Handleiding Handleiding Schrijfopdrachten Bachelor en premaster Academisch jaar Studiefase Coördinator : 2016-2017 : Bachelor en premaster : Dr. M. de Mul Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Inleiding ............................................................................................ 3 Waarom een handleiding schrijfopdrachten?......................................................3 Soorten schrijfopdrachten ..................................................................................3 Hoofdstuk 2. Vormvereisten schrijfopdrachten ...................................................... 4 Template schrijfopdrachten ................................................................................4 Omvang .............................................................................................................4 Layout ................................................................................................................4 Kennis van Word ................................................................................................5 Citeren, verwijzen en literatuurlijst ......................................................................5 Inleverinstructies ................................................................................................6 Hoofdstuk 3. Citeren, verwijzen en plagiaat ........................................................... 7 Wanneer citeren en verwijzen? ..........................................................................7 3.1.1 Het verschil tussen citeren en parafraseren ................................................7 3.1.2 Primaire en secundaire bronnen .................................................................7 3.1.3 Beleid van BMG bij (verdenking op) plagiaat en fraude ...............................7 APA verwijzing in de tekst ..................................................................................8 3.2.1 De basisstructuur van APA verwijzing in de tekst ........................................8 3.2.2 Specifieke voorbeelden .............................................................................10 APA literatuurlijst ..............................................................................................11 3.3.1 Vuistregels ................................................................................................11 3.3.2 Voorbeelden..............................................................................................13 Verwijzen naar interviewdata of ander gesproken materiaal .............................14 Hoofdstuk 4. Schrijftechnische beoordelingscriteria ............................................. 16 Inleververeisten ................................................................................................16 4.1.1 Typ-, spel- en taalfouten............................................................................16 4.1.2 Vormvereisten ...........................................................................................17 Schrijftechnische criteria ..................................................................................18 4.2.1 Structuur van de tekst ...............................................................................18 4.2.2 Schrijfstijl ...................................................................................................18 4.2.3 Omgang met bronnen ...............................................................................19 Hoofdstuk 5. Leestips voor (academisch) schrijven ............................................. 20 2 Hoofdstuk 1. Inleiding Waarom een handleiding schrijfopdrachten? In het hoger onderwijs worden veel toetsen afgenomen in de vorm van een schrijfopdracht, zoals een, essay, werkstuk, rapport, scriptie. In de werkpraktijk van afgestudeerd BMG-ers wordt ook verwacht dat je goed en verzorgd kunt schrijven. Schrijven kun je leren door veel te lezen (goede voorbeelden), veel te oefenen, en de feedback van je docent en medestudneten goed te gebruiken. Er bestaan vele boeken die studenten in het hoger onderwijs de basisprincipes van academisch schrijven bijbrengen. Aan het eind van dit document vind je een aantal suggesties. In de bachelor is het boek van Goosen en Schoordijk aanbevolen literatuur. Een aantal regels voor academische teksten is echter opleiding specifiek. Deze handleiding gaat in op de eisen aan schrijfopdrachten binnen de bachelor- en premasteropleiding (hoewel deze aanwijzingen uiteraard ook gebruikt kunnen worden in de masterfase). Pak deze handleiding er altijd bij als naslagwerk en check. De mate waarin je aan deze eisen voldoet is immers van invloed op je cijfer. Vragen over schrijfvaardigheid kun je stellen aan de coördinator academische vaardigheden, Dr. Marleen de Mul ([email protected]) Soorten schrijfopdrachten Een kleine schrijfopdracht heeft meestal 3-8 pagina’s tekst. Voorbeelden van kleine schrijfopdrachten zijn essays en kleine werkstukken. Ze kenmerken zich door een inleiding die toewerkt naar een probleemstelling, vraagstelling of stelling, een middenstuk (dat kan bestaan uit meerdere onderdelen) en een slot waarin de conclusie wordt getrokken of het middenstuk wordt samengevat. In een kleine schrijfopdracht wordt niet gewerkt met hoofdstukken, maar met kopjes en subkopjes. Deze kopjes mogen genummerd zijn, maar dat hoeft niet. De tekst loopt door, nieuwe kopjes beginnen niet op een nieuwe pagina. Een zeer korte schrijfopdracht (tot max 2 pagina’s ongeveer) heeft zelfs geen kopjes, maar gebruikt alleen alinea’s om de tekst in te delen. Een kleine schrijfopdracht heeft geen inhoudsopgave. Het template voor kleine schrijfopdrachten vind je op Blackboard (Schrijfvaardigheden 1 en 2). Een (middel)grote schrijfopdracht heeft 8 tot 15 (middelgroot) of meer pagina’s tekst. Voorbeelden van grote schrijfopdrachten zijn de groepsopdrachten in Bachelor 2 (groot), je onderzoeksvoorstel voor je bachelorscriptie (middelgroot) en de scriptie zelf (groot). (Middel)grote schrijfopdrachten kenmerken zich door een hoofdstukindeling: een inleidend hoofdstuk waarin je toewerkt naar een probleemstelling of (onderzoeks)vraagstelling, een middenstuk dat bestaat uit meerdere hoofdstukken en een afsluitend hoofdstuk waarin de conclusie wordt getrokken en bediscussieerd. In een grote schrijfopdracht wordt gewerkt met genummerde hoofdstukken en daarbinnen genummerde paragrafen en eventuele genummerde subparagrafen. Elk hoofdstuk begint op een nieuwe pagina. Een grote schrijfopdracht heeft een inhoudsopgave. Het template voor grote schrijfopdrachten vind je op Blackboard (Schrijfvaardigheden 1 en 2, kwantitatief leeronderzoek premaster). Hoofdstuk 2. Vormvereisten schrijfopdrachten In dit hoofdstuk worden de belangrijkste richtlijnen gegeven voor de vorm van schrijfopdrachten binnen de bacheloropleiding GW/BMG en de premaster. Richtlijnen voor de inhoud staan vermeld in het vakplan van het betreffende vak. Als de schrijfopdracht onderdeel is van de vakken Schrijfvaardigheden 1 en Schrijfvaardigheden 2, bepaalt de mate waarin je deze vormvereisten toepast mede jouw cijfer voor deze vakken. Ook binnen de schrijfopdracht binnen Kwantitatief leeronderzoek premaster worden deze criteria toegepast. Template schrijfopdrachten Er bestaan twee standaard templates voor schrijfopdrachten: voor kleine en grote schrijfopdrachten. Deze templates worden aangeboden op Blackboard (Schrijfvaardigheden 1, Schrijfvaardigheden 2, Kwantitatief leeronderzoek premaster) Download het template op jouw computer. Het opent vervolgens standaard als Document1. Sla het document op onder een andere naam: studentnummer_naam.docx Vul het voorblad volledig in. Vermeld in geval van een groepsopdracht alle namen en studentnummers. Het is toegestaan om een afbeelding toe te voegen op de voorkant. Let er wel op dat veel afbeeldingen auteursrechtelijk worden beschermd, en dat je dus de bron moet vermelden. Dat kun je bijvoorbeeld onderaan je literatuurlijst doen. Pas de titels van de kopjes aan naar jouw eigen inzicht. Bij zeer korte schrijfopdrachten kun je de kopjes ook weghalen. Omvang Vaak geeft de docent richtlijnen voor de omvang van de tekst, in pagina’s of aantal woorden. Houd je aan deze richtlijnen. Sommige docenten zijn heel strikt. Te lange teksten betekent een lager cijfer of soms zelfs een 1. Als de aangegeven omvang meer als een richtlijn wordt gegeven, houd dan een marge aan van 10%. Let er ook op dat de opdracht niet te kort is. Tel altijd het aantal woorden van de hoofdtekst (exclusief voorblad, literatuurlijst en eventuele bijlagen) en vermeld dat op het voorblad. Layout Alle teksten hebben een voorblad met de titel en eventuele ondertitel, en overige informatie over de opdracht: naam en studentnummer, naam van de docent, datum van inleveren en aantal woorden. Gebruik als lettertype Calibri of Arial. Lettergrootte van de bodytekst 11 punt Regelafstand 1,5. 4 De marge is normaal: 2,54 cm. rondom. Alle teksten van meer dan 1 pagina hebben paginanummers rechtsonder. Laat de tekst links uitlijnen, dus niet uitvullen. Nieuwe alinea’s springen in. Als een volledig nieuwe onderwerp wordt besproken binnen een (sub)kopje, gebruik dan een witregel. Gebruik bij voorkeur de functie in Word om automatisch de inhoudsopgave te genereren (bij grote schrijfopdrachten). Let op: de inhoudsopgave zelf staat niet in de inhoudsopgave. Soms moet je die nog handmatig verwijderen. Kennis van Word Schrijfopdrachten dienen verzorgd te zijn. We veronderstellen daarom dat je onderstaande functies van Word kent en ook goed kunt gebruiken: Headings (Kop) References (Bijschrift) Page breaks en breaks o Beginnen op een nieuwe pagina o Wisselen tussen rechtopstaand en liggend Header & footer (Kop- en voetteksten) Automatisch genereren van een inhoudsopgave of tabellijst Alinea opmaak wijzigen (marges, inspringen, uitlijnen Opmaken van tabellen en tekstvakken Write and cite of vergelijkbaar refereerprogramma Track changes en compare documents Op Youtube zijn veel filmpjes te vinden, waarin deze functies worden uitgelegd. Citeren, verwijzen en literatuurlijst In alle academische teksten maak je gebruik van bronnen: teksten, woorden, ideeën van anderen. Je moet in de tekst naar de bron verwijzen. Alle schrijfopdrachten hebben aan het eind een literatuurlijst. In de literatuurlijst staan de bronnen vermeld die je daadwerkelijk hebt gebruikt in de tekst; niet meer en niet minder. De literatuurlijst en de literatuurreferenties in de tekst zijn opgebouwd volgens de APA stijl, meest recente versie (sixth edition), tenzij anders vermeld in het vakplan. Binnen de juridische vakken wordt bijvoorbeeld de Juridische leidraad gebruikt. De belangrijkste regels van de APA stijl worden besproken in Hoofdstuk 3. Online kun je ook allerlei instructies vinden voor gebruik van de APA stijl, bijvoorbeeld op: http://www.eur.nl/ub_informatievaardigheden/e_learning/verwijzen_en_citeren/citati on_styles/ Gebruik bij voorkeur Refworks of Zotero of Write and Cite in Word, zodat de stijl automatisch goed wordt toegepast. Ook voor deze programma’s zijn online goede instructies te vinden. 5 Inleverinstructies Controleer of je het bestand onder de juiste naam hebt opgeslagen Lever de schrijfopdracht als Wordbestand in, niet als pdf (tenzij anders vermeld in het vakplan). Vergeet niet tijdig naar Blackboard te gaan om de opdracht in Safe Assignments te uploaden. Na de door de docent ingestelde deadline is inleveren niet meer mogelijk en kun je het cijfer 1 krijgen. Schrijfopdrachten die meetellen voor Schrijfvaardigheden 1 of Schrijfvaardigheden 2 moeten ook op de Blackboardpagina’s van die vakken worden ingevoerd in je portfolio. Hiervoor gelden de deadlines van Schrijfvaardigheden. 6 Hoofdstuk 3. Citeren, verwijzen en plagiaat Wanneer citeren en verwijzen? In elke wetenschappelijke tekst wordt gebruik gemaakt van ideeën van anderen, van bronnen. Dit kan in de vorm van letterlijke citaten of in de vorm van een weergave van het betoog van anderen. Het eerste noemen we citeren, het tweede noemen we parafraseren. In het boek Basisvaardigheden academisch schrijven (Goosen & Schoordijk, 2014, pp. 7387) kun je meer lezen over citeren en parafraseren. De woorden en ideeën van anderen en jezelf mogen niet door elkaar gaan lopen. Het is daarom noodzakelijk om te verwijzen naar de bron. Je behoort, door verwijzingen naar de literatuur, duidelijk aan te geven wie wat zegt. Ook als je bepaalde algemene uitspraken doet, die gebaseerd zijn op andermans onderzoek, ideeën of visie, moet je altijd verwijzen. Op deze wijze maak je je uitspraken controleerbaar. 3.1.1 Het verschil tussen citeren en parafraseren Bij een citaat neem je een passage de bron letterlijk over. Een parafrase is het in eigen woorden weergeven van wat je in een andere bron hebt gevonden. In beide gevallen moet je een referentie naar de bron opnemen. We gebruiken daarvoor de APA-stijl, die in de paragraaf 3.2 wordt uitgelegd. De keuze tussen citeren of parafrasen hangt af van het soort tekst dat je schrijft en de passage die je gebruikt. Over het algemeen heeft een goede academische tekst meer parafrasen dan citaten. Als je veel citeert wekt dat de indruk dat je zelf niet goed begrijpt waar het over gaat. Door te parafraseren, laat je zien dat je de tekst begrijpt en ook kunt verwerken in je eigen betoog. Je citeert dus vooral als het niet anders kan (omdat de auteur iets zo treffend heeft uitgedrukt). Citaten zijn dan ook vrijwel altijd afkomstig van gezaghebbende auteurs uit het vakgebied waar je tekst over gaat. Zo is het vanzelfsprekend om een definitie letterlijk over te nemen (te citeren), maar een langer stuk tekst zul je eerder in je eigen woorden samenvatten, oftewel parafraseren. Het is ook mogelijk dat parafrase en korte citaten elkaar afwisselen. Dit wordt gebruikt als je een wat langer gedeelte baseert op één bron, bijvoorbeeld een klassiek wetenschappelijk werk. 3.1.2 Primaire en secundaire bronnen Je zult merken dat de literatuur die jij gebruikt voor een schrijfopdracht ook zelf weer is gebaseerd op andere bronnen. Bijvoorbeeld in een artikel dat je hebt gevonden wordt verwezen naar een boek. In dat geval is het boek de primaire bron, en het artikel de secundaire bron. Ga bij voorkeur op zoek naar het origineel. Als dit niet lukt, dan zul je je moeten baseren op de secundaire bron, maar dat moet dan wel duidelijk worden uit je verwijzing. Op de literatuurlijst mogen namelijk alleen bronnen staan die je zelf hebt gelezen. Je zet in dit geval dus de secundaire bron op de literatuurlijst. 3.1.3 Beleid van BMG bij (verdenking op) plagiaat en fraude Het overnemen van zinnen en ideeën uit boeken zonder bronvermelding is plagiaat, een vorm van wetenschappelijke fraude. Plagiaat is strafbaar en wordt, net als alle andere vormen van fraude, altijd gemeld aan de examencommissie en bestraft met het ongeldig verklaren van je schrijfopdracht, of zelfs uitsluiting van het hele vak. Bij de andere vorm van 7 fraude, waarbij studente (delen van) tekst van medestudenten inleveren, kunnen de zelfde sancties worden opgelegd. Ernstig of herhaaldelijk plagiaat en fraude heeft zelfs gevolgen voor meerdere vakken in het studiejaar, en kan zelf leiden tot verwijdering van de opleiding. APA verwijzing in de tekst Er zijn verschillende standaarden om systematisch in de tekst naar bronnen te verwijzen. De richtlijnen voor verwijzen kunnen verschillen per discipline (zo hanteren psychologen en juristen een ander systeem dan medische wetenschappers of sociologen), maar zelfs ook per uitgever en per wetenschappelijk tijdschrift. Ook bij Gezondheidswetenschappen/BMG zal je merken dat de verschillende disciplines vaak eigen stijlen hebben. Voor de duidelijkheid en controleerbaarheid geven wij de voorkeur aan een auteur-datum systeem, en hebben we voor de bachelor gekozen voor de APA stijl. De APA stijl is ontwikkeld door de American Psychological Association. Veel studenten kennen deze stijl al van de middelbare school, omdat hij vaak wordt voorgeschreven door docenten die profielwerkstukken begeleiden. De APA stijl is ingevoerd voor GW/BMG met ingang van studiejaar 2014-2015. Studenten die eerder aan de studie zijn begonnen, mogen nog de Chicago Stijl gebruiken. De enige uitzondering voor de schrijfopdrachten in de bachelor zijn juridische schrijfopdrachten. De juristen gebruiken de Juridische Leidraad. Als een andere stijl dan APA moet worden gebruikt, wordt dit expliciet vermeld in het vakplan, en wordt door de docenten ook informatie gegeven over deze stijl. APA zelf heeft een website met FAQ’s: http://www.apastyle.org/learn/faqs/ Over verwijzen en citeren kun je meer lezen op de website van de Universiteitsbibliotheek: http://www.eur.nl/ub_informatievaardigheden/ub_instructie_nl/verwijzen_en_citeren/ Daar worden ook verschillende verwijsstijlen, waaronder APA, kort uitgelegd. Andere universiteiten en hogescholen hebben uitgebreide websites gemaakt met voorbeelden van de manier waarop APA moet worden toegepast en FAQ’s. Zie bijvoorbeeld: http://specials.han.nl/themasites/studiecentra/verwerken-en-delen/bronnen-vermelden/ Het boek Basisvaardigheden academisch schrijven van Goosen en Schoordijk beveelt de website van de universiteit van Tilburg aan: http://itswww.uvt.nl/lis/es/refcite-nl/course/course89122.html Deze websites gaan ervan uit dat je handmatig een verwijzing of literatuurlijst maakt. Inmiddels bestaat er allerlei software die het verwerken van bronnen makkelijker maakt. Ons advies is om Refworks te installeren op je computer, en ook het programma Write ’n Cite (ProQuest for Word) dat aan Refworks is gekoppeld. Online zijn allerlei instructies te vinden over het gebruik van deze toepassingen. Zeker als je grotere schrijfopdrachten hebt, en veel bronnen moet verwerken, kan het een hoop tijd schelen. 3.2.1 De basisstructuur van APA verwijzing in de tekst Er zijn allerlei bronnen die je kunt gebruiken voor een tekst. Naast boeken en artikelen kun je ook interviewmateriaal, blogs, websites, krantenartikelen etc. gebruiken. Het voert in dit document te ver om op al deze vormen in te gaan. Als je op zoek bent naar de regels voor een specifieke bron, ga dan op zoek op de eerder genoemde websites. Voor een verwijzing naar een bron waarvan de auteur(s) bekend is, geldt dezelfde basisstructuur. Vermeld na het citaat (tussen “ ”) of de parafrasering tussen haakjes: de naam van de auteur(s); 8 een komma; dan het jaar van uitgave; een komma de paginanummers waar je naar verwijst voorafgegaan door “p.” bij een enkele pagina en “pp.” bij meerdere pagina’s. Als je verwijst naar het hele boek of artikel hoef je geen paginanummers te vermelden; achter een punt of komma volgt altijd een spatie indien de achternaam van de auteur met een voorzetsel begint, schrijf je deze in de korte verwijzing met een hoofdletter (‘Van Agthoven’ in plaats van ‘van Agthoven’). Je plaatst de verwijzing aan het einde van de zin, maar voor de punt Zijn er drie of meer auteurs, dan wordt in Engelse teksten meestal de eerste auteursnaam plus een Latijnse afkorting ‘et al.’ Gebruikt (de afkorting voor et allum, en anderen). In het Nederlandse taalgebied gebruikt men ook wel e.a.. De APA stijl schrijft voor dat de eerste keer dat je een bron met 3 tot 5 auteurs gebruikt, je wel alle auteurs moet uitschrijven. Bij een later citaat van diezelfde bron kun je volstaan met “Auteur 1, et al., jaartal” In onderstaand schema kun je opzoeken wanneer je op welke manier verwijst: Aantal auteurs Eerste citaat of parafrase Volgend citaat of parafrase 1, 2 Jansen, 2012 Van der Voort & Julianus, 2009 Jansen, 2012 Van der Voort & Julianus, 2009 3, 4, 5 Van Dijk, Peters, Bergsma & Van der Plaat, 2010 Van Dijk et al., 2010 6+ Stevens et al., 1999 Stevens et al., 1999 Voorbeelden: ......... (Jansen, 2012, p. 103). Volgens Jansen (2012, p. 103) is het “geen sinecure om de verschillende belangen in de organisatie met elkaar te verenigen.” Van der Zande hanteert hiervoor de volgende definitie: “………”(Van der Zande 1986, p. 215) ……… (Van der Voort & Julianus, 2009, pp. 95-98). Van der Voort en Julianus (2009, pp. 95-98) menen dat ......... Er is de afgelopen jaren veel gepubliceerd over ......... (Van der Voort & Julianus, 2009; Jansen, 2012) ……… (Van Dijk, Peters, Bergsma & Van der Plaat, 2010). Uit hetzelfde onderzoek van Van Dijk et al. (2010) blijkt ook ……… 9 3.2.2 Specifieke voorbeelden Opeenvolgende verwijzingen naar dezelfde bron In het algemeen is het binnen een alinea die op 1 bron leunt verstandig om tenminste na de eerste zin een verwijzing toe te voegen naar deze bron én aan het eind van de alinea nogmaals. Als je in een stuk achter elkaar naar dezelfde bron verwijst (bijvoorbeeld: Schepers & Nievaard 1995) hoef je niet telkens de namen en het jaartal te herhalen. Je kunt dan volstaan met ibid. (afkorting van ibidem). Bijvoorbeeld: (ibid., p. 75) verwijst hier naar het hierboven geciteerde boek van Schepers & Nievaard en dan specifiek naar pagina 75. Pas ibid. niet te vaak toe, want het kan verwarrend zijn voor de lezer. Daarnaast is het twijfelachtig of je wel zo sterk mag leunen op één bron, die je steeds aanhaalt. Bepalingen in de wet Een aparte verwijzing die het vermelden waard is, is die naar bepalingen in de wet. Als er een wettelijke bepaling wordt besproken vermeld je tussen haakjes het wetsartikel, voorafgegaan door het woord artikel (meestal afgekort tot art.). Achter het artikel volgt de naam van de wet, waar de bepaling vandaan komt, bijvoorbeeld (art. 41 BOPZ). Websites en webpagina’s Naar een (hele) website verwijs je door de URL te geven. Soms wil je naar een specifieke pagina verwijzen. Als de auteur van de pagina bekend is, verwijs je in de tekst op dezelfde manier als bij een boek of artikel. De auteur kan ook een organisatie zijn (bijvoorbeeld het RIVM). Als de auteur van de pagina onbekend is, is de verwijzing in de tekst ingewikkelder. Raadpleeg de website van APA. Gezondheidsmeter is een website waarop patiënten een gezondheidsdagboek kunnen bijhouden (http://www.gezondheidsmeter.nl). Ebola is alleen besmettelijk via lichamelijk contact (RIVM, 2014). Vertaling van citaten Over het algemeen is het niet noodzakelijk en ook niet wenselijk om citaten te vertalen als je in een Nederlandse tekst, Engelstalige bronnen citeert. Bij andere talen kan dat anders liggen. Zet in zo een geval de oorspronkelijke tekst in een verklarende noot. Verwijzen naar de primaire bron vanuit de secundaire bron Vermijd het aanhalen van citaten die je als citaat hebt gevonden in andermans werk (zie 3.1.2). Ga altijd op zoek naar de primaire bron. Als dit niet mogelijk is, dan verwijs je naar beide bronnen: Haynes definieert therapietrouw als “de mate waarin het gedrag van de patiënt overeenstemt met het medische advies of gezondheidsadvies” (1979, p. 2, in Schepers & Nievaard, 1995, p. 81). 10 Resultaten van een andere studie wezen er echter op dat er grote verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen ten aanzien van angst (Van den Berg et al. 2001, geciteerd in Elias, 2012). APA literatuurlijst Ook voor de literatuurlijst geldt dat er met behulp van softwareprogramma’s als Refworks veel tijd kan worden bespaard. Je kunt eenvoudig een literatuurlijst laten genereren in een bepaalde stijl. Hieronder staan de vuistregels genoemd voor de literatuurlijst en een aantal veel voorkomende bronnen. Raadpleeg een van de eerder genoemde websites als je met een andere bron te maken hebt. 3.3.1 Vuistregels De gebruikte literatuur wordt in de literatuurlijst weergegeven in alfabetische volgorde, gebaseerd op de achternaam van de eerste auteur van het boek of artikel. Een papieren artikel Auteur, A. A. (yyyy). Titel van het artikel. Titel van het Tijdschrift, volume(aflevering), startpagina-eindpagina. Achternaam auteur, gevolgd door de initialen (gescheiden door punten en met een spatie tussen de initialen). Wanneer er twee auteurs zijn, volgt de tweede auteur na het tussenvoegsel '&'. Wanneer er meer dan twee auteurs zijn dan worden de namen gescheiden door komma’s, behalve bij de laatste: gebruik dan een '&'. Wanneer er meer dan zeven auteurs zijn, geef dan de eerste zes auteurs weer, gevolgd door drie punten en dan de naam van de laatste auteur. Publicatiejaar: tussen haakjes, gevolgd door een punt. Titel van het artikel: alleen het eerste woord van de titel en de eventuele ondertitel en eigennamen krijgen een hoofdletter. Na de titel van het artikel volgt een punt. Titel van het tijdschrift: cursief, gevolgd door een komma. Gebruik hier wél hoofdletters. Volume (jaargang): cursief, gevolgd door een komma. Als iedere aflevering van het tijdschrift begint op pagina 1 (dus niet doornummert), zet dan het afleveringnummer tussen haakjes direct achter het volume. Het afleveringsnummer wordt niet cursief weergegeven. Paginanummering: startpagina-eindpagina. Sluit af met een punt. 11 Een elektronisch artikel mét DOI Auteur, A. A. (yyyy). Titel van het artikel. Titel van het Tijdschrift, volume(aflevering), startpagina-eindpagina. doi:xxxxxxx Voeg de DOI (Digital Object Identifier) toe, als die aan het artikel is toegekend. Deze staat meestal op de eerste pagina van het artikel. Gebruik het format: doi:xxxxx. Als een DOI wordt gebruikt, dan is verder geen informatie over de vindplaats nodig. De datum van raadpleging moet niet worden weergegeven. Een elektronisch artikel zonder DOI Auteur, A. A. (yyyy). Titel van het artikel. Titel van het Tijdschrift, volume(aflevering), startpagina-eindpagina. Verkregen van http://www.xxxxxx Is er geen DOI beschikbaar, geef dan de URL van de homepage van het tijdschrift. De databank waarin het artikel gevonden is, hoeft niet gegeven te worden. Als het artikel niet gemakkelijk gevonden kan worden via de primaire kanalen, geef dan de URL van het online archief (bijvoorbeeld JSTOR) waarin het document is gevonden. De datum van raadpleging moet niet worden weergegeven. Een papieren boek Auteur, A. A. (yyyy). Titel van het boek. Plaats van uitgave: Naam van uitgever. Achternaam auteur, gevolgd door de initialen (gescheiden door punten en met een spatie tussen de initialen). Wanneer er twee auteurs zijn, volgt de tweede auteur na het tussenvoegsel '&'. Wanneer er meer dan twee auteurs zijn dan worden de namen gescheiden door komma’s, behalve bij de laatste: gebruik dan een '&'. Wanneer er meer dan zeven auteurs zijn, geef dan de eerste zes auteurs weer, gevolgd door drie punten en dan de naam van de laatste auteur. Publicatiejaar: tussen haakjes, gevolgd door een punt. Titel van het boek: cursief, gevolgd door een punt. Alleen het eerste woord van de titel, de eventuele ondertitel en eigennamen krijgen een hoofdletter. Plaats van uitgave en naam van de uitgever: gescheiden door een dubbele punt en een spatie. Geef voor locaties binnen de Verenige Staten, de plaats en de tweeletterige afkorting voor de staat, en voor locaties buiten de VS de plaats en het land. Sluit af met een punt. Een e-book mét DOI Auteur, A. A. (yyyy). Titel van het boek. doi:xxxxxx 12 Een e-book zonder DOI Auteur, A. A. (yyyy). Titel van het boek. Verkregen van http://www.xxxxxxx Een webpagina Auteur, A.A. (yyyy, dddd). Titel webpagina. Verkregen van http://www.xxxxxxxx (let op: bij website-referentie is niets italic!) 3.3.2 Voorbeelden Let op: De APA-manual geeft aan dat er specifieke regels zijn wat betreft de vormgeving. Zo moet er gebruik worden gemaakt van een dubbele regelafstand (marges 2.54 cm) en iedere nieuwe alinea moet beginnen met vijf spaties inspringen. In de onderstaande voorbeelden zijn deze twee regels niet gehanteerd. Artikel met één auteur (elektronisch, mét DOI) Franses, P. H. (2009). Why is GDP typically revised upwards? Statistica Neerlandica, 63(2), 125-130. doi:10.1111/j.1467-9574.2008.00410.x Artikel met twee auteurs Vermeulen, L., & Schmidt, H. G. (2008). Learning environment, learning process, academic outcomes and career success of university graduates. Studies in Higher Education, 33(4), 431-451. Artikel met meerdere auteurs (elektronisch, mét DOI) Mamede, S., Schmidt, H. G., Rikers, R. M., Penaforte, J. C., & Coelho-Filho, J. M. (2008). Influence of perceived difficulty of cases on physicians' diagnostic reasoning. Academic Medicine: Journal of the Association of American Medical Colleges, 83, 1210-1216. doi:10.1097/ACM.0b013e31818c71d7 Boek met één auteur Sie, M. M. S. K. (2005). Justifying blame : Why free will matters and why it does not. Amsterdam, Nederland: Rodopi. Boek met twee auteurs Hill, M. J., & Hupe, P. L. (2009). Implementing public policy: An introduction to the study of operational governance. Los Angeles, CA: SAGE. Boek met meerdere auteurs Ackermann, M., Osseweijer, E., Schmidt, H., & Van der Molen, H. (2007). Zelf leren schrijven: Schrijfvaardigheid voor psychologie, pedagogiek en sociale wetenschappen (2de ed.). Meppel, Nederland: Boom Onderwijs. Boek met één redacteur (e-book, zonder DOI) Jankoswki, N. W. (Ed.). (2009). E-research: Transformation in scholarly practice. New York, NY: Routledge. Verkregen viawww.netlibrary.com/Reader/ Bijdrage in een boek Hey, T., & Trefethen, A. (2008). E-science, cyberinfrastructure, and scholarly communication. In G. M. Olson, A. Zimmerman & N. Bos (Eds.), Scientific collaboration on the internet (pp. 15-31). Cambridge, MA: The MIT Press. 13 Krantenartikel Guthrie, J. (2008, 7 augustus). The bust is a boom time for happynomics. Financial Times, p. 9. Website (hele website) Je hebt de hele verwijzing (de hele URL) al in de tekst gegeven, dus hoeft de website niet nogmaals op de referentielijst te staan. APA doet hier overigens geen uitspraak over. Webpagina RIVM. (2014). Ebola. Verkregen via http://www.rivm.nl/onderwerpen/e/ebola Groene Hart Ziekenhuis (z.d.). Over GHZ. Verkregen via http://www.ghz.nl/overghz PDF op website Gezondheidsraad. (2006, 18 december). Richtlijnen goede voeding 2006. Gedownload op 29 november 2012, van http://www.voorlichtingmvo.nl/gfx/file/Richtlijnen_Goede_Voeding_2006_GR.pdf Groene Hart Ziekenhuis. (2014). Corporate brochure. Gedownload op 26 februari 2015, van http://www.ghz.nl/media/697131/ghz_corporate_brochure.pdf Scriptie (ongepubliceerd) Muijderman, S. J. (2008). The barriers that female academics face at Erasmus University Rotterdam. Ongepubliceerde masterscriptie, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam, Nederland. Verwijzen naar interviewdata of ander gesproken materiaal Binnen schrijfopdrachten die NIET de vorm hebben van een kwalitatief onderzoeksverslag (bijv. je stageverslag) verwijs je naar een gesprek dat je met iemand had als “persoonlijke communicatie”. De referentie in de tekst is bijvoorbeeld: (persoonlijke communicatie zorgmanager, 2015). Persoonlijke communicatie hoef je niet op te nemen in de literatuurlijst, omdat het geen literatuur is, en de bron ook niet door iemand anders achterhaald kan worden. Over het algemeen vinden we het netjes bij BMG als je je respondenten niet bij naam noemt. In de bachelorvakken Sociaalmedische wetenschappen, kwalitatief leeronderzoek, bachelorscriptie, en het essay van Veranderen en Vernieuwen / Kwalitatief leeronderzoek van de premaster verwerk je interviewmateriaal. In het resultatenhoofdstuk van een kwalitatief onderzoek (bijvoorbeeld je scriptie) laat je “persoonlijke communicatie” weg. Wel is het dan belangrijk om de verschillende mensen die je gesproken hebt te onderscheiden zonder hun anonimiteit in gevaar te brengen. Dit kan bijvoorbeeld door te nummeren, in geval meerdere respondenten dezelfde rol hebben. Voorbeelden: “bla bla bla” (zorgmanager A). “bla bla bla” (Patiënt 4). 14 Je begeleider heeft meestal een voorkeur voor de manier waarop je verwijst naar interviews. Vraag hiernaar, en gebruikt de regels uit deze paragraaf vooral als richtlijn. Interviews hoef je niet op te nemen in de literatuurlijst. Je geeft vaak in een onderzoeksverslag in het methodenhoofdstuk of aan het begin van het resultatenhoofdstuk een overzicht van de respondenten die je hebt gesproken. 15 Hoofdstuk 4. Schrijftechnische beoordelingscriteria Inleververeisten Een schrijfopdracht in de bachelor moet aan een aantal eisen voldoen, die we inleververeisten noemen. Aan deze vereisten moet elke tekst voldoen. Indien daaraan niet wordt voldaan heeft dat op voorhand al consequenties voor het eindcijfer, bijvoorbeeld puntenaftrek. Sommige vakken gaan zelfs zo ver dat de opdracht niet wordt nagekeken en wordt beoordeeld met het cijfer 1. 4.1.1 Typ-, spel- en taalfouten Zoal eerder aangegeven veronderstellen we in het hoger onderwijs goede beheersing van de Nederlandse taal. Als je teveel fouten maakt, kom jij als auteur slordig over en bestaat bovendien het risico dat de boodschap van je tekst niet over komt. De arbeidsmarkt verwacht van studenten die een opleiding aan een universiteit hebben gevolgd, dat ze goed kunnen schrijven. Schrijfopdrachten dienen echter altijd in correct Nederlands te worden ingeleverd. Als een tekst teveel fouten heeft dat gevolgen voor het cijfer, en bij sommige vakken zelfs voor het al dan niet beoordelen van de opdracht. Als grens voor de schrijfopdrachten uit de schrijfvaardighedenlijn in de bachelor hanteren we drie fouten per pagina. Als een tekst meer fouten bevat, kan hoogstens nog het cijfer 5 worden behaald, ook al wordt op de andere schrijftechnische onderdelen hoger gescoord. Over wat voor fouten hebben we het? Taalkundigen onderscheiden drie soorten: Typfouten zijn foutjes die je tijdens het typen maakt, zoals per ongeluk letters omdraaien. De meeste typfouten worden door de spellingcontrole opgemerkt. Spelfouten zijn overtredingen van de spellingsregels, zoals woorden ten onrechte los (of juist aan elkaar) schrijven, wel of geen verdubbeling van medeklinkers bij meervoud, hoofdlettergebruik, etc. Ook het verkeerd vervoegen van werkwoorden kan gezien worden als spelfout. Spelfouten zijn een bijzondere vorm van taalfouten. Bij taalfouten gaat het om gebruik van verkeerde woorden, woordcombinaties of grammaticale fouten. Het is altijd toegestaan om een tekst door iemand anders te laten controleren op typ-, spelen taalfouten. Mocht je vanwege een bepaalde vorm van dyslexie veel van deze fouten maken, zorg dan voor de dyslexieverklaring (via de studieadviseur). Alleen in dat geval zullen docenten deze grens soepeler hanteren. Het is bovendien toegestaan om een ander jouw tekst te laten beoordelen/verbeteren op correct Nederlands voordat je deze inlevert bij de docent. We raden studenten met dyslexie aan hier gebruik van te maken. 16 Vakken met een schrijfopdracht die niet in onder de schrijflijn vallen, nemen typ- spel en taalfouten mee als beoordelingscriterium. 4.1.2 Vormvereisten Onder vormvereisten verstaan we de verplichte onderdelen, de lay-out en de omvang. De verplichte onderdelen van de schrijfopdracht worden in het vakplan vermeld. Je kunt hierbij denken aan verplicht gebruik van een minimum aantal wetenschappelijke publicaties. De lay-out eisen betreffen zaken als regelafstand, marges, wel of geen hoofdstukken, inhoudsopgave. We hanteren deze eisen zodat schrijfopdrachten onderling goed vergelijkbaar zijn, en de aandacht van de lezer (de beoordelaar) niet wordt afgeleid. Bovendien draagt een goede lay-out bij aan een goed begrip van de tekst. Als je gebruik maakt van het “template voor kleine schrijfopdrachten” voldoet je tekst aan de lay-outvereisten van BMG. Bij schrijfopdrachten wordt altijd aangegeven wat de omvang moet zijn. Vaak wordt vooral een bovengrens genoemd. Deze is bedoeld zodat je tekst niet te lang wordt; schrijven is ook leren met beperkte ruimte een boodschap zo goed mogelijk over te brengen. Zonder grenzen aan de omvang kan bovendien ongelijkheid tussen studenten ontstaan. In de “Handleiding schrijfopdrachten Bachelor & premaster 2015-2016” vind je meer informatie over de eisen aan omvang van schrijfopdrachten en de ruimte die je hebt om daar al dan niet van af te wijken. 17 Schrijftechnische criteria De inleververeisten kunnen gezien worden als randvoorwaarden voor elke schrijfopdracht. Je voldoet eraan, of niet. Bij de schrijftechnische criteria is het niet zo zwart-wit. Een tekst voldoet in een bepaalde mate aan deze criteria. 4.2.1 Structuur van de tekst De structuur van de tekst wordt beoordeeld op een aantal onderdelen: De titel geeft een helder beeld van wat er verwacht kan worden De tekst heeft een logische structuur: • Een aantrekkelijke opening die uitnodigt om verder te lezen • De opbouw naar de probleemstelling is goed • De inleiding maakt duidelijk wat de lezer in de rest van de tekst kan verwachten • De inleiding en conclusie sluiten op elkaar aan • In de conclusie wordt opgebouwd naar een beantwoording van de probleemstelling De tekst is goed verdeeld in paragrafen en alinea’s Elke alinea heeft een herkenbare topic-zin, die in de rest van de alinea wordt uitgewerkt De alinea’s zijn goed aan elkaar verbonden Zie Goosen & Schoordijk (2014) voor meer informatie over tekststructuur en oefeningen. 4.2.2 Schrijfstijl De schrijfstijl wordt beoordeeld op de volgende criteria: Het taalgebruik past bij het doel van de tekst en wordt consequent toegepast ten aanzien van: • Beschrijvend of betogende stijl • Objectieve of subjectieve stijl Academisch vocabulaire wordt adequaat ingezet De tekst leest vlot en prettig; er is variatie in zinslengte, zinsbouw en woordkeus Leestekens, verbindingswoorden en verwijswoorden worden goed gebruikt Zie Goosen & Schoordijk (2014) voor meer informatie over schrijfstijl en oefeningen. 18 4.2.3 Omgang met bronnen De omgang met bronnen wordt beoordeeld op onderstaande criteria: Het is duidelijk waar de auteur zelf aan het woord is en waar gebruik is gemaakt van andere bronnen Er is juist geparafraseerd (in eigen woorden) en geciteerd (tussen aanhalingstekens) uit andere bronnen De bronverwijzingen zijn voldoende specifiek (bijv. incl. paginanummer bij letterlijke overname) en volgens de in het vak voorgeschreven verwijssystematiek Er wordt op een goede manier verwezen naar overige gebruikte bronnen (interviewcitaten, tabellen, figuren) De literatuurlijst is volledig De literatuurlijst is volgens de in het vak voorgeschreven verwijssystematiek opgesteld Meer informatie over de omgang met bronnen vind je in hoofdstuk 3. 19 Hoofdstuk 5. Leestips voor (academisch) schrijven Goed schrijven leer je vooral om te doen, maar onderstaande boeken kunnen je wel helpen. Maartje Goosen, Francien Schoordijk. 2014. Basisvaardigheden academisch schrijven. Bussum: Coutinho. Joy de Jong. 2001. Handboek academisch schrijven. In stappen naar een essay, paper, of scriptie. Bussum: Coutinho. Het groene boekje op internet: http://www.nederlandsewoorden.nl Website van het genootschap Onze Taal: https://onzetaal.nl/ 20