Verslag werkgroep Recht en etnisch profileren De werkgroep van mr. Marija Davidovic, die bezig is met een promotie over dit onderwerp aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, was opgezet als een responsiecollege. Van de deelnemers werd een actieve inbreng verwacht, hetgeen goed is gelukt. Uitgangspunt was de vaststelling dat zowel het verschijnsel discriminatie als het relevante recht complex zijn. Discriminatie – in wezen: onderscheid maken tussen twee zaken – heeft doorgaans een ongunstige bijklank: bepaalde individuen slecht(er) behandelen op grond van (vermeende) groepseigenschappen. Stereotypen en vooroordelen leiden tot onderdrukking van de minst machtige groep. Aan de kant van het recht is uitgangspunt artikel 1 Grondwet, dat zowel een verbod op willekeur als een discriminatieverbod bevat op grond van neutrale begrippen als ras of geslacht. Het beschermt in zijn formulering dus niet direct bijv. een jood of een vrouw. Het recht kiest voor zogeheten symmetrische discriminatieverboden: alle rassen en mannen en vrouwen worden gelijkelijk beschermd. Voor het maken van onderscheid kan een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaan. Dit werd inzichtelijk gemaakt met een plaatje van drie jongens die naar een voetbalwedstrijd kijken: de oudste kan zelf over de omheining van het veld kijken, de jongere moet daarvoor op een kistje staan en de kleinste heeft twee kistjes nodig om de wedstrijd te kunnen volgen. De meest kwetsbare groep geniet dus de hoogste mate van bescherming. De kritiek op dit soort positieve actie schiet soms door: tegen Ladies´ Night in een casino of een vrouwentaxi met een vrouwelijke chauffeur hoeft geen bezwaar te bestaan, omdat daarbij geen aspecten van verboden discriminatie (art. 1 Grw.) een rol spelen. In de juridische bepalingen gaat het vooral om de drie G’s: gedragingen, gronden en gevolgen. Verboden is een gedraging (behandeling of bejegening) van personen op grond van bepaalde (vermeende) groepskenmerken van deze personen, waarbij ongewenste gevolgen optreden voor deze personen en/of voor de samenleving als geheel (benadeling). Een dergelijke gedraging is verboden als zij niet gerechtvaardigd kan worden. Deze drie G’s kennen een grote heterogeniteit: allerlei verschijningsvormen in wetgeving, concrete rechtshandelingen en maatschappelijke gedragingen. De wetgeving maakt bijv. het homohuwelijk onmogelijk (in Nederland speelt dit niet), in de sfeer van concrete rechtshandelingen wordt gediscrimineerd bij aanstelling en beloning en wellicht ook bij vervolging en bestraffing. Maatschappelijk is nog vaak sprake van discriminatoire bejegening (schelden, pesten, ridiculiseren, intimidatie, geweld) en van structurele discriminatie doordat geen rekening wordt gehouden met het “anders zijn” van bepaalde groepen (christelijke feestdagen, werktijdenbesluiten, begrafeniswetgeving). Dat het niet eenvoudig is te bepalen wat wel en niet is toegestaan werd aanschouwelijk gemaakt met een filmpje van een grootschalig politieoptreden tijdens een dansfeest in Amsterdam Zuid-Oost. De politie deed daar een inval om leden van West-Afrikaanse internetbendes aan te houden, maar het resultaat was het aanhouden van 113 illegalen. Hoe verhoudt dat resultaat zich tot het doel van de inval en is het toegestaan deze illegalen uit te zetten ? De meningen liepen uiteen:ongeveer 50-50. Uiteraard werd ook het recente rapport van Amnesty International over het bovenmatig staandehouden door de politie van personen met een niet blanke huidskleur ter sprake (ethnic profiling). Bij de politie is vaak een groot vertrouwen op de eigen professionele intuïtie aanwezig: men gaat uit van de criminaliteitsstatistieken, waarin allochtonen veelal bovenmatig voorkomen en dit leidt ook bij pro-actief politieoptreden tot veel staandehoudingen van allochtonen. Als het gaat om gerichte opsporingsacties van de politie heeft ethnic profiling veelal een pregnante betekenis: kroeshaar, djellaba of een bepaalde kledingstijl kunnen dan een functionele rol spelen, omdat het daderkenmerken betreft. Ten slotte kwam de vraag aan de orde hoe je van de besproken `high moral grounds` weer voet op juridische grond zet en kunt komen tot juridische bepalingen die toepasbaar zijn in juridische procedures. Het lijkt onontkoombaar om te komen tot een zekere hiërarchie van beschermingsgronden; het maakt immers nogal verschil of iemand als gevolg van discriminatie toegang tot arbeid of gezondheidszorg wordt onthouden of toegang tot een discotheek wordt geweigerd. Aan de orde zijn hier vragen als: ­ Om wat voor gedragingen gaat het ? ­ Welk maatschappelijk terrein en welke discriminatiegrond zijn in het spel ? ­ Wat zijn de gevolgen van de discriminatie en de geschonden belangen ? Jan­Willem Sentrop