JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 15 SESS: 22 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/103⫺4⫺ Hoofdstuk 3 Samenvatting Negatieve en gebroken exponenten Bij exponentiële functies N共t兲 ⫽ b ⭈ g t is N共t兲 de hoeveelheid op tijdstip t , b de beginhoeveelheid op tijdstip t ⫽ 0 en g de groeifactor per tijdseenheid. In deze functievoorschriften kun je ook rekenen met negatieve en gebroken waarden voor de exponent t. Rekenregels voor machten 1 g –2 = √g g p · g q = g p+q g p : g q = g p–q (g p)q = g p·q g0 = 1 g1 = g Er zijn rekenregels voor het rekenen met machten. Bij deze regels is g een positief getal. 1 g –n = g–– n Je kunt rekenen met negatieve en gebroken exponenten. Voor de variabele in exponentiële functies kan je ook negatieve en gebroken getallen invullen. Voorbeeld Bij een exponentieel groeiproces hoort de functie N(t) = 20 · 1,3t. Hierin is N de hoeveelheid, t in jaren en t = 0 komt overeen met 1 januari 2000. Bereken het aantal op 1 januari 1988 en 1 maart 2000. Oplossing 1 januari 1988 komt overeen met t = –2 N(–2) = 20 · 1,3–2 ≈ 11,83 2 = –1 1 maart 2000 komt overeen met t = –– 12 6 1 1 N(–) = 20 · 1,3–6 ≈ 20,89 6 Je kunt rekenregels voor machten toepassen Voorbeeld Voor het rekenen met machten kun je de rekenregels gebruiken. 50 = 1 71 = 7 1 –– = a–4 a4 1 1 1 10–3 = ––– 3 = –––– 10 1 3–2 = √3 32 · 33 = 35 6 5 2 –– 4 =5 5 (62)5 = 610 88 1000 a–2 = √a a3 · a = a4 a5 · ax = a5+x 7 a 5 –– 2 =a a (a3)2 = a6 (at)4 = a4t JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 16 SESS: 22 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/103⫺4⫺ Hoofdstuk 3 Je kunt een exponentiële functie herschrijven Voorbeeld Soms is het nodig om een exponentiële functie te herschrijven zodat je de beginhoeveelheid en de groeifactor per tijdseenheid af kunt lezen. Schrijf f(t) = 4 · 3–2t+5 in de vorm f(t) = b · gt Oplossing f(t) = 4 · 3 –2t+5 f(t) = 4 · 3 –2t · 3 5 f(t) = 4 · 3 5 . (3 –2 ) t 1 t f(t) = 972 · (–) 9 Je kunt voor elke tijdseenheid de bijbehorende groeifactor en groeipercentage berekenen Bij een groeifactor hoort een tijdseenheid. Verandert de tijdseenheid, dan moet je ook de groeifactor aanpassen. Voorbeeld De groeifactor per 3 uur is 1,2. Bereken de groeifactor en groeipercentage per uur, per dag en per vier uur. Oplossing 1 per uur (–1 deel van 3 uur) groeifactor = 1,2 3 ≈ 1,063; het groeipercentage is 6,3% per dag (8 keer 3 uur) groeifactor = 1,28 ≈ 4,300; het groeipercentage is 330% per 4 uur (4 keer 1 uur) groeifactor = (1,2–3)4 ≈ 1,275; het groeipercentage is 27,5% 3 – 1 Je kunt exponentiële vergelijkingen en ongelijkheden oplossen Een exponentiële vergelijking kun je altijd met de rekenmachine oplossen. Soms is het mogelijk de oplossing exact te berekenen. Voorbeeld Los exact op: –1 · 32t = 81 Los op: 24 · 23t = 72 Los op: 80 · 1,061t > 100 · 1,05t Oplossing Oplossing 24 · 2 3t = 72, dus 23t = 3 Invoer: Y1 = 2 ^ (3X) en Y2 = 3 Venster: X min = 0, X max = 1 Ymin = 0, Ymax = 6 G-Solve, ISCT geeft X = 0.52832083 De oplossing is dus t ≈ 0,528 Oplossing Voer in: Y1 = 100 · 1,05 ^ X Y2 = 80 · 1,061 ^ X 9 –1 · 32t = 81 9 1 2t 4 –– 2 ·3 =3 3 3–2 · 32t = 34 32t–2 = 34 2t – 2 = 4 2t = 6 t=3 Intersect geeft snijpunt (21,41; 284,25) De oplossing is dus t > 21,41 89 JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 17 SESS: 22 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/103⫺4⫺ Hoofdstuk 3 Test jezelf Op de computer vind je ook een Test jezelf met andere opdrachten. T-1 a b c T-2a b c In een laboratorium wordt de groei van een bacteriesoort bestudeerd. Het blijkt dat de hoeveelheid bacteriën 共in milligram兲 elk kwartier verdubbelt. Bij de eerste meting, om 9.30 uur ’s morgens, werd 32 milligram bacteriën gevonden. Vervolgens werd elk kwartier gemeten. Hoeveel milligram bacteriën werd om 10.30 uur gemeten? Geef een functievoorschrift van H in de vorm H共t兲 ⫽ b ⭈ g t Hierbij is H de hoeveelheid bacteriën in milligram en t is de tijd in kwartieren met t ⫽ 0 om 9.30 uur. Hoeveel milligram bacteriën zal er om 9.00 uur geweest zijn? Deze opdracht hoort bij paragraaf 3-1. Schrijf als een breuk: 4 ⫺1, 3 ⫺3, 共 52 兲 ⫺4 Schrijf als een macht van 2 of als een macht van 5. 1 1 0,125; 0,25 64 ; 25 ; Schrijf als één macht van 7. 7 3 ⭈ 7 5; 7 ⫺1 ⭈ 7; 7 ⫺2 ⭈ 7 5 Deze opdracht hoort bij paragraaf 3-1. T-3 a b c Bij een groeiproces is de groeifactor per dag gelijk aan 1,78. Hoe groot is de groeifactor en het groeipercentage per week? Hoe groot is de groeifactor en het groeipercentage per 12 uur? Geef ook de groeifactor en het groeipercentage per uur en per kwartier. Deze opdracht hoort bij paragraaf 3-2. T-4 a b Een groeiproces wordt beschreven door N共t兲 ⫽ 4,32 ⭈ 1,44 0,5t ⫺ 1 met t in uren. Bereken de groeifactor per uur en de beginhoeveelheid. Schrijf het voorschrift voor N in de vormN共t兲 ⫽ b ⭈ g t Deze opdracht hoort bij paragraaf 3-3. T-5 a b c d Los de volgende vergelijkingen exact op: 1 25 ⭈ 5 t ⫽ 25 t 7 ⭈ 3 ⫽ 63 0,25 x ⫺ 3 ⫽ 16 2 ⫹ 2x 3 t ⭈ 9 t ⫹ 4 ⫽ 27 1000 x ⫽ 1 100 Deze opdracht hoort bij paragraaf 3-4. e 90 T-6 a b c d e Los de volgende ongelijkheden op. Rond af op één decimaal. 24 ⭈ 2,3 t ⬍ 100 0,03 ⭈ 1,78 x ⬎ 1 5 ⭈ 2 n ⬍ 0,1 3 ⭈ 5 x ⫹ 3 ⬍ 20 0,8 2x ⬎ 10 Deze opdracht hoort bij paragraaf 3-4. JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 18 SESS: 22 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/103⫺4⫺ Hoofdstuk 3 T-7 a b c d T-8 a b c d T-9 a b c d e ? T-10a b c Het percentage huishoudens dat een dvd-speler bezit, is de laatste jaren exponentieel gegroeid. Op 1 januari 1998 was er in 6% van de huishoudens een dvd-speler aanwezig, op 1 januari 2002 was dat 48%. Bereken de groeifactor per jaar. Rond af op twee decimalen. Bereken de groeifactor per kwartaal. Hoe groot is het percentage huishoudens met een dvd-speler op 1 april 2001? Men neemt aan dat het percentage huishoudens met een dvd-speler exponentieel zal blijven stijgen tot 90%. Ga na wanneer dat het geval zal zijn. Noem het juiste kwartaal en jaar. Autobanden van merk A verliezen per maand 3% van hun spanning. Deze banden zijn bij 2,2 bar volledig op spanning. Als de spanning minder is dan 1,8 bar, moet de band weer worden opgepompt. Stel een formule op voor de spanning S in bar, m maanden na het oppompen. Geef de ongelijkheid die hoort bij: de band is nog voldoende op spanning. Los die ongelijkheid op. Met welke tussenpozen, gerekend in dagen, moet de band worden opgepompt? Neem voor een maand 30 dagen. De bepaling van de ouderdom van allerlei opgegraven voorwerpen en beenderen is een belangrijk onderdeel van de archeologie. Een bekende methode daarvoor is de C 14-methode. Deze werkt als volgt. Ieder levend organisme bevat koolstof-14, en wel 0,000 001 mg C 14 per kg organisch materiaal. De hoeveelheid C 14 daalt na afsterving door radioactief verval. Na 5730 jaar is de helft van de oorspronkelijke hoeveelheid over. Hoeveel C 14 bevat een boom van 1000 kg, 5730 jaar nadat deze is doodgegaan? En na 11 460 jaar? Na hoeveel jaar is er nog 81 deel van de C 14 over? 31 Na hoeveel jaar is 32 deel van de C 14 verdwenen? In een archeologische vondst blijkt nog 4% van de oorspronkelijke hoeveelheid C 14 aanwezig te zijn. Hoe oud is die vondst ongeveer? Er is een oude lijkwade die volgens de overlevering van Karel de Stoute is geweest. Het C 14 gehalte van deze lijkwade bleek in 1997 86,19% te zijn. Karel de Stoute leefde van 415 tot 463. Kan dit de lijkwade van Karel de Stoute geweest zijn? Je moeder doet je een voorstel: ze verhoogt elk jaar je zakgeld met 1 euro of met 5%. Welke keus maak je? Waar hangt deze keus vanaf? Bedenk een voorbeeld van een exponentiële vergelijking die je exact kunt oplossen. Waarom hoort bij een groeipercentage van 30% per jaar niet een groeipercentage van 15% per halfjaar? 91 JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 19 SESS: 18 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/105⫺4⫺ Hoofdstuk 5 Samenvatting T Parallelprojectie E Als je een tekening van een ruimtelijke figuur maakt in parallelprojectie, dan moet je alle lijnen die in werkelijkheid evenwijdig zijn ook evenwijdig tekenen. Dat wil niet zeggen dat je alle vlakken in de tekening dan op ware grootte ziet. Alleen de vlakken die evenwijdig aan het tekenvlak zijn, zie je op ware grootte. In de parallelprojectie van de piramide hiernaast zie je daarom geen enkel vlak op ware grootte. V F C D A B T Uitslag Een uitslag van een ruimtelijke figuur is een bouwplaat van de figuur zonder plakranden. In zo’n uitslag zijn alle vlakken op ware grootte te zien. In de uitslag hiernaast kun je zien dat de piramide T.ABCD is opgebouwd uit een vierkant en vier gelijkzijdige driehoeken. D C T T A B T Aanzicht In een aanzicht van een ruimtelijke figuur zie je alleen de lijnstukken die evenwijdig aan het tekenvlak zijn, op ware grootte. Daarom worden van ruimtelijke figuren vaak drie aanzichten getekend: een vooraanzicht, een bovenaanzicht en een zijaanzicht. D T C T T A B A B B C Doorsnede Een doorsnede van een vlak V met een ruimtelijke figuur is de figuur van het snijvlak die ontstaat als je de ruimtelijke figuur langs vlak V doorsnijdt. Hiernaast is op ware grootte de doorsnede BCEF getekend van een vlak V met de piramide T.ABCD. Je kunt een ruimtelijke figuur tekenen in parallelprojectie en er aanzichten of een uitslag van maken 154 > Bij een ruimtelijke tekening 共in parallelprojectie兲 van een lichaam teken je alleen de vlakken die evenwijdig aan het tekenvlak zijn op ware grootte. De ribben die in werkelijkheid loodrecht op het tekenvlak staan teken je verkort en onder een hoek van ongeveer 60° met een verticale lijn. Je kunt daarbij ook gebruik maken van roosterpapier. > Bij een uitslag van een lichaam teken je alle ribben op ware grootte. > Bij een aanzicht van een lichaam teken je alleen de ribben die evenwijdig aan het tekenvlak zijn op ware grootte. C E V F B JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 20 SESS: 18 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/105⫺4⫺ Hoofdstuk 5 Voorbeeld De piramide T.ABCD heeft een rechthoekig grondvlak. De top T ligt recht boven D. AB = 3, BC = 2 en TD = 2. Teken deze piramide in parallelprojectie. Teken het boven- en het vooraanzicht van bovengenoemde piramide T.ABCD. T D Oplossing Vlak CDT is evenwijdig aan het tekenvlak; in 䉭CDT zijn alle zijden en alle hoeken op ware grootte getekend. De ribben AD en BC worden verkort getekend. Deze lijnen maken een hoek van ongeveer 60° met een verticale lijn. In het bovenaanzicht zie je het grondvlak ABCD op ware grootte. Omdat T recht boven D ligt, vallen T en D in het bovenaanzicht samen. D,T C zijaanzicht A B vooraanzicht In het vooraanzicht zie je DCT op ware grootte. De volgende punten vallen samen: A en D, B en C. T C boven voor A B A,D B,C Je kunt een doorsnede van een vlak met een ruimtelijke figuur maken en die doorsnede op ware grootte tekenen Bij het tekenen van een doorsnede maak je vaak gebruik van de eigenschap dat het snijvlak met twee evenwijdige vlakken van het lichaam evenwijdige snijlijnen heeft. Voorbeeld Bij de piramide T.ABCD van de vorige bladzijde is M het midden van DT. Teken de doorsnede van vlak ABM met de piramide op ware grootte. Oplossing 1 Het vlak ABM snijdt zijvlak CDT in de lijn door M evenwijdig aan AB. De doorsnede is vierhoek ABNM. MN is half zo lang als AB. 2 ABNM is een trapezium met rechte hoeken bij A en bij M. Voor de tekening op ware grootte heb je alleen nog de ware lengte van AM nodig. Die vind je in het zijaanzicht. 3 Hieronder is eerst het zijaanzicht en vervolgens de doorsnede op ware grootte getekend. T T M M 1,5 N N M D A C B A D A 3 B 155 JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 21 SESS: 18 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/105⫺4⫺ Hoofdstuk 5 Test jezelf Op de computer vind je ook een Test jezelf met andere opdrachten. T-1 Van een piramide T.ABCD is het grondvlak een vierkant met zijden van 8 cm. De top T ligt op een hoogte van 6 cm loodrecht boven het midden van ABCD. Maak een tekening van deze piramide in parallelprojectie. Deze opdracht hoort bij paragraaf 5-1. T-2 Hiernaast zie je een deel van de uitslag van een piramide T.ABCD. Het grondvlak is een trapezium met AB ⫽ BC ⫽ 2 cm en CD ⫽ 4 cm. De hoogte AT van de piramide is 3 cm. Hoe kun je uit deze tekening afleiden dat de top T recht boven punt A ligt? Om de uitslag af te maken, moet je nog de zijvlakken van de piramide aan de zijden AD en DC tekenen. Je kunt zien hoe met een passer de lengte van ribbe BT uit driehoek ABT is overgebracht naar driehoek BCT. Gebruik passer en geodriehoek om de uitslag op deze manier af te maken. Geef alle rechte hoeken duidelijk aan. Teken zij-, boven- en vooraanzicht van deze piramide. Deze opdracht hoort bij paragraaf 5-2. a b c T-3 a b c T-4 a b c d 156 C 4 D 2 2 A B 3 T Een glazen kubus is gedeeltelijk met water gevuld. De kubus wordt zo gehouden dat het wateroppervlak de vorm van een vijfhoek heeft. Leg uit waarom de vijfhoek twee paar evenwijdige zijden heeft. Er wordt water bijgegoten totdat het wateroppervlak punt F bereikt. De stand van de kubus verandert niet. Teken het nieuwe wateroppervlak. In dezelfde stand van de kubus wordt er nog meer water bijgegoten. De vorm van de doorsnede verandert daardoor. Vanaf welk moment heeft de doorsnede de vorm van een driehoek? Deze opdracht hoort bij paragraaf 5-3. Hiernaast zie je een regelmatig achtvlak 共octaëder兲. Alle ribben hebben lengte 4. Teken een bovenaanzicht van de octaëder. Teken een vooraanzicht van de octaëder. Bereken daarvoor eerst hoe hoog punt T boven vlak ABCD ligt. M is het midden van ribbe DT. Teken de doorsnede van de octaëder met het vlak door A, M en C. Bedenk eerst waar dit vlak de ribbe BU snijdt. Welke vorm heeft die doorsnede volgens jou? Deze opdracht hoort bij paragraaf 5-4. T F T M D C A B U JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 22 SESS: 18 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/105⫺4⫺ Hoofdstuk 5 T-5 a b c d T-6 a b c d ? T-7 a b c d Het vakantiehuis hiernaast heeft een dragende constructie van balken. Er zijn balken die driehoekige muren begrenzen 共soort I兲, er zijn nokbalken 共soort II兲 en er zijn balken die van de hoekpunten op de grond naar het snijpunt van de nokbalken lopen 共soort III兲. De afmetingen van het huis staan in de tekening. Hoe groot is de totale lengte van alle balken die zijn gebruikt? Teken in het plaatje een doorsnede die alleen balken van soort III bevat. Teken de ware vorm van de doorsnede van opdracht b op schaal 1 ⬊ 100. Op 3 meter hoogte is een vloer in het huisje gemaakt. Teken de vorm van deze vloer op schaal 1 ⬊ 100. Deze opdracht hoort bij paragraaf 5-5. In de noordelijke provincies vind je op enkele plaatsen kerktorens met een spits van de afgebeelde vorm. Neem aan dat de toren een vierkant grondvlak heeft met zijden van 6 meter lengte en dat de spits 共dat is het gedeelte met de vier ruitvormige dakvlakken兲 10 meter hoog is. Maak je tekeningen op schaal 1 ⬊ 100. Teken een boven- en een vooraanzicht van de spits. Bereken de lengte van de korte diagonaal van een ruitvormig dakvlak. Maak een tekening van de spits in parallelprojectie. In de spits bevindt zich op 7,5 meter vanaf de top een 共horizontale兲 vloer. Teken deze vloer ‘op ware grootte’. Hiernaast is een kubus getekend in parallelprojectie. Je kunt deze kubus ook weergeven in een uitslag of met aanzichten. Wat zijn de voor- en nadelen van een uitslag bij de beschrijving van een lichaam? Wat zijn de voor- en nadelen van aanzichten? In de kubus hiernaast zijn de punten P, Q en R getekend. Waarom kun je de doorsnede van vlak PQR met de kubus niet tekenen als je alleen gebruik maakt van de regels uit dit hoofdstuk? Als je weet dat P en Q op dezelfde hoogte liggen, kun je die doorsnede dan wel tekenen? Hoe dan? H E R G F P D Q A C B 157 JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 17 SESS: 21 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/106⫺4⫺ Hoofdstuk 6 Samenvatting Inhoud en oppervlakte Voor het berekenen van de inhoud en oppervlakte van een lichaam kun je formules gebruiken. Inhoud balk, prisma of cilinder: I=G·h Hierin is G de oppervlakte van het grondvlak en h de afstand van grond- en bovenvlak. Inhoud piramide of kegel: Inhoud bol: I = –4 · π · r3 I = –1 · G · h 3 4 3 Oppervlakte bol: A = –πr Hierin is G de oppervlakte van het grondvlak en h de afstand van de top tot het grondvlak. Hierin is r de straal van de bol. 3 3 Uitslag van een cilinder- en kegelmantel Een cilindermantel kun je uitvouwen tot een rechthoek. Bij een kegelmantel krijg je een deel van een cirkel. a a h h h r r 2πr Je kunt de oppervlakte en inhoud na vergroten of verkleinen berekenen. Als alle afmetingen van een ruimtelijke figuur k keer zo groot worden, dan wordt de oppervlakte k 2 keer zo groot en wordt de inhoud k 3 keer zo groot. Voorbeeld Van een model van een schip in schaal 1 : 80 geldt: De oppervlakte van het dek is 0,075 m2 en de inhoud van het vrachtruim is 2,5 liter. Bereken de oppervlakte van het dek en de inhoud van het vrachtruim van het echte schip. Oplossing De oppervlakte van het dek is 802 × 0,075 = 480 m2. De inhoud van het vrachtruim is 803 × 2,5 = 1 280 000 liter, dat is 1280 m3. 174 2πr JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 18 SESS: 19 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/106⫺4⫺ Hoofdstuk 6 Je kunt de inhoud van een lichaam berekenen Soms moet je het lichaam opdelen in bekende vormen waarvan je de inhoud met een formule kunt berekenen. De hoogte meet je altijd loodrecht het grondvlak. Voorbeeld Van het lichaam hiernaast staan de afmetingen in de tekening. Bereken de inhoud van het lichaam ABCD.EF. E Oplossing Je kunt ABCD.EF verdelen in het prisma ADE.BPF en in de piramide F.BPC. De inhoud van het prisma is 10 · 3 = 30. F 4 D De oppervlakte van het grondvlak BPC is –1 · 5 · 4 = 10. 2 3 P 4 C 5 1 Dus is de inhoud van de piramide –1 · 10 · 4 = 13–. 3 1 1 Inhoud ABCD.EF is 30 + 13– = 43–. 3 3 3 3 A 3 B Je kunt de oppervlakte van een kegelmantel berekenen Als je een kegelmantel openknipt en openvouwt, krijg je een deel van een cirkel waarvan je de oppervlakte kunt berekenen. Voorbeeld Gegeven is een kegel met hoogte 4. De straal van de grondcirkel is 3. Bereken de oppervlakte van de kegelmantel. Oplossing De omtrek van de grondcirkel is 2 · π · 6 = 6π. De straal van de cirkelsector die ontstaat als je de kegel openknipt is a = √32 + 42 = 5 en dus is de omtrek van de hele cirkel 2 · π · 5 = 10π. 6 De uitslag is dus –– -de deel van een cirkel met straal 5. 10 T a 4 5 3 grondcirkel opengeknipte en opengevouwen kegelmantel De oppervlakte van de kegelmantel is 0,6 · π · 52 = 15π ≈ 47,1. 175 JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 19 SESS: 21 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/106⫺4⫺ Hoofdstuk 6 Test jezelf Op de computer vind je ook een Test jezelf met andere opdrachten. T-1 a b c H Balk ABCD.EFGH heeft ribben AB ⫽ AD ⫽ 4 cm en AE ⫽ 10 cm. Een cilinder met hoogte 10 cm past precies in deze balk. Bereken de inhoud van deze cilinder. Punt P ligt op ribbe AE met AP ⫽ 7cm. Punt Q ligt op ribbe BF met BQ ⫽ 7cm. Bereken de inhoud van APHD.BQGC Punt R ligt op ribbe DH zó dat DR ⫽ 3cm. Punt S ligt op ribbe CG zó dat CS ⫽ 3cm. Bereken de inhoud van APQB.RHGS. Deze opdracht hoort bij paragraaf 6-1. E F 3 P a b c d T-3 a b T-4 a b c R S 7 3 D C B Melk werd vroeger altijd bij de boeren opgehaald in melkbussen met de vorm die hiernaast is getekend. In de tekening zijn de inwendige maten aangegeven. Hoeveel liter gaat er in de melkbus als deze tot de bovenrand van de brede cilinder wordt gevuld? Het middelste deel is een kegel waar de top afgehaald is. Teken een zijaanzicht van dit middelste deel op schaal 1 ⬊ 5. Bereken de inhoud van het middelste deel door eerst de inhoud te berekenen van de hele kegel en daar de inhoud van de afgesneden top van af te trekken. Bereken de totale inhoud van deze melkbus. Deze opdracht hoort bij paragraaf 6-2. Een betonnen paal heeft de vorm van een cilinder met daarop een halve bol. De diameter van de paal is 20 cm en de totale lengte is 240 cm. Beton weegt ongeveer 2200 kg per m 3. Bereken het gewicht van deze paal. Na plaatsing steekt de paal nog 140 cm uit de grond. Het boven de grond stekende deel van de paal wordt geschilderd met betonverf. Eén liter van de verf is voldoende voor 8 m 2. Hoeveel liter verf is nodig om 25 van deze palen te schilderen? Deze opdracht hoort bij paragraaf 6-3. In het lichaam ABC.DEF staan de opstaande ribben loodrecht op het grondvlak. Het grondvlak ABC is een rechthoekige driehoek met ⬔C ⫽ 90⬚. Bereken de inhoud van ABC.DEF. Een kegel heeft punt F als top, terwijl de grondcirkel door punt A gaat. Bereken de inhoud van deze kegel. Bereken de oppervlakte van de kegelmantel. Deze opdracht hoort bij paragraaf 6-4. F 6 C D 2 A 176 7 Q A T-2 G 12 E 5 2 B JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 20 SESS: 19 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/106⫺4⫺ Hoofdstuk 6 T-5 a b c T-6 a b c d T-7 a b c d e ? T-8a b Een kubus met ribbe 12 is door vijf evenwijdige vlakken in zes stukken verdeeld. Elk van de vlakken gaat door hoekpunten of door de middens van een aantal ribben. Deel I is de piramide met top E, deel VI is de piramide met top C. Bereken de inhoud van de delen I en VI. Deel I en II samen vormen ook een piramide met top C. Leg uit waarom deze grote piramide een inhoud heeft die acht keer zo groot is als de inhoud van piamide 1. Bereken de inhoud van delen II, V, III en IV. Deze opdracht hoort bij paragraaf 6-5. H E G F D A C B De figuur hiernaast is een kubo-octaëder, dat is een figuur die ontstaat door in elk zijvlak van een kubus de middens van de ribben met elkaar te verbinden. Vervolgens wordt bij elk hoekpunt een piramide van de kubus afgesneden. Neem aan dat deze kubo-octaëder is ontstaan uit een kubus met ribben van 12 cm. Bereken de oppervlakte van één vierkant grensvlak van de kubo-octaëder. Bereken de oppervlakte van één driehoekig grensvlak van de kubo-octaëder. Bereken de totale oppervlakte van de kubo-octaëder. Bereken de inhoud van de kubo-octaëder. Hiernaast staat een balk van 6 bij 4 bij 5 cm. Punt K ligt op ribbe AE met AK ⫽ 0,5 cm en punt L ligt op ribbe CG met GL ⫽ 0,5cm. Toon aan dat vierhoek BKHL vier gelijke zijden heeft. Bereken de lengte van KL en van BH Wat voor soort vierhoek is BKHL? Bereken de oppervlakte van BKHL. Rechthoek ABCD past precies in een cirkel. Bereken de oppervlakte en de omtrek van deze cirkel. H G L E F 5 D C K A 4 6 B Een bol en een kubus hebben dezelfde inhoud. Welke oppervlakte is groter, die van de kubus of die van de bol? Van een kegel wordt de hoogte verdubbeld terwijl de straal van de grondcirkel gelijk blijft. Welk effect heeft dit op de oppervlakte van de kegelmantel? 177 JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 19 SESS: 18 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/107⫺4⫺ Hoofdstuk 7 Samenvatting Verdubbelingstijd en halveringstijd De verdubbelingstijd bij een exponentieel groeiproces is de tijd die nodig is om een hoeveelheid te verdubbelen. De halveringstijd is de tijd die nodig is om een hoeveelheid te halveren. 40 ×2 30 20 Logaritme en grondtal Met een logaritme kun je de exacte oplossing van een exponentiële vergelijking noteren. Zo is 3log 5 de exacte oplossing van de vergelijking 3 x ⫽ 5. Ook is 3log 5 de tijd die nodig is bij groeifactor 3 om een hoeveelheid 5 keer zo groot te laten worden. Het getal 3 in 3 log 5 heet het grondtal van de logaritme. Het grondtal 10 wordt meestal weggelaten. Met log 7 wordt 10log 7 bedoeld. verdubbelingstijd ×2 10 verdubbelingstijd 0 2 0 6 4 8 10 y Logaritmische functies 4 Functies van de vorm f共x兲 ⫽ log x noem je logaritmische functies. Je kunt elke logaritmische functie f共x兲 ⫽ glog x schrijven als f共x兲 ⫽ log x log g De grafiek van f共x兲 ⫽ glog x is stijgend als g ⬎ 1 en dalend als 0 ⬍ g ⬍ 1. De grafiek heeft een verticale asymptoot x ⫽ 0. g 3 f(x) = 2log x 2 1 Rekenregels voor logaritmen Voor het rekenen met logaritmen gelden de volgende rekenregels: g log a ⫹ glog b ⫽ glog ab met g ⬎ 0, g ⫽ 1, a ⬎ 0 en b ⬎ 0 g log a ⫺ glog b ⫽ glog a met g ⬎ 0, g ⫽ 1, a ⬎ 0 en b ⬎ 0 b g log a p ⫽ p ⭈ glog a met g ⬎ 0, g ⫽ 1 en a ⬎ 0 –1 O Voor de verdubbelingstijd geldt g t ⫽ 2, voor de halveringstijd g t ⫽ 21 . Voorbeeld Een groeiproces verloopt volgens de functie: f(t) = 1240 . 1,07t met t in jaren. Hoe groot is de verdubbelingstijd? Oplossing Er moet dan gelden 1,07t = 2 Dan is t = 1,07log 2 ≈ 10,24 jaar. 212 2 3 –1 –2 –3 Je kunt een verdubbelingstijd of een halveringstijd berekenen bij een exponentieel groeiproces 1 –4 –1 g(x) = 2log x 4 5 x JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 20 SESS: 18 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/107⫺4⫺ Hoofdstuk 7 Je kunt exponentiële vergelijkingen en logaritmische vergelijkingen exact oplossen en de oplossing benaderen De vergelijking g t ⫽ a heeft als oplossing: t ⫽ glog a ⫽ log a log g De vergelijking glog x ⫽ c heeft als oplossing x ⫽ g c Bij het exact oplossen van logaritmische vergelijkingen maak je gebruik van de rekenregels voor logaritmen. Voorbeelden Los exact op: 3 · 7 2x = 12 Oplossing 7 2x = 4 (delen door 3) 2x = 7log 4 x = –1 · 7log 4 (exact) 2 log 4 x = –1 · –––– ≈ 0,3562 (benadering) 2 log 7 Los exact op: –1 · 4log (2t – 8) = 1–1 2 2 Los exact op: –1 · 2log 5 + 2log x = 4 Oplossing 1 – 8) = 3 (delen door –) 2 Oplossing 2log 5–1 + 2log x = 4 (rekenregel) 4log (2t 2log 1 –x 2t – 8 = 43 = 64 2t = 72 t = 36 = 4 (rekenregel) 5 1– x = 24 = 16 5 x = 80 Je kunt een logaritmische functie onderzoeken Bij zo’n onderzoek gaat het bijvoorbeeld om het domein en bereik en om de asymptoten. Voorbeeld 1 Geef het domein en bereik van de functie f(x) = –2log (3x – 9) Welke asymptoot heeft de grafiek van f? y 8 6 Oplossing Voor het domein moet gelden: 3x – 9 > 0 dus x > 3 Het domein van f is 〈3, →〉 en het bereik is De grafiek van f heeft als verticale asymptoot de lijn x = 3 4 2 O 1 2 3 4 5 6 7 8 9 x –2 –4 Je kunt een logaritmische ongelijkheid oplossen Bij de oplossing speelt vaak het domein van de logaritmische functie een rol. Voorbeeld Los op: 3log (5 – x) ≤ 2 Oplossing Je lost eerst de vergelijking 3log (5 – x) = 2 op. Met de rekenregel vind je: (5 – x) = 32. Hieruit volgt x = –4 Hiernaast zijn de grafieken getekend van f(x) = 3log (5 – x) en y = 2 Het domein van f is 〈←, 5〉 De oplossing van de ongelijkheid is [–4, 5〉 y 4 3 2 1 –7 –6 –5 –4 –3 –2 –1 –1 –2 –3 –4 –5 –6 –7 –8 –9 1 2 3 4 5 6 x 213 JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 21 SESS: 18 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/107⫺4⫺ Hoofdstuk 7 Test jezelf Op de computer vind je ook een Test jezelf met andere opdrachten. T-1 a b c T-2a b c T-3 a b c d T-4 Paulien opent een spaarrekening. De rente bedraagt 7% op jaarbasis. Hoe groot is de groeifactor per jaar? Hoe groot is de groeifactor per maand? Geef het antwoord in vier decimalen nauwkeurig. Hoe groot is de verdubbelingstijd? Deze opdracht hoort bij paragraaf 7-1. Geef de exacte oplossing van de vergelijking 1,7 t ⫽ 8,3 Benader in drie decimalen nauwkeurig: log 645. Hieronder staat een rij van 7 logaritmen. Welke zijn gelijk aan een negatief geheel getal? 2 log 4, 2log 3, 2log 2, 2log 1, 2log 21 , 2log 31 , 2log 41 Deze opdracht hoort bij paragraaf 7-2. Een patiënt krijgt 100 mg geneesmiddel toegediend door inspuiting in het bloed. Per dag wordt door het lichaam 40% van de nog aanwezige hoeveelheid afgebroken. Geef een functievoorschrift waarmee de na t dagen nog aanwezige hoeveelheid medicijn y共t兲 berekend kan worden. Bereken na hoeveel tijd er nog 15 mg geneesmiddel in het bloed zit. Geef je antwoord in uren nauwkeurig. Schrijf de halveringstijd van dit afbraakproces op als een logaritme. Benader deze halveringstijd in uren nauwkeurig. Deze opdracht hoort bij paragraaf 7-3. Gegeven zijn de functies f共x兲 ⫽ 3log 共2x ⫺ 1兲, g共x兲 ⫽ 3log 共1 ⫺ 2x兲 en h共x兲 ⫽ log 共1 ⫺ 2x兲 De grafieken zijn hiernaast getekend. Waarom hebben alle drie grafieken dezelfde verticale asymptoot? Volgens de tekening hebben twee van de functies hetzelfde domein. Welke twee functies zijn dat? Geef aan welke grafiek bij welke functie hoort. Benader de helling van grafiek C in de oorsprong. Deze opdracht hoort bij paragraaf 7-4. y 3 1 3 a b c d 2 A B 1 –3 –2 –1 O –1 –2 –3 214 C 1 2 3 x JOBNAME: 9001.60717.9.MW9.hav PAGE: 22 SESS: 18 OUTPUT: Fri Jan 11 11:12:01 2008 /een/wolters/301/882/107⫺4⫺ Hoofdstuk 7 T-5 a b c Gegeven is de functie f共x兲 ⫽ 3log 27x 2 Plot en schets de grafiek van f. Geef het domein van f. Voor x ⬎ 0 is het functievoorschrift van f te schrijven als f共x兲 ⫽ 3 ⫹ 2 ⭈ 3log x Toon dat aan door gebruik te maken van de rekenregels voor logaritmen. Deze opdracht hoort bij paragraaf 7-5. T-7 Iemand wil € 7000,- op een bank zetten tegen een zodanige rente dat zijn kapitaal in 20 jaar is verdubbeld. Welke rentepercentage hoort hier bij? Hij beweert dat als dit rentepercentage vanaf het begin wordt verdubbeld, het kapitaal dan in 10 jaar € 14.000,- zal bedragen. Toon aan dat zijn bewering niet juist is. Na hoeveel jaar bereikt hij met het rentepercentage uit b een verdubbeling van zijn kapitaal? a b c T-8 a b c d e ? T-9a b c d T-6 De functies f en h zijn dezelfde functies als in opdracht T-4: f共x兲 ⫽ 3log 共2x ⫺ 1兲 en h共x兲 ⫽ log 共1 ⫺ 2x兲 Los exact op: f共x兲 ⫽ ⫺1 Los op f共x兲 ⬎ 2 Los op h共x兲 ⱖ ⫺ 2 Deze opdracht hoort bij paragraaf 7-6. 1 3 a b c Levend materiaal, zoals plantaardig of dierlijk weefsel, bevat een geringe hoeveelheid van de radioactieve stof C-14. Vanaf het sterftetijdstip van het organisme neemt deze radioactiviteit langzaam af. Bij de zogeheten C-14 methode wordt nagegaan hoeveel radioactieve stof nog aanwezig is, waarna de ouderdom kan worden berekend. De formule hiervoor is t ⫽ 5730 ⭈ 0,5log 共10 6 ⭈ C兲 met C de concentratie radioactieve stof in mg per kg gewicht, en t de ouderdom in jaren. Hoeveel mg radioactieve stof per kg bevat een levend organisme? Bij een opgraving wordt een scheepswrak gevonden. Het wrak bevat 8·10 -7 mg C-14 per kg. Kan dit scheepswrak uit de Romeinse tijd zijn? In hoeveel jaar wordt de hoeveelheid C-14 gehalveerd? Het verband tussen t en C kan ook geschreven worden in de vorm t ⫽ a ⫹ b ⭈ 0,5log C Toon dat aan en geef de waarden van a en b in gehele getallen. Het verband tussen t en C kan ook geschreven worden in de vorm C ⫽ p ⭈ 0,5 qt, waarin C geschreven is als functie van t. Laat dat zien en geef de exacte waarden van p en q. Waarom is de verdubbelingstijd bij groeifactor 3 kleiner dan 1? Voor welke waarden van a is 2log a een geheel getal? Voor welke waarden van a is glog a een geheel getal? Waarom heeft de grafiek van de functie f共x兲 ⫽ log 共x 2 ⫹ 1兲 geen asymptoot? 215