid-20th century is very likely due to the observed increase in anthropogenic
greenhouse gas concentrations.’13
Het IPCC stelt verder dat de opwarming invloed uitoefent op fysische en biologische
processen op aarde. De opwarming tussen 1970 en 2004 varieert verschillend per regio tussen
de 0 en 2 graden. De gevolgen hiervan voor de mens zijn per klimaatzone beschreven. De
effecten van klimaatverandering zijn immers nabij de polen totaal anders dan in
woestijnachtige gebieden. Verschillende effecten zijn al geregistreerd als directe gevolgen van
klimaatverandering. Deze effecten zijn (1) dat in gebieden op hogere breedtegraden de
landbouw en bosbouw te maken hebben met veranderende, langere groeiseizoenen en
frequentere bosbranden, 2) dat bepaalde gematigde gebieden zoals Europa extremere
hittegolven en een verhoogde kwetsbaarheid voor infectieziekten kennen (3) dat in de
Noordpoolregio en hooggebergten de hoeveelheden sneeuw en ijs afnemen.14 Hieraan wordt
een aantal effecten toegevoegd, die op dit moment nog niet in alle gevallen direct aan de
mondiale opwarming van het klimaat gerelateerd kunnen worden, maar wel als voorbode voor
toekomstige trends kunnen worden beschouwd. Deze zijn: (1) Hooggelegen nederzettingen
lopen een verhoogd risico slachtoffer te worden van modderstromen en overstromingen
veroorzaakt door het versneld smelten van gletsjers, (2) de Sahelregio (de semi-aride zone
tussen de Sahara en de Afrikaanse tropen) heeft te kampen met drogere condities die
verantwoordelijk zijn voor een verkort groeiseizoen en misoogsten, (3) kustgebieden lijden
onder een stijgende zeespiegel en frequentere overstromingen.15
Speciale aandacht wijdt het rapport aan de slinkende voorraden zoet water
(veroorzaakt door toenemende droogte en het krimpen van gletsjers), de effecten van
opwarming voor gewassen en de klappen die de wereldwijde landbouw hierdoor te verduren
zal krijgen, de gevaren voor kustgebieden en de effecten op de menselijke gezondheid. Per
continent worden deze punten verder uitgewerkt. Duidelijk hierbij is dat de gevolgen voor
klimaatverandering in de Derde Wereld het hardst aan zullen komen. De dichtbevolkte delta’s
in Zuid- en Zuidoost-Azië zijn erg kwetsbaar voor zeespiegelstijging. De droge gebieden in
Centraal-Azië en in het bijzonder Sub-Sahara Afrika zullen hard getroffen worden door
minder regenval en een daardoor verminderende voedselproductie. Het Midden-Oosten zal
13
Ibidem, 9.
Ibidem, 9.
15
Ibidem, 9.
14
8
met watertekorten geconfronteerd worden. Kleine eilanden in de Stille Oceaan lopen het
gevaar onder te stromen.16 Deze effecten zullen bij een verdere temperatuur stijging van 1,0
tot 2,5 graad een significante invloed hebben en versterken naarmate de opwarming toeneemt.
De opwarming van de aarde in 2100, zonder additioneel klimaatbeleid wordt door het IPCC
geraamd op 1,8 tot 4,0 graden Celsius (afhankelijk van verschillende scenario’s).17 Ook wordt
er gesteld dat als de CO2-concentratie in de atmosfeer op het niveau van 2000 zou blijven dit
zou leiden tot 0,6 graad stijging in 2100. De positieve effecten van klimaatverandering zullen
onderdoen voor de negatieve effecten en dit verschil zal toenemen bij meer opwarming.18
Working group II van het vierde rapport wijdt een uitvoerige sectie aan de maatregelen
die de mensheid dient te nemen om de gevolgen van klimaatverandering onder controle te
houden. Het snel en effectief aanpassen aan veranderende klimaatomstandigheden is hierin
cruciaal. Er wordt op gewezen dat dit vooral problematisch is voor ontwikkelingslanden. ‘For
developing countries, availability of resources and building adaptive capacity are particularly
important’19. Verder zullen gebieden die op zich zelf al onderhevig zijn aan buitengewone
omstandigheden (zoals conflict, armoede, voedseltekorten en epidemieën) extra gevoelig zijn
voor klimaatverandering en minder capaciteiten hebben tot aanpassen. De kwetsbaarheid voor
klimaatverandering is dus afhankelijk van de mate waarin landen zich in de toekomst zullen
ontwikkelen: ‘ (…) impacts of climate change can vary greatly due to the development
pathway assumed’.20 Belangrijk is de toevoeging in de laatste alinea’s van de samenvatting
dat ‘many impacts can be avoided, reduced or delayed by mitigation’. Met andere woorden:
reductie van broeikasgassen kan de klimaatverandering indammen.21
De kritiek op het IPCC
De IPCC rapporten hebben behoorlijk wat stof doen opwaaien. Lange tijd heeft een
aanzienlijke groep klimaatsceptici de opwarming van de aarde en zeker de menselijke invloed
daarop in twijfel getrokken. Hoewel deze groep zich rond de publicatie van het vierde IPCC
rapport steeds meer leek te verplaatsten naar de marges van de wetenschap, laaide in begin
16
Ibidem, 13-15
IPCC, 2007: Summary for Policymakers. In: Climate Change 2007: The Physical Science Basis. Contribution
of Working Group I to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change
[Solomon, S., D. Qin, M. Manning, Z. Chen, M. Marquis, K.B. Averyt, M.Tignor and H.L. Miller (eds.)].
Cambridge University Press, Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA, 13.
18
IPCC, 2007: Summary for Policymakers. In: Climate Change 2007: Impacts, Adaptation and
Vulnerability; Contribution of Working Group II, 19.
19
Ibidem, 19.
20
Ibidem, 20.
21
Ibidem, 20.
17
9
2010 de discussie over de antropogene opwarming van de aarde weer volledig op. Gehackte
e-mails die de geloofwaardig van klimaatwetenschappers aantastten, verschillende
opzienbarende fouten in het vierde IPCC rapport en dubieuze politieke bemoeienis van de
IPCC voorzitter brachten de klimaatwereld in beroering. Het zogenaamde climategate
schandaal was een feit. Sceptici zagen hun kans schoon om de antropogene opwarming van
de aarde openlijk in twijfel te trekken en keerden terug in het middelpunt van de
belangstelling. Ook onder wetenschappers die deze opwarming wel erkenden bleef naast de
onenigheid over de precieze duiding en toedracht van klimaatverandering ook de autoriteit
van het IPCC omstreden.22.
Tijdens climategate hebben ook in Nederland verschillende sceptici van zich laten
horen. Eén daarvan was Hans Labohm, een aan het instituut Clingendael verbonden econoom.
Een aantal bijdragen van Labohm bevat een aardige greep uit de reeks kritieken op de IPCC
opvattingen over klimaatverandering. Hij betoogde dat de klimaatdiscussie in de wetenschap
springlevend is en plaatste het concept van klimaatverandering in een politieke context. De
kritiek van Labohm heeft een grote autoriteit verworven maar is zeker niet onbetwistbaar en
daarmee de moeite waard om grondig te analyseren.Eerst zal zijn kritiek op de ‘menselijke
broeikashypothese’ worden behandeld en vervolgens zijn kritiek op het klimaat discours. 23
Labohm wees erop dat het klimaat een uiterst complex geheel is dat bestaat uit
een samenspel van verschillende systemen die elkaar onderling beïnvloeden en dat veel van
deze systemen nog slecht begrepen worden. Daarbij komt ook nog dat klimaat ontzettend
variabel is, in de woorden van Labohm: ‘chaotisch’.24 Hij concludeerde hieruit dat er
onvermijdelijk grote onzekerheden zitten aan elke uitspraak over klimaatverandering. De
IPCC rapporten spreken dan ook van verwachtingen en niet van voorspellingen. Het IPCC
komt tot verwachtingen door bepaalde aannames te doen inzake de processen die het klimaat
beïnvloeden. Labohm uitte hier kritiek op omdat indien deze aannames onjuist blijken te zijn
de hele verwachting zijn waarde verliest.25 Hij ging hier voorbij aan het feit dat aannames
volstrekt onvermijdelijk zijn in het bedrijven van elke natuurwetenschap, omdat per definitie
in alles een onzekerheidsfactor schuilt. Zonder het maken van aannames valt er over
natuurwetenschappelijke kwesties weinig zinnigs te zeggen.
R. Tol, R. Pielke jr. en H. Von Storch, ‘VN-klimaatpanel moet drastisch hervormen’, NRC Handelsblad, 25
januari 2010, 6 (Opiniekatern).
23
Met de menselijke broeikashypothese bedoelt Labohm de veronderstelling dat het klimaat opwarmt door
toedoen van het door de mens uitgestoten CO2.
24
H. Labohm en D. Thoenes, ‘Scepsis inzake opwarming van de aarde’, Internationale spectator 18 (2004) 27.
25
Ibidem, 26.
22
10
Daarbij mag er niet aan voorbijgegaan worden dat het IPCC de onzekerheidsfactoren
meeneemt door haar uitspraken te voorzien van bepaalde zekerheidsgraden. Zo krijgen
bepaalde conclusies het predikaat high confidence en andere medium confidence. De gevolgen
van klimaatverandering worden geschaald tussen virtually certain (>99% probability of
occurrence) en exceptionally unlikely (<1% probability of occurrence).26 De kritiek op de
onzekerheidsfactor is hierdoor de wind uit de zeilen gehaald. Storend is dat de
zekerheidsgraden door Labohm werden gehoond omdat het zou bewijzen dat het IPCC ook
totaal niet zeker is over haar eigen conclusies.27 Er valt geen 100% zekerheid te geven over de
precieze toedracht van klimaatverandering, maar dat is geen reden om de conclusies van het
IPCC niet serieus te nemen. Als de kans 70% is dat het gaat regenen, kies je er immers ook
niet voor je paraplu thuis te laten, omdat het niet helemáál vaststaat dat het gaat regenen?
Het is dus niet verkeerd om beleid te maken op basis van conclusies waaraan een
onzekerheidsfactor hangt. Overigens is ook de politiek niet blind voor de onzekerheid van
klimaatprojecties. Zo wees het AIV in het eerder genoemde briefadvies aan de minister van
Defensie dat rekening houden met het klimaat in feite betekent dat er beleid gevoerd wordt op
basis van fundamentele onzekerheden.28
Verdere richtte Labohm zich op de door het IPCC gehanteerde onderzoeksmethoden.
Metingen zouden onbetrouwbaar zijn, modellen zouden de complexiteit van het klimaat niet
aankunnen en de methoden om klimaatverandering te onderzoeken ontoereikend.29
Wetenschap is te allen tijde in beweging, zo kan er inderdaad altijd, zeker in een relatief jong
wetenschapsveld, veel verbeterd worden aan onderzoeksmethoden en meetapparatuur. Hans
Labohm wees erop dat de meeste kritiek van klimaatsceptici zich richt op de hockeystickgrafiek.30 De hockeystick-grafiek is door Michael Mann in 1998 geïntroduceerd en geeft het
temperatuurverloop van het afgelopen millennium aan als een redelijk rechte lijn die in de
20ste eeuw plotseling steil stijgt (een hockeystick figuur). Mann baseerde deze grafiek op
proxydata, (metingen aan ijskernen en jaarringen van bomen). 31 Labohm haalde
verschillende auteurs aan die zouden aantonen dat deze hockeystick onjuist is. Deze zullen
hier kort de revue passeren.
26
IPCC, 2007: Summary for Policymakers, 21.
H. Labohm, ‘Klimaatdiscussie tussen feiten en stellingnames’, Staatscourant, november 2004, via
www.clingendael.nl.
28
Adviesraad Internationale Vraagstukken, Klimaatverandering en Veiligheid, No. 14, januari 2009, 4.
29
Labohm, ‘Scepsis inzake opwarming van de aarde’, 26-27.
30
Labohm, ‘Klimaatdiscussie tussen feiten en stellingnames’.
31
M. Mann, R. Bradley en M. Hughes, ‘Global-Scale Temperature Patterns and
Climate Forcing Over the Past Six Centuries’, Nature 392 (1998) 779–787.
27
11
Om te beginnen noemde hij de economen Steven McIntyre en Ross McKitrick. Zij
constateerden onjuistheden in de manier waarop Mann rekende met de meetgegevens van de
jaarringen van de cederboom in Noord-Amerika. 32 De kritiek was hiermee niet inhoudelijk
maar statistisch. Hoewel Mann door de publicaties van deze heren gedwongen was zijn
resultaten te herzien, heeft dit geen wezenlijk andere grafiek dan de eerdere hockeystick
opgeleverd. Slechts de onzekerheden omtrent een warmere periode in de vroege
middeleeuwen moesten aangepast worden. Verder zijn de publicaties van McIntyre en
McKitrick zwaar bekritiseerd en heeft het alom gerespecteerde wetenschapstijdschrift Nature
geweigerd enkele artikelen te publiceren. 33, 34 Hun kritiek bevond zich dus algemeen
beschouwd niet veel meer dan in de marges van de natuurwetenschap. Tot slot mag niet
vergeten worden dat deze kritiek uit de hoek van economen komt. Zij kunnen op het gebied
van het verwerken van gegevens een toevoeging aan de discussie leveren, maar het is
vergezocht deze economen voor te stellen als de vertolkers van een gedegen wetenschappelijk
inzicht in het inhoudelijke debat over de toedracht van klimaatverandering. Toch was dit
precies wat Labohm deed.
Andere auteurs die Labohm aanhaalde ter onderbouwing van zijn twijfels aan
klimaatverandering zijn Willie Soon en Salie Baliunas.35 In het artikel van deze auteurs zijn
resultaten van verschillende onderzoeken met proxydata geanalyseerd. Zij kwamen tot de
conclusie dat proxydata lokaal zeer variabel zijn en lang niet altijd representatief voor
mondiale klimaatveranderingen. Wel zouden proxydata het bestaan van een Medieval Warm
Period (tussen 800 en 1200) en een Little Ice Age (tussen 1600 en 1800) kunnen bevestigen.
De hockeystick conclusie dat de 20ste eeuw de warmste is uit het millennium en een
ongewone temperatuurstijging kent bestreden zij. Hiermee suggereerden ze echter zeker niet
dat het klimaat niet opwarmt vanaf het begin van de 20ste eeuw. Ook de invloed van de mens
het klimaat ontkenden ze niet expliciet. Labohm trok dit artikel dus uit zijn verband door het
als bewijs aan te dragen tegen de menselijke broeikashypothese.
S. McIntyre en R. McKitrick, ‘Corrections to the Mann et. al. (1998) Proxy Data Base
and Northern Hemispheric Average Temperature Series’ Energy and Environment 14 (2003) 751–771.
33
o.a. KNMI, ‘Klopt de “hockeystick”’, http://www.knmi.nl/faq_klimaat/waarnemingen/Hockeystick.html, (6
november 2009), M. Mann, ‘Myth vs. Fact Regarding the "Hockey Stick"’, 2004, en M. Mann, ‘On Yet Another
False Claim by McIntyre and McKitrick’ 2005, www.realclimate.org, (9 november 2009). Realclimate.org is de
site van een onafhankelijke onderzoeksgroep van klimaatwetenschappers uit de VS. Deze
klimaatwetenschappers zijn PhD of professor in de geologie of natuurkunde en zijn verbonden aan verschillende
Amerikaanse onderzoeksinstituten en universiteiten.
34
M. Mann, ‘False Claims by McIntyre and McKitrick regarding the Mann et al. (1998) reconstruction,’ versie
2004, www.realclimate.org, (9 november).
35
W. Soon. & S. Baliunas, ‘Proxy climate and environmental changes over the past 1000 years’, Climate
research 23, (2003) 89-110.
32
12
Hans von Storch et al. hebben ook proxydata gebruikt om klimaatverandering in het
afgelopen millennium te reconstrueren, zij het met net andere methoden dan Mann et al.36
Hun bevindingen weerspraken de hockeystick grafiek in die zin, dat over de gehele periode de
variaties in temperatuur veel groter zijn dan aangenomen. Wel vonden ook zij een duidelijke
opwarming gedurende de afgelopen twee eeuwen. Net als de andere behandelde auteurs,
hadden Von Storch et al. kritiek op de precieze vorm van de hockeystick, maar weerspraken
ze absoluut niet de hypothese dat de mens een opwarming van de aarde heeft veroorzaakt in
de 20ste eeuw.
Labohm ging in de fout door het belang dat hij toedicht aan de hockeystick-grafiek
voor de geloofwaardigheid van de menselijke broeikashypothese. De hypothese van een door
de mens veroorzaakte opwarming komt voort uit temperatuur- en neerslagmetingen van
weerstations (vanaf halverwege de 19de eeuw), satellietmetingen, waarnemingen aan zee-ijs,
gletsjers en plantengroei, modellen op basis van wetenschappelijk kennis over klimaat en
wetenschappelijk inzicht over de eigenschappen van CO2. Proxydata hebben slechts een
summier aandeel.37
Naast de klimaatwetenschap, richtte Hans Labohm zijn pijlen op de politiek en de
media.38 Hij stelde de rol die klimaatverandering in de politiek en maatschappij speelt ter
discussie. Hij vroeg zich af of de kosten van ingrijpende verdragen als een Kyoto Protocol
wel opwegen tegen de baten. Het terugdringen van CO2-uitstoot legt een immense druk op de
wereldeconomie. De verwachte invloed op klimaatverandering is echter miniem.
‘De kosten van het Kyoto Protocol voor de deelnemende landen bedragen enkele
honderden miljarden dollars per jaar. Daar staat een netto temperatuurverlaging
tegenover van 0,02 (twee honderdste!) graad Celsius in 2050.’ 39
De conclusie van Labohm dat bovenstaand resultaat het niet waard is om te investeren in
klimaatbeleid is te kort door de bocht. Al is het moeilijk in te schatten in hoeverre de
mensheid klimaatverandering kan stoppen, er is een reële kans dat de gevolgen van op
dezelfde voet verder gaan met uitstoten niet te overzien zijn. Is men bereid het risico te nemen
dat klimaatverandering echt destructieve vormen aanneemt, of neemt men liever alle
H. von Storch et al., ‘Reconstructing Past Climate from Noisy Data’, Science 28 (2004) 679-682.
KNMI, ‘Klopt de “hockeystick”’, http://www.knmi.nl/faq_klimaat/waarnemingen/Hockeystick.html, (6
november 2009).
38
H. Labohm, ‘De litanie van milieu-angsten’, Trouw, 14 februari 2004, via www.clingendael.nl.
39
Idem.
36
37
13
mogelijke maatregelen, ook al zijn die vooralsnog ineffectief en uiterst intensief? Natuurlijk is
het waardevol dat er kritisch gekeken wordt naar wat de bestrijding van klimaatverandering
ons daadwerkelijk oplevert.
Het volgende punt van kritiek van Labohm is ook interessant. Hij stelde dat
klimaatverandering een hoog doemscenario-gehalte heeft. Het fatalistische idee dat de aarde
ten onder gaat is al zo oud als de mensheid. Futuristische films als The Day after Tomorrow
appelleerden hier graag aan. Beelden die de media ons hebben getoond via dit soort films,
maar ook via het meer realistisch ogende An Inconvenient Truth, suggereerden apocalyptische
gevolgen van klimaatverandering.40 Hierdoor heeft klimaatverandering haar serieuze
wetenschappelijke boodschap gedeeltelijk verloren en is het verworden tot één van de vele
hypothetische dreigingen in de categorie allesvernietigende meteorietinslagen. Labohm
veroordeelde dit fatalistische klimaatdenken en bestempelde het als de litanie van de
milieuangsten, omdat het afleidt van de acute realiteit en de mensheid belemmert het
probleem realistisch te benaderen. Hij ging hier echter zo ver in dat hij beweerde dat ook de
alarmerende toon van het IPCC bijdraagt aan de verkeerde beeldvorming van
klimaatverandering.
De litanie der milieuangsten ging gepaard met een uiterst dwingende positie die
klimaatverandering innam in de internationale politieke wereld. Het tonen van bezorgdheid
over klimaatverandering was voor politici een noodzaak om de achterban tevreden te houden.
Sceptisch of bagatelliserend zijn over klimaatverandering kon een politicus de kop kosten in
de publieke opinie. Hoog van de toren blazen over klimaatverandering scoorde beter. Volgens
Labohm was deze trend het resultaat van een ideologisch vacuüm, ontstaan na het wegvallen
van het communisme en het aanbreken van het informatietijdperk.41 Oude ideeën en
filosofieën bleken in de jaren ’90 niet meer te kunnen dienen als fundament van de politiek.
Toekomstvisies verloren hun ideologische basis. Het resultaat was dat de politiek zich tot de
klimaatverandering wendde. In klimaatverandering vond men een nieuw ideaal dat boven
individueel belang uitsteeg een nieuwe ideologische visie op de samenleving van de toekomst
op basis waarvan beleid kan worden gemaakt. De oprichting van de IPCC lag in één lijn met
de omarming van klimaatverandering door de politiek. Hierdoor impliceerde Labohm dat ook
de wetenschap onder invloed stond van het ideologische belang van klimaatverandering.
Het laatste commentaar van Labohm behelsde de rol van klimaatverandering op de
verhoudingen in de wereldpolitiek. De internationale aanpak van klimaatverandering
40
41
A. Gore, An Inconvenient Truth: The Crisis of Global Warming, Rodale Inc., 2006.
Labohm, ‘De litanie van milieu-angsten’.
14
verschafte volgens Labohm de Westerse landen de legitimiteit om Derde Wereldlanden hun
wil op te leggen. Arme landen werden gedwongen zich te binden aan klimaatconcessies,
waardoor ze ernstig belemmerd werden in hun ontwikkeling. Dit klein houden van de Derde
Wereld noemde Labohm eco-imperialisme. Hij vergeleek het optreden van milieuorganisaties
in de Derde Wereld zelfs met het optreden van Westerse missionarissen in de toenmalige
koloniën.42
Een ander veel geciteerd fervent scepticus, nota bene romanschrijver Leon de Winter,
ging nog verder in zijn kritiek. Hij combineerde de kritieken van Labohm op de
broeikashypothese en het klimaatconcours in een soort complot theorie. De klimaatlobby zou
een verborgen agenda hebben om door middel van het klimaatprobleem de vrijheid van
burgers in te perken. De gehackte emailuitwisseling van “hockeystick” wetenschappers Mann
en Jones, waarin men het over tricks had om goede resultaten te krijgen, zou hiervan een
bewijs zijn. Zoals in het artikel “Helaas Leon, er is geen klimaatcomplot” duidelijk werd
gemaakt miste deze complottheorie enig fundament.43 Winter stelde dat sinds 1998 het
klimaat koeler wordt. Het is inderdaad waar dat de mondiale temperatuur niet meer het record
jaar 1998 heeft gehaald. Bij het definiëren van klimaatverandering wordt er echter gekeken
naar langere periodes (ten minste 30 jaar) en om de CO2 factor te vinden moeten eerst
kortstondige temperatuursvariaties gefilterd worden. Zo hebben in jaren ’70 en ’80
vulkaanuitbarstingen voor enkele koudere jaren gezorgd en heeft El Nino in de jaren ’90 een
serieuze temperatuurstijging teweeggebracht. De onderliggende trend die overblijft zonder
deze ruis effecten is wel degelijk een opwarmend klimaat.44 Daarnaast bleek de ophef over de
gehackte emails ook op zijn minst opgeklopt. Zowel wetenschapper Wouter van Dieren als
journalist Karel Knip kwam in het NRC Handelsblad tot de conclusie dat de bewoordingen
van Jones en Mann uit hun verband gerukt waren en absoluut geen aanwijzing konden
vormen voor oplichterij.45 De Winter’s aantijgingen passen klaarblijkelijk eerder thuis bij
complottheorie zoekende activisten dan bij wetenschap.46
Climategate heeft wel degelijk enkele gevoelige punten blootgelegd. Het vierde IPCC
rapport bleek enkele grove fouten te bevatten. Zo werd er gesteld dat de Himalaya in 2035
gletsjervrij zou zijn, terwijl dit 2350 had moeten zijn. Feit is dat de voorzitter van het IPCC,
42
Idem.
W. Van Dieren, ‘Helaas Leon, er is geen klimaatcomplot’, NRC Handelsblad, 11 december 2009, 7
(Opiniekatern).
44
D. Douglas en J. Christy, ‘Limits on CO2 Climate Forcing from Recent Temperature Data of Earth’ Energy
and Environment 20 (2009) 177-189, 177.
45
K. Knip, ‘Ruw in de mond’, NRC Handelsblad 23 januari 2010, 13 (Wetenschapsbijlage).
46
Op de klimaattop in Kopenhagen werden er buiten het conferentiecentrum activistische pamfletten uitgedeeld
met de titel: “The Anthropogenic Climate Swindle: Do You Really Want a World Dictatorship?”
43
15
Rajendra Pachauri, hier heel spastisch op gereageerd heeft. Het IPCC heeft niet ruiterlijk haar
fouten toegegeven en verbetering beloofd, maar heeft wel veel proberen recht te praten. Dit
heeft veel kwaad bloed gezet bij politici, die het IPCC altijd als autoriteit op het gebied van
klimaatverandering hadden beschouwd en de bevindingen van het IPCC hadden gebruikt als
basis voor klimaatbeleid. Cramer verwoordde deze vertrouwensbreuk tussen IPCC en de
politiek treffend: ‘Ik duld geen enkele fout meer’.47
Deze politieke gevoeligheid van het IPCC was punt van kritiek vanuit
wetenschappelijke hoek. Doordat er aan het IPCC een dergelijke politieke belang kleefde zou
de scheidslijn tussen politiek en wetenschap vervaagd zijn. Politiek getinte uitspraken van
Pachauri werden gezien als politieke aanbevelingen. Daarbij verdedigde hij het IPCC tijdens
climategate dusdanig halsstarrig, dat transparante wetenschap inderdaad leek te zijn ingeruild
voor een politieke koers.
In een wereld waarin klimaatverandering één van de grootste politieke uitdagingen is
geworden en gezien de beleidsadviserende functie van het IPCC, is het daadwerkelijk een
enorme opgave om wetenschappelijk onderzoek te onderscheiden van het intellectuele
fundament onder een politiek dogma. Toch dient de politiek voorzichtigheid in acht te nemen
bij het bekritiseren van het IPCC. Klimaatverandering loopt het risico binnen de maatschappij
een fenomeen te worden waar je als individu in gelooft of niet in gelooft; een ontwikkeling
waar zowel alarmisten (Al Gore) als sceptici (Hans Labohm en Leon de Winter) sterk aan
bijgedragen hebben. In onderstaande sectie zal getracht worden deze ideologische ruis te
filteren en zal dieper ingegaan worden in de wetenschappelijke discussie na het vierde IPCC
rapport.
Sceptici & alarmisten onder vuur
Er kan geconcludeerd worden dat de kritiek van sceptici als Hans Labohm en Leon de Winter
op de hypothese dat de mens verantwoordelijk is voor de opwarming van de aarde niet terecht
is. Labohm misbruikte artikelen, hield zich niet aan de feiten en negeerde het
wetenschappelijke debat. Zijn motivatie leek voort te komen uit een verlangen om
tegendraads te zijn, boven het verlangen om klimaatverandering objectief te beoordelen. In
eerste instantie ontkende hij klimaatverandering. Als dat niet meer houdbaar bleek noemde hij
opwarming natuurlijke variatie. Zijn laatste troef was het bekritiseren van de wijze waarop
klimaatverandering de media en politiek in zijn greep houdt. Dit laatste punt van kritiek moet
47
K. Van Kepen, ‘Cramer verontwaardigd over klimaatrapport IPCC’, De Volkskrant, 27 januari 2010, 1.
16
overigens wel serieus genomen worden, omdat media en politiek inderdaad een ongrijpbare
rol spelen in het debat over klimaatverandering. In hoofdstuk drie zal hier dieper op ingegaan
worden. Hoe dan ook, Labohm streefde niet naar wetenschappelijk inzicht en was louter
destructief in het debat.
Daarbij staat de hoofdboodschap van het IPCC - het klimaat warmt op door toedoen
van antropogene CO2 uitstoot - ondanks de fouten in het vierde rapport, nog overeind. Rein
Haarsma, meteoroloog in dienst van het KNMI, stelde dat het in de wetenschap altijd lastig is
om over een ‘consensus’ te spreken maar dat het gros van de onderzoeken, data, modellen en
waarnemingen erop wijst dat het klimaat opwarmt en dat de mens hier verantwoordelijk voor
is.48 In een uitgebreide toelichting op de site van het KNMI zijn alle discussies gedetailleerd
besproken en toekomstprojecties geanalyseerd. Het KNMI schaarde zich hierin achter de
bevindingen van het vierde IPCC rapport.49 Bovendien concludeerde het KNMI dat
klimaatmodellen als goede indicatie voor toekomstprojecties beschouwd kunnen worden,
aangezien de uitkomsten van klimaatmodellen goed overeenkomen met waarnemingen.50
Afhankelijk van hoe de reductie van CO2-uitstoot zich ontwikkelt en van de werking van nog
niet volledig begrepen feedback systemen, verschillen de uitkomsten van klimaatmodellen
nog wel aanzienlijk.51 In welk tempo het klimaat zal opwarmen en wat de gevolgen zullen
zijn voor ecosystemen, voedselproductie en zeespiegelstijging blijven daarom schattingen met
ruime onzekerheidsmarges. Het KNMI hield op het gebied van de zeespiegelstijging
bijvoorbeeld een negatiever scenario aan dan het IPCC, omdat de risico’s van
zeespiegelstijging voor Nederland groter zijn dan gemiddeld. Waar het IPCC op maximaal 60
cm stijging in 2100 uitkomt, houdt het KNMI rekening met 85 cm.52
48
Telefonisch interview van de aan het KNMI verbonden klimaatonderzoeker Rein Haarsma, gehouden op 27
oktober 2009.
49
Op http://www.knmi.nl/faq_klimaat/scenarios/Betrouwbaarheid_klimaattabellen.html valt te lezen: ‘De
combinatie van waarnemingen van de afgelopen decennia, modelberekeningen en vele andere studies die
veranderingen laten zien in het klimaatsysteem, heeft de klimaatwetenschappers gebracht tot de uitspraak dat het
voor meer dan 90% zeker is, dat door de mens uitgestoten broeikasgassen het merendeel van de opwarming
sinds 1950 hebben veroorzaakt (IPCC, 2007). Ook is het zeer waarschijnlijk dat deze opwarming door een
verdere stijging van broeikasgasconcentraties zal doorzetten.’
50
Op http://www.knmi.nl/faq_klimaat/scenarios/Betrouwbaarheid_klimaattabellen.html wordt de conclusie
getrokken dat: ‘De overeenkomst tussen klimaatmodellen en waarnemingen vormt een belangrijke aanwijzing
dat het mechanisme van het versterkte broeikaseffect goed begrepen is én dat deze modellen het beste is wat we
op dit moment beschikbaar hebben om te onderzoeken wat we in de toekomst kunnen verwachten. Daarnaast
zijn er nog een aantal onopgeloste problemen, waaraan de klimaatwetenschap hard werkt. Deze problemen
leiden in elk geval niet tot de conclusie dat klimaatmodellen onbruikbaar zijn.’
51
Opwarming kan processen in werking zetten die dan wel de opwarming versterken, dan wel verzwakken.
Voorbeelden hiervan zijn het vrijkomen van methaan door het smelten van permafrost, het veranderen van
oceaanstromen door smelting van poolijs, vermeerderde plantengroei etc.
52
KNMI, ‘Hoe snel stijgt de zeespiegel en wat betekent dit voor Nederland?’,
http://www.knmi.nl/faq_klimaat/gevolgen/Zeespiegelstijging_voor_Nederland.html, (8 november 2009).
17
Toch betekent dit niet dat de bevindingen van het IPCC niet meer kritisch bekeken zou
moeten worden. Wetenschappers lieten na het vierde IPCC rapport namelijk verschillende
geluiden horen.
Aan de ene kant is er gepubliceerd over een onderschatting van de gevolgen van
klimaatverandering in het IPCC rapport. Zo stelden onderzoekers van het Massachusetts
Institute of Technology (MIT), aan de hand van computersimulaties waarin economische groei
projecties zijn meegenomen, dat de temperatuur stijging veel hoger kan uitvallen indien er
geen maatregelen worden getroffen tegen uitstoot van broeikasgassen.53 Charles Greene
schreef in zijn artikel “A Very Inconvenient Truth” dat alleen de vermindering van CO2
uitstoot niet genoeg zal zijn om klimaatverandering te stoppen. De effecten van
broeikasgassen op het klimaat zullen volgens hem pas met een forse vertraging merkbaar
worden. Met andere woorden: de opwarming ten gevolge van de tot nu uitgestoten CO2 zal in
de komende decennia nog voor een aanzienlijke opwarming zorgen, zelfs als de uitstoot nu
volledig zou stoppen. Er zal dus, via zogenaamde geoenigeering technieken, CO2 uit de
atmosfeer moeten worden gehaald.54 Verder ligt er een grote onduidelijk bij de
feedbackmechanismen van het klimaat. Vrijgekomen methaangassen (ook een broeikasgas)
bij het smelten van de Siberische permafrost zouden voor een enorme versterking van de
klimaatverandering kunnen leiden (positieve terugkoppeling), die het IPCC nog niet
meegenomen heeft in haar voorspellingen.55 De groter ingeschatte zeespiegelstijging door het
KNMI komt voort uit de positieve feedback die het smelten van de ijskap op Groenland kan
hebben.
Aan de andere kant heeft een groep wetenschappers beargumenteerd dat de effecten
van klimaatverandering minder groot, of in ieder geval onzekerder, zullen zijn dat het IPCC
deed voorkomen. Dit werd in veel gevallen onderbouwd met de suggestie dat het effect van
CO2 op het klimaat minder groot is dan doorgaands wordt aangenomen. Bas van Geel van de
Universiteit van Amsterdam stelde dat de invloed van zonnevlekken veel groter is dat het
IPCC aanneemt.56 De Amerikaan John Christy suggereerde op basis van onderzoek in de
Californië dat de bewerking van land in de landbouw lokaal temperaturen kan verhogen en
dat deze verhoging verward wordt met de invloed van broeikasgassen.57
D. Chandler, ‘Revised MIT climate model sounds alarm’, MIT TechTalk 53 (2009) 1 & 3.
C. Greene et al., ‘A Very Inconvenient Truth’, Oceanography 23 (2010) 214-218.
55
M. Heimann, ‘How Stable Is the Methane Cycle?’, Science 327 (2010) 1211-1212.
56
B. Van Geel, ‘Klimaat is nooit stabiel geweest’, Trouw 25 maart 2010.
57
J. Christy et al., ‘Methodology and Results of Calculating Central California Surface Temperature Trends:
Evidence of Human-Induced Climate Change?’ Journal of Climate 19 (2005), 548-563.
53
54
18
Daarnaast wees David Douglas op de slecht begrepen terugkoppelingsmechanismen.
Zijn uitleg was dat het klimaat een veel sterkere negatieve terugkoppeling op de stijging van
de CO2 concentratie vertoond dan in het IPCC werd aangenomen. De effecten van uitstoot op
het klimaat zullen dus erg meevallen.58 Samengevat, de opwarming van de aarde werd sinds
het vierde IPCC rapport niet zozeer in twijfel getrokken, de mate waarin de mens daaraan
bijdraagt wel. Sommige onderzoekers concludeerden dat de voorspellingen van het IPCC te
laag zijn, anderen juist te hoog. Al met al lijkt het IPCC een goede middenweg te bewandelen.
De impact van klimaatverandering: De Sahel
De discussie over de omvang van klimaatverandering valt in het niet bij de discussie over
welke impact opwarming zou kunnen hebben op ecosystemen en leefmilieu’s. De ijskappen
smelten, gletsjers krimpen en de zeespiegel stijgt. Maar hoe zit het met regenvalpatronen,
stormintensiteiten en weersvariabiliteit? Wat valt er te zeggen over regionale effecten van de
mondiale klimaatverandering? Met het oog op het doel van dit essay, namelijk het
reconstrueren van het debat over klimaatverandering als veiligheidsprobleem, is het nuttig om
de invloed van klimaatverandering in één specifieke regio uit te lichten. De Sahelzone (de
semidroge savanne strook ten zuiden van de Sahara die zich uitstrekt van West-Afrika tot de
Hoorn van Afrika) is het een voor de hand liggende gebied waar klimaatconflicten zouden
kunnen voorkomen. Droogte en verwoestijning zouden tot voedseltekorten en waterschaarste
kunnen leiden, wat op hun beurt weer sociale onrust, instabiliteit en in het ergste geval geweld
tot gevolg kan hebben.
Landen in de Sahelzone (o.a. Soedan, Tsjaad, Nigeria, Burkina Faso) zijn over het
algemeen arm, hebben vaak slecht ontwikkelde instituties en kennen een overwegend
agrarische maatschappij. Ze beschikken hierdoor ogenschijnlijk niet over de capaciteit om de
gevolgen van klimaatverandering op te vangen, zoals Nederland dat kan door dijken te
verhogen. Daarbij wees het IPCC op verdroging en teruglopende voedselproductie in de Sahel
als gevolg van klimaatverandering:
‘In the Sahelian region of Africa, warmer and drier conditions
have led to a reduced length of growing season with
detrimental effects on crops.’59
58
Douglas en Christy, ‘Limits on CO2 Climate Forcing’, 181.
59
IPCC, 2007: Summary for Policymakers, 9.
19
Het feit dat een van de meest besproken oorlogen van het decennium zich in de Sahel regio
bevindt, namelijk de oorlog in Darfur (2003 – 2009), deed velen hun conclusies trekken.
Zoals Harald Welzer beweerde: ‘de klimaatoorlog is al begonnen, en wel in Darfur’.60 Ook de
VN onderschreef deze bewering, zowel in een officieel UNEP rapport, als in de persoon van
Ban Ki-Moon, de secretaris-generaal van de VN.61, 62 Arabische nomaden komen in conflict
met Afrikaanse boeren doordat verwoestijning en droogte de hoeveelheid vruchtbare grond
aantasten, was de officiële lezing.
Een kritische blik levert echter een genuanceerder, om niet te zeggen tegengesteld
beeld op. De klimaatwetenschap heeft naar aanleiding van bovenstaande veronderstellingen
haar aandacht gericht op regenval en verwoestijning, zowel in Darfur als in andere delen van
de Sahel. Om te beginnen lieten neerslaggrafieken van verschillende locaties in de Sahel zien
dat er sinds een terugval in regen in de jaren ’70 en begin ‘80, geen verminderde regenval
meer heeft plaatsgevonden. Sterker nog, in het eerste decennium van de 21ste eeuw leek de
regenval toe te nemen, ook in Darfur.63 Het bovenstaande IPCC citaat kan kloppen met
betrekking op de droogte in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw, maar zal herzien moeten
worden gezien de latere regenvalpatronen.
Daarnaast leidde het monitoren van verwoestijning met behulp van satellieten tot een
opzienbarend resultaat: De Sahelzone vertoont een vergroening.64 Hoewel deze resultaten
moeilijk aan klimaatverandering te koppelen zijn, is de conclusie duidelijk: droogte en
verwoestijning kunnen worden uitgesloten als de oorzaken van conflicten in de Sahel regio
zoals de oorlog in Darfur. Deze droogte en verwoestijning treden namelijk simpelweg niet op.
Dat zelfs de VN in het dogma van klimaat als oorzaak van de crisis in Darfur blijft geloven, is
op zijn zachtst gezegd opmerkelijk. Dit zal niet hier, maar in een latere sectie besproken
worden.
De vraag is hoe de ontwikkelingen in de Sahel zich verhouden met mondiale
klimaatverandering. Contact met het KNMI heeft wederom uitsluitsel gegeven.65 De oorzaken
voor de in de Sahel waargenomen klimatologische ontwikkelingen worden toegeschreven aan
H. Welzer, ‘De Klimaatoorlog is al begonnen’, NRC Handelsblad, zaterdag 21 maart 2009, 4.
UNEP, ‘Sudan; Post Conflict Environmental Assesment’, 2007, 59 – 64.
62
B. Ki Moon, ‘What I say in Darfur’, The Washington Post 14 september 2007,
http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/09/13/AR2007091301680.html.
63
M. Kevane & L. Gray, ‘Darfur: Rainfall and Conflict’, Environmental Research Letters 3 (2008).
64
M. Sjöström, ‘Investigating vegetation changes in the African Sahel 1982-2002: a comparative analysis using
Landsat, MODIS and AVHRR remote sensing data’, Lunds University, 2004.
65
Telefonisch interview van de aan het KNMI verbonden klimaatonderzoeker Rein Haarsma, gehouden op 27
oktober 2009.
60
61
20
complexe lokale klimaatgrillen, die zeer lastig te verklaren en modelleren zijn. Voorspellen
van deze lokale klimaatvariaties is hierdoor praktisch onmogelijk. De oorzaken voor de
vergroening van de Sahel worden ook niet exclusief aan klimaatvariaties gekoppeld, maar ook
aan menselijke factoren, zoals de ontvolking van het platteland.66
De conclusies van het IPCC dat over de gehele linie genomen bepaalde
klimatologische zones zullen verdrogen of juist vernatten, zijn hoe dan ook waarschijnlijk
juist. Het is alleen uiterst moeilijk om deze bevinding toe te passen op specifiekere gebieden,
omdat er lokaal teveel andere processen van invloed zijn die net een tegengesteld beeld
kunnen geven. Andere uitspraken van het IPCC over ontwikkelingen op regionaal niveau
zullen ook kritisch moeten worden beschouwd. De beoogde invloed van klimaatverandering
op de frequentie en intensiteit van orkanen en op de variabiliteit van regenpatronen zijn
bijvoorbeeld al in twijfel getrokken.67
De vraag rijst waar de verwarring over de al dan niet verdrogende Sahel vandaan
komt. Het antwoord ligt wederom in de vertroebeling van speculaties met wetenschappelijke
argumenten. De wetenschap heeft namelijk ook ruimschoots aandacht besteed aan de
verdroging van de Sahel in de jaren ’70. De titel “The recent Sahel drought is real” van een
artikel in de International Journal of Climatology, was perfect voer de klimaatoorlogprofeten.68 Toch doelde dit artikel op een verdroging van de Sahel in de periode tussen 1950
en 1980, en onderschreef het de waarnemingen dat vanaf 1980 de regenval weer toeneemt.
Het struikelblok lag bij de interpretatie van de gegevens over regenval. Waar andere auteurs
het accent legden op de vernatting de afgelopen drie decennia, werd in dit artikel betoogd dat
de regenval nog niet hersteld is van de droogte in de jaren ‘70. Hoe het ook zij, de speculaties
over een ecologische crisis als oorzaak van het recente Darfur conflict kunnen alleen
gebaseerd worden op een heftige terugval in neerslag die 30 jaar geleden plaatsvond. Hoe
droogtes zich op deze lange termijn dan zouden moeten gelden is onduidelijk.69 Het mag
geconcludeerd worden dat schrijvers zoals Welzer, maar dus ook het United Nations
Environmental Programme (UNEP) en Ban Ki Moon zelf, hun beweringen over
L. Olsson, ‘A recent greening of the Sahel – trends, patterns and potential causes’, Journal of Arid
Environments 63 (2005) 556-566.
67
C. Hendrix en S. Glaser, ‘Trends and Triggers: Climate, climate change and civil conflict in Sub-Saharan
Africa’, Political Geography 26 (2007) 695-715 en W. Gray et al., ‘Multidecadal Variability in North Atlantic
Tropical Cyclone Activity’, Journal of Climate 27 (2008) 3929-3935.
68
A. Dai et al., ‘Comment; The Sahel Drought is Real’, International Journal of Climatology 24 (2004), 13231331.
69
H. Welzer, ‘De Klimaatoorlog is al begonnen’, NRC Handelsblad, zaterdag 21 maart 2009, 4.
66
21
klimaatoorlogen en ecologische crises opgehangen hebben aan een onvolledig klimatologisch
beeld.
Dit bevestigt het belang van een degelijke klimatologische analyse van de huidige
klimaatverandering, zoals in dit hoofdstuk geschetst, voor het uitdiepen van de ware aard van
klimaatsverandering als veiligheidsprobleem. Met deze klimatologische informatie in het
achterhoofd, zal ik in het volgende hoofdstuk de analyse van klimaatverandering als
veiligheidsprobleem vervolgen door de relatie tussen conflict en klimaat te benaderen vanuit
verschillende wetenschappelijke disciplines.
22
Hoofdstuk II: Klimaatverandering en Conflict
Nu de klimatologische achtergrond van het huidige klimaatverandering debat is geschetst, kan
er dieper ingegaan worden op de daadwerkelijke relatie tussen klimaatverandering en
veiligheid. Deze relatie zal vanuit twee verschillende disciplines worden benaderd. Deze zijn
conflictstudies en geschiedenis. Onder conflictstudies versta ik de discipline die zich richt op
analyse van conflicten en de vinger probeert te leggen op de voorwaarde voor en oorzaken
van het uitbreken van een conflict. Conflictstudies beperkt haar werkterrein tot de conflicten
na 1989 en focust conform de veranderende aard van conflicten na de val van de muur op
intrastatelijke conflicten. Vanuit het oogpunt van conflictstudies is klimaatverandering een
potentiële trigger voor dit moderne type conflicten. Hoewel toch zeer interessant voor de
analyse van recente conflicten, speelt de historische dimensie een marginale rol binnen de
conflictstudies. De economische en sociale invalshoek is daarentegen wel ruim aanwezig in
dit veld.
De tweede benadering die aan bod zal komen plaatst klimaatverandering juist wel in
een historisch perspectief. Grof gezegd is het uitgangspunt van deze discipline de invloed van
klimaatfluctuaties op de loop van de geschiedenis, met andere woorden de invloed van het
klimaat op historische gebeurtenissen en ontwikkelingen. Hierbij valt te denken aan het
ineenstorten van beschavingen, het verschuiven van machtscentra en het uitbreken van
oorlog. Centrale vragen hierin zijn: Is er een aantoonbare historische relatie tussen
klimaatverandering en oorlog? Zijn maatschappelijke ontwikkelingen door
klimaat(verandering) beïnvloed? Hoe is men in het verleden omgegaan met aan
klimaatverandering gerelateerde catastrofes? Een vakgebied dat raakvlakken heeft met deze
benadering is de historische klimatologie. Historische klimatologie probeert het klimaat in het
verleden te reconstrueren aan de hand van historische bronnen, zoals gegevens over oogsten
en scheepslogboeken, en bijvoorbeeld de schilderijen uit Nederland van de 17e eeuw, waar
bijzonder vaak wintertaferelen op te zien zijn. Deze manier van klimaatreconstructies wordt
beschouwd als een aanvulling op bijvoorbeeld de eerder genoemde proxydata.70 Historische
klimatologie is niet de hoofdrichting van dit hoofdstuk, maar wel interessant genoeg om
aandacht te schenken. Een klimaatreconstructie op basis van historische bronnen impliceert
namelijk een interactie tussen geschiedenis en klimaat en schept daarmee de ruimte om de
invloed van klimaatverandering op historische gebeurtenissen te onderzoeken.
D. Wheeler, ‘Guest Editorial – Historical Climatology’, Weather 7 (2008) 180; N. Brown, History and
Climate Change: A Eurocentric Perspective, (New York 2001).
70
23
Een historische benadering van klimaatverandering als veiligheidsprobleem is wegens
twee redenen relevant. Ten eerste is een historische kijk onontbeerlijk om
veiligheidsproblemen grondig te analyseren. Elke kwestie, situatie of elk probleem kent een
voorgeschiedenis en is onmogelijk volledig te begrijpen zonder een beeld van deze
voorgeschiedenis. De tweede, meer interessante reden, behelst de over de gehele linie
toegenomen maatschappelijke belangstelling voor geschiedenis. De geschiedeniscanon in het
onderwijs, de verkiezing van grootste Nederlander en de nieuwe documentaire De Oorlog zijn
voorbeelden dat geschiedenis op verschillende gebieden aan populariteit wint. Ook de politiek
laat zich niet onbetuigd in het teruggrijpen op de geschiedenis, getuige de wens van premier
Balkenende om terug te keren naar ‘VOC-mentaliteit’.71 In het debat over klimaatoorlogen
wordt nu al gewezen op historische gebeurtenissen en deze trend zal in de toekomst naar
verwachting alleen maar sterker worden.72 Het historiseren van klimaatoorlogen zal hiermee
ook een retorische rol gaan spelen. Kortom, het is zeker van toegevoegde waarde om
klimaatverandering als veiligheidsprobleem in historisch perspectief te plaatsen, enerzijds om
aan de maatschappelijke behoefte te voldoen en anderzijds in afwachting van een grote rol
van vergelijkingen met het verleden in het debat over klimaatoorlogen.
Dit hoofdstuk begint met de historische benadering van de relatie klimaat en
veiligheid. Het tweede deel van het hoofdstuk zal relatie tussen klimaat en conflict in de
meest recente (post 1989) periode en de toekomst behelzen.
Klimaat in de geschiedenis
Het idee van een invloed van klimaat op de geschiedenis kent zijn oorsprong bij een generatie
Franse historici in de jaren ‘30.73 Het eerste grote werk waarin klimaat een dwingende rol
krijgt toegedicht op het leven van de mens, kwam van de hand van Fernand Braudel. In 1949
kwam zijn drieluik over de Middellandse Zee in de 16de eeuw uit. Hierin introduceerde hij
drie tijdslagen in de geschiedenis: de nauwelijks veranderende geschiedenis van de lange
duur, de trage beweging van de middellange duur en de snelle opeenvolging van de korte
duur.74 Deze korte duur bestond uit politieke gebeurtenissen en stond in de pre-Braudelliaanse
geschiedschrijving centraal. De middellange duur behelsde economische en sociale
conjuncturen. De lange duur, (longue durée) werd bepaald door landschap en klimaat.
71
Tijdens de algemene beschouwingen in 2006 uitte premier Balkenende de wens terug te keren naar VOCmentaliteit, waar hij naar eigen zeggen doelde op de wil om te vooruit te kijken en de eerste te zijn.
72
A. Gore, Earth in the Balance: forging a new common purpose, (Londen, 2007).
73
M. Aymard, ‘The annales and French Historiography, 1929-1971’, Journal of European Economic History 1
(1972) 491-511, 492
74
M. Prak, ‘Levenswater; Fernand Braudel, De Middellandse Zee’ intermediair 19 april 1994, 45.
24
Braudel noemde dit ook wel de structuur van de geschiedenis en betoogde dat beide andere
geschiedenis niveau’s een uiting waren van deze longue durée. Deze benadering had een
grote invloed op de geschiedschrijving. Tevens was Braudel hiermee in zekere zin een
voorloper van de later in de Internationale Betrekkingen opgekomen stroming van het
structuralisme.75
De benadering van Braudel werd in wezen al in de kern gevat door het feit dat niet een
staatshoofd, oorlog, periode of staatkundige eenheid het onderwerp van zijn onderzoek vormt,
maar een geografische eenheid, namelijk de Middellandse Zee. Geografische en
demografische kenmerken werden worden als alles aandrijvende motoren achter de
geschiedenis gezien.
‘Met zijn scheppende ruimte, de verbazingwekkende vrijheid van zijn waterwegen,
zijn verscheidenheid aan landschappen (…), zijn uit migratie voortgekomen steden,
zijn complementaire volkeren en congenitale spanningen is het Middellandse
Zeegebied altijd het voorwerp geweest van menselijke scheppingsdrang.’76
Interessant voor dit onderzoek is dat ook klimaat van fundamenteel belang was in de longue
durée. Zo concludeerde Braudel dat de ontwikkeling van de landbouw de uiteindelijke
bepalende factor was in zowel economische als politieke tendensen en gebeurtenissen.
Historische gebeurtenissen waren slechts grillen, een onbetekende bovenlaag, in de door
onderliggende structuren, de longue durée, voortgedreven geschiedenis. Met betrekking op de
politiek van Filips II schreef hij bijvoorbeeld ‘ (…) dat alles draaide om oogsten en gewassen
en dat de rest niet meer was dan bovenbouw.’77 Het wel en wee van de landbouw was op haar
beurt vanzelfsprekend erg gevoelig voor klimaat-schommelingen. Braudel ging zelfs zover,
dat hij de rol van het individu volledig ondergeschikt maakte aan de lange termijn. ‘Ik ben
dan ook immer geneigd om belangrijke historische personen te zien als gevangenen van een
lotsbestemming (…)’78 Kritiek kwam uit de hoek van onder andere Jonathan Israel,79 hoewel
ook hij in zijn werk over de Nederlandse Republiek in de 17de eeuw het succes van Holland
75
D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations (Princeton 2001).
F. Braudel, La Méditerrannée et la monde méditerrranéen à l’epoque de Phillipe II; Les événements, la
politique et les hommes (Parijs 1979) 364.
77
Ibidem, 366.
78
Ibidem, 369.
79
J. Israel, ‘Cracks in the second storey’, Times Literally Supplement 21 januari 1983, 63.
76
25
deels toeschreef aan de zware geografische omstandigheden, die de Hollanders dwongen te
innoveren en maakten dat vrije boeren zich hier vestigden.80
Klimaat en daarmee ook klimaatverandering waren met Braudel verworden tot een
sleutelfactor van de geschiedenis. Met het oog op klimaatverandering als veiligheidsprobleem
is dit uiteraard een uiterst interessant gegeven. In feite suggereerde de these van Braudel dat
klimaat, naast geografie, bij uitstek de drijvende kracht achter veiligheidsvraagstukken in de
15de eeuw was. Dit verband is in het recente debat over klimaatverandering niet onopgemerkt
gebleven. Klimaat goeroe Al Gore ging bijvoorbeeld liefdevol aan de haal met het idee van
Braudel en wierp een scala aan historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op die
gerelateerd zouden zijn aan klimaatverandering. Het Romeinse Rijk zou gevallen zijn door
toedoen van koudere omstandigheden waaronder de landbouw ernstig leed. De Kleine IJstijd
tussen van de 16de tot de 19de eeuw was een moeilijkere periode waarin de mens meer
individualistisch werd en hiermee de basis legde voor de wetenschappelijke revolutie,
renaissance en verlichting.81 Andere auteurs voegden hieraan toe dat de mythes over een
zondvloed, dan wel over Atlantis, gerelateerd kunnen worden aan het einde van de laatste
ijstijd, toen de zeespiegel meters steeg door toedoen van smeltend landijs.82 Daarnaast zou de
expansie van de Vikingen aan het eind van het eerste millennium na Christus voortgekomen
zijn uit een opwarming van het klimaat waardoor zeeroutes bevaarbaar werden en noordelijke
toendra’s in Groenland en Noord-Canada geschikt werden voor landbouw.83 Met het doen van
zulke suggesties grepen Al Gore en anderen in wezen direct terug op Braudel om de
relevantie van hun eigen boodschap kracht bij te zetten.
De geschiedschrijving heeft echter op het gebied van klimaat niet stilgestaan na
Braudel. Zo heeft de Zwitser Christian Pfister een aantal bijdragen op zijn naam staan waarin
hij de rol van klimaat op de geschiedenis verder uitwerkt. Opvallend was dat hij in eerste
instantie in de jaren ’70, toen Braudel internationale faam kreeg, hierover publiceerde en
vervolgens pas weer in het afgelopen decennium. Zijn verklaring hiervoor was dat met de
toegenomen publieke belangstelling voor klimaatverandering ook de belangstelling opkwam
voor hoe de vroegmoderne mens omging met klimaatextremen.84
80
J. Israel, The Dutch Republic, Its Rise, Greatness, and Fall 1477-1806, (Oxford, 1995), 106.
Gore, Earth in the Balance, 56.
82
H. Tangerman, ‘Oerbeeld tegen de zondvloed’, De Pers 12 december 2009; E. Hendrix, ‘De zondvloed raasde
door de Bosporus’, De Volkskrant 25 januari 1997. Via www.depers.nl/cultuur en www.devolkrant.nl/archief.
83
J. Lee, ‘A brief history of climate change and conflict’, http://www.thebulletin.org/web-edition/features/briefhistory-of-climate-change-and-conflict (14 augustus 2009).
84
C. Pfister, ‘Climatic Extremes, Recurrent Crises and Witch Hunts: Strategies of European Societies in Coping
with Exogenous Shocks in the Late Sixteenth and Early Seventeenth Centuries’, The Medieval History Journal 1
& 2 (2007) 33-73, 35.
81
26
Pfister bouwde voort op het werk van Emmanuel Le Roy Laduire, een leerling van
Braudel. Le Roy Laduire had de rol van klimaat in de longue durée nader onderzocht. Hij
kwam echter tot de conclusie dat ‘in the long term the human consequences of climate seem
to be slight, perhaps negligible (…)’.85 Pfister verklaarde dit resultaat door te stellen dat
gemeenschappen in staat waren om zich aan te passen aan klimaatveranderingen op de lange
(eeuwen) termijn. In plaatst daarvan suggereerde hij dat extreme klimaatomstandigheden op
de korte termijn wél een wezenlijke invloed hadden.
‘Actually, a human history of climate should address extreme events in the short term
and highlight changes in the frequency of those climate patterns which are known to
have affected everyday life (…).’86
In verschillende publicaties onderzocht Pfister in samenwerking met verschillende andere
onderzoekers de kwetsbaarheid van vroegmoderne samenlevingen in Europa voor klimaatschommelingen.87 Door een integrale benadering van geschiedenis en klimaatmodellen kwam
hij tot de conclusie dat jaren met extreme weersomstandigheden resulteerden in een keten van
consequenties. Deze voornamelijk extreem natte of koude jaren relateerde hij aan
gedocumenteerde vulkaanuitbarstingen die hevig genoeg waren om een mondiaal effect te
hebben.88 Pfister toonde een direct verband aan tussen jaren met zeer slechte
weersomstandigheden en misoogsten. Deze misoogsten leidden tot hongersnoden en
epidemieën, welke op hun beurt sociale en demografische instabiliteit, in de woorden van
Pfister een bestaanscrisis (subsistence crisis), tot gevolg hadden. Bevolkingsdalingen,
instabiliteit en ook bijvoorbeeld een toename in heksen vervolgingen waren uitingen van een
dergelijke bestaanscrisis.89 Pfister trok zijn bevindingen door naar de politiek door aan te
tonen dat kleine zelfstandige staatkundige eenheden zoals die in 18de eeuws Zwitserland
bestonden minder kwetsbaar waren voor klimaatcrises dan regio’s die onder het gezag van
een van de grote vroegmoderne rijken vielen. Daarnaast zag hij ook de voordelen van
klimaatcrises. De bestrijding van klimaatrampen, naast misoogsten ook overstromingen,
droeg in zijn ogen namelijk in 19de eeuws Zwitserland bij aan samenhorigheid en de
85
Ibidem, 38.
Ibidem, 39.
87
o.a. R. Brazdil et al., ‘Historical Climatology in Europe – The State of the Art’, Climate Change 70 (2005) 363
– 430; C. Pfister, ‘Climate and Economy in Eighteenth-Century Switzerland’, Journal of Interdisciplinary
History 2 (1978) 223-243.
88
Uitzonderlijk hevige vulkaanuitbarstingen kunnen mondiaal voor een kortstondige temperatuurdaling zorgen
doordat het vele stof dat tijdens deze uitbarstingen in de atmosfeer terecht komt zonlicht tegenhoudt.
89
Pfister, ‘Climate extremes’, 56-61.
86
27
totstandkoming van nationale instituties. Zo legde Pfister een verband tussen klimaatschommelingen en de opkomst van de natiestaat.90
David Zhang heeft een onderzoek gepubliceerd waarin hij klimaatvariaties over een
langere termijn dan Pfister onder de loep neemt.91 Hij legde verbanden tussen klimaatvariaties
en de frequentie van oorlogen in de vroegmoderne tijd. Hij stelde dat in koudere periodes
meer oorlogen plaatsvonden dan in warme periodes. De bloedige 16de en 17de eeuw voerde hij
terug op dergelijke koude periodes. Het feit dat de 18de eeuw relatief rustig was wijdde hij aan
een warmer wordend klimaat. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een Daniel Philpott, die de
rustige 18de eeuw niet verbond met het bedaren van het klimaat maar met het bedaren van
religieuze spanningen.92
Gergana Yancheva et al. hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen
moessonwinden in Zuid-China en klimaatverandering. Zij concludeerden dat periodes met
sterke zomersmoessons voorkomen wanneer het klimaat relatief koud is. Verder bleek dat een
periode van toenemende zomermoessons tussen 700 en 900 n. Chr. samenviel met de
neergang van zowel de Tang dynastie in China als de Maya beschaving in Midden-Amerika.
Zij stelden dat zomermoessons een terugval in regen veroorzaakten waardoor oogsten
mislukten en hongersnoden uitbraken die weer leidden tot onlusten en destabilisatie.93
Zhang en Yancheva verbonden maatschappelijke gevolgen aan langere periodes van
enkele decennia met een afwijkend klimaat, waar Pfister kortstondige crises benoemde als
gevolg van hoogstens enkele jaren een verslechterd klimaat. Braudel bekeek op zijn beurt de
rol van klimaat over meerdere eeuwen. Hij suggeerde niet zozeer dat politieke gebeurtenissen
een resultaat waren van klimaatfluctuaties, zoals Zhang, Yancheva en Pfister, maar eerder dat
ze überhaupt geen significante rol van betekenis speelden in de loop van de geschiedenis.
De reden dan drie van de vier van deze auteurs zich concentreren op de 16e, 17e en 18e
eeuw heeft op de eerste plaats te maken met de beschikbaarheid van informatie. Zhang wees
erop dat bronnen pas historische socio-economische gegevens leverden vanaf 1400. Daarnaast
viel de eerder genoemde Kleine IJstijd in deze periode. Deze periode van een structureel
kouder klimaat op het Noordelijk Halfrond kende ook een eigen variatie in iets warmer en iets
C. Pfister, ‘Disasters, interregional solidarity and nation-building: Reflections on the case of Switzerland,
1806-1914’, in: Favier R. en Pfister C. (ed.), Solidarité et assurance. Les sociétés européennes face aux
catastrophes (17e-21e s.) (Grenoble 2008) 117-142.
91
D. Zhang et al., ‘Global Climate Change, War and Population Decline in Recent Human History’, Proceedings
of the National Academic of Science 49 (2007) 19214 – 19219.
92
D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations, (Princeton 2001),
149.
93
G. Yancheva, ‘Influence of the intertropical convergence zone on the East Asian monsoon’ Nature 445 (2007)
74-77.
90
28
koudere intervallen.94 Deze intervallen waren het onderzoeksgebied van Zhang. Daarnaast
was het klimaat zeer instabiel in de Kleine IJstijd, voornamelijk binnen de meest koude
intervallen, waardoor er specifieke jaren waren waar het weer nog extremer van slag was. In
de woorden van Pfister waren dit ‘years without a summer’.95 Extreme weersomstandigheden,
zoals zeer heftige stormen, waren bovendien frequenter in de Kleine IJstijd dan vandaag de
dag. Deze extremen stormen zijn het onderzoeksterrein van een vijfde auteur, namelijk
Dennis Wheeler. Hij heeft scheepslogboeken van schepen die deelnamen aan de Slag bij
Trafalgar (tussen de Engelse en Frans-Spaanse vloot) in 1805 bestudeerd.96 Hij concludeerde
dat een zeer heftige storm die op dat moment woedde een bepalende factor was in deze
uiteindelijk door de Engelse gewonnen zeeslag. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat
klimaatvariaties naast een socio-economische invloed ook een wezenlijke invloed hebben op
het verloop van de politieke en militaire geschiedenis.
Het is jammer dat er weinig relevante bronnen zijn uit de periode voor 1400. De
periode tussen 900 en 1300 was namelijk een relatief warme periode, de Medieval Warm
Period. Het zou zeer interessant zijn om rol van het klimaat in deze periode te vergelijken met
de uitkomsten van bovenstaande onderzoeken.
Er kan niettemin geconcludeerd worden dat klimaat in de vroegmoderne tijd een
wezenlijke invloed had op socio-economisch gebied. Daaruit komt voort dat de mate van
stabiliteit van een bepaalde regio, samenleving of staat ook klimaat gerelateerd was en dat de
politiek niet immuun was voor de consequenties van klimaatvariaties. Voor vervolg
onderzoek liggen hier zeker talloze mogelijkheden. Aantekening is dat de onderzochte
samenlevingen allen afhankelijk waren van de agrarische sector en in deze sector geraakt
werden door klimaatverandering door middel van misoogsten en overstromingen. In de
geïndustrialiseerde samenleving gaan de bevindingen van Braudel, Pfister, Zhang, Yancheva
en Wheeler logischerwijs niet, of in ieder geval in veel mindere mate op omdat deze
samenlevingen veel minder afhankelijk zijn van landbouw. Het is hiermee op dit moment in
het onderzoek redelijk om te stellen dat klimaatverandering als oorzaak van conflicten in de
21ste eeuw voornamelijk relevant is voor agrarische samenlevingen.
In hoeverre de ‘Kleine IJstijd’ zich ook deed gelden op het Zuidelijke Halfrond is nog stof van discussie.
C. Pfister en R. Brázdil, ‘Social vulnerability to climate in the “Little Ice Age”: an example from Central
Europe in the early 1770s’, Climate Past Discussions 2 (2006) 115-129, 120.
96
D. Wheeler, ‘The weather of the European Atlantic seaboard during October 1805: An exercise in historical
climatology’, Climate Change 48 (2001) 361-385, 378.
94
95
29
Klimaatoorlogen in de 21ste eeuw
Met de historische schets in het achterhoofd is het punt bereikt om de specifieke toedracht van
klimaatverandering als veiligheidsprobleem te definiëren. Met de blik gericht op de postKoude-Oorlog-wereld is het de vraag hoe klimaatverandering daadwerkelijk tot conflicten
zou kunnen leiden. Hier zijn meerdere visies op en is ruimschoots over gepubliceerd.
Ondertussen gebruikte de klimaatlobby in de categorie Al Gore het beeld van klimaatoorlogen
om de noodklok nog maar eens extra te luiden en vroeg de politiek zich af welke
veiligheidsconsequenties van klimaatverandering in de toekomst te verwachten waren.
In 1994 kwam het boek De witte olie van Henk Donkers uit.97 Hierin waarschuwde hij
voor een toekomstige watercrisis. Uiteindelijk zou niet olie maar water de hulpbron worden
waar het om draait in conflicten. Zijn uitgangspunt was simpel. Door een groeiende
wereldbevolking en stijgende welvaart neemt de vraag naar water toe. Landen in het MiddenOosten zijn voor hun watervoorziening vaak afhankelijk van landen waarmee ze niet op goede
voet staan. Donkers ging dus in de eerste plaats uit van waterschaarste als hoofdprobleem en
legde nog niet expliciet het verband met klimaatverandering. Verschillende auteurs in
opvolgende jaren hebben werken met dezelfde strekking op hun naam staan.98 In de jaren ’90
speelde klimaatverandering als veiligheidsprobleem klaarblijkelijk nog geen rol, maar werden
wel de fundamenten gelegd voor dit debat.
Voorspellingen over waterconflicten bereikten snel het grote publiek. In 1995 stelde
toenmalig vice-president van de Wereldbank Ismail Serageldin dat ‘the wars of this century
were fought over oil, the wars of the next century will be fought over water’.99 In de loop van
de jaren ’90 werd voedselschaarste toegevoegd aan het onderzoeksterrein van de
waterconflicten. Door de snelle bevolkingsgroei en toenemende voedseltekorten zouden ook
conflicten over vruchtbare grond realiteit kunnen worden. Conflicten over water en voedsel
werden hiermee deel van de alomvattende categorie resource wars. Het uitgangspunt bleef
hoe dan ook een tekort aan hulpbronnen en niet een veranderend klimaat. In 2003 schreef
Micheal T. Klare een boek waarin hij, als tegenhanger van Huntington’s “Clash of
Civilisations” voorspelde dat toekomstige oorlogen over natuurlijke bronnen zouden gaan. 100,
97
H. Donkers, De witte olie; Water, vrede en duurzame ontwikkeling in het Midden-Oosten (Utrecht 1994).
M. Barlow en T. Clark, Blue Gold, World Water Wars (Toronto 2003); M. de Villiers, Water. The fate of our
most precious resource (Toronto 2001).
99
I. Serageldin, ‘Water: conflicts set to arise within as well as between states’, Nature 459 (2009) 163.
100
S. Huntington, ‘The Clash of Civilization?’, Foreign Affairs 72 (1993), 22-49.
98
30
101
Hij doelde hierbij naast water ook op olie, mineralen en metalen. In 2007 legde hij echter
de nadruk op klimaatverandering als gevaar voor veiligheid in zijn artikel “Global Warming
Battlefields”.102 Wereldwijd toenemende droogte en zeespiegel stijging werden logischerwijs
toegevoegd aan de oorzaken voor de schaarste aan zoetwatervoorraden en vruchtbare grond.
De brug naar klimaatverandering was geslagen. Blijkbaar was de mentaliteit over
klimaatverandering ergens halverwege het eerste decennium van de 21ste eeuw een grens
gepasseerd. Het gegeven dat klimaatverandering bestaat werd vanaf 2007, toen Al Gore en het
IPCC de Nobelprijs voor de Vrede kregen, dusdanig geaccepteerd dat er nieuwe deuren
geopend konden worden. Het was duidelijk geworden dat klimaatverandering wezenlijk was
en bovendien hot. Daarmee kon het als uitgangspunt dienen voor nieuwe onderzoeksterreinen,
zoals klimaatverandering als veiligheidsprobleem.
Voornamelijk vanaf 2003 is de hoeveelheid literatuur over de consequenties van
klimaatverandering voor de mondiale veiligheidssituatie tot serieuze proporties gegroeid.
Hoewel het onderzoeksterrein nog heel jong en volop in ontwikkeling was, begonnen zich in
de loop van het eerste decennium van deze eeuw de contouren van verschillende
wetenschappelijke kampen af te tekenen. Het uitgangspunt werd gevormd door de
voorspelling van Donkers, Serageldin en niet te vergeten Robert Kaplan in zijn artikel “The
Coming Anarchy”, dat schaarste aan natuurlijke hulpbronnen, overbevolking en de uitbraak
van ziektes zullen leiden tot een wereldwijde situatie van instabiliteit, conflict en geweld.103
Het debat over klimaatverandering als veiligheidsprobleem onstond in eerste instantie als een
reactie op het paradigma van deze voorspelde resource wars. Aan de ene kant werd dit
paradigma onderschreven en bouwden wetenschappers er op voort. Deze stroming werd ook
wel aangeduid met neomalthusianisme, vernoemd naar Thomas Malthus die in de 1798 al het
idee opperde dat een toenemende bevolking uiteindelijk tot schaarste, rampen en chaos zou
leiden.104 Daarnaast waren er verschillende groepen onderzoekers die kritisch waren over de
gesuggereerde directie causaliteit tussen klimaatverandering en conflict. Deze onderzoekers
verdiepten zich in de analyse van conflicten en probeerden empirisch de relatie conflict en
klimaat preciezer te duiden. Zij verzetten zich tegen het puur theoretisch onderbouwde
neomalthusianisme.
101
M. Klare, Resource Wars; The New Landscape of Global Conflict (New York 2002).
M. Klare, ‘Global Warming Battlefields: How Climate Change Threatens Security’, Current History (2007)
355-361.
103
R. Kaplan, ‘The Coming Anarchy’, The Atlantic Monthly 273, 44–76.
104
T. Malthus, An Essay on the Principle of Population (Cambridge 1798).
102
31
Michael T. Klare was een typische vertolker van het resource war paradigma. Het was
in zijn ogen een uitgemaakte zaak dat mensen oorlog voeren om vitale natuurlijke
hulpbronnen, wat hij aantoonde met enkele voorbeelden uit de geschiedenis.105 Vervolgens
maakte hij een driedeling in het type conflicten dat klimaatverandering kan veroorzaken. Eén
hiervan zijn de resource wars zelf, waaronder volgens Klare bijvoorbeeld de strijd om
vruchtbaar land in Darfur en de conflicten over water tussen Israël en haar buurlanden vallen.
Het tweede type is het ineenstorten van staten, zoals Somalië, die volledig afhankelijk zijn
van de klimaatgevoelige landbouw. De derde zijn migratieconflicten, dat wil zeggen
conflicten die veroorzaakt worden door grootschalige migrantenstromen ten gevolge van
natuurrampen zoals overstromingen. Deze zogenaamde klimaatmigratie zou in de gastlanden
voor dusdanige spanningen zorgen dat er conflicten kunnen ontstaan. Zijn argumentatie bleef
steken op logisch redeneren en aannames dat de geschiedenis zijn gelijk bewijst. Het
volgende citaat geeft goed het karakter van deze argumentatie weer:
‘Conflict over arable land has been one of the most persistent causes of warfare
throughout history, and it is hard to imagine that global warming will not increase the
likelihood of this type of conflict.’106
Rafael Reuveny focuste in zijn artikel voornamelijk op de migratieconflicten en deed een
poging empirisch bewijs te leveren aan de hand van verschillende casus.107 Hij wilde
aantonen dat migratie ten gevolge van ecologische rampen potentieel voor spanningen kan
zorgen in gastlanden. De grens tussen spanningen, die er tussen migranten en oorspronkelijke
bewoners vrijwel altijd zijn, en daadwerkelijke conflicten was in zijn betoog niet duidelijk.
Wel was de casus Bangladesh, een land dat erg kwetsbaar is voor zeespiegelstijging, een
waardevolle bijdrage voor het debat. Reuveny behandelde de conflict gevoelige
klimaatmigratie van Bengalen naar India, terwijl andere onderzoeken de casus Bangladesh
helaas vaak links lieten liggen en zich focussen op Afrika of het Midden-Oosten.108
In 2008 schreef sociaal-psycholoog Harald Welzer Klimakriege waarin hij een enorm
scala van conflicten aanhaalde die veroorzaakt waren door de gevolgen van
Klare, ‘Global Warming’, 335.
Ibidem, 358.
107
R. Reuveny, ‘Ecomigration and Violent Conflict: Case Studies and Public Policy Implications’, Human
Ecology 36 (2008), 1-13.
108
Reuveny, ‘Ecomigration’, 5.
105
106
32
klimaatverandering109. Darfur was zijn belangrijkste voorbeeld van een klimaatoorlog.
Daarnaast wijdde hij ook de genocide in Rwanda en de oorlogen in Sierra Leone en Somalië
aan door het verslechterende klimaat veroorzaakte mislukte oogsten. Hij ging nog verder in
het aanwijzen van gebieden waar in de toekomst mogelijk klimaatconflicten kunnen ontstaan.
Zo zou Zuid-Europa minder stabiel worden door de toename van klimaatmigratie uit Afrika.
Opdrogende meren, bijvoorbeeld de Dode Zee, het Aralmeer en het Tsjaadmeer zouden
volgens Welzer ook tot conflicten leiden vanwege een toenemend tekort aan water. Tot slot
noemde hij de Noordpool als potentieel conflict gebied. De smeltende ijskap opent nieuwe
vaarroutes en maakt het mogelijk nieuwe gasvelden te ontginnen, waardoor er enorme
belangen op het spel komen te staan bij bijvoorbeeld de VS en Rusland. Welzer maakte zich
sterk voor het integreren van klimaatverandering in de analyse van conflicten en opperde
profetisch dat ‘wij niet de illusie mogen koesteren dat de wereld blijft zoals we hem
kennen’.110 Welzer kan met deze uitspraak in de traditie van het neomalthusianisme geplaatst
worden.
Aan de andere kant van het debat vond een poging plaats de theorie van het
neomalthusianisme te bewijzen dan wel weerleggen aan de hand van de empirie. De aanzet
voor deze richting in de wetenschap werd voor een groot deel gegeven door de Australische
geograaf Jon Barnett. Het artikel “Security and climate change” uit 2003 bood een helder
overzicht van de toenmalige status van het onderzoek naar klimaatverandering als
veiligheidsprobleem en vormde een springplank voor een breed scala aan
vervolgonderzoeken. Barnett merkte zeer terecht op dat de bestaande literatuur ‘is more
theoretically than empirically driven’, wat ook door andere auteurs aangekaart werd.111, 112
Verder stelde Barnett vast - wel in navolging van het neomalthusianisme - dat
ontwikkelingslanden het meest gevoelig zijn voor klimaatconflicten. De cruciale constatering
van Barnett was echter, op basis van statistische modellen, dat schaarste niet tot conflicten
leidt. Sterker nog, ruime aanwezigheid in plaats van schaarste van natuurlijke hulpbronnen
leidt tot conflicten.113 Hiermee viel het volledige resource war paradigma in wezen in duigen.
Alleen de door klimaatmigratie veroorzaakte conflicten werden door Barnett als mogelijkheid
beschouwd: ‘If they are to occur at all, climate-induced conflicts are most likely as a result of
H. Welzer, Klimakriege. Wofür in 21. Jahrhundert getöted wird (Frankfurt 2008).
H. Welzer, ‘De Klimaatoorlog is al begonnen’, NRC Handelsblad, 9 maart 2009, 4.
111
J. Barnett, ‘Security and climate change’, Global Environment Change 13 (2003) 7-17, 10
112
O. Brown et al., ‘Climate change as the new security threat: implications for Africa’, International affairs 83
(2007) 1141-1154, 1147.
113
Ibidem, 11.
109
110
33
migration’.114 Migratie als koppeling tussen klimaatverandering en veiligheid werd erkend en
is uitgebreid geanalyseerd door enkele Noorse wetenschappers.115 Sommigen wetenschappers
noemden echter ook de relatie tussen migratie en conflict zeer onzeker, of trokken de directe
causaliteit tussen klimaatverandering en migratie in twijfel, omdat migratie een te complex
systeem van push en pull factoren behelst om van ‘environmental refugees’ te kunnen
spreken.116, 117
In 2007 stelde Barnett overigens dat klimaatverandering kan bijdragen aan armoede,
verzwakking van staten en de kwetsbaarheid van middelen van bestaan en daarmee invloed
kan hebben op conflicten. Zijn conclusie bleef hoe dan ook zeer voorzichtig: ‘In certain
circumstances, these direct and indirect impacts of climate change on human security and the
state may in turn increase the risk on violent conflict.’118
Vervolgonderzoeken onderschreven de constatering van Barnett inzake resource wars.
Clionadh Raleigh en Hendrik Urdal, een geograaf en een politicoloog, onderzochten de
effecten van landdegradatie, de beschikbaarheid van zoet water en bevolkingsdichtheid op
conflicten en kwamen tot de conclusie dat ‘while population growth and density are
associated with increased risks, the effects of land degradation and water scarcity are weak,
negligible or insignificant’.119 Hoewel arme landen meer risico op conflicten lopen dan rijke
landen en minder capaciteiten hebben om de gevolgen van klimaatverandering te bestrijden,
bleek zelfs dat schaarste aan natuurlijke hulpbronnen in arme landen minder effect heeft op
conflicten dan in rijke landen.120 Daarnaast bevestigde een integraal uitgevoerd onderzoek
naar conflicten in de periode 1961-1999 dat een zwaardere belasting van natuurlijke
hulpbronnen juist leidt tot stabiliteit en vrede. Conflicten komen daarentegen meer voor in
landen waar de hulpbronnen, in dit geval landbouwgrond, minder geëxploiteerd worden.121
Ook onderzoek naar de rol van watermanagement in Zuidelijk Afrika, een gebied dat droger
wordt, leidde tot soortgelijke resultaten. Anthony Turton concludeerde dat de
114
Ibidem, 12.
N. Gleditsch, R. Nordås en I. Salehyan, ‘Climate Change and Conflict: The Migration Link’, Coping with
Crisis Working Paper Series (New York 2007) International Peace Academy, www.ipacademy.org/ourwork/coping-with-crisis/working-papers.
115
R. Nordås en N. Gleditsch, ‘Climate change and conflict’, Political Geography 26 (2007) 627-638, 632
R. Black, ‘Environmental refugees: myth or reality?’ Working Paper 4 University of Sussex 2004, 4.
118
J. Barnett en W. Adger, ‘Climate change, human conflict en violent conflict’ Political Geography 26 (2007)
639-655, 651.
119
C. Raleigh en H. Urdal, ‘Climate change, environmental degradation and armed conflict’, Political
Geography 26 (2007) 674-694, 674.
120
Ibidem, 691.
121
H. Binningbø et al., ‘Green Giant, or Straw Man? Environmental Pressure and Civil Conflict, 1961–99’,
Population and Environment 28, 337-353, 349.
116
117
34
grensoverschrijdende rivieren van Zuid-Afrika een bron van samenwerking zijn met de
buurlanden en zeker niet een bron van conflict.122
Verklaringen voor bovengenoemde trends werden onder meer gegeven door Leslie
Gray en Michael Kevane die klimaatverandering in Burkina Faso onderzocht hadden. Zij
kwamen tot de conclusie dat een toenemende druk op natuurlijke hulpbronnen zoals
vruchtbare grond niet leidt tot uitputting en degradatie van landbouwgronden maar tot een
duurzame intensivering van de landbouw. Deze intensivering kan leiden tot conflicten over
pachtrechten, maar deze conflicten bleken niet te worden veroorzaakt door al dan niet aan
klimaatgerelateerde degradatie van het milieu, maar door een te passieve overheid.123 Chris
Reij, onderzoeker aan de Vrije Universiteit Amsterdam, constateerde in Niger dat lokale
boeren in reactie op de droogte in de jaren ’70 en ’80 traditionele landbouwmethoden zijn
gaan toepassen waardoor bomen beter beschermd worden. Grote delen woestijn zijn hierdoor
aanzienlijk vergroent, terwijl de bevolking gegroeid is. Dezelfde trends nam hij waar in
Burkina Faso en Mali.124
Het mechanisme dat droogte leidt tot conflicten over schaarser wordende hulpbronnen
blijkt in de praktijk niet op te gaan. In plaats daar van leiden droogte en schaarste tot, vaak op
traditionele methode gebaseerde innovatie. Dit laatste mechanisme is rationeel gezien ook
aannemelijker dan het schaarste conflict model. Agrarische samenlevingen in de Sahel, of
elders in de wereld, hebben al millennia te kampen met periodes van schaarste (door droogte,
overstroming of in 18e eeuws Europa door strenge winters). Het zou niet logisch zijn als
geweld de tactiek van dergelijke samenlevingen zou zijn om deze periodes door te komen.
Het is daarentegen wel logisch dat agrarische samenlevingen door de eeuwen heen tactieken
en methodes hebben ontwikkeld om in periodes van schaarste nog steeds voldoende voedsel
te kunnen produceren. Zo niet, dan zouden er in regio’s zoals de Sahel geen duurzame
boerenmaatschappij hebben kunnen ontstaan.
Zoals eerder genoemd is het vaak aangehaalde voorbeeld van Darfur als klimaatoorlog
dan ook hoogst ongelukkig. Los van het onderzoek dat aangetoond heeft dat er geen verband
bestaat tussen de oorlog die in 2003 uitbrak en droogte dan wel verwoestijning, blijkt dat zelfs
als er droogte voorkomt die geen aanleiding voor een conflict vormt.125 Martin Sjöström
A. Turton, ‘Water as a Source of Conflict or Cooperation: The Case of South-Africa and its Transboundary
Rivers’, CSIR Report (Council for Scientific and Industrial Research) Pretoria 2005.
123
L. Gray en M. Kevane, ‘Evolving tenure rights and Agricultural intensifications in Burkina Faso’, World
Development 29 (2001) 573-587.
124
M. Aarden, ‘De paradox van een groene Sahel’, De Volkskrant 19 april 2008 (Kenniskatern).
125
M. Kevane & L. Gray, ‘Darfur: Rainfall and Conflict’, Environmental Research Letters 3 (2008), 34-44, 34.
122
35
stelde dan ook dat de hongersnood in Soedan in de jaren ’80 niet door voedseltekorten, maar
door een slechte distributie van voedsel werd veroorzaakt.126
Idean Salehyan, een politicoloog verbonden aan het in Oslo gevestigde Peace
Research Institute (PRIO), bevestigde andermaal dat de verbanden tussen klimaatverandering
en geweld zwak zijn. Daarbij concludeerde hij dat klimaatverandering als oorzaak van
conflicten nooit los kan worden gezien van andere oorzaken. In plaats daarvan moet
klimaatverandering gezien worden in de interactie met andere factoren.127 Ook Salehyan
bestreed het idee dat een oorlog om schaarse hulpbronnen ‘logisch’ is, in tegenstelling tot de
claim van de theorie van het neomalthusianisme:
‘On a fundamental level, if we acknowledge that actors faced with environmental
stress make decisions strategically, then we can see that violence is generally a poor
response to resource scarcity, given the alternatives. Barring the defeat, subjugation, or
extermination of the other party, armed conflict by itself does nothing to resolve the
underlying incompatibility over the distribution of resources.’128
Helga Binningbø et al. verdiepten in de waarneming dat staten die een rijkdom kennen aan
natuurlijke hulpbronnen conflict gevoeliger zijn dan landen waarin deze natuurlijke
hulpbronnen ontbreken. Zij opperden dat ‘Resource-wealthy states are institutionally weak
because resources, and not people, become the primary tax base’ en dat ‘large rents from
natural resources hamper state capacity and socioeconomic progress.’ 129 Gezegd moet
worden dat met natuurlijke rijkdom hier niet uitsluitend klimaat gerelateerde hulpbronnen,
maar ook bodemschatten bedoeld werden.
Toch suggereerden bovenstaande onderzoeken niet dat klimaatverandering volledig
moet worden uitgesloten van de conflictanalyse. De meest voorkomende conclusie was dat er
comparatief vervolgonderzoek noodzakelijk is om meer inzicht te verkrijgen in de
mechanismen tussen klimaatverandering en conflict.130 Dergelijk onderzoek is gedaan door de
oceanograaf Sarah Glaser en de politicoloog Cullen Hendrix, beiden ook verbonden aan het
M. Sjöström, ‘Investigating vegetation changes in the African Sahel 1982-2002: a comparative analysis using
Landsat, MODIS and AVHRR remote sensing data’, Lunds University, 2004.
127
I. Salehyan, ‘From Climate Change to Conflict? No Consensus Yet’, Journal Research of Peace 45 (2008)
315-326, 318.
128
Ibidem, 317.
129
Binningbø, ‘Green Giant, or Straw Man?’, 342.
130
Pfister, Barnett, Brown, Nordas et al.
126
36
PRIO.131 Zij maakten een onderscheid tussen trends en triggers in Sub-Sahara Afrika. Onder
trends verstonden ze lange termijn effecten van klimaatverandering zoals land degradatie
(verwoestijning), de beschikbaarheid van zoet water en de geschiktheid van het klimaat voor
landbouw. De triggers besloegen jaarlijkse klimaatvariaties, zoals jaarlijks variërende
neerslag. Ze concludeerden dat triggers een betere determinant zijn voor conflicten dan
trends.132 Jaarlijkse variatie in neerslag heeft dus meer effect op de uitbraak van een conflict
dan structurele klimaatverandering. Daarbij stelden Hendrix en Glaser dat de neerslagvariatie
niet zal toenemen door klimaatverandering.133 De gevolgen kunnen dus bestreden worden
door de landbouw minder regen afhankelijk te maken en hiertoe de toegang tot, in plaats van
de beschikbaarheid van, zoet water verbeteren.134 Deze bevindingen leken een overeenkomst
te vertonen met de suggesties van Pfister dat slechtere weersomstandigheden op een jaarlijkse
termijn grote maatschappelijke gevolgen hadden in de vroegmoderne tijd en bestreden in
zekere zin de lange termijn structuur van Braudel.
Marc Levy van het Amerikaanse Centre for International Earth Sciences Information
Network (CIESIN) kwam tot een vergelijkbare conclusie in zijn onderzoek naar de relatie
tussen intrastatelijke conflicten en zoetwatervoorraden in de periode 1980-2002.
Hij concludeerde dat mean annual runoff (hoeveel water rivieren jaarlijks in een
bepaald gebied vervoeren) geen invloed op conflicten heeft. Deze conclusie suggereert dat de
vermindering van smeltwater van gletsjers, een vaak genoemd effect van klimaatverandering,
geen invloed heeft op conflicten. Jaren waarin de regenval sterkt terugvalt, leiden wel tot een
het oplaaien van geweld in het opvolgende jaar.135 Een mogelijke verklaring voor de relatie
tussen droogte en conflict kan zijn dat in er in drogere jaren minder werk op het land is
waardoor werkloze landarbeiders zich veel gemakkelijker aansluiten bij rebellen groepen,
aldus Levy.136
Een andere groep wetenschappers, gelieerd aan het International Institute for
Sustainable Development (IISD), keek vanuit een subtiel verschillende hoek naar de
problematiek. Oli Brown publiceerde meerdere artikelen waarin hij de waarschijnlijkheid van
klimaatverandering als oorzaak van conflicten liet afhangen van twee factoren. Ten eerste is
C. Hendrix en S. Glaser, ‘Trends and Triggers: Climate, climate change and civil conflict in Sub-Saharan
Africa’, Political Geography 26 (2007) 695-715.
132
Ibidem, 710.
133
Ibidem, 711.
134
Idem.
135
M. Levy et al., ‘Freshwater Availability Anomalies and Outbreak of Internal War: Results from a Global
Spatial Time Series Analysis’, Center for International Earth Science Information Network (CIESIN).
Assessment to the international workshop Human Security and Climate Change (2005) Olso.
136
Ibidem, 22.
131
37
de capaciteit van een bepaald land om de consequenties van klimaatverandering op te vangen
bepalend voor het risico op conflict. Ten tweede is de ‘susceptibility to conflict’ van
wezenlijk belang.137 Aan de ene kant betoogde Brown dat andere factoren noodzakelijk zijn
naast klimaatverandering om tot conflict te leiden. Aan de andere kant wees hij erop dat het
mogelijk is klimaatconflicten te voorkomen door aanpassing en veerkracht. Hij maakte hierin
sterk het onderscheid tussen may en will. De consequenties van klimaatverandering zouden
kunnen leiden tot geweld, maar het is absoluut niet met zekerheid te zeggen dat ze ook
daadwerkelijk zullen leiden tot geweld.138 Overigens schrok Brown er niet voor terug om in
een rapport over de conflictgevoeligheid in het Midden-Oosten op alarmerende toon te
waarschuwen voor de mogelijke dreigingen van klimaatverandering.139
De twee voorwaarden die Brown stelde aan een verband tussen klimaatveranderingen
en conflicten, namelijk het ontbreken van capaciteit om klimaatverandering op te vangen en
een verhoogd risico op conflict los van klimaatverandering, kwamen vaker terug in de
literatuur. In een rapport van het Amerikaanse International Peace Institute (IPI) werd gesteld
dat de relatie tussen conflict en schaarste
‘(…) appears especially significant when it can be linked to inter-group tensions and
conflicts, and when there is not adequate governance capacity to stop an escalation
towards violence.’140
Brown verduidelijkte in samenwerking met Alec Crawford deze voorwaarden in hun artikel
“Climate change: A new threat to stability in West Africa? Evidence from Ghana and Burkina
Faso”, waarbij de link werd gelegd met de eerder aangehaalde lokale mechanismen die
voorzien in het adaptieve vermogen van agrarische samenlevingen. Zo stelden ook zij dat de
vergroening van de Sahel deels, naast herstellende regenval, volgt uit verbeterd land gebruikt
van boeren.141 Daarnaast concludeerden ze dat alleen in de meest negatieve klimaatscenario’s
de gevolgen van klimaatverandering daadwerkelijk het risico op conflicten kunnen verhogen.
Brown, ‘Climate change’, 1149.
O. Brown en R. McLeman, ‘A recurring anarchy?: the emergence of climate change as a threat to
international peace and security’, Conflict, Security & Development 9 (2009) 289-305, 300.
139
O. Brown en A. Crawford, ‘Rising Temperatures, Rising Tensions’, International Institute for Sustainable
Development (2009).
140
R. Matthew, ‘Resource Scarcity: Responding to the Security Challenge’ International Peace Institute (2008)
via www.ipinst.org.
141
O. Brown en A. Crawford, ‘Climate change: A new threat to stability in West Africa? Evidence from Ghana
and Burkina Fasso’ African Security Review 17 (2008) 39-57.
137
138
38
Tot slot kan Wendy Barnaby niet ontbreken in de discussie over klimaatconflicten.
Terwijl ze informatie zocht voor haar boek over oorlogen om water kwam ze tot het besef dat
staten niet ten strijde trekken om water.142 De verklaring die zij hieraan gaf is dat door de
import van voedsel een tekort aan water gemakkelijk gecompenseerd kan worden omdat het
grootste deel van de waterconsumptie van een land toegeschreven kan worden aan de
landbouw. Mechanismen van handel voorkomen dus dat water een bron van conflicten wordt.
De stabiliteit in streken die grotendeels zelfvoorzienend zijn in bijvoorbeeld Somalië of
Darfur zou vanuit dit oogpunt wel afhankelijk kunnen zijn van watervoorraden. Vandaar dat
in reactie op Barnaby werd benadrukt dat mondiaal duurzaam watermanagement van cruciaal
belang blijft.143
Barnaby kreeg bijval van Aaron T. Wolf van de Oregan State University, die stelde
dat tweederde van de grensoverschrijdende rivieren tot samenwerking leidt, en dat het
merendeel van de interstatelijke disputen over water puur retorisch van aard zijn. Wolf
meende dat het niet zinnig is om uit strategisch of economisch oogpunt oorlog over water te
voeren, omdat water simpelweg te goedkoop is.144 Wel zijn de samenwerkingsverbanden op
water gebied vaak asymmetrisch en evenredig met de machtsbalans in een regio. Egypte heeft
meer beschikking over Nijl water dan landen bovenstrooms, India meer dan Pakistan en Israël
meer dan Syrië, Libanon en Jordanië.
Hans van den Heuvel, een Nederlandse diplomaat die in Egypte en Jemen heeft
gezeten, vond water absoluut wel conflictueus. Hij wees hierbij op de enorme machtspolitiek
en internationale lobby die Egypte ingezet heeft om haar rechten op Nijl water te behouden,
nu Ethiopië en Soedan meer water geëist hebben. Daarnaast had hij ervaren dat boeren in
Jemen wel degelijk bereid zijn geweld gebruiken bij water disputen. Toch bleven dit altijd
lokale, zeer kleinschalige conflicten die door lokale stamhoofden afgehandeld werden. Ook
Van den Heuvel durfde niet impliciet de huidige burgeroorlogen in Noord- en Zuid-Jemen
aan waterproblematiek te koppelen.145
Er kan geconcludeerd worden dat men het in de wetenschap niet durft uit te sluiten dat
klimaatverandering in de toekomst tot conflicten gaat leiden, maar dat er op dit moment
nauwelijks empirisch bewijs is dat de causaliteit tussen klimaatverandering en conflict
onderschrijft. Het idee van resource wars is hypothetisch, alleen het concept van
W. Barnaby, ‘Do Nations go to War over Water?’, Nature 458 (2009) 282-283.
M. Zeitoun, ‘Water: resistance on the route towards a fair share for all’, Nature 459 (2009) 163.
144
Lezing van A. Wolf, M. Bakker ‘Shared waters: Conflict or cooperation?’ op 23 maart 2010 op het Ministerie
van Buitenlandse Zaken in Den Haag.
145
Commentaar van Hans van den Heuvel op woensdag 30 juni 2010 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken
in Den Haag.
142
143
39
klimaatmigratie kan potentie hebben om de relatie klimaat conflict invulling te geven.
Daarnaast lijkt een jaarlijkse variatie in neerslag wel effect te hebben op conflictvorming.
Hier speelt klimaatverandering echter geen rol in. Deze bevindingen worden door historici
bevestigd, die een maatschappelijk verband hebben waargenomen in heftige jaarlijkse
klimaatverslechteringen in de vroegmoderne tijd. Onderzoeken die lange termijn
klimaatveranderingen in de Kleine IJstijd koppelen aan oorlogen zouden een aanwijzing
kunnen zijn dat klimaatverandering in de 21ste eeuw wel voor conflicten gaat zorgen. Hierin
moet echter worden meegenomen dat samenlevingen in de vroegmoderne tijd instituties,
centraal gezag en techniek misten om aan te passen aan klimaatvariaties. Het is absoluut waar
dat er op dit moment staten zijn die minstens zo weinig bestuursstructuur hebben als staten in
vroegmodern Europa. Deze landen, denk aan Somalië of Soedan, zijn echter al dusdanig
verzwakt en conflictgevoelig dat klimaatverandering op zijn best één van de vele oorzaken
kan zijn. De theorie van het neomalthusianisme, die zoals Oli Brown het mooi verwoord
‘intuitively’ logisch aandoet, blijkt in de praktijk in ieder geval niet op te gaan. 146
Opvallend is dat ook de politiek zich tegen al het wetenschappelijk onderzoek in toch
in het kamp van het neomalthusianisme schaart.147 Zo is het rapport van de econoom Nicolas
Stern aan de Britse regering sterk alarmistisch en daarbij toonaangevend voor de houding van
de politiek ten opzichte van klimaatverandering als veiligheidsprobleem.148 De vraag is wat
hier de rede van is. Loopt de politiek simpelweg achter bij de wetenschap en houdt het zich
nog vast aan oude opvattingen? Of spelen er belangen mee die de wetenschap ontstijgen? In
het volgende hoofdstuk zal dit vraagstuk behandeld worden.
Brown, ‘Climate change’, 1146.
Verschillende rapporten van de VN, EU, en adviesorganen voor de regering van de VS houden vast aan het
idee van de resource wars.
148
N. Stern, The Economics of Climate Change: The Stern Review (Cambridge 2007).
146
147
40
Hoofdstuk III: Klimaatverandering en politiek
In navolging van de wetenschap is de politiek zich in de jaren ’90 intensief gaan bezighouden
met de verandering van het klimaat. Door middel van het UNFCCC en het IPCC is de politiek
ook als aanjager van klimaatwetenschap gaan fungeren. Aan de ene kant hebben
wetenschappelijke bevindingen op het gebied van klimaat de politiek in beweging gebracht,
aan de andere kant heeft de politieke aandacht voor klimaatverandering tal van onderzoeken
gemotiveerd en gestuurd. Deze wisselwerking impliceerde dat wetenschap en politiek niet als
losstaande entiteiten beschouwd kunnen worden. Climategate toonde zelfs aan dat
wetenschap en politiek dusdanig verweven zijn, dat het onderscheid niet altijd even
gemakkelijk te maken is. Getuige de ophef over de ‘fouten’ in het laatste IPCC rapport,
inclusief de scherpe woorden van minister Cramer, werd het IPCC zonder moeite uit haar
wetenschappelijke context getrokken en daarmee zwaar gepolitiseerd.149 Klimaatverandering
als veiligheidsprobleem is een benadering die op zichzelf al expliciet politiek van aard is.
Kort nadat de eerste publicaties over resource wars waren verschenen kwamen er soortgelijke
geluiden op in de politiek.150 Rond het begin van dit decennium begonnen
onderzoeksinstituten aandacht te schenken aan de veiligheidsaspecten van klimaatverandering
en in 2001 noemde het IPCC voor de eerst de mogelijkheid van klimaatconflicten.151 Na het
rapport van Nicholas Stern in 2006 en het vierde IPCC rapport in 2007 was de vrees voor
klimaatconflicten niet meer weg te denken uit het politieke debat over klimaatverandering.
Het aantal rapporten, onderzoeken en conferenties op dit onderwerp, heeft sindsdien een
enorme vlucht genomen.
Zo kwam de Veiligheidsraad in april 2007 op initiatief van het Verenigd Koninkrijk
bijeen ‘about recognizing that there is a security imperative (…) to tackle climate change’.152
Vervolgens schreef UNEP een achtergrond document voor de klimaattop op Bali in 2007
waarin de urgentie van klimaat en veiligheid benadrukt werd.153 In de VS verschenen
alarmerende rapporten van toonaangevende instituten zoals het National Intelligence Council
(NIC) en het Centre for International en Strategic Studies (CSIS) over klimaatverandering als
K. Van Kepen, ‘Cramer verontwaardigd over klimaatrapport IPCC’, De Volkskrant, 27 januari 2010, 1.
I. Serageldin, ‘Water: conflicts set to arise within as well as between states’, Nature 459 (2009) 163.
151
IPCC 3, 2001: Hydrology and Water Resources. In: Climate Change 2001: Impacts, Adaptation and
Vulnerability; Contribution of Working Group II to the Third Assessment Report of the Intergovernmental Panel
on Climate Change.
152
UN Security Council, bijeenkomst 5663, 14 april 2007.
153
J. Aglionby, ‘UN warns on climate-related conflict’ (11 december 2007),
http://www.ft.com/cms/s/0/85c0c2b6-a738-11dc-a25a-0000779fd2ac.html.
149
150
41
veiligheidsprobleem.154 Daarbij werd vanuit militaire kringen geopperd om de Amerikaanse
krijgsmacht voor te bereiden op een wereld, gedomineerd door klimaatoorlogen.155
Ook de EU is in de ban geraakt van klimaatconflicten. Voormalig
buitenlandcoördinator Javier Solana noemde in een verslag uit 2008 aan de Raad van Europa
klimaatverandering een threat multiplier.156 Deze opvatting is leidend gebleken in tal van
vervolgrapporten en onderzoeken, onder andere in de bijdragen van Clingendael, het
Nederlands Instituut voor Buitenlandse Betrekkingen.157 Daarnaast lieten in deze periode ook
afzonderlijke regeringen (Denemarken, Duitsland, Nederland, VK) zich adviseren over de
veiligheidsaspecten van klimaatverandering. Verder hield de OVSE in oktober 2009 een
conferentie over klimaatverandering als veiligheidsprobleem en kwam dit vraagstuk aan bod
tijdens de klimaattop in Kopenhagen.158
Bovenstaande voorbeelden geven aan dat klimaatverandering als veiligheidsprobleem
in het eerste decennium van de 21ste eeuw een rol speelde in de politiek, maar de vraag is in
hoeverre er daadwerkelijk beleid gemaakt werd op basis van dit thema. Hiertoe zullen
Defensierapporten uit de VS, het VK, Nederland, de energie strategie van de EU uit 2008 en
aanbevelingen voor het in 2011 verwachte strategisch concept van de NAVO geanalyseerd
worden. Deze analyse zal aangevuld worden met interviews met medewerkers van
Buitenlandse Zaken en enkele secundaire bronnen die berichten over de integratie van
klimaat- en veiligheidsbeleid in het VK en de VS.
Politiek is echter meer dan alleen beleid, het is ook retoriek. Ook zonder aan concreet
beleid gekoppeld te zijn, is de retoriek van regeringsleiders een factor van belang in de
internationale betrekkingen. Retoriek, al dan niet gebaseerd op de realiteit, roept een bepaald
beeld op basis waarvan, als het sterk genoeg is, actoren kunnen gaan handelen. Op die manier
kan een nieuwe realiteit gecreëerd worden. De Irak-Iran oorlog (1980-1988) was bijvoorbeeld
in wezen geen religieus conflict, maar de religieuze retoriek van de Iraanse ayatollahs wist
M. Levy et al., ‘Assesment of Select Climate Change Impacts on US national Security’, Center for
International Earth Science Information Network (CIESIN) Working Paper (2008) Columbia University; K.
Campbell et al., ‘The Age of Consequences: The Foreign Policy and National Security Implications of Climate
Change’ Center for Strategic and International Studies (November 2007).
155
Generaal R. Sullivan et al., ‘National security and the threat of climate change’, Military Advisory Board of
the CNA Corporation (2007).
156
J. Solana et al., ‘Paper from the High Representative and the European Commission to the European
Council’, Climate Change and International Security, 14 maart 2008.
157
K. Homan, ‘Klimaatverandering als Veiligheidsprobleem’, Atlantisch Perspectief 32 (2008) 12-17.
158
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), ‘OSCE well-placed to address security
threats from climate change, say conference participants’, OVSE conference ‘Security Implications of Climate
Change in the OSCE region’ Boekarest (5 oktober 2009)
http://www.osce.org/conferences/eea_2009_climat.html; O. Brown, ‘Climate Combat? Security impacts of
climate change discussed in Copenhagen’, (17 december 2009) http://blog.iisd.org/2009/12/17/climate-combatsecurity-impacts-of-climate-change-discussed-in-copenhagen/.
154
42
wel miljoenen Iraniërs op de been te brengen die uiteindelijk doorslaggevend waren in
uitkomst van de oorlog. Religie speelde in de hoofden van de mensen een hoofdrol en werd
daarmee ook wezenlijk een doorslaggevende factor.159 Een ander voorbeeld is de Hongaarse
Opstand in 1956. Eisenhower had in toespraak een toespeling gemaakt op Amerikaanse steun
bij een eventuele democratisering van het Oostblok. Gesterkt door deze - naar later bleek puur
retorische - toespraak is in Boedapest een opstand tegen het communistische regime
uitgebroken. De VS handelde niet en de Sovjet-Unie zag haar kans schoon om met geweld
Hongarije in het Warschaupact te houden. Hiermee was het verdedigen van de invloedsferen
geen ideologische retoriek meer, maar harde realiteit.160
Samengevat, het is van belang om de retoriek van regeringsleiders en andere
hooggeplaatste regeringsfunctionarissen mee te nemen in de analyse van de politieke houding
ten opzichte van klimaat en veiligheid. Daarnaast is het een interessante vraag in hoeverre
beleid retoriek volgt. In dit hoofdstuk zal deze vraag dan ook aan bod komen. Vervolgens zal
het politieke domein van klimaatverandering als veiligheidsprobleem getoetst worden aan de
wetenschappelijke bevindingen op dit gebied zoals geschetst in hoofdstuk twee. Er zal
gezocht worden naar verklaringen voor de mogelijke contradicties.
Klimaatverandering in veiligheidsbeleid
In het Quadrennial Defense Review Report van Amerikaanse Ministerie van Defensie
(Pentagon) van februari 2010 werd gesteld dat klimaatverandering een bijdrage levert aan de
complexiteit van het veiligheidsklimaat en dat het Pentagon een strategie zou moeten
ontwikkelen hoe om te gaan met de gevolgen van klimaatverandering. Concrete acties die het
veiligheidsapparaat van de VS genomen heeft, zijn dat de krijgsmacht werk maakt van de
overgang naar biobrandstof, dat materiaal bestendig wordt gemaakt tegen extremere
weersomstandigheden, dat spionnen en wetenschappers satellietbeelden van smeltend ijs en
verwoestijningprocessen delen, dat het Pentagon het leger gaat voorbereiden op het
grootschaliger inzetten in rampgebieden.161
Verder werd er gesuggereerd dat klimaatverandering fragiele staten verzwakt,
bijdraagt aan armoede en leidt tot voedsel- en waterschaarste, massamigratie en de
verspreiding van ziektes. Daarbij werden legerbases geïdentificeerd die gevaar lopen bij een
stijgende zeespiegel.
159
S. Chubin en C Tripp, Iran and Iraq at War (Boulder, Colorado, 1988).
C. Tudda, ‘Reenacting the story of Tantalus’, Journal of Cold War Studies 7 (2005) 3-35.
161
Pentagon, Quadrennial Defense Review Report, 2010.
160
43
John Busby van the Council of Foreign Relations, interpreteerde de oprichting in 2007
van het United States Africa Commend, AFRICOM (, het Afrikaanse equivalent vaneen
Amerikaanse regionaal militaire commando centrum), als een uitvloeisel van twee
ontwikkelingen.162 De eerste ontwikkeling is de toenemende export van olie vanuit Afrika
naar de VS, waardoor grip op deze regio aan belang wint. De tweede ontwikkeling is
klimaatverandering. Afrika loopt, zo concludeerde de Veiligheidsraad in navolging van het
IPCC, veruit het meeste risico te destabiliseren door toedoen van de gevolgen van
klimaatverandering. Naast de olie-export zou een dergelijke destabilisatie ook vanwege de
hieraan gerelateerde vatbaarheid voor terrorisme, zeer nadelig zijn voor de VS. De vrees dat
de gevolgen van klimaatverandering kunnen bijdragen aan de voedingsbodem voor
terrorisme, bijvoorbeeld in Somalië, werd bevestigd door voormalig Vice Admiral Dennis
McGinn.163 Op basis van deze interpretatie, is de erkenning van klimaatverandering als
veiligheidsprobleem een argument voor de oprichting van AFRICOM.
Op een andere manier speelt klimaatverandering ook een rol in
veiligheidsvraagstukken. Zoals gebleken is op de klimaattop in Kopenhagen in december
2009 spelen de onderhandelingen over een klimaatakkoord een grote rol in de geopolitieke
verhoudingen tussen China en de VS. Peter Ogden, chief of staff van Todd Stern, de speciale
gezant voor klimaatverandering van de VS, benoemde de invloed van
klimaatonderhandelingen op de relatie tussen China en de VS in 2008 al.164 Ruth Bell van het
World Resources Institute beaamde deze bepalende rol van klimaatverandering in een lezing
op Buitenlandse Zaken op 18 maart 2010.165 Peter Ogden stelde overigens ook dat ‘The sense
that climate change poses security and geopolitical challenges is central to the thinking of the
State Department and the climate office.’166
In januari 2010 bracht het Britse Ministerie van Defensie de Global Strategic Trends –
Out to 2040 uit waarin klimaatverandering een belangrijke rol speelde. Opvallend is dat er
een expliciet onderscheid werd gemaakt tussen zekerheden en waarschijnlijkheden door
woorden als will en may cursief te schrijven.167
J. Busby, ‘Climate Change and National Security’ Council Special Report 32 (2007), via www.cfr.org.
Lezing van Vice-Admiral McGinn op 7 juni 2010 te Clingendael, Den Haag.
164
J. Podesta en P. Ogden, ‘The Security Implications of Climate Change’, The Washington Quarterly 31 (2007)
115-138.
165
Lezing van Ruth Bell te Buitenlandse Zaken, Den Haag, op 18 maart 2010.
166
J. Broder, ‘Climate Change Seen as Threat to U.S. Security’, New York Times, 8 augustus 2009, via
www.nytimes.com.
167
Ministry of Defense, Global Strategic Trends – out to 2040 (2010) 10.
162
163
44
‘(…) local and regional shortages will occur, (…) and provide the triggers that may
ignite conflict.’ 168
De conclusie van het rapport luidde dat klimaatverandering politieke en sociale spanningen en
druk op hulpbronnen zal vergroten, maar ook dat er mondiaal waarschijnlijk voldoende
zoetwater en voedsel zal zijn om de bevolking en economie in 2040 te voorzien. Oneerlijke
verdeling van deze hulpbronnen zouden instabiliteit wel in de hand kunnen werken.
Opkomende economieën zoals China en India zullen waarschijnlijk meer afhankelijk worden
van voedsel import.
Naar aanleiding van dit rapport benoemde het Britse Ministerie van Defensie een
speciale afgevaardigde voor het onderwerp klimaat en veiligheid, te weten Admiraal
Morisetti. Daarnaast had Gordon Brown in 2008 al de veiligheidsrisico’s van
klimaatverandering al aangegrepen om de spionagedienst MI-5 fors uit te breiden.169 Verder
terug, in 2001, hadden de Britse Ministeries van Defensie (MOD), Buitenlandse Zaken (FCO)
en Ontwikkelingssamenwerking (DFID) hun krachten gebundeld in het Africa Conflict
Prevention Pool (ACPP). Dit interdepartmentale verband had jaarlijks 60 miljoen pond (~90
miljoen euro) beschikbaar ten behoeve van conflict preventie in Afrika. Hoewel
veiligheidsaspecten van klimaatverandering geen aanleiding vormden voor de totstandkoming
van het ACPP, is wel op het ACPP gewezen als een structuur die toegepast zou kunnen
worden om de gevolgen voor van klimaatverandering voor de veiligheidssituatie in Afrika te
kunnen overzien.170
In het Verenigd Koninkrijk was het Stern rapport uit 2006 leidend voor het
formuleren van klimaatbeleid. In dit rapport werd de mogelijkheid van klimaatconflicten
genoemd, met verwijzing naar neomalthusianistische publicaties. De focus van het rapport lag
echter totaal niet op de conflictpotentie van klimaatverandering, maar bovenal op
economische en sociale gevolgen. Toch gebruikte Margaret Beckett het Stern rapport als
argument om klimaatverandering als veiligheidsprobleem in de Veiligheidsraad te
bediscussiëren.
In Nederland is klimaatverandering opgenomen in de in 2010 uitgekomen
Defensieverkenningen. In de verkenningen werd aan de ene kant gesteld dat
klimaatverandering een factor van instabiliteit is, maar aan de andere kant ook dat schaarste
Wissenschaftlicher Beirat der Bundesregierung Globale Umweltveränderungen, Climate Change as a
Security Risk, 2007.
169
K. Homan, ‘Klimaatverandering: voorspellen is moeilijk’, Internationale Spectator 62 (2008) 257 -258.
170
J. Busby, ‘Climate Change and National Security’ Council Special Report 32 (2007), via www.cfr.org.
168
45
tot samenwerking kan leiden. Verder werd concreet benoemd dat de krijgsmacht breed
inzetbaar moet zijn bij natuurrampen en dat materiaal klimaatbestendig moet zijn.171 In deze
Defensieverkenningen werd verwezen naar een briefadvies van de Adviesraad Internationale
Vraagstukken (AIV) naar Minister Middelkoop in 2007 over klimaatverandering en
veiligheid.172 In dit realistische en weinig alarmistische document werd voorop gesteld dat
beleid maken op een onderwerp als klimaatverandering en veiligheid in feite overeenkomt
met beleid maken op basis van fundamentele onzekerheden. Ook kwam duidelijk naar voren
dat er geen causaal verband is tussen klimaat en veiligheid, maar dat klimaatverandering wel
als threat multiplier kan fungeren. Verder werden er in het advies dreigingen geïdentificeerd
die vrijwel letterlijk van het EU rapport van Solana zijn overgenomen.173 Daarbij werd de
kanttekening gezet dat waterschaarste ook tot samenwerking kan leiden. Het voorbeeld van
Darfur werd, in navolging van UNEP, ook in dit advies aangehaald als een conflict waar
klimaatverandering zijn invloed op heeft doen gelden. Concrete beleidspunten werden niet of
nauwelijks genoemd in dit briefadvies, vanwege de grote onzekerheid die er aan het
onderwerp kleeft.
Ook de NAVO heeft aandacht besteed aan klimaatverandering als
veiligheidsprobleem. In de in mei 2010 gepresenteerde aanbevelingen van een groep experts
(onder leiding van voormalig Secretary of State Madeleine Albright) voor het nieuwste
strategisch concept van de NAVO, werd klimaatverandering als bedreiging voor het
bondgenootschap gezien. Het rapport identificeerde drie hoofddreigingen (ballistische
raketten, terrorisme, cyberaanvallen) en noemde de financiële crisis, energievoorziening en
klimaatverandering bedreigingen van een tweede orde. Vooral het smelten van de ijskap
boven de Noordelijke IJszee was en is voor de NAVO van belang met het oog op geopolitieke
verhoudingen met Rusland.174
In de in december 2008 aangenomen veiligheidsstrategie van de Europese Unie,
Providing security in a changing world, zijn klimaatverandering en
energievoorzieningszekerheid als nieuwe veiligheidsthema’s opgenomen. De strategie schreef
voor dat klimaatverandering top prioriteit heeft en de EU zou het initiatief moeten nemen in
Ministerie van Defensie van Nederland, Verkenningen – Houvast voor de krijgsmacht van de toekomst, 2010.
Adviesraad Internationale Vraagstukken, Klimaatverandering en Veiligheid, No. 14, januari 2009.
173
De dreigingen van klimaatverandering werden als volgt ingedeeld: 1) Conflict over natuurlijke hulpbronnen,
2) economische schade aan kustgebieden, 3) grensconflicten door territorium verlies, 4) klimaatmigratie, 5)
potentiële instabiliteit en radicalisering, 6) spanningen over energievoorziening, 7) druk op het multilaterale
systeem. In: J. Solana et al., ‘Paper from the High Representative and the European Commission to the European
Council’, Climate Change and International Security, 14 maart 2008.
174
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, NATO 2020: Assured security; dynamic engagement – Analysis and
recommendations of the group of experts on a new strategic concept for NATO 2010.
171
172
46
klimaatonderhandelingen.175 Dit resulteerde in de doelstelling van de EU om in 2020 20% van
energie consumptie duurzaam op te wekken. Nederland heeft 500 miljoen toegezegd aan
duurzame energie projecten in ontwikkelingslanden.
Binnen het Ministerie van Buitenlandse speelde klimaatverandering anno 2010 een
marginale rol.176 Energievoorzieningszekerheid, de duurzame energie en energievoorziening
in ontwikkelingssamenwerking waren gewichtiger. Waar het VK vijftig diplomaten op het
thema klimaatverandering had zitten, waren dat er vijf op BZ in Nederland. De meningen
over klimaatverandering als veiligheidsprobleem waren grofweg verdeeld in drie stromingen.
Ten eerste de klimaatonderhandelaars. Zij waren degene die deel uitmaakten van de
Nederlandse delegatie bij internationale klimaatonderhandelingen, zoals Kopenhagen. Deze
groep was er groot voorstander van om klimaat- en veiligheidsbeleid te integreren. De
dogma’s dat schaarste tot conflict leidt en massale klimaatmigratie de internationale
veiligheidssituatie op spanning zou gaan zetten, waren leidend in de beeldvorming.
De beleidsmakers op het gebied van veiligheid vormden de tweede groep. Deze
diplomaten hielden vast aan het idee dat klimaatverandering toch bovenal een
milieuvraagstuk is, dat niet zou thuishoren in de veiligheidsvraagstukken. Zij vonden de
verbanden tussen klimaatverandering en conflicten te onzeker en te indirect om daadwerkelijk
rekening te houden met klimaatverandering bij het formuleren van veiligheidsbeleid. Wel
werd er betwijfeld of deze houding ‘realistisch’ was, of niet visionair genoeg, zoals de
klimaatonderhandelaars beweren. Daarnaast erkenden de diplomaten van veiligheidsbeleid dat
in het de VS voor de hand liggend is om bepaalde onderwerpen te voorzien van een
veiligheidsetiquette, omdat er zonder veiligheidsrisico simpelweg veel minder aandacht voor
problemen als energievoorzieningszekerheid of klimaatverandering zou zijn.
De derde groep kwam voort uit de hoek van de ontwikkelingssamenwerking (OS).
Binnen OS heerste de visie dat problemen zoals migratie en schaarste niet het gevolg waren
van klimaatverandering, maar van slecht bestuur, gebrek aan capaciteit en zelfs ongewenste
Westerse bemoeienis. Ron Havinga zei over Niger:
‘De regenvalcijfers van Niger laten over een langere tijd en ruimte een grillig patroon
zien, maar niet structureel ongewoon. Het zuiden van Niger, laat een sterke
V. Pop, ‘Energy and climate change shape EU security strategy’ (10 december 2008),
http://euobserver.com/?aid=27275.
176
Bevindingen zijn afgeleid uit het commentaar van medewerkers van Buitenlandse Zaken op de presentatie
‘De zin en onzin van klimaatverandering als veiligheidsprobleem die ik op 24 juni 2010 gehouden op het
Ministerie van Buitenlandse Zaken.
175
47
bodemerosie zien rond de dorpen. Enerzijds door verkorting of overslaan van de
braakperiode voor constante voedselproductie. Een belangrijke driver daarvoor is de
Nigeriaanse markt net over de grens. Vermindering van voedselzekerheid ligt niet aan
fysieke factoren zoals verwoestijning, maar aan een combinatie farming systems
praktijken en markt.’
Ook in het conflict tussen de overheid en de Tuaregs, een etnische minderheid in Niger, zag
Havinga geen rol van klimaatverandering.177 Andere geluiden die te horen waren aan de kant
van ontwikkelingssamenwerking suggereerden dat klimaatverandering past bij de trend van
het versimpelen van conflicten en dat de migratie van Bangladesh naar India geen relatie met
klimaatverandering heeft, maar te wijten is aan risicovol, door Westerse ingenieurs
uitgevoerd, waterbeheer.178
Er kan geconcludeerd worden dat niet duidelijk was welk beleid er precies
geformuleerd werd op klimaatverandering als veiligheidsprobleem. Ministeries van Defensie
en Buitenlandse Zaken van Nederland, de VS en het VK erkenden het veiligheidsrisico van
klimaatverandering maar beschouwden de dreigingen te onzeker om grootschalige concrete
maatregelen te treffen. Er bestond natuurlijk wel bepaald klimaatbeleid, met in het oog
springend de enorme stimulatie van hernieuwbare energie in China, de klimaatdoelstellingen
van de EU en in de toekomst wellicht de klimaatwet van President Obama.179 Daarnaast
groeiden subsidies voor hernieuwbare energie wereldwijd, draaide het onderzoek naar
hernieuwbare energie, kernenergie, CO2 opslag en geoengineering op volle toeren, werden
dijken in kustgebieden verstevigd en werkte de VN hard om in Cancun, Mexico in 2011 een
juridisch bindend klimaatakkoord tot stand te brengen. Hoewel dit klimaatbeleid in de eerste
plaats gevoerd werd op basis van milieu-, sociale (nationaal welzijn) en economische
(afhankelijkheid van fossiele brandstoffen) motieven, kan klimaatverandering als
veiligheidsprobleem bijgedragen hebben aan het collectieve bewustzijn van de urgentie van
dit beleid.
.Ron Havinga: “Het grote conflict met de Tuaregs gaat in het bijzonder om de aanspraak op geld dat voor het
noorden bestemd is, maar waar de centrale overheid nauwelijks gehoor wil geven. (…). Toenemende
commercialisatie en beslag op cultiveerbare gronden dragen bij aan verscherping van symbiotische relaties
tussen sedentaire boeren en pastorale veehouders. De systemen zijn echter flexibel met een grote mate van
veerkracht. Het gebruik van land en andere natuurlijke bronnen zijn reeds zeer effectief (transhumance en
nomadisme), maar huidige ‘carrying capacities’ hebben te lijden onder economische-demografische en politieke
ontwikkelingen van buitenaf. Ook hier is de verwoestijning geen oorzaak voor voedselonzekerheid.”
178
Afgeleid van reacties uit het publiek bij de presentatie ‘De zin en onzin van klimaatverandering als
veiligheidsprobleem’ van de schrijver op 24 juni 2010 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Den Haag.
179
B. Buijs, ‘China als sleutel tot succes in de klimaatdiscussie’, Internationale Spectator 63 (2009) 555-558.
177
48
Retoriek op het hoogste niveau
De Verenigde Naties zijn bij uitstek een platform dat niet beleidsmakend is, maar dat wel een
belangrijke politieke autoriteit heeft. Klimaatverandering als veiligheidsprobleem ontstond als
politiek thema niet toevallig bij de VN. Op 17 april 2007 wijdde de Veiligheidsraad een
bijeenkomst aan de veiligheidsaspecten van klimaatverandering. Het Verenigd Koninkrijk
initieerde, als zittend voorzitter van de Veiligheidsraad, deze bijeenkomst. Het debat bracht
een interessante ontwikkeling aan het licht.
Er heerste namelijk een opmerkelijke verdeeldheid in de Veiligheidsraad. Waar
Westerse landen, met het VK voorop, en enkele Afrikaanse landen, de urgentie van de relatie
tussen klimaat en veiligheid onderstreepten en het debat hierover in de Raad toejuichten,
zetten enkele G77 landen nadrukkelijk kanttekeningen. China stelde dat klimaatverandering
in essentie geen veiligheidsprobleem is en dat het niet juist was om dit onderwerp in de
Veiligheidsraad te behandelen aangezien hierin slechts een beperkt aantal landen
vertegenwoordigd zijn. Pakistan, namens de G77 en verschillende andere
ontwikkelingslanden vielen China bij. Deze landen herhaalden consequent dat
klimaatverandering als veiligheidsprobleem in andere VN organen zoals de Algemene
Vergadering en de UNFCCC Conference of the Parties besproken zou moeten worden.
Soedan, namens de Afrika Groep, stelde bijvoorbeeld:
‘The African Group expresses its concern regarding the decision of the Security
Council to hold an open debate on issues that do not fall within the Council’s
mandate.’ 180
Pakistan en vooral Egypte gingen nog een stap verder door hun verontrusting uit te spreken
over de steeds langere arm van de Veiligheidsraad (‘this dangerous and injustice
phenomenom’).181 De Veiligheidsraad zou zich steeds meer mengen in zaken die in andere
VN organen thuis horen. Belangrijke beslissingen zouden hierdoor steeds meer komen te
liggen bij de selecte groep landen die een permanente zetel hebben, waardoor een groot deel
van de lidstaten buitenspel dreigt te worden gezet.
180
181
UN Security Council meeting 5663 (Resumption 1), 17 april 2007, 12.
Ibidem, 4.
49
Deze beschuldiging paste in de neo-imperialistische kijk op het klimaatverandering
debat, waarin klimaatverandering werd beschouwd als een instrument van de traditionele
Westerse grootmachten om ontwikkelingslanden via reductiedoelstellingen beperkingen op te
leggen en hun economische ontwikkeling aan banden te leggen. Klimaatverandering als
veiligheidsprobleem zette de verhoudingen op het gebied van klimaat tussen Westerse en G77
landen verder op scherp
Een andere toonaangevende bron in de discussie over klimaat en veiligheid is een
rapport uit 2007 van het United Nations Environment Program (UNEP) inzake de oorlog in
Darfur. Hierin werd gesteld dat ‘(…) complex but clear linkages exist between environmental
problems and the ongoing conflict in Darfur, as well as other historical and current conflicts
in Sudan.’182 Met andere woorden: het Darfur conflict zou naast een etnisch en politiek
conflict, vooral een ecologisch conflict zijn. Verslechterende ecologische omstandigheden, in
dit geval droogte en verwoestijning zouden een belangrijke oorzaak zijn voor het conflict. Het
rapport suggereerde hiermee dat het verband tussen klimaatverandering in de vorm van
landdegradatie en verwoestijning en conflict causaal en direct was. De redenering die aan
deze suggestie ten grondslag lag, werd gebaseerd op het uitgangspunt dat er een toenemende
competitie plaatsvond over schaarser wordende hulpbronnen. Simpel gezegd zou
aanhoudende droogte Arabische nomaden naar het zuidelijke gebied van Afrikaanse boeren
gedreven hebben waar conflicten over water en landbouwgrond ontstonden. Hiermee kan dit
rapport zonder kanttekeningen in de hoek van het neomalthusianisme geplaatst worden. De
informatie waarop de bevindingen gebaseerd zijn, komen overigens voor een groot deel uit
onderzoeken en meetgegevens van Sudanese regering. Karel Knip wijst er in het NRC
Handelsblad op dat dit niet de meest betrouwbare bron is en er wellicht verschillende
belangen meespelen.183 Verder zijn er opvallend weinig bronvermeldingen die verwijzen naar
wetenschappelijke stukken.
Ban Ki Moon, de secretaris-generaal van de VN, bracht de conclusie van UNEP onder
de aandacht van de media. Hij bracht in 2007 zelf een bezoek aan Darfur en keerde terug met
de conclusie dat hij met eigen ogen de gevolgen van klimaatverandering had aanschouwd.184
Het conflict zou ontstaan zijn als een ecologische crisis. Daarnaast noemde hij Ivoorkust,
Burkina Faso en Somalië als regio’s waar hetzelfde scenario zich zou voltrekken. Hiermee
heeft hij de basis gelegd voor feit dat Darfur steevast als hét voorbeeld van een klimaatoorlog
United Nations Environment Program (UNEP), ‘Sudan; Post Conflict Environmental Assesment’, 2007, 6.
K. Knip, ‘Verzonnen bronnen van conflict’, NRC Handelsblad, 11 april 2009, 7 (Wetenschapsbijlage).
184
B. Ki Moon, ‘What I say in Darfur’, The Washington Post 14 september 2007,
http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/09/13/AR2007091301680.html.
182
183
50
wordt aangehaald. In een achtergronddocument voor de klimaattop in Bali zette UNEP de
relatie tussen klimaat en veiligheid extra kracht bij.185
Andere hooggeplaatste politici volgden Ban Ki Moon’s conclusies. In 2008 schreef
toenmalig Hoge Vertegenwoordiger Javier Solana in samenwerking met de Europese
Commissie een paper over klimaatverandering en internationale veiligheid aan de Raad van
Europa, waaruit delen zijn overgenomen in de eerder genoemde veiligheidsstrategie van de
EU uit 2008. Solana beperkte zich in de beschrijving van de gevolgen van klimaatverandering
overigens tot behoudende suggesties zoals ‘could trigger frustration’, ‘may increase
instability’ en ‘might raise new concerns’.186
Tijdens de top in Kopenhagen in december 2009, zette de Deense minister van
Buitenlandse Zaken Per Stig Møller een discussie panel op, bestaande uit NAVO secretarisgeneraal Rasmussen, de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken Carl Bildt, kopstuk van de
Afrikaanse Unie Jean Ping en afgevaardigde van het United Nations Development Program
Helen Clark. Dit panel kwam overeen dat klimaatverandering een dreiging is voor de
internationale vrede en veiligheid.187 Er werd onderkend dat klimaatverandering zowel een
threat multiplier als een directe oorzaak van conflict kan zijn. Hierbij werd vooral
gesuggereerd dat stijgende temperaturen in Afrika direct gekoppeld kunnen worden aan
conflicten en dat het smelten van het Noordpoolijs tot territoriale disputen kan leiden.
Minister Møller beweerde dat er ‘bewijzen’ zijn voor deze causaliteit.188 Hoewel
klimaatverandering als veiligheidsprobleem geen directe rol speelde in de onderhandelingen,
beschouwden leiders van de NAVO, EU, AU en VN anno 2009 klimaatverandering
klaarblijkelijk als een serieuze, directe dreiging voor veiligheid.
Ten tijde van deze klimaattop hadden verschillende Westerse regeringen, zoals de VS,
Denemarken en Duitsland, zich al laten adviseren over de veiligheidsrisico’s van
klimaatverandering.189 Deze adviezen kenmerkten zich zonder uitzondering door een zeer
alarmistische toon. De connecties tussen klimaatverandering en veiligheid zouden, conform
J. Aglionby, ‘UN warns on climate-related conflict’ (11 december 2007),
http://www.ft.com/cms/s/0/85c0c2b6-a738-11dc-a25a-0000779fd2ac.html.
186
J. Solana et al., ‘Paper from the High Representative and the European Commission to the European
Council’, Climate Change and International Security, 14 maart 2008, 4-5.
187
O. Brown, ‘Climate Combat? Security impacts of climate change discussed in Copenhagen’, (17 december
2009) http://blog.iisd.org/2009/12/17/climate-combat-security-impacts-of-climate-change-discussed-incopenhagen/.
188
Idem.
189
Wissenschaftlicher Beirat der Bundesregierung Globale Umweltveränderungen, Climate Change as a
Security Risk, 2007; M. Levy et al., ‘Assesment of Select Climate Change Impacts on US national Security’,
Center for International Earth Science Information Network (CIESIN) Working Paper (2008) Columbia
University; O. Brown en A. Crawford, ‘Rising Temperatures, Rising Tensions’, International Institute for
Sustainable Development (2009) www.iisd.org.
185
51
het neomalthusianisme, bestaan uit voedselonzekerheid, afnemende zoetwatervoorraden,
klimaatmigratie en natuurrampen, waarbij Darfur, Bangladesh en Rwanda als voornaamste
voorbeelden werden genoemd.
In het kielzog van de bijeenkomst van de Veiligheidsraad, de UNEP rapporten, de
Nobelprijzen voor het IPCC en Al Gore en de verklaringen van Ban Ki Moon en Javier
Solana werd het waarschuwen voor de veiligheidsrisico’s van klimaatverandering een soort
rage in de periferie van de politiek. In 2008 beweerde bijvoorbeeld president Gareth Evans
van de International Crisisgroup over klimaatverandering en conflicten, dat ‘there is
unquestionably a general causal connection between the two’.190 Het grote publiek maakte
kennis met klimaat en veiligheid door middel van krantenkoppen als “Klimaat bedreigt
internationale veiligheid”, “Pentagon to rank global warming as destabilising force”,
“Climate change poses security risk” en “Climate change threatens Europe's energy
resources”.191 Dit zijn maar enkele voorbeelden van de enorme waslijst aan alarmistische
artikelen en rapporten die er vanaf 2007 zijn uitgekomen.
Opmerkelijk is het verschil van toon in rapportages voor en na 2007. In 2002
organiseerde de Council on Foreign Relations een sessie over de relatie tussen schaarste aan
natuurlijke hulpbronnen en geweld. De conclusie was dat er intrastatelijk, in
ontwikkelingslanden, een significante relatie bestaat. Er werd echter onderkend dat deze
relatie zeer complex en indirect is en hierdoor weinig toegevoegde waarde heeft voor
beleidsmakers.192 In 2007 betoogde een groep gepensioneerde militairen om
klimaatverandering volledig te integreren in veiligheidsbeleid en defensiestrategieën, waarbij
weinig ruimte werd gelaten voor nuance: ‘We never have 100 percent certainty. (…) If you
wait until you have 100 percent certainty, something bad is going to happen on the
battlefield.’193 Vervolgens bracht Centre for Strategic and International Studies een rapport
met de weinig tot de verbeelding overlatende titel ‘The Age of Consequences’. Daarbij werd
G. Evans, ‘Conflict Potential in a World of Climate Change’ International Crisis Group (2008)
http://www.crisisgroup.org/en/publication-type/speeches/2008/conflict-potential-in-a-world-climatechange.aspx.
191
Respectievelijk: J. Solana, ‘Klimaat bedreigt internationale veiligheid’, NRC Handelsblad 11 maart 2008, 7;
S. Goldenberg, ‘Pentagon to rank global warming as destabilizing force’, The Guardian 31 januari 2010; T.
Barber, ‘Climate change ‘threatens’ Europe’s energy resources’ (11 maart 2008),
http://www.ft.com/cms/s/0/51fd345c-ef0c-11dc-97ec-0000779fd2ac.html;
A. Bounds, ‘Climate change poses security risk’ (3 maart 2008), http://www.ft.com/cms/s/0/860d590e-e8ac11dc-913a-0000779fd2ac.html.
192
Council on Foreign Relations, ‘Water Resources in Regional Conflicts’ (8 november 2002) www.cfr.org.
193
R. Sullivan et al., ‘National security and the threat of climate change’, Military Advisory Board of the CNA
Corporation (2007), 10.
190
52
als voorbeeld van de consequenties van klimaatverandering het planten van een nota bene
Russische vlag op de bodem van de Noordelijke IJszee in de zomer van 2007 gebruikt.194
In het artikel “The Security Implications of Climate Change” uit 2008 combineerden
de schrijvers John Podesta en Peter Ogden, net het als in het voorbeeld van de Russische vlag,
het gevaar van klimaatverandering met een ander gevaar voor de Amerikaanse veiligheid.
Gebieden waar zoals Bangladesh en de Hoorn van Afrika zullen volgens Podesta en Ogden
door klimaatverandering instabieler worden en daardoor meer vatbaar zijn voor invloeden van
Al-Qaeda. Daarnaast zal Europa oplopende spanningen te verduren krijgen door toedoen van
de steeds grotere toestroom van Moslim migranten.195 Het debat over klimaat en veiligheid in
de VS kreeg hierdoor trekjes van de ‘War on Terror’- en ‘As van het Kwaad’-retoriek van
G.W. Bush. Vice Admiral McGinn legde in juni 2010 in een lezing op Clingendael uit dat een
veiligheidssausje dé manier is in de VS om bepaalde zaken aan de orde te stellen.196.
Klimaatverandering als veiligheidsprobleem zou een lege huls genoemd kunnen
worden, omdat grote woorden van regeringsleiders niet gevolgd werden door beleidsmatige
stappen. Het is een belangrijke waarneming dat beleidsmakers niet de relatie tussen klimaat
en veiligheid an sich ontkenden, in tegendeel, maar dat ze huiverig waren voor het maken van
beleid op basis van fundamentele onzekerheden.Voorstanders van de integratie van
veiligheids- en klimaatbeleid bestreden deze huivering door te aan het better safe than sorry
sentiment.197 Ondanks het achterblijven van gecombineerd veiligheids- en klimaatbeleid,
heeft de politieke erkenning van klimaatverandering als veiligheidsprobleem een dogma
gecreëerd dat gevolgd werd door talloze onderzoeksinstituten, denktanks en adviesraden. Dit
dogma kon zo sterk worden dat het de wetenschap overvleugelde. In de berichtgeving over
Darfur zit een duidelijke tegenspraak tussen politieke retoriek (Darfur is een door droogte en
verwoestijning veroorzaakt conflict) en wetenschap (Darfur is de afgelopen decennia droger
en groener geworden). Jeffery Mazo van het International Institute for Strategic Studies te
Londen probeerde deze tegenspraak op te lossen door te stellen dat spanningen die bij de
droogte 30 jaar geleden zijn ontstaan aan de basis liggen voor de uitbraak van geweld in
2003.198 Deze verklaring oogde gekunsteld. Als een conflict pas 30 jaar na een als oorzaak
K. Campbell et al., ‘The Age of Consequences: The Foreign Policy and National Security Implications of
Climate Change’ Center for Strategic and International Studies (November 2007), 5.
195
J. Podesta en P. Ogden, ‘The Security Implications of Climate Change’, The Washington Quarterly 31 (2007)
115-138.
196
Lezing met Vice-Admiral McGinn te Clingendael, Den Haag, op 7 juni 2010.
197
J. Podesta en P. Ogden, ‘The Security Implications of Climate Change’, The Washington Quarterly 31 (2007)
115-138 en de reacties van klimaatonderhandelaars op de presentatie ‘De zin en onzin van klimaatverandering
als veiligheidsprobleem’ op 24 juni 2010 te Buitenlandse Zaken, Den Haag.
198
J. Mazo, Climate Conflict – How Global Warming threatens security and what to do about it (Londen 2010).
194
53
benoemde gebeurtenis (droogte) tot uitbarsting komt, terwijl de regenval nota bene weer
toeneemt, betekent dit dat andere factoren uiteindelijk doorslaggevend zijn voor het oplaaien
van het geweld.
Het mag voorzichtig gesteld worden dat retoriek een eigen leven begon te gaan leiden.
De voornaamste uiting van de retorische kracht van klimaatverandering als
veiligheidsprobleem was dat gewapende conflicten moeiteloos werden toegedicht aan de
gevolgen van klimaatverandering, terwijl wetenschappelijke bronnen daar geen bewijzen voor
leverden. In reactie op het paper van Solana uit 2008 schreef De Volkskrant dat
klimaatverandering de aandacht afleidt van echte veiligheidsproblemen waarmee de EU
geconfronteerd wordt, zoals de conflicten in het Midden-Oosten, de verspreiding van
massavernietigingswapens, de terreurdreiging of de relatie met Rusland.199
De contradicties geïdentificeerd
In de politiek en haar periferie werden grofweg drie mechanismen genoemd via welke
klimaatverandering een bedreiging voor de internationale dan wel willekeurige nationale
veiligheidssituatie kan vormen.
Het eerste mechanisme was het schaarste-conflict model, gebaseerd op de theorie van
het neomalthusianisme. Dit model leek achterhaald. ‘Rather access to than availability of
fresh water is a source of conflict’ luidde het zeer treffende citaat van Hendrix en Glaser.200
Barnett ging hierin nog verder door te stellen dat ‘it is the abundance of natural resources,
rather than their scarcity, that drives conflict’.201 Ook interstatelijk leidden
grensoverschrijdende rivieren in het merendeel van de gevallen tot samenwerking en dialoog
en lijken conflictueuze relaties over water voor een groot deel retorisch van aard te zijn.202
Het bleek in ieder geval dat water niet kostbaar genoeg was om de wapens voor op te pakken.
Daarnaast leken agrarische samenlevingen door de eeuwen heen mechanisme hebben
ontwikkeld om periodes van schaarste, die ook zonder klimaatverandering altijd bestaan
hebben, door te komen.203
Ten tweede noemden politici en politiek analisten natuurrampen die, vaak toch al
zwakke staten, ernstig kunnen destabiliseren en daarmee radicalisering in de hand werken.
A. Pijpers, ‘Klimaat leidt niet tot oorlog’, De Volkskrant 19 maart 2008.
C. Hendrix en S. Glaser, ‘Trends and Triggers: Climate, climate change and civil conflict in Sub-Saharan
Africa’, Political Geography 26 (2007) 695-715.
201
J. Barnett, ‘Security and climate change’, Global Environment Change 13 (2003) 7-17.
202
Aaron T. Wolf in de lezing Shared Waters: Conflict or Cooperation? Op 23 maart 2010 te Buitenlandse
Zaken, Den Haag.
203
C. Reij, ‘Meer mensen, meer bomen’, Arbor Vitae (2009) 4-19 en interview met Ron Havinga op
Buitenlandse Zaken.
199
200
54
Problematisch was echter dat klimaatverandering de frequentie en intensiteit van
natuurrampen zoals orkanen en extreem droge (bosbranden) of natte (overstromingen)
weersomstandigheden niet leek te beïnvloeden.204 De zeespiegel zal wel stijgen, maar
absoluut niet in een tempo dat op korte termijn miljoenen steden in bijvoorbeeld Bangladesh
of de Nigerdelta van de een op de andere dag onder water zullen staan. Zeespiegelstijging is
een geleidelijk proces (in een negatief scenario 83cm in 2100205) en in hoeverre dit voor
natuurrampen gaat zorgen is vooral afhankelijk van het adaptieve vermogen van laaggelegen
staten.
Klimaatmigratie was het meest voor de hand liggende verband is tussen klimaat en
veiligheid, al bestond hier ook nog voldoende onduidelijkheid. Migratie kan tot spanningen
leiden, en zeespiegelstijging kan inderdaad tot massale migratie leiden. Er waren echter ook
wetenschappers die dit verband gekunsteld vonden, omdat er bij migratie doorgaands een
scala aan push en pull factoren spelen, die niet zomaar zijn samen te vatten onder het kopje
‘klimaatverandering’.206 Ook klimaatmigratie moet in perspectief gezien worden. De migratie
vanuit Afrika naar Europa zal niet, zoals Podesta en Welzer suggereerden, dusdanig massaal
worden dat Europa destabiliseert.207 Ook hier moet in het achterhoofd gehouden worden dat
het gaat om geleidelijke processen waarbij er voldoende mogelijkheden liggen tot aanpassing.
Er zullen niet van de een op de andere dag miljoenen extra vluchtelingen op de deur van
Europa aankloppen.
Daarnaast is het hoogst opmerkelijk dat de situaties die in de politiek als prototype
golden voor door klimaatverandering veroorzaakte gewelddadige conflicten, zoals Soedan,
Ivoorkust, Niger, Burkina Faso en Sierra Leone, geen negatieve effecten van
klimaatverandering zoals droogte en verwoestijning, ondervonden. Deze staten, allen in de
Sahel gelegen, werden de laatste decennia juist natter en groener, al dan niet als gevolg van
klimaatverandering.208
Er mag geconcludeerd worden dat er een kloof zit tussen wetenschap en politiek.
Beelden van een verwoestijnende Sahel, Darfur voorop, en de aanname dat door
klimaatverandering veroorzaakte schaarste onvermijdelijk tot conflicten zal leiden, zijn de
K. Knip, ‘Heet, nat en ingewikkeld’, NRC Next, 17 augustus 2010, 20.
KNMI, ‘Hoe snel stijgt de zeespiegel en wat betekent dit voor Nederland?’,
http://www.knmi.nl/faq_klimaat/gevolgen/Zeespiegelstijging_voor_Nederland.html.
206
R. Black, ‘Environmental refugees: myth or reality?’ Working Paper 4 University of Sussex 2004.
207
J. Podesta en P. Ogden, ‘The Security Implications of Climate Change’, The Washington Quarterly 31 (2007)
115-138; H. Welzer, De Klimaatoorlogen; Waarom in de 21ste eeuw gevochten wordt. (Frankfurt 2008).
208
o.a. M. Sjöström, ‘Investigating vegetation changes in the African Sahel 1982-2002: a comparative analysis
using Landsat, MODIS and AVHRR remote sensing data’, Lunds University, 2004.
204
205
55
basis van klimaat- en veiligheidsretoriek. Wetenschappelijk staan deze beelden op losse
schroeven, of zijn zelfs onmiskenbaar onjuist. Waarom houdt de politiek zo star vast aan deze
beelden? Waarom wordt klimaatverandering tot in de hoogste politieke platforms uiterst
serieus genomen, terwijl de twijfels binnen de wetenschap steeds hardnekkiger worden? Zit er
een vertraging tussen wetenschap en politiek of is er meer aan de hand?
Discussie & interpretatie
Ik heb geprobeerd enkele verklaringen te formuleren voor deze contradicties. Deze
verklaringen hebben geen wetenschappelijke basis, maar zijn deels afgeleid uit discussies met
medewerkers van Buitenlandse Zaken in de periode tussen februari en juli 2010 en deels mijn
eigen interpretatie van de bevindingen in dit onderzoek.
De eerste verklaring voor de koppeling van klimaatverandering aan veiligheid is het
verstandshuwelijk. Klimaatverandering wordt serieuzer genomen als er een
veiligheidsetiquette aan hangt. Vooral in de VS gebeurt dit, met als voorbeeld de lezing van
Vice Admiraal McGinn. Zonder veiligheidsframe zal de VS niet bewegen op het gebied van
klimaat. Aan de andere kant is klimaatverandering hot als gevaar. Militair ingestelde
buitenlandpolitiek van bijvoorbeeld de VS moet verantwoord worden. Naast bijvoorbeeld een
angstgegner als Al-Qaeda maakt klimaatverandering een agressieve politiek nog urgenter.
De volgende verklaring volgt uit de trend van het versimpelen van conflicten. Men
heeft binnen zowel de politiek als de wetenschap de neiging om conflicten die we eigenlijk
niet begrijpen verregaand te versimpelen. Het schaarste-conflict model klinkt heel logisch en
aannemelijk. Daarbij is het voor de eigen berusting van politici en diplomaten heel prettig om
klimaatverandering als dieperliggende, allesomvattende, oorzaak van conflicten te zien.
De derde verklaring vindt zijn oorsprong in de dominantie van de traditionele
grootmachten. Ontwikkelingslanden hebben in Kopenhagen luid geklaagd dat
klimaatverandering een druk op de economische groei legt, terwijl toch de Westerse machten
de hoofdschuldige zijn. Vanuit de imperialistische school kan klimaatverandering beschouwd
worden als middel voor de grootmachten om ontwikkelingslanden wederom hun wil op te
leggen. Veiligheid maakt klimaatverandering nog urgenter, dus kan een reden zijn om nog
meer druk uit te oefenen op ontwikkelingslanden. Daarbij heeft het bombarderen van
klimaatverandering tot veiligheidsprobleem het mogelijk gemaakt klimaatverandering de
Veiligheidsraad in te tillen, waardoor de traditionele grootmachten wederom hun wensen
erdoorheen kunnen duwen. In de bewuste Veiligheidsraad hebben G77 landen dan ook
duidelijk en hard geprotesteerd tegen het feit dat klimaatverandering überhaupt werd
56
behandeld in de Veiligheidsraad. Op deze manier kan klimaatverandering als
veiligheidsprobleem tot op zekere hoogte een self-fullfilling prophecy worden, omdat het de
verhoudingen tussen het Westen en de ontwikkelingslanden verder op scherp zet, wat
negatieve gevolgen voor de internationale veiligheidssituatie kan hebben.
De laatste verklaring heeft een negatiever karakter dan de voorgaande.
Klimaatverandering als veiligheidsprobleem kan een instrument zijn om verantwoordelijkheid
af te schuiven. Klimaatverandering kan fungeren als zondebok bij het falen van regeringen.
Ten eerste kunnen foute regimes hun verantwoordelijkheid voor misstanden, geweld en doden
binnen hun grenzen afschuiven, door conflicten te wijten aan klimaatverandering. Het conflict
en de slachtoffers zouden niet veroorzaakt worden door de opstelling, slecht bestuur of
misschien zelfs het bewust aanwakkeren van geweld door de statelijke macht, maar zouden
veroorzaakt worden door klimaatverandering. Door klimaatverandering als
veiligheidsprobleem te beschouwen, kunnen deze regimes dus ook niet aangesproken worden
op hun verantwoordelijkheid. Westerse politici, die zelf klimaatverandering en veiligheid
koppelen, verschaffen op deze manier regimes met verkeerde bedoelingen een excuus.
Ten tweede kan ook de internationale gemeenschap misbruik maken van
klimaatverandering als veiligheidsprobleem. De verantwoordelijkheid om foute regimes op
het matje te roepen, sancties op te leggen of in te grijpen bij grove misstanden, zoals
volkerenmoord of genocide, kan zonder probleem afgeschoven worden op
klimaatverandering. Klimaatverandering is een makkelijk excuus voor niet ingrijpen wanneer
dit wel vereist maar ongewenst is. Het kan daarnaast een rede zijn om de ware aard van
conflicten te verdoezelen.
De laatste verklaring lijkt van toepassing op Darfur. Bashir, de president van de
Soedan, staat aan het hoofd van een regime dat absoluut geen schone handen, dan wel goede
bedoelingen heeft in Darfur. Er schijnt hem veel aangelegen om Darfur aan
klimaatverandering te wijten. Het UNEP rapport gebruikt Soedanese meetgegevens over
regenval en verwoestijning, die overduidelijk niet kloppen. Daarbij schijnt de VN zelf het ook
niet erg te vinden om met de vinger naar klimaatverandering te wijzen. Er heeft genocide, of
in ieder geval de grootste massamoord van deze eeuw, plaatsgevonden in Darfur. Nog steeds
mag bijna niemand het gebied in. Over vijf of tien jaar praat men waarschijnlijk over Darfur
als een Rwanda of Bosnië, als de eerste schande van de 21ste eeuw. Waarom is er niet
ingegrepen? Had men de buik vol van Afghanistan en Irak en kon er absoluut geen derde
wespennest bij? Speelt er een strijd over oliebelangen tussen China en het Westen op de
achtergrond mee? Waarom wordt er naar klimaatverandering gewezen? Schaamt de
57
internationale gemeenschap zich en zoekt zij mogelijkheden om pijnlijke kritiek bij voorbaat
te smoren? Het zal bij gissen blijven, maar feit is dat de secretaris-generaal hoogst persoonlijk
in Darfur heeft geconstateerd dat klimaatverandering toch echt de boosdoener is. Feit is dat de
hele wereld hem na praat, tot in beleidsstukken aan toe. Feit is dat de wetenschap aan de hand
van enkele simpele grafiekjes kan aantonen dat klimaatverandering absoluut geen rol heeft
gespeeld in de oorlog in Darfur.
58
Conclusie
Het hoofddoel van dit essay is orde aanbrengen in het debat over klimaatverandering als
veiligheidsprobleem. De dynamiek van dit thema valt uiteen in drie niveau’s: 1) de
natuurwetenschap, 2) de sociale wetenschap en 3) de politiek.
Hoewel er enkele hardnekkige tegengeluiden zijn wordt er in de wetenschap breed
onderkend dat het klimaat opwarmt en dat de mens daar verantwoordelijk voor is. Deze
boodschap biedt een acceptabele basis voor politici om maatregelen te treffen tegen
klimaatverandering. De gevolgen en precieze omvang van klimaatverandering zijn echter zeer
lastig te voorspellen. Het debat binnen de wetenschap woedt immers nog steeds in alle
hevigheid. Zowel de sceptici, die claimen dat klimaatverandering puur een politiek instrument
is, als de alarmisten, die een beeld van een heuse Apocalyps schetsen, missen een gedegen
wetenschappelijke basis. Feit is dat er nog heel veel onduidelijk is. Wat we kunnen
concluderen is dat de aarde opwarmt, zeer waarschijnlijk door menselijk toedoen. Hoeveel en
met welk effect op het klimaat, is echter nog gehuld in onzekerheid.
Van grote invloed op de klimaatwetenschap is sterke mate van politisering. Het
spanningsveld tussen politiek en wetenschap bestaat uit een politieke arena waarbinnen harde
feiten nodig zijn om aan het publiek te verkopen en om beleid op te maken, terwijl de
wetenschap deze harde feiten simpelweg niet of nauwelijks kan produceren. Daarbij is onder
de noemer ‘klimaatdiplomatie’ en heel nieuw spanningsveld ontstaan in de internationale
politiek. Klimaatonderhandelingen vormen misschien wel het meest toonaangevende politieke
platform van deze tijd. Voorafgaand aan elke UNFCCC top worden er op elk departement in
Nederland uitvoerige analyses gemaakt van de standpunten van andere landen. De
verhoudingen in de wereldpolitiek worden afgemeten aan klimaatonderhandelingen.
‘Kopenhagen’ heeft tot de conclusie geleid dat de EU te verdeeld is om een vuist te maken,
dat de nieuwe economieën (Brazilië, India) niet meer te negeren zijn en dat China openlijk de
VS uitdaagt. Daarbij kunnen klimaatonderhandelingen de verhouding tussen
ontwikkelingslanden en de traditionele Westerse machten op scherp zetten.
De ophef over het IPCC en de hockeystick van Michael Mann et al. (climategate)
wijzen niet uit dat de wetenschap op losse schroeven staat, maar komen voort uit dit
spanningsveld tussen politiek en wetenschap. Het is zaak dat de wetenschap zich niet laat
meevoeren in het politieke getouwtrek en haar objectieve rol in acht houdt. Voor
wetenschappers is het de taak om hardnekkige alarmistische dogma’s, zoals een
59
verwoestijning van de Sahel of een toename in cyclonen, uit de wereld te helpen. Deze
dogma’s vertekenen het beeld van klimaatverandering zodanig dat het draagvlak voor
ingrijpende maatregelen tegen klimaatverandering aangetast wordt.
Binnen de sociale wetenschap is het thema klimaatverandering als
veiligheidsprobleem voortgekomen uit het neomalthusianisme. Robert Kaplan is daarvan de
meest prominente vertolker. Simpel gesteld luidt de theorie dat, ten gevolge van
klimaatverandering, zoetwater voorraden en vruchtbare grond (door droogte of
overstromingen) schaarser worden en dat daardoor migratiestromen op gang zullen komen
richting beter bewoonbare gebieden. Beide ontwikkelingen zullen de druk op de natuurlijke
hulpbronnen water en landbouwgrond (voedsel) dusdanig vergroten, dat conflict over deze
hulpbronnen onvermijdelijk is. De oorlogen in de 21ste eeuw zullen over water gaan, is de
profetie.
Parallel aan de opgekomen wetenschappelijke aandacht voor conflicten, is er erkend
dat bovenstaande theorie een te simpele afspiegeling van zaken vormt. Conflicten zijn in de
praktijk niet simpel te duiden en vaak ligt de oorzaak in een complex geheel van vele, elkaar
beïnvloedende, factoren. Daarbij is het wetenschappers niet gelukt om een direct causaal
verband tussen klimaatverandering en conflicten aan te tonen. In deze context is het idee van
klimaatverandering als threat multiplier opgekomen. Klimaatverandering is in dit model geen
directie oorzaak van conflicten, maar draagt wel bij aan armoede, instabiliteit en sociale
onrust. Toch al fragiele staten die te lijden hebben onder de gevolgen van klimaatverandering,
zoals droogte of natuurrampen, lopen het risico in te storten en hiermee een broeinest van
geweld en extremisme te worden. Voorbeelden die aangehaald worden zijn Soedan, Rwanda
en Somalië.
Recent hebben verschillende groepen wetenschappers zich gestort op empirisch
onderzoek naar de relatie tussen klimaatverandering en conflict. Dit onderzoek heeft zich
voornamelijk toegespitst op de verhouding van regenvalpatronen en zoetwatervoorraden met
(de intensiteit van) conflicten. Conflictdatabases in verschillende periodes vanaf de jaren ’60
zijn vergeleken met de aanwezigheid van water en regenval. Het merendeel van deze
onderzoeken richt zich op Afrika. De conclusies zijn dat zoetwatervoorraden geen relatie met
(de intensiteit van) conflicten hebben. Op lokaal niveau is water zeker conflictueus.
Samenlevingen beschikken echter in de praktijk over voldoende traditionele mechanismen om
waterperikelen niet te laten overgaan in een daadwerkelijk intrastatelijk conflict. De suggestie
is dat schaarste aan water juist in traditionele agrarische samenlevingen noopt tot
samenwerking en innovatie. Oneerlijke verdeling van watervoorraden of landbouwgrond, of
60
een slecht bestuurlijk systeem dat de traditionele buffermechanismen tegenwerkt, blijken wel
bij te dragen aan conflicten. Incidenteel uitzonderlijk droge jaren hebben wel een significante
relatie met de intensivering van conflicten. Het is echter maar zeer de vraag in hoeverre dit te
verklaren valt met het schaarste-conflict model. Daarbij is het verband tussen variabiliteit in
regenval en klimaatverandering op zijn minst hoogst onzeker.
Verschillende wetenschappers hebben er op gewezen dat de causaliteit tussen
schaarste aan natuurlijke hulpbronnen en conflict op zichzelf niet vanzelfsprekend is. Vaak is
juist de aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen een drijfveer achter conflicten, en niet de
schaarste daaraan. Staten met een enorme rijkdom aan bodemschatten zijn bijvoorbeeld over
het algemeen juist extra conflict gevoelig, omdat machthebbers hun bewind kunnen
handhaven met inkomsten uit deze bodemschatten en niet meer afhankelijk zijn van de steun
van het volk.
Ook op interstatelijk niveau blijkt water geen casus belli. Zeker speelt zich achter de
schermen bij verschillende grensoverschrijdende rivieren, zoals recent de Nijl, een enorme
machtspolitiek af, maar in het merendeel van de gevallen zijn grensoverschrijdende rivieren
een bron van samenwerking. Water bindt en dwingt staten om de tafel. Dat is een stuk
realistischere voorstelling van zaken dan de regelmatig voorspelde wateroorlogen.
Tot slot mag de historische component van het wetenschappelijke debat over
klimaatverandering als veiligheidsprobleem zeker niet onbenoemd blijven. De invloed van
klimaat op de loop van de geschiedenis is sinds Braudel gevestigd in de geschiedschrijving.
Met de opkomst van de verbintenis tussen klimaat en veiligheid, heeft ook de historische
benadering hiervan een opleving doorgemaakt. Het onderzoek werkt twee kanten op.
Enerzijds worden historische bronnen zoals scheepslogboeken verzameld, die kunnen dienen
als input voor klimaatwetenschappers. Anderzijds blijken historische klimaatfluctuaties
invloed te hebben op historische gebeurtenissen. Zo konden extreem koude jaren in de Kleine
IJstijd voor sociale onrust zorgen in het 18de eeuwse Habsburgse Rijk. Deze bevinding komt
overeen met de waarneming dat uitzonderlijk droge jaren in de 20ste eeuw van invloed zijn
geweest op de intensiteit van conflicten. Belangrijk is ook dat historici hebben geconcludeerd
dat staatsvorm een bepalende factor is in de mate waarop klimaatinvloeden maatschappelijk
gevolgen hebben. Een ander resultaat van historisch onderzoek is dat koudere decennia
samenvielen met periodes van een hogere oorlogsfrequentie. Welke mechanismen hieraan ten
grondslag liggen en hoe dit te correleren is met de resultaten van onderzoeken naar moderne
conflicten is onduidelijk. Wel is het duidelijk dat historisch onderzoek van toegevoegde
61
waarde is in de discussie over klimaatconflicten. Er kleeft immers veel minder politieke
lading aan.
Er kan geconcludeerd worden dat het neomalthusianisme een wetenschappelijke basis
mist. De theorie dat schaarste aan water en vruchtbare grond tot conflicten leidt lijkt intuïtief
aannemelijk, maar empirisch onderzoek weerspreekt deze theorie. Er wordt onderschat
hoeveel adaptief vermogen agrarische samenlevingen, die al eeuwen lang onderhevig zijn aan
klimaatfluctuaties, hebben om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen.
De politiek, in dit essay de verzamelnaam van adviesrapporten, beleidsstukken,
toespraken en de bijdragen van bepaalde onderzoeksinstituten, schetst een ander beeld dan de
wetenschap. Klimaatverandering als veiligheidsprobleem wordt door politici op het hoogste
niveau uiterst serieus genomen. Het threat multiplier model wordt algemeen aanvaard en
regelmatig wordt er een directie causaliteit verondersteld. Het beeld van schaarste-conflicten
blijkt zeer hardnekkig. De toon is, vooral in de VS, zeer alarmerend en gretig wordt
klimaatverandering vergeleken met het Russische of het Al-Qaeda gevaar. Daarnaast wordt
Darfur structureel als voorbeeld van een klimaatconflict aangehaald en zou de situatie aldaar
een voorbode zijn van wat ons door de immer verwoestijnende Sahel te wachten staat.
Blijkbaar ligt er op meerdere vlakken een gapend gat tussen wetenschap en politiek.
Hiervoor zijn verschillende oorzaken denkbaar: 1) de politiek loopt achter bij de wetenschap;
2) belangbehartigers van zowel klimaatverandering als veiligheidspolitiek hebben baat bij een
koppeling van de twee thema’s; 3) klimaatverandering als veiligheidsprobleem past in de
trend van het versimpelen en behapbaar maken van conflictsituaties; 4) klimaatverandering
als veiligheidsprobleem is een middel om de dominantie van de Westerse mogendheden te
waarborgen en 5) de koppeling tussen klimaatverandering en veiligheidsissues stelt zowel
specifieke machthebbers als de internationale gemeenschap in staat verantwoordelijkheden af
te schuiven.
De retoriek rondom de oorlog die het afgelopen decennium gewoed heeft in Darfur,
doet zeer sterk vermoeden dat de laatste verklaring hier van toepassing is. Het contrast tussen
wetenschap en politiek is simpelweg te groot. Tot in de top van de VN wordt beweerd dat
Darfur in de kiem een ecologisch conflict is, terwijl de wetenschap dit overduidelijk en
onomstotelijk weerspreekt. Hierdoor rest slechts tot de conclusie dat de ware oorzaken van dit
conflict verdoezeld worden. Het doet zelfs sterk vermoeden dat de internationale
gemeenschap zich schaamt voor wat men in Darfur heeft laten gebeuren en zich naargeestig
achter klimaatverandering verschuilt.
62
Hierin is dit essay wellicht zijn doel voorbij geschoten. Orde aanbrengen in het debat
heeft geleid tot het blootleggen van een discrepantie tussen politiek en wetenschap. Een
analyse van deze discrepantie heeft uitgewezen dat klimaatverandering als
veiligheidsprobleem ernstig misbruikt kan worden. Daarom luidt de belangrijkste conclusie
van dit essay dat de relatie tussen klimaatverandering en conflicten een zeer interessant
onderzoeksterrein is waar veel kansen liggen voor in het bijzonder historisch vervolg
onderzoek. Echter politiek gezien, dient klimaatverandering als veiligheidsprobleem
zorgvuldig en kritisch bekeken te worden, want deze thematiek blijkt in staat een eigen
realiteit te creëren en kan gebruikt worden om onder verantwoordelijkheden uit te komen.
63
Literatuurlijst en bronnen
Bronnen
Adviesraad Internationale Vraagstukken, ‘Klimaatverandering en Veiligheid’ Briefadvies 14,
januari 2009.
J.P. Balkenende, Algemene beschouwingen (2006).
R. Bell, onderzoeker van het World Resources Institute in Washington, in een lezing op het
Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Department of Defense of the United States of America, Quadrennial Defense Review Report,
februari 2010.
A. Gore, An Inconvenient Truth: The Crisis of Global Warming, Rodale Inc., 2006.
D. McGinn, Statement of Vice Admiral Dennis McGinn, USN, Retired Member, Military
Advisory Board, CNA before the Senate Foreign Relations Committee. Hearing on "Climate
Change and Global Security: Challenges, Threats, and Global Opportunities." (Washington
2009).
R. Haarsma, metereoloog verbonden aan het KNMI.
R. Havinga, medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
H. Van den Heuvel, medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Ministry of Defence of the United Kingdom, Global Strategic Trends – out to 2040, januari
2010.
Ministerie van Defensie van Nederland, Verkenningen – Houvast voor de krijgsmacht van de
toekomst, maart 2010.
64
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, NATO 2020: Assured security; dynamic engagement
– Analysis and recommendations of the group of experts on a new strategic concept for
NATO, 17 mei 2010.
J. Solana et al., ‘Climate Change and International Security’, Paper from the High
Representative and the European Commission to the European Council, 14 maart 2008.
United Nations Environment Program (UNEP), Sudan; Post Conflict Environmental
Assesment, 2007.
VN Veiligheidsraad, UN Security Council meeting 5663, 17 april 2007.
M. Verhagen, Toespraak bij de presentatie van de Defensieverkenningen, 29 maart 2010.
A.Wolf, onderzoeker aan de Oregan State University, in een lezing op Buitenlandse Zaken.
Wissenschaftlicher Beirat der Bundesregierung Globale Umweltveränderungen, Climate
Change as a Security Risk, 2008.
65
Literatuur
M. Aarden, ‘De paradox van een groene Sahel’, De Volkskrant 19 april 2008 (Kenniskatern).
J. Aglionby, ‘UN warns on climate-related conflict’ (11 december 2007),
http://www.ft.com/cms/s/0/85c0c2b6-a738-11dc-a25a-0000779fd2ac.html.
M. Aymard, ‘The annales and French Historiography, 1929-1971’, Journal of European
Economic History 1 (1972) 491-511.
T. Barber, ‘Climate change ‘threatens’ Europe’s energy resources’ (11 maart 2008),
http://www.ft.com/cms/s/0/51fd345c-ef0c-11dc-97ec-0000779fd2ac.html.
W. Barnaby, ‘Do Nations go to War over Water?’, Nature 458 (2009) 282-283.
J. Barnett, ‘Security and climate change’, Global Environment Change 13 (2003) 7-17.
J. Barnett en W. Adger, ‘Climate change, human conflict en violent conflict’ Political
Geography 26 (2007) 639-655.
M. Barlow en T. Clark, Blue Gold, World Water Wars (Toronto 2003).
H. Binningbø et al., ‘Green Giant, or Straw Man? Environmental Pressure and Civil Conflict,
1961–99’, Population and Environment 28, 337-353.
R. Black, ‘Environmental refugees: myth or reality?’ Working Paper 4 University of Sussex
2004.
A. Bounds, ‘Climate change poses security risk’ (3 maart 2008),
http://www.ft.com/cms/s/0/860d590e-e8ac-11dc-913a-0000779fd2ac.html.
F. Braudel, La Méditerrannée; La part du milieu, (Parijs 1966).
66
F. Braudel, La Méditerrannée et la monde méditerrranéen à l’epoque de Phillipe II; Les
événements, la politique et les hommes, (Parijs 1979).
R. Brazdil et al., ‘Historical Climatology in Europe – The State of the Art’, Climate Change
70 (2005) 363-430.
J. Broder, ‘Climate Change Seen as Threat to U.S. Security’, New York Times, 8 augustus
2009, via www.nytimes.com.
N. Brown, History and Climate Change: A Eurocentric Perspective, (New York 2001).
O. Brown, ‘Climate Combat? Security impacts of climate change discussed in Copenhagen’,
(17 december 2009), http://blog.iisd.org/2009/12/17/climate-combat-security-impacts-ofclimate-change-discussed-in-copenhagen/.
O. Brown en A. Crawford, ‘Climate change: A new threat to stability in West Africa?
Evidence from Ghana and Burkina Fasso’ African Security Review 17 (2008) 39-57.
O. Brown en A. Crawford, ‘Rising Temperatures, Rising Tensions’, International Institute for
Sustainable Development (2009) via www.iisd.org.
O. Brown en A. Crawford, ‘Battling the Elements: The security threat of climate change’,
International Institute for Sustainable Development (2009) via www.iisd.org.
O. Brown en R. McLeman, ‘A recurring anarchy?: the emergence of climate change as a
threat to international peace and security’, Conflict, Security & Development 9 (2009) 289305.
O. Brown et al., ‘Climate change as the new security threat: implications for Africa’,
International affairs 83 (2007) 1141-1154.
H. Buhaug, N. Gleditsch en O. Theisen, ‘Implications of Climate Change on Armed Conflict’,
Wereldbank (2008); bijdrage voor de workshop Social Dimensions of Climate Change
(Washington 2008).
67
J. Busby, ‘Climate Change and National Security’ Council Special Report 32 (2007), via
www.cfr.org.
K. Campbell et al., ‘The Age of Consequences: The Foreign Policy and National Security
Implications of Climate Change’ Center for Strategic and International Studies (November
2007).
Council on Foreign Relations, ‘Water Resources in Regional Conflicts’, Roundtable on
Environmental Stress and Conflict (8 november 2002),
http://www.cfr.org/publication/5277/water_resources_in_regional_conflicts.html.
J. Christy et al., ‘Methodology and Results of Calculating Central California Surface
Temperature Trends: Evidence of Human-Induced Climate Change?’ Journal of Climate 19
(2005), 548-563.
D. Chandler, ‘Revised MIT climate model sounds alarm’, MIT TechTalk 53 (2009) 1 & 3.
A. Dai et al., ‘Comment; The Sahel Drought is Real’, International Journal of Climatology 24
(2004), 1323-1331.
N. Detraz en M. Betsill, ‘Climate Change and Environmental Security: For Whom the
Discourse Shifts, International Studies Perspectives 10 (2009) 303-320.
W. Van Dieren, ‘Helaas Leon, er is geen klimaatcomplot’, NRC Handelsblad, 11 december
2009, 7 (Opiniekatern).
H. Donkers, De witte olie; Water, vrede en duurzame ontwikkeling in het Midden-Oosten
(Utrecht 1994).
D. Douglas en J. Christy, ‘Limits on CO2 Climate Forcing from Recent Temperature Data of
Earth’ Energy and Environment 20 (2009) 177-189.
A. Dupont, ‘The Strategic Implications of Climate Change’ Survival 50 (2008) 29-54.
68
G. Evans, ‘Conflict Potential in a World of Climate Change’ International Crisis Group
(2008) http://www.crisisgroup.org/en/publication-type/speeches/2008/conflict-potential-in-aworld-climate-change.aspx.
B. Van Geel, ‘Klimaat is nooit stabiel geweest’, Trouw, 25 maart 2010.
S. Goldenberg, ‘Pentagon to rank global warming as destabilizing force’, The Guardian, 31
januari 2010.
A. Gore, Earth in the Balance: forging a new common purpose, (Londen, 2007).
N. Gleditsch, R. Nordås en I. Salehyan, ‘Climate Change and Conflict: The Migration Link’,
Coping with Crisis Working Paper Series (New York 2007) International Peace Academy,
www.ipacademy.org/our-work/coping-with-crisis/working-papers.
L. Gray en M. Kevane, ‘Evolving tenure rights and Agricultural intensifications in Burkina
Faso’, World Development 29 (2001) 573-587.
W. Gray et al., ‘Multidecadal Variability in North Atlantic Tropical Cyclone Activity’,
Journal of Climate 27 (2008) 3929-3935.
C. Greene et al., ‘A Very Inconvenient Truth’, Oceanography 23 (2010) 214-218.
M. Heimann, ‘How Stable Is the Methane Cycle?’, Science 327 (2010) 1211-1212.
E. Hendrix, ‘De zondvloed raasde door de Bosporus’, De Volkskrant 25 januari 1997.
C. Hendrix en S. Glaser, ‘Trends and Triggers: Climate, climate change and civil conflict in
Sub-Saharan Africa’, Political Geography 26 (2007) 695-715.
K. Homan, ‘Veranderende dreigingen in de 21ste eeuw’, Atlantisch Perspectief 29 (2005) 612.
69
K. Homan, ‘Klimaatverandering als Veiligheidsprobleem’, Atlantisch Perspectief 32 (2008)
12-17.
K. Homan, ‘Klimaatverandering: voorspellen is moeilijk’, Internationale Spectator 62 (2008)
257 -258.
S. Huntington, ‘The Clash of Civilization?’, Foreign Affairs 72 (1993), 22-49.
Intergovernmental Panel on Climate Change, ‘Organisation’,
http://www.ipcc.ch/organization/organization_history.htm.
International Crisis Group, ‘Central Asia: Water and conflict’, ICG Asia Report 34, 2002, via
www.crisisgroup.org.
International Crisis Group, ‘Climate Change and Conflict’,
http://www.crisisgroup.org/en/key-issues/climate-change-and-conflict.aspx.
IPCC, 2001: Hydrology and Water Resources. In: Climate Change 2001: Impacts, Adaptation
and Vulnerability; Contribution of Working Group II to the Third Assessment Report of the
Intergovernmental Panel on Climate Change.
IPCC, 2007: Summary for Policymakers. In: Climate Change 2007: The Physical Science
Basis. Contribution of Working Group I to the Fourth Assessment Report of the
Intergovernmental Panel on Climate Change, Solomon, S., D. Qin, M. Manning, Z. Chen, M.
Marquis, K.B. Averyt, M.Tignor and H.L. Miller (eds.), Cambridge University Press,
Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA.
IPCC, 2007: Summary for Policymakers. In: Climate Change 2007: Impacts, Adaptation and
Vulnerability. Contribution of Working Group II to the Fourth Assessment Report of the
Intergovernmental Panel on Climate Change, M.L. Parry, O.F. Canziani, J.P. Palutikof, P.J.
van der Linden and C.E. Hanson (eds.), Cambridge University Press, Cambridge, UK, 7-22.
J. Israel, ‘Cracks in the second storey’, Times Literally Supplement 21 januari 1983, 63.
70
J. Israel, The Dutch Republic, Its Rise, Greatness, and Fall 1477-1806, (Oxford, 1995).
P. Jones, ‘Historical climatology – a state of art review’, Weather 7 (2008) 181-186.
R. Kaplan, ‘The Coming Anarchy’, The Atlantic Monthly 273, 44–76.
K. Van Kepen, ‘Cramer verontwaardigd over klimaatrapport IPCC’, De Volkskrant, 27
januari 2010, 1.
M. Kevane & L. Gray, ‘Darfur: Rainfall and Conflict’, Environmental Research Letters 3
(2008).
B. Ki Moon, ‘A Climate Culprit In Darfur’, The Washington Post 16 juni 2007,
http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/06/15/AR2007061501857.html.
B. Ki Moon, ‘What I say in Darfur’, The Washington Post 14 september 2007,
http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/09/13/AR2007091301680.html.
M. Klare, ‘Global Warming Battlefields: How Climate Change Threatens Security’, Current
History (2007) 355-361.
M. Klare, Resource Wars; The New Landscape of Global Conflict (New York 2002).
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), ‘Hoe bruikbaar zijn
klimaattabellen’,
http://www.knmi.nl/faq_klimaat/scenarios/Betrouwbaarheid_klimaattabellen.html.
KNMI, ‘Klopt de “hockeystick”’,
http://www.knmi.nl/faq_klimaat/waarnemingen/Hockeystick.html.
KNMI, ‘Hoe snel stijgt de zeespiegel en wat betekent dit voor Nederland?’,
http://www.knmi.nl/faq_klimaat/gevolgen/Zeespiegelstijging_voor_Nederland.html.
K. Knip, ‘Ruw in de mond’, NRC Handelsblad 23 januari 2010, 13 (Wetenschapsbijlage).
71
K.Knip, ‘Rommelig met cijfers’, NRC Handelsblad, 23 januari 2010, 13
(Wetenschapsbijlage).
K. Knip, ‘Verzonnen bronnen van conflict’, NRC Handelsblad, 11 april 2009, 7
(Wetenschapsbijlage).
K. Knip, ‘Heet, nat en ingewikkeld’, NRC Next, 17 augustus 2010, 20.
H. Labohm en D. Thoenes, ‘Scepsis inzake opwarming van de aarde’, Internationale
spectator, 18 (2004) 25-31.
H. Labohm, ‘De litanie van milieu-angsten’, Trouw 14 februari 2004 via www.clingendael.nl.
H. Labohm, ‘Klimaatdiscussie tussen feiten en stellingnames’, Staatscourant november 2004
via www.clingendael.nl.
J. Lee, ‘A brief history of climate change and conflict’, http://www.thebulletin.org/webedition/features/brief-history-of-climate-change-and-conflict (14 augustus 2009).
M. Levy et al., ‘Assesment of Select Climate Change Impacts on US national Security’,
Center for International Earth Science Information Network (CIESIN) Working Paper (2008)
Columbia University.
M. Levy et al., ‘Freshwater Availability Anomalies and Outbreak of Internal War: Results
from a Global Spatial Time Series Analysis’, Center for International Earth Science
Information Network (CIESIN); bijdrage voor de workshop Human Security and Climate
Change (Oslo 2005).
T. Malthus, An Essay on the Principle of Population (Cambridge 1798).
M. Mann, R. Bradley en M. Hughes, ‘Global-scale temperature patterns and climate forcing
over the past six centuries’, Nature 392 (1998) 779-787.
72
M. Mann, ‘Myth vs. Fact Regarding the "Hockey Stick"’ (4 december 2004),
http://www.realclimate.org/index.php/archives/2004/12/myths-vs-fact-regarding-the-hockeystick/.
M. Mann, ‘False Claims by McIntyre and McKitrick regarding the Mann et al. (1998)
reconstruction,’ (4 december 2004),
http://www.realclimate.org/index.php/archives/2004/12/false-claims-by-mcintyre-andmckitrick-regarding-the-mann-et-al-1998reconstruction/.
M. Mann, ‘On Yet Another False Claim by McIntyre and McKitrick’ (2005),
http://www.realclimate.org/index.php/archives/2005/01/on-yet-another-false-claim-bymcintyre-and-mckitrick/.
R. Matthew, ‘Resource Scarcity: Responding to the Security Challenge’ International Peace
Institute (2008) via www.ipinst.org.
D. Meadows et al., The limits to growth (New York 1972).
T. McConnell, ‘How Tuaregs, Hausas Are Avoiding Another Darfur’ (3 oktober 2007),
http://www.csmonitor.com/2007/1003/p01s04-woaf.html.
S. McIntyre en R. McKitrick, ‘Corrections to the Mann et. al. (1998) Proxy Data Base
and Northern Hemispheric Average Temperature Series’ Energy and Environment 14 (2003)
751–771.
S. McIntyre en R. McKitrick, ‘The M&M Critique of the MBH98 Northern Hemisphere
climate index: Update and implications’, Energy and Environment, 16 (2005) 69-100.
R. Nordås en N. Gleditsch, ‘Climate change and conflict’, Political Geography 26 (2007)
627-638.
S. Oberthür en C. Roche Kelly, ‘EU leadership in International Climate Policy: Achievement
and Challenges’, The International Spectator 43 (2008) 35-50.
73
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), ‘OSCE well-placed to
address security threats from climate change, say conference participants’, Security
Implications of Climate Change in the OSCE region (OVSE conferentie op 5 oktober 2009 te
Boekarest), http://www.osce.org/conferences/eea_2009_climat.html.
OVSE, ‘Water Supply Issues in Kosovo’, Monitoring Department OSCE Mission in Kosovo,
juli 2008, via www.osce.org.
L. Olsson, ‘A recent greening of the Sahel – trends, patterns and potential causes’, Journal of
Arid Environments 63 (2005) 556-566.
C. Penny, ‘Greening the Security Council: climate change as an emerging “threat to peace and
security”’, International Environmental Agreements 7 (2007) 35-71.
B. Percival, ‘The Risk of Energy Securitization on the Eurasian Continent’, Clingendael
International Energy Programme Briefing Paper (2008).
C. Pfister, ‘Climate and Economy in Eighteenth-Century Switzerland’, Journal of
Interdisciplinary History 2 (1978) 223-243.
C. Pfister, ‘Disasters, interregional solidarity and nation-building: Reflections on the case of
Switzerland, 1806-1914’, in: Favier R. en Pfister C. (ed.), Solidarité et assurance. Les
sociétés européennes face aux catastrophes (17e-21e s.) (Grenoble 2008) 117-142.
C. Pfister, ‘Climatic Extremes, Recurrent Crises and Witch Hunts: Strategies of European
Societies in Coping with Exogenous Shocks in the Late Sixteenth and Early Seventeenth
Centuries’, The Medieval History Journal 1 & 2 (2007) 33-73.
C. Pfister en R. Brázdil, ‘Social vulnerability to climate in the “Little Ice Age”: an example
from Central Europe in the early 1770s’, Climate Past Discussions 2 (2006) 115-119.
A. Pijpers, ‘Klimaat leidt niet tot oorlog’, De Volkskrant 19 maart 2008.
74
D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations,
(Princeton 2001).
J. Podesta en P. Ogden, ‘The Security Implications of Climate Change’, The Washington
Quarterly 31 (2007) 115-138.
V. Pop, ‘Energy and climate change shape EU security strategy’ (10 december 2008),
http://euobserver.com/?aid=27275.
M. Prak, ‘Levenswater’, Intermediair 19 april 1994, 45.
C. Raleigh en H. Urdal, ‘Climate change, environmental degradation and armed conflict’,
Political Geography 26 (2007) 674-694.
C. Reij, ‘Meer mensen, meer bomen’, Arbor Vitae (2009) 4-19.
R. Reuveny, ‘Ecomigration and Violent Conflict: Case Studies and Public Policy
Implications’, Human Ecology 36 (2008), 1-13.
I. Salehyan, ‘From Climate Change to Conflict? No Consensus Yet’, Journal Research of
Peace 45 (2008) 315-326.
J. Scheffran, ‘Climate change and security’, The Bulletin of the Atomic Scientists 64 (2008),
19-25.
I. Serageldin, ‘Water: conflicts set to arise within as well as between states’, Nature 459
(2009) 163.
M. Sjöström, ‘Investigating vegetation changes in the African Sahel 1982-2002: a
comparative analysis using Landsat, MODIS and AVHRR remote sensing data’, Lunds
University, 2004.
W. Soon en S. Baliunas, ‘Proxy climate and environmental changes over the past 1000 years’,
Climate research 23 (2003) 89-110.
75
J. Solana, ‘Klimaat bedreigt internationale veiligheid’, NRC Handelsblad 11 maart 2008, 7.
N. Stern, The Economics of Climate Change: The Stern Review (Cambridge 2007).
H. von Storch et al., ‘Reconstructing Past Climate from Noisy Data’, Science 28 (2004) 679682.
Generaal R. Sullivan et al., ‘National security and the threat of climate change’, Military
Advisory Board of the CNA Corporation (2007).
H. Tangerman, ‘Oerbeeld tegen de zondvloed’, De Pers 12 december 2009.
R. Tol, R. Pielke jr. en H. Von Storch, ‘VN-klimaatpanel moet drastisch hervormen’, NRC
Handelsblad, 25 januari 2010, 6 (Opiniekatern).
A. Turton, ‘Water as a Source of Conflict or Cooperation: The Case of South-Africa and its
Transboundary Rivers’, Council for Scientific and Industrial Research (CSIR) Report
(Pretoria 2005).
United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), ‘Essential
Background’, http://unfccc.int/essential_background/items/2877.php.
M. de Villiers, Water. The fate of our most precious resource (Toronto 2001).
H. Welzer, ‘De Klimaatoorlog is al begonnen’, NRC Handelsblad 9 maart 2009, 4.
H. Welzer, Klimakriege. Wofür in 21. Jahrhundert getöted wird (Frankfurt 2008).
D. Wheeler, ‘Guest Editorial – Historical Climatology’, Weather 7 (2008) 180.
D. Wheeler, ‘The weather of the European Atlantic seaboard during October 1805: An
exercise in historical climatology’, Climate Change 48 (2001) 361-385.
76
M. Wieringa, ‘Minister Cramer staat buitenspel’, De Volkskrant 1 februari 2010.
G. Yancheva, ‘Influence of the intertropical convergence zone on the East Asian monsoon’
Nature 445 (2007) 74-77.
M. Zeitoun, ‘Water: resistance on the route towards a fair share for all’, Nature 459 (2009)
163.
D. Zhang et al., ‘Global Climate Change, War and Population Decline in Recent Human
History’, Proceedings of the National Academic of Science 49 (2007) 19214 – 19219.
77
Download