Vrede of Veiligheid in 1709 Onderhandelingen over vrede en veiligheid door de Republiek in 1709 Alexander Minnaard 3136590 30 januari 2014 Onderzoeksseminar III: Wereldoorlog 0.1 Docenten: Renger de Bruin & David Onnekink Inhoudsopgave Inleiding 2 Hoofdstuk 1 De voorgeschiedenis van de bondgenoten 5 Hoofdstuk 2 Onderhandelen over vrede in 1709 13 Hoofdstuk 3 De onderhandelingen tot het barrièreverdrag van 1709 23 Conclusie 29 Literatuuropgave 32 1 Inleiding In 2013 was het 300 jaar geleden dat de Vrede van Utrecht is gesloten. Hiermee kwam er een einde aan de Spaanse Successieoorlog (1702-1713). Hoewel er vrede was gesloten in 1713, had dit al eerder kunnen plaatsvinden. Vanaf 1705 waren een aantal pogingen tussen de betrokken landen geweest om vrede te sluiten. Alle pogingen mislukten echter, zo ook in 1709. In dat jaar deed Frankrijk een serieuze poging om vrede te sluiten, door de Republiek uit te nodigen om te onderhandelen. Beide partijen waren in die tijd de meest logische onderhandelpartners en zochten elkaar op om tot een akkoord te komen: Frankrijk zat militair in de verdrukking door een aantal nederlagen op het slagveld en de Republiek had het vooral financieel zwaar. Tegelijkertijd echter onderhandelde de Republiek ook met bondgenoot Engeland over een potentiële barrière tegen Frankrijk in de Zuidelijke Nederlanden. Hiermee wilde de Republiek haar toekomstige veiligheid garanderen. In 1709 was de Republiek dus direct bij twee onderhandelingen betrokken. Het barrièreverdrag van oktober 1709 werd door de Republiek als een groot succes gezien. Engeland was daar vooral achteraf nogal teleurgesteld over. Door de Britse historicus Douglas Coombs is beweerd dat de Republiek goed onderhandeld heeft en dat Engeland onder druk gezet was met de vredesonderhandelingen met Frankrijk die tegelijkertijd plaatsvonden1. De Nederlandse historica J.G. Stork-Penning weersprak dit echter in haar boek Het grote werk2. Haar stelling was dat de Republiek verzwakt was en dus helemaal niet in de positie was om Engeland onder druk te zetten. Zij wijt het goede barrièreverdrag aan Engeland zelf3. Ik vind deze tegenstrijdige opinies interessant genoeg om zelf te gaan kijken naar hoe de Republiek in 1709 geopereerd heeft. Daarnaast is er ruimte voor verder onderzoek. Zo heeft bijvoorbeeld Coombs niet gebruik gemaakt van de Nederlandstalige brieven van Heinsius. Die brieven kunnen een nieuw beeld opleveren. Bovendien zowel Coombs als Stork-Penning besteedden in hun boeken maar enkele hoofdstukken aan de onderhandelingen van 1709. En dat is nog best veel in de historiografie over de Spaanse Successieoorlog en de Republiek , want andere historici zoals Jonathan Israel besteedden in hun overzichtswerken hoogstens een enkele paragraaf over de gebeurtenissen van 17094. Er is dus nog ruimte voor verder onderzoek naar de vredesonderhandelingen en de barrièreonderhandelingen van 1709. En het is een interessant gegeven dat deze onderhandelingen eigenlijk parallel aan elkaar liepen. Deze samenhang maakt het jaar 1709 voor mij interessanter om te onderzoeken dan bijvoorbeeld het jaar 1706, waar toen ook vredesbesprekingen plaatsvonden. Vanwege die samenhang en de tegenstrijdige opvattingen van bovengenoemde historici heb ik de volgende onderzoeksvraag bedacht: Heeft de Republiek gebruik gemaakt van de FransNederlandse onderhandelingen voor vrede van 1709 om zo een voordelig barrièreverdrag af te sluiten met Engeland in oktober 1709? 1 D.Coombs, The conduct of the Dutch, (Den Haag 1958). J.G.Stork-Penning, Het grote Werk, (Groningen 1958). 3 Stork-Penning, Het grote werk, 349. 4 J.Israel, De Republiek 1477-1806, (Franeker 1996). 2 2 Om antwoord te kunnen geven op deze vraag heb ik dit onderzoek ingedeeld in drie stukken. Allereerst schets ik in hoofdstuk 1 de achtergronden: wat waren de posities van zowel Engeland als de Republiek in aanloop naar het jaar 1709? Ook geef ik een overzicht van de stand van de onderhandelingen over vrede en de barrière in aanloop naar 1709. Vervolgens beschrijf ik in hoofdstuk 2 de vredesonderhandelingen tussen Frankrijk en de Republiek en laat ik zien waarom die mislukten. In hoofdstuk 3 beschrijf ik de barrièreonderhandelingen tussen Engeland en de Republiek in 1709. In de conclusie, kijk ik terug en geef ik antwoord op de hoofdvraag. In dit onderzoek maak ik gebruik van zowel primaire als secundaire bronnen. Bijna allen primaire bronnen zijn afkomstig uit het archief van Anthonie Heinsius ( 1641-1720). Hij was ten tijde van de Spaanse Successieoorlog raadpensionaris van Holland. Ik heb gebruik gemaakt van dit archief via een online uitgave5. Ik heb in het bijzonder de briefwisselingen van Heinsius met Willem Buys, Bruno van der Dussen en Marinus van Vrijbergen bestudeerd6. Die brieven komen uit de periode van 1 januari 1709 tot 31 december 1709. Daarnaast heb ik ook de correspondentie in diezelfde periode tussen Heinsius en de hertog van Marlborough bestudeerd7. Ook heb ik briefwisselingen van sommige Engelse regeringsleden gevonden8. Daar heb ik van 9 brieven citaten gebruikt. Ik heb brieven van Sidney Godolphin naar Marlborough, Marlborough naar zijn vrouw Lady Sarah en Charles Townshend naar Godolphin bestudeerd. Alle deze brieven komen uit het jaar 1709. Aan het werken met primaire bronnen voor dit onderzoek zitten een aantal beperkingen. Allereerst de hoeveelheid brieven. Hierin moet je vanwege het gebrek aan ruimte en tijd een selectie maken. Ik heb daarom besloten het onderzoek te beperken tot het jaar 1709 en tot slechts een aantal personen. Ik heb gekozen voor Heinsius, Buys en Van der Dussen omdat zij direct betrokken waren bij de onderhandelingen van de Republiek met Frankrijk en in Heinsius geval ook met Engeland. Heinsius was als raadpensionaris van Holland de belangrijkste regent van de Republiek en Buys en Van der Dussen waren de onderhandelaars met Frankrijk. De brieven van Vrijbergen aan Heinsius en viceversa heb ik bestudeerd omdat Vrijbergen ambassadeur was in Engeland voor de Republiek. In zijn brieven beschrijft Vrijbergen de Engelse politiek en bovendien gaf hij boodschappen van Heinsius door aan de Engelse regering. Aan de Engelse kant heb ik een aantal brieven van Marlborough, Townshend en Godolphin naar elkaar bestudeerd. Godolphin was de regeringsleider van Engeland in het jaar 1709 en Marlborough vervulde de functie van militair opperbevelhebber van de coalitie tegen Frankrijk. Townshend was de Engelse ambassadeur in de Republiek en onderhandelde voor Engeland over de barrière. Een tweede risico van het werken met primaire bronnen is dat er lacunes kunnen ontstaan in het onderzoek. Ik ben me daarvan bewust, en ik realiseer met dat de keuzes die ik gemaakt heb in het gebruik van primaire bronnenmateriaal kunnen leiden tot eventuele tekortkomingen 5 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720. Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720. Brieven Buys, Van Der Dussen en Vrijbergen 1 januari 1709 tot en met 31 december 1709 7 B. Van ’t Hoff, The correspondence of John Churchill and Anthonie Heinsius, (Utrecht 1951). 8 D. Coombs, The conduct of the Dutch, (Den Haag 1958). 6 3 in het onderzoek. Ik heb getracht de lacunes te beperken en waar nodig aan te vullen met secundaire literatuur. 4 H 1. De voorgeschiedenis van de bondgenoten De Republiek: verandering in status Een langdurige fase van oplopende spanningen en oorlogen in Europa ging vooraf aan de Spaanse Successieoorlog (1702-1713). Frankrijk en de Republiek hadden al conflicten sinds de jaren zestig van de vorige eeuw. Koning Lodewijk XIV wilde de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk voegen en dat leidde tot spanningen en uiteindelijk tot verschillende oorlogen met de Republiek. De eerste oorlog was in 1672. De Fransen en hun bondgenoten werden uiteindelijk verslagen door de Republiek. Na die oorlog waren de spanningen echter nog niet voorbij. Stadhouder Willem III zocht, als gevolg van die continue dreiging vanuit Frankrijk, naar bondgenoten om Frankrijk te kunnen intomen. Zijn doel was het vormen van een permanente alliantie tegen Frankrijk met Engeland, de keizer van het Heilige Rooms Rijk en de Republiek. Ondertussen viel Frankrijk de Zuidelijke Nederlanden en Duitsland binnen. De Republiek vocht met steun van bondgenoten terug en drong de Fransen terug naar eigen land. Deze ontwikkelingen leidden tot de Vrede van Nijmegen (1678). De windstilte, die daarna volgde in de internationale arena, was slechts van korte duur. De positie van de Republiek was wel verstevigd, maar Frankrijk was niet definitief verslagen. Eind jaren tachtig werd deze status-quo doorbroken door ontwikkelingen in Engeland. De loop van zowel de Nederlandse als de Britse geschiedenis werd immers drastisch gewijzigd door de zogenoemde ‘Glorieuze Revolutie’9. Door deze revolutie werd de Engelse koning onttroond en vervangen door Willem III en zijn vrouw Maria. De ‘Glorieuze Revolutie’zou verstrekkende gevolgen hebben, niet alleen voor Engeland en de Verenigde Provinciën, maar ook voor vele andere landen10. Door de Glorieuze Revolutie werden de kaarten anders geschud in Europa. De Republiek en Engeland waren immers hechte partners geworden onder leiding van Willem III. Bij Frankrijk leidde dat tot weerzin en afkeuring van de nieuwe Engelse koning. Dit ontaardde in de Negenjarige Oorlog in 1688. De oorlog sleepte zich lang voort omdat de gezamenlijke macht van de Republiek, Engeland, de keizer, Spanje en Brandenburg op het vasteland van Europa niet voldoende bleek te zijn om Frankrijk te verslaan. Om die reden begon Willem III in nauwe samenwerking met Anthonie Heinsius, de raadpensionaris van Holland, geheime onderhandelingen met het Franse hof. Dit leidde uiteindelijk tot de Vrede van Rijswijk (1697). De beoogde oorlogsdoelen van de Republiek werden hiermee behaald. De Fransen trokken zich terug uit het veroverde gebied en lieten de aanspraken op de Zuidelijke Nederlanden vallen. De Engels-Nederlandse alliantie werd nogmaals bevestigd. De handel tussen Frankrijk en de Republiek normaliseerde zich. De Nederlanders hadden nu ook een barrière tegen 9 Israel, De Republiek, 926. Ibidem 926. 10 5 Frankrijk gecreëerd. De barrière hield in dat de Republiek het recht kreeg om troepen te stationeren in steden van de Zuidelijke Nederlanden. Ondanks de Vrede van Rijswijk bleef de internationale situatie gespannen en nieuwe problemen doemden aan de horizon op. De naderende opvolgingskwestie van de kinderloze en steeds ziekelijker wordende koning Karel II van Spanje wierp zijn schaduw vooruit, niet slechts over Europa maar over de hele wereld11. Dit veroorzaakte onzekerheid en toenemende spanningen. Het was volstrekt onduidelijk wie het (meeste) recht had op de erfenis van Karel II: de Franse kroonprins of de Habsburgse keizer. Beide kandidaten stuitten op bezwaren van de rest van Europa. De Franse kroonprins maakte ook aanspraak op de Franse troon en bij het overlijden van de Spaanse koning zouden Frankrijk en Spanje de facto worden samengevoegd. De Republiek en Engeland wilden dat voorkomen. De ‘universele monarchie’ die dan volgens hen zou ontstaan, was een groot gevaar voor de veiligheid van Europa en moest dus worden tegengehouden12. De Habsburgse kandidaat stuitte op bezwaren van Frankrijk. Het Habsburgse rijk zou weer heel groot worden zoals ten tijde van Karel V en dus een potentiële bedreiging voor Frankrijk vormen. Uiteindelijk werd er een compromiskandidaat gevonden in de Beierse prins Josef Ferdinand maar die stief voordat Karel II zou sterven. Karel II stierf in 1700 en liet de gehele erfenis aan de hertog van Anjou na, de tweede zoon van de kroonprins van Frankrijk. Lodewijk XIV, als hoofd van zijn familie, accepteerde de erfenis voor zijn kleinzoon. Ondanks het feit dat hij daarmee een oorlog riskeerde gezien de eerdere bezwaren van Engeland en de Republiek. Door deze beslissing werden inderdaad de verhoudingen tussen enerzijds de Republiek en Engeland en anderzijds Frankrijk op scherp gezet13. Toen in maart 1702 Willem III overleed na een val van zijn paard viel een grote vijand van Lodewijk XIV weg. Lodewijk XIV drong steeds meer aan op acceptatie van de erfenis en viel daarna op grond van die erfenis de Zuidelijke Nederlanden binnen. Engeland en de Republiek accepteerden dit niet en oorlog was dus onvermijdelijk geworden. Na het overlijden van Willem III werd er geen nieuwe stadhouder in de meeste provincies aangewezen. Het buitenlandse beleid kwam hiermee in handen van de regenten. De invloedrijkste regent was Anthonie Heinsius, raadpensionaris van Holland. Het buitenlandse beleid veranderde echter niet sterk, aangezien Heinsius vele jaren met Willem III had samengewerkt en dus de visie van Willem III volgde. Voor de Republiek stond er veel op het spel in de wereldwijde strijd om de Spaanse troon die in mei 1702 uitbrak. In die maand verklaarde de Republiek, in bondgenootschap met GrootBrittannië, de keizer en Brandenburg-Pruisen, de oorlog aan Frankrijk en zijn bondgenoot Spanje. De positie van de Republiek leek op dat moment wankeler dan ooit: ten eerste was de toekomst van de overzeese handel ongewis. Door de erfenis kreeg Frankrijk handelsvoordelen in Amerika. Het ‘Asiento’ – het monopolie op de slavenhandel met Spaans- Amerika- was immers naar Frankrijk gegaan. De Nederlandse handelspositie kwam daardoor in gevaar. Ten 11 Ibidem 951. R. de Bruin, D. Onnekink, De Vrede van Utrecht (1713), (Hilversum 2013), 21. 13 De Bruin, Onnekink, De Vrede van Utrecht, 23. 12 6 tweede waren in 1701 de Franse troepen de Zuidelijke Nederlanden binnengetrokken en de Nederlanders waren gedwongen zich terug te trekken. De barrière tegen Frankrijk was weg en het was dus van levensbelang Frankrijk in te tomen en de Bourbonse successie in Spanje terug te draaien. Ten derde dreigde er ook vanuit een andere hoek gevaar voor de Republiek. Het was net zo belangrijk om te voorkomen dat Engeland, in naam een bondgenoot, alle winst van de handel buiten Europa naar zich toe zou halen in het geval dat de Bourbonse mogendheden verslagen zouden worden14. Engeland ontwikkelde zich langzamerhand tot een grote en dynamische maritieme mogendheid die op zoek was naar grote handelsvoordelen buiten Europa15. De wedijver tussen de Republiek en Engeland was groot in India, WestAfrika en in de handel in Spaans-Amerika. De Republiek en Engeland waren dus behalve bondgenoten ook elkaars directe concurrenten. Wat manschappen en materiële hulpbronnen betreft, leverde de Republiek tijdens de oorlog om de Spaanse troon van 1702-1713 de grootste militaire en logistieke inspanning in haar geschiedenis16. Het leger van de Republiek werd in die tijd opgevoerd van 40.000 soldaten naar 100.000 soldaten17. Om deze inspanning te kunnen financieren stegen de uitgaven van de Staten-Generaal en de bijdragen van de provincies tot ongekende hoogten. Toch bleek de Republiek de groei van de legers en macht van Frankrijk en bondgenoten Engeland, Pruisen en de keizer niet bij te kunnen houden. Al in een vroeg stadium van de oorlog moesten de regenten zich er bij neerleggen dat ze een minder vooraanstaande positie hadden in het bondgenootschap vergeleken met de vorige alliantie. Te land leverden Engeland, Oostenrijk en Pruisen alle drie naar verhouding meer troepen dan voorheen, terwijl het Engelse overwicht op zee steeds duidelijker werd18. De Engelse hertog van Marlborough werd benoemd tot opperbevelhebber van de geallieerde legers in de Lage Landen. De relatieve achteruitgang in status was wel merkbaar: Engeland had nu een aanzienlijk groter aandeel in de strijd en gaf financiële steun aan de Keizer en de geallieerde Duitse vorstendommen en besteedde meer geld en troepen aan de oorlog op het Iberische schiereiland19. Engeland: opkomende wereldmacht Engeland maakte, zo gezegd, voor de aanvang van de Spaanse Successieoorlog een enorme omwenteling door. Deze ‘Glorieuze Revolutie’ (1688) had zowel grote gevolgen voor Engeland zelf, als ook voor het Europese vasteland20. Voor de revolutie maakte Engeland een fase door van burgeroorlogen en koningen die absolute ambities koesterden. De Engelse koning Jacobus II perkte de rechten van protestanten in en gaf katholieken meer vrijheden. Het schrikbeeld van religieuze twisten en onderdrukking van de eigen Anglicaanse kerk doemde als gevolg van Jacobus beleid weer in Engeland op. Willem III zag zijn kans als 14 Israel, De Republiek, 1071. J.B. Hattendorf, England in the War of the Spanish Succession: a study of the English view and conduct of grand strategy 1702-1712, (Londen 1987), 20. 16 Israel, De Republiek, 1072. 17 Ibidem 1072. 18 Hattendorf, England in the War of the Spanish Succession, 23. 19 Israel, De Republiek, 1074. 20 Hattendorf, England in the War of the Spanish Succession, 17. 15 7 beschermer van de protestanten en viel Engeland binnen met een leger en zette Jacobus II af in 1688. De ‘Glorieuze Revolutie’ was een feit. Willem en Maria werden de nieuwe vorsten. Engeland maakte in deze tijd grote ontwikkelingen door. Engeland groeide uit tot een wereldmacht: de marine groeide van 173 schepen in 1688 naar 323 schepen in 1697 en het landleger nam toe van 18568 soldaten in 1701 naar 69095 soldaten in 170921. Er werd veel meer winst uit de koloniën gehaald en de Bank of Engeland werd in 1694 opgericht. Al deze ontwikkelingen zorgde voor economische groei en voor ruimere financiële mogelijkheden22. Een andere ontwikkeling was dat de macht en invloed van het parlement op het beleid van de koning toe nam. Twee ‘partijen’ domineerden het parlement: aan de ene kant de Tory’s en aan de andere kant de Whigs. In 1701 werd bovendien de opvolging van Willem geregeld door het parlement met de Act of Settlement. Deze sloot de katholieke Stuarts (Jacobus II en zijn katholieke familie) uit van opvolging. Ook werd het Anglicaanse geloof de verplichte godsdienst voor de monarch. De Spaanse opvolgingskwestie verontrustten de Engelsen: een Franse koning van Spanje werd als zeer bedreigend gezien en strijdig met de Engelse belangen. Lodewijk XIV besloot bijvoorbeeld de prins van Wales als rechtmatige koning te erkennen van Engeland en niet de opvolgers volgens de Act of Settlement. Toen de Fransen de Zuidelijke Nederlanden binnenvielen werd dit gezien als een directe bedreiging door de Engelsen23. Economisch gezien was Duinkerken belangrijk voor de handel en als de Schelde in Franse handen viel vormde dat een militaire dreiging voor Engeland. Daarnaast werd Frankrijk een gevaar voor de handelsbelangen in Amerika24.Willem III stuurde daarop de hertog van Marlborough naar Den Haag om een grote alliantie te smeden tegen Lodewijk XIV, die op 7 september 1701 tot stand kwam: de keizer, de Republiek en Engeland werden bondgenoten. Afgesproken werd dat de Habsburgse keizer gesteund werd als rechtmatig ‘Spaans’ koning en ook werd er afgesproken dat er geen afzonderlijke vrede met Frankrijk gesloten zou worden25. Toen Willem III stief zette Anne ( zuster van Maria) als nieuwe koningin van Engeland, Ierland en Schotland het beleid van de alliantie voort. Engeland formuleerde in de alliantie de volgende oorlogsdoelen: allereerst moest de Franse dreiging verminderd worden, vooral op het gebied van de handel en nijverheid. En ten tweede moesten de Zuidelijke Nederlanden uit Franse handen geraken, niet alleen vanwege bondgenoot de Republiek, maar ook vanwege eigen belangen. Ten derde wilde Engeland haar eigen koning kunnen kiezen zonder invloed van buitenaf. Daarnaast moest het asiento van Frankrijk worden ingetrokken zodat de handel op West-Indië en de kolonies vrij zou worden. Concluderend wilde Engeland dat Frankrijk geen kans zou hebben om Engeland te kunnen bedreigen via de Zuidelijke Nederlanden. En Engeland wilde erkenning van haar koningin en haar opvolgers. En tenslotte wilde Engeland dat vrijhandel moest worden toegestaan26. 21 Ibidem 23. Ibidem 109. 23 Ibidem 127. 24 Ibidem 127. 25 Ibidem 127. 26 Ibidem 58. 22 8 Engeland voorzag twee manieren om al deze doelen te bereiken: ten eerste moest de dubbelmonarchie van Spanje en Frankrijk worden gesplitst. Daarvoor werden de Habsburgse aanspraken op de troon van Spanje gesteund27. Ten tweede zou er een alliantie worden gevormd tegen Lodewijk XIV met als uiteindelijke doel een machtsbalans tussen verschillende landen in Europa te krijgen. In deze machtsbalans zou vervolgens Engeland haar doelen het beste bereiken28. De oorlogsdoelen van Engeland verschilde dus met die van de Republiek. De Republiek wilde voor alles een barrière tegen de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden, in Spanje hadden ze minder interesse. De onderhandelingen over vrede en veiligheid 1705-1708 Als gevolg van de Spaanse Successieoorlog (1702-1713), stegen de kosten voor de Republiek tot enorme hoogten. Tegelijkertijd stortte de handel met de Franse, Spaanse en SpaansAmerikaanse gebieden in en liep de handel via de scheepvaart in de Middellandse Zee ook terug29. Dit alles richtte ongekende schade aan aan de Nederlandse handel, de steden en de industrie30. Ondanks deze forse economische problemen verliep de oorlog in de eerste jaren voorspoedig. Marlborough en zijn troepen haalden na de overwinning bij Blenheim (1704) de ene overwinning na de andere voor de geallieerden. Het jaar 1706 vormde het hoogtepunt in een reeks van militaire en maritieme successen voor de alliantie. Een Engels-Nederlandse troepenmacht verpletterde, met steun van Pruisen, het Franse leger bij Ramillies, zodat op dat moment bijna de gehele Zuidelijke Nederlanden vrij waren van Franse heerschappij. De in Catalonië en Portugal gelegen troepen veroverden een groot deel van centraal Castilië en namen Madrid in. Tegelijkertijd verkreeg de geallieerde vloot de heerschappij op de Middellandse Zee. Hoewel het dus goed ging met de oorlog in de Zuidelijke Nederlanden, Duitsland en Italië, waren de offers groot voor de Republiek. Bovendien opereerde de Republiek in een steeds moeilijker wordend spanningsveld. Aan de ene kant stond er immers de veiligheid tegenover Frankrijk via de Zuidelijke Nederlanden en aan de andere kant was er de economische strijd met Engeland in Spaans-Amerika. De Republiek werd gedwongen tot spitsroeden lopen om haar belangen te behartigen. Beide doelen leken steeds moeilijker tegelijk te bereiken31. Door het gunstige verloop van de oorlog, kreeg de Republiek meer ruimte in de Zuidelijke Nederlanden. In Vlaanderen en Brabant vestigde zich een gemengde Engels-Nederlandse bezettingsmacht. Hier zouden de Nederlanders vooral op economisch gebied het beleid gaan bepalen. Dit werd in Den Haag beschouwd als compensatie voor eerdere economische tegenvallers. En dit was ook belangrijk in de concurrentiestrijd met de Engelsen, omdat de Engelsen een toenemend politiek en economisch overwicht in Portugal, Catalonië, Savoye, Gibraltar en andere veroverde Spaanse gebieden verkregen. De Zuidelijke Nederlanden moesten een soort equivalent worden van de Britse heerschappij over Ierland en Portugal32. 27 Ibidem 59. Ibidem 59. 29 Israel, De Republiek, 1074. 30 Ibidem 1074. 31 Ibidem 1075. 32 Ibidem 1076. 28 9 Tegelijkertijd moest de Republiek waken voor de Habsburgse invloed in de Zuidelijke Nederlanden. Voor de veiligheid van de Republiek was een zogenoemd hernieuwd barrièreverdrag nodig. Hierin zou de Republiek samen met de Habsburgers een vorm van gemengd zeggenschap creëren over het leger en vestigingsplaatsen in het zuiden33. Vanaf 1706 begonnen de Hollandse regenten dit te bepleiten in brieven aan de Engelse regering34. De Republiek ervoer, zoals gezegd de hoge financiële lasten als gevolg van de oorlog als een groot probleem en streefde naar vrede. Toch was het een moeizaam proces om vrede te realiseren. Hiertoe werden verschillende pogingen ondernomen. De eerste pogingen vonden plaats in 1705, drie jaar na het begin van de oorlog. Frankrijk beschouwde de Republiek als de zwakste van zijn tegenstanders ( de Engelsen en de keizer werden hoger ingeschat) en benaderde deze daarom voor vredesbesprekingen35. Frankrijk had politiek gezien niet veel meer te winnen, maar kon op het slagveld alles wel verliezen. Spanje hadden ze nu nog in handen via Filips V. En door een aantal nederlagen op het slagveld raakte Frankrijk in het defensief. En doordat de coalitie tegen Frankrijk sterk was, zocht Frankrijk naar vrede. Als gevolg van deze ontwikkelingen vonden de Nederlanders en de Fransen elkaar als onderhandelingspartners. In 1705 presenteerde de Amsterdamse regent Willem Buys een plan voor vrede waarin Filips V werd erkend als Spaans monarch36. Dit was een belangrijke concessie aan Frankrijk en Spanje. De Republiek, die een belangrijk lid van de coalitie was tegen Frankrijk en Spanje, erkende hiermee voor het eerst het gezag van Filips V over Spanje . De onderhandelingen strandden vervolgens omdat Engeland en de keizer niet mee gingen met het plan van Buys. Engeland wilde Filips V niet erkennen maar streefde naar een Habsburgse koning van Spanje. De Engelsen realiseerden zich wel, na een volgende overwinning van de coalitie bij Ramillies (1706), dat de Fransen nu de Nederlanders zouden benaderen voor vrede. Aldus geschiedde, de Fransen benaderden wederom de Nederlanders voor nieuwe vredesonderhandelingen. Nu deden zij grote concessies: Spanje zou in handen komen van de Habsburgers, maar Italië ging naar Filips V en de Republiek zou de Zuidelijke Nederlanden krijgen. Frankrijk deed deze concessies omdat Frankrijk in militair opzicht er niet sterk voor stond. Tot 1705 verliep de Engels-Nederlandse samenwerking goed. Ze hadden een aantal kleine meningsverschillen over militaire aangelegenheden, maar politiek gezien zaten ze ten aanzien van Frankrijk op één lijn. Na 1705 veranderde echter de samenwerking, de coalitie verschilde bijvoorbeeld over het moment waarop vrede gesloten moest worden. De Nederlanders waren van mening dat nu vrede gesloten moest worden. De Engelsen daarentegen waren van mening dat de oorlog moest doorgaan. Na 1706 zochten Frankrijk en de Republiek naar vrede, terwijl Engeland dat eigenlijk niet wilde. De Engelsen vonden dat er nog veel winst te behalen was, 33 Ibidem 1076. Coombs, The conduct of the Dutch, 137. 35 De Bruin, Onnekink, De Vrede van Utrecht,62. 36 Ibidem 63. 34 10 vooral op zee. De Spaanse kolonies werden immers kwetsbaar en dus konden de Engelsen daar hun slag slaan. Deze nieuwe vredesbesprekingen zouden dus kunnen leiden tot een breuk in de coalitie. Sidney Godolphin, First lord of the Treasury (de facto regeringsleider van Engeland), waarschuwde Marlborough daar zelfs expliciet voor37. Marlborough besloot daarom de Republiek gunstig te stemmen door niet nog meer Engelse troepen te stationeren in de Zuidelijke Nederlanden behalve in Oostende en Nieuwpoort. Ook veroverde Marlborough Duinkerken niet omdat daarmee gezien de Nederlandse plannen voor de Zuidelijke Nederlanden, de Republiek politiek verder verwijderd zou raken van Engeland. De Republiek waardeerde dat gebaar van Engeland. Maar realiseerden zich tegelijkertijd dat zij de Engelsen nodig zouden hebben bij het sluiten van een nieuw barrièreverdrag. Ondanks het formele bondgenootschap tussen Engeland en de Republiek, realiseerde Engeland zich ook dat er een potentiële gevaarlijke situatie aan het ontstaan was. Frankrijk bood de Republiek immers goede vredesvoorwaarden aan, hun veiligheidseisen zouden worden ingewilligd: de Republiek kreeg haar barrière van Frankrijk38. De Republiek was duidelijk oorlogsmoe en als ze tot een akkoord kwamen met Lodewijk XIV dan zouden de Engelsen een bondgenoot verliezen tegen Frankrijk. En misschien in de toekomst een vijand erbij gezien de concurrentie in Spaans-Amerika en Indië tussen Engeland en de Republiek. Engeland hield daarom enigszins rekening met de gevoelens van de Nederlanders. Dit leidde wel tot irritatie bij sommige Engelse parlementsleden aangezien Duinkerken, een broeinest van piraterij tegenover Britse koopvaardijschepen, niet werd veroverd om de Republiek tegemoet te treden39. De Engelsen streefden vooralsnog niet naar vrede. Omdat ze nog mogelijkheden voor winst zag ten opzichte van Frankrijk. De Engelse regering reageerde dus ontstemd op de vredesvoorstellen van de Fransen, Godolphin wilde geen vredesonderhandelingen. Wegens de mogelijke breuk in de coalitie wilde hij toch praten over vrede, maar eerst binnen de coalitie. De coalitie moest eerst tot overeenstemming komen over de vredesvoorwaarden. Dat leidde, tot hun grote teleurstelling ertoe dat de Nederlanders hun plan om Filips V te erkennen moesten laten varen. Tegelijkertijd wilden de Engelsen erkenning van protestantse successie van hun eigen troon. Daar waren de Nederlanders niet voor, wegens het feit dat de Fransen daar nooit mee akkoord zouden gaan. Op datzelfde moment speelde dus ook de barrière kwestie. Marlborough zinspeelde daar op in een brief aan Heinsius op 15 juli 1706, zo schreef hij40: ‘the Queen will make no difficulty of warranting the barrier for the states, if they will not be unreasonable’. Oftewel het afwijzen van de protestantse successie door de Staten zou slecht vallen in Engeland en dus het barrièreverdrag bemoeilijken. De Engelsen zagen de Nederlandse 37 Coombs, The conduct of the Dutch, 133. Ibidem 133. 39 ibidem 145. 40 Van ’t Hoff, The correspondence of John Churchill and Anthonie Heinsius, 248. 38 11 afwijzing als een gevolg van de Franse vredesvoorstellen. Waar de Engelsen bang voor waren, het uiteenvallen van de coalitie, dreigde nu toch te gaan gebeuren41. Maar ondanks de concessies van Frankrijk en de goede voorwaarden voor de Republiek mislukten ook deze vredesbesprekingen. De keizer wees de voorstellen af omdat hij geen Franse prins in Italië wilde. De Engelsen sloten zich bij de keizer aan omdat hun handelspositie in de Middellandse zee in gevaar zou komen als de Fransen zich zouden vestigen in Italië. De Republiek was teleurgesteld, zij was immers enigszins tegemoetgekomen aan de Engelsen ( door splitsing van Frankrijk en Spanje) en had goede voorwaarden gekregen van Frankrijk. Alle inspanningen ten spijt, het leidde niet tot vrede voor de Republiek. De teleurstelling over het mislukken van de vredesonderhandelingen zorgde voor wantrouwen tussen bondgenoten Engeland en de Republiek. De Engelsen raakten geïrriteerd toen de Staten van de Republiek Engeland een voorstel voorlegde voor een barrièreverdrag. De Republiek erkende niet de protestantse successie voor de Engelse troon en vroeg ongelimiteerde steun van Engeland voor de Nederlandse positie in de Zuidelijke Nederlanden. De Engelse regering zag dit voorstel als onbeschaamd en opportunistisch gedrag van hun bondgenoot. De barrièreonderhandelingen kwamen dus logischerwijs tot stilstand. Deze onmin tussen bondgenoten en de hoge financiële lasten van de Republiek zorgden ervoor dat de Republiek Engeland minder vaak bijstond bij maritieme operaties. Al deze ontwikkelingen zorgden voor nog verdere verwijdering tussen de bondgenoten. De Republiek had haar doelen min of meer bereikt: de Zuidelijke Nederlanden waren vrij van Franse invloeden. De Republiek had haar barrière binnen handbereik en wenste Engelse steun hiervoor. De oorlog zou in feite alleen voortgezet worden voor de Engelse belangen. Daar zag de Republiek weinig in want, dan zou Engeland ongetwijfeld een nog sterkere handelsnatie worden en dat zou weer ten koste gaan van de Republiek. Zij wilde niet haar grootste concurrent in Amerika gaan faciliteren. In 1707 behaalden de Spanjaarden een grote overwinning bij Almanza, en daarmee nam aan de Spaanse en Franse zijde dus de bereidheid voor vrede af. De mislukte vredesonderhandelingen en de frustrerende barrièreonderhandelingen zorgden voor meer wantrouwen tussen de coalitiemogendheden. Ze gaven elkaar de schuld van het mislukken van de verschillende onderhandelingen. 41 Coombs, The conduct of the Dutch, 145. 12 H 2 Onderhandelen over vrede in 1709 Voordat ik de vredesonderhandelingen ga beschrijven wil ik eerst stilstaan bij de structuur van de Republiek. Want anders zijn de onderhandelingen en het proces daarbij niet goed te volgen. De Republiek had een uniek en opvallend bestuurssysteem bij het aanvangen van de achttiende eeuw42. Waar andere staten een vorm van gecentraliseerd gezag hadden of kregen, was de Republiek vergaand gedecentraliseerd. De afzonderlijke staten hadden de soevereiniteit. Holland, de grootste provincie, had meeste invloed en macht. Er bestond immers binnen de Republiek geen centraal gezag. De provincies vaardigden delegaties af naar de Staten-Generaal voor overleg en beslissingen. De reden dat de staat als geheel goed kon functioneren, althans in de zeventiende eeuw, was dat Holland een dominante positie had. Holland had het meeste geld en overheerste de andere provincies. Binnen Holland was Amsterdam de grootste en invloedrijkste stad. Voor het functioneren als staat waren ook de raadpensionarissen van belang als verbindende factor, met name sinds het wegvallen van de stadhouder in de meeste provincies vanaf 1702. Deze raadpensionarissen waren provinciale bestuurders, die onder meer de afzonderlijke Statenvergaderingen voorzaten. De raadpensionaris van Holland was de belangrijkste bestuurder, hij fungeerde veelal als de centrale politicus van de Republiek als geheel, niet in de laatste plaats op het terrein van de buitenlandse betrekkingen43. Na de dood van Willem III in 1702 werd Anthonie Heinsius, raadpensionaris van Holland de belangrijkste bestuurder. Dat wil niet zeggen dat hij het alleen voor het zeggen had, maar hij kon door behendig te manoeuvreren zijn invloed vergroten. Door zijn grote gezag in de provincie Holland en door het overwicht van Holland binnen de staten was Heinsius de primus inter pares ( de eerste onder de gelijken) van de regenten van de Republiek. Heinsius werd dus door buitenlandse mogendheden, niet ten onrechte, gezien als de Eerste Minister van de Republiek44. Buitenlandse gezanten en ministers schreven hem brieven over belangrijke internationale zaken. Deze kennis bood Heinsius grote mogelijkheden om het buitenlandse beleid naar zich toe te trekken. Hij deed dat maar ten dele aangezien Heinsius meer een man was van overleg, van samenwerking en van overreding45. Deze karaktereigenschappen komen duidelijk naar voren in zijn correspondentie46. Heinsius vroeg bijvoorbeeld vaak de mening van andere bestuurders over beleidszaken. Vaak stelde Heinsius dan voor, om te overleggen in Den Haag, waar het beleid dan in nauwe samenwerking word vastgesteld. Een aantal van deze regenten behoorde tot zijn vertrouwelingen. Deze vertrouwelingen hadden weer invloedrijke posities binnen Holland zoals Bruno van der Dussen, pensionaris in 42 Israel, De Republiek, 3. Van ’t Hoff, The correspondence, 9. 44 Stork-Penning, Het grote Werk, 23. 45 ibidem 24. 46 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720. 43 13 Gouda. Deze regent had een wijdvertakt netwerk in vele Hollandse steden (zijn zoon werkte bijvoorbeeld in Amsterdam). Een ander lid van deze kleine kern vertrouwelingen was Willem Buys, pensionaris in Amsterdam. Zijn invloed op Heinsius was een rechtstreeks gevolg van de positie van Amsterdam binnen Holland. Heinsius wilde graag Amsterdam aan zijn zijde hebben. Buys beschreef bijvoorbeeld in zijn brieven aan Heinsius dat hij overleg gevoerd had met de burgermeesters of de vroedschap47. Hun advies woog vervolgens zwaar bij Heinsius. De samenwerking verliep uitstekend, Buys en Heinsius schreven elkaar bijna dagelijks brieven. Heinsius deed moeite om Amsterdam te helpen bij bepaalde kwesties, vooral in zake Indië en de Admiraliteit van Amsterdam. Buys gaf op zijn beurt vaak zijn mening over verschillende kwesties en hij schreef ook over persoonlijke zaken. Op 13 februari 1709 vertelde hij over de geboorte van zijn zoon48. Heinsius was zakelijker in zijn brieven en hij liet zijn eigen mening vaak achterwege. Heinsius beschreef visies van anderen en vroeg vervolgens om advies over allerlei zaken. Met van der Dussen onderhield Heinsius een ander soort relatie. Van Der Dussen was dankzij zijn connecties een waardevol man en fungeerde vaak als een soort intermediair tussen relaties uit de Zuidelijke Nederlanden en Heinsius. Zijn correspondentie was ook korter van stof dan de correspondentie tussen Heinsius en Buys. Buys was een grotere vertrouweling en dat wordt ook geïllustreerd door het feit dat Van Der Dussen vaak brieven / informatie kreeg via Buys en niet direct van Heinsius. Dat had duidelijk te maken met de posities van respectievelijk Amsterdam en Gouda binnen Holland zelf. Beide steden hadden weliswaar één stem binnen de Staten van Holland, maar Amsterdam was veel belangrijker in de praktijk dan Gouda. Gouda was vaak op de hand van Heinsius. Zo sprak Van Der Dussen in zijn brief van 7 juni 1709 expliciet zijn steun, en dus die van Gouda aan Heinsius uit49. Over de steun van Amsterdam voor Heinsius had Van der Dussen zo zijn twijfels. Gezien de twijfel van Van der Dussen was het ook logisch dat Heinsius meer aandacht aan Amsterdam besteed . Buys was, gezien de positie van Amsterdam binnen Holland, veel belangrijker dan Van der Dussen voor Heinsius. Buys en Heinsius waren meer gelijkwaardig aan elkaar, Van der Dussen was meer ondergeschikt aan Heinsius. Hiermee waren de machtsverhoudingen duidelijk en deze machtsverhoudingen waren ook zichtbaar in de vredesonderhandelingen. De onderhandelingen over vrede tussen aan de ene kant Frankrijk en Spanje en aan de andere kant de alliantie De Republiek, de Keizer en Engeland lagen bij aanvang van het jaar 1709 eigenlijk stil. Na de mislukte pogingen van de jaren daarvoor, leek de tijd rijp voor nieuwe onderhandelingen. Frankrijk had het militair zwaar, de slag bij Oudenaarde in juli 1708 was de zoveelste nederlaag op rij voor de Fransen. De Franse koning Lodewijk XIV liet via zijn minister van buitenlandse zaken markies De Torcy weten dat hij nu wilde onderhandelen over vrede. Buys meldde op 2 januari aan Heinsius dat hij een brief had ontvangen van Torcy met 47 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Buys-Heinsius 1 januari 1709-31december 1709. 48 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brief Buys-Heinsius, 13 februari 1709. 49 http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brief Van der DussenHeinsius, 7 juni 1709. 14 daarin ‘een serieus voorstel voor vrede’50. Buys onderstreepte serieus want Frankrijk ‘is bereid tot grote concessies’ aldus Buys. De Franse koning wilde nu concessies doen inzake ‘Milaan’. Hiermee doelde Buys op het grote struikelblok van de vorige onderhandelingen van 1706. Die waren immers gestrand omdat de partijen het niet eens waren over Italië. Engeland en de Keizer waren er toen mordicus op tegen, dat Filips V van Spanje in Italië zou blijven als vorst. Nu wilde Frankrijk daar concessies over doen. Gezien de tegenstand van Engeland in het verleden, riep Buys Heinsius op om contact op te nemen met de hertog van Marlborough. Deze hertog was de Engelse opperbevelhebber van de coalitietroepen en een vooraanstaand Engels politicus. Engeland was de belangrijkste bondgenoot van de Republiek en moest wederom betrokken blijven bij deze nieuwe vredesbesprekingen. Heinsius reageerde op 5 januari op de brief van Buys en stelde voor een conferentie te houden in Den Haag met Marlborough en prins Eugenius van Savoye, een vertegenwoordiger van de keizer51. Heinsius wilde eerst overleggen binnen de coalitie voordat hij zou reageren op de brief van Torcy. Marlborough had laten weten naar Den Haag te komen voor overleg, meldde Heinsius aan Buys een paar weken later52. Nog steeds wilde Heinsius niet reageren op het aanbod van Torcy. Dat had niet alleen te maken met de kenmerkende voorzichtigheid van Heinsius, maar ook omdat Heinsius aanvoelde dat de bondgenoten niet op een lijn zaten over de vredesonderhandelingen. Buys en Heinsius voorzagen Engelse bezwaren tegen vrede en wilden daarom eerst overleggen met Engeland, voordat ze gingen onderhandelen met Frankrijk. Daarnaast was er ook ruis in de communicatie ontstaan tussen aan de ene kant de coalitie en aan de andere kant Frankrijk en Spanje. De graaf van Bergeyck, stadhouder in de Zuidelijke Nederlanden voor Spanje had zijn eigen plannen voor vrede. Namens de Spaanse koning Filips V deed hij een aanbod om te gaan onderhandelen. Van Der Dussen beschouwde Bergeyk als een betere partner voor vrede dan de Fransen. Buys, en later ook Heinsius vond dat niet en wilde met de Fransen gaan onderhandelen53. Buys meende dat Frankrijk ook wel voor Spanje sprak gezien de nauwe familiebanden54. Daarnaast zorgden deze zaken voor miscommunicatie en verstoorde het ook de verhoudingen binnen de coalitie. Frankrijk en Spanje leken aan te sturen op een mogelijke vrede met alleen de Republiek. Heinsius en Buys wilden dat niet, zij wilden alleen vrede met Engeland erbij. Ze waren er dus op gebrand de banden met Engeland goed te houden, als ze ook zo benadrukten in hun correspondentie55. Heinsius maande op 27 januari Van der Dussen tot voorzichtigheid inzake de brief van Bergeyck en stelde voor dat Van der Dussen naar Buys toe ging voor overleg, over hoe nu verder te gaan met de vredesonderhandelingen56. Daar moesten ze overleggen hoe ze met Frankrijk gingen onderhandelen. De ‘route’Bergeyck moest genegeerd worden. 50 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brief Buys-Heinsius, 2 januari 1709. 51 Ibidem, 5 januari 1709. 52 Ibidem, 21 januari 1709. 53 Ibidem, 20 februari 1709. 54 Ibidem, 5 februari 1709. 55 Ibidem, o.a. 30 januari 1709, 1 februari 1709. 56 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Van der Dussen- Heinsius, 27 januari 1709. 15 Heinsius liet op 30 januari weten aan Buys, dat de Fransen serieus wilden onderhandelen en een voorstel hadden gedaan om een conferentie te houden57. Heinsius had een brief van Torcy gekregen, deze had geschreven: ‘’sijne majesteit veel meer soude doen als deselve tot noch toe gedagt had, ende dat dezelse van veel saken soude relacheren die voor hem dese moeyte soude hebben gemaeckt om de vreede te hebben” Tijdens die conferentie moest dus alles besproken worden: de kwesties Spanje, Indië en Milaan en zelfs een barrièretraktaat zoals die er was na de Vrede van Rijswijk was bespreekbaar. Heinsius was duidelijk blij met dit aanbod van de Fransen en wachtte het commentaar af van Buys en Van der Dussen na hun gezamenlijk overleg. Heinsius hoefde niet lang te wachten want op dezelfde dag kreeg hij reactie van Buys en van De Dussen58. Buys reageerde positief op de Franse voorstellen. Na overleg in Amsterdam deed hij Heinsius een aantal suggesties: Heinsius moest het formele voorstel van de Fransen afwachten. Daarnaast was het belangrijk dat er geen problemen ontstonden met de bondgenoten en was het dus cruciaal om Marlborough er bij te betrekken. Ten slotte bood Buys samen met Van der Dussen Heinsius zijn diensten aan als onderhandelaars. Van Der Dussen steunde de lijn van Buys in zijn brief, hij stelde dat Torcy een betrouwbare indruk maakte maar dat de Republiek voorzichtigheid moest betrachten59. Daarom stelde hij voor om eerst te overleggen in Den Haag. Wat opviel aan de briefwisselingen van Heinsius, Buys en Van der Dussen was dat ze elkaar constant waarschuwden om vooral voorzichtig te handelen. Alle drie de heren beseften dat ze met een potentiële gevaarlijke situatie te maken hadden. Aan de ene kant constateerden ze de onbetrouwbaarheid van de Fransen in het verleden, de Republiek had immers al vaker oorlog en onderhandelingen met Frankrijk gevoerd. Nooit was er een definitieve oplossing voor de problemen gevonden. Bij het minst of geringste kwam dat sentiment weer naar boven in de brieven, vooral bij Van der Dussen60. En aan de andere kant benadrukten ze ook vaak dat het belangrijk was om hun bondgenoten- en vooral Engeland- er bij te betrekken. Engeland was immers sceptisch over de vredesonderhandelingen en de Republiek wilde haar bondgenoot niet kwijtraken door deze vredesonderhandelingen. Zo meldde bijvoorbeeld Van Der Dussen op 28 februari een gesprek met Marlborough over de komende vredesonderhandelingen61. Zo hielden de regenten, want ook Heinsius sprak met Marlborough, Engeland bij de onderhandelingen. 57 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Buys- Heinsius, 30 januari 1709. 58 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, Brieven Buys-Heinsius en brieven Van der Dussen-Heinsius, 30 januari 1709. 59 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Van der Dussen- Heinsius, 30 januari 1709. 60 Ibidem, o.a. 23 januari 1709, 6 maart 1709, 31 augustus 1709 en 14 september 1709. 61 Ibidem, 28 februari 1709. 16 Nieuwe ontwikkelingen volgden op 1 februari 1709, de officiële voorstellen van Torcy kwamen binnen in Den Haag62: ’dese namiddag sijn de brieven van den 28en van Paris aengekomen’ Frankrijk deed een formeel verzoek tot het houden van een vredesconferentie. Heinsius, Buys en Van Der Dussen overlegden vervolgens in Den Haag over de nu te volgen koers, zoals te herleiden is uit een brief van Buys63. Hij verzocht om advies van zowel Heinsius als Van Der Dussen over de onderhandelingsinzet van de Republiek voor de komende vredesonderhandelingen. Ondertussen drong Frankrijk aan op tempo, zo meldde Heinsius aan Buys. Frankrijk wilde vaart maken in verband met de komende militaire campagnes van het voorjaar aldus Heinsius64. Omdat Frankrijk vaart wilde maken deden zij direct suggesties voor plaats en personen. Frankrijk wilde onderhandelen in een Brabantse stad zoals bijvoorbeeld Antwerpen en tegelijkertijd noemden ze namen van eventuele onderhandelaars. Heinsius wilde niet onderhandelen in de Zuidelijke Nederlanden65. De risico’s waren daar te groot gezien het verleden (Bergeyck en de militaire situatie) en het was beter voor de vertrouwelijkheid om de onderhandelingen in de Republiek te houden. Dan had de Republiek de controle over de onderhandelingen. Heinsius vroeg Van der Dussen om hulp, zoals bleek uit de briefwisseling tussen beide heren66. Zijn contacten waren waardevol voor Heinsius. Op 19 februari meldde Van Der Dussen aan Heinsius dat Pierre Rouillé de Franse onderhandelaar zou zijn en dat de Fransen akkoord gingen met de Republiek als locatie voor de komende onderhandelingen67. Heinsius was enigszins tevreden, hoewel hij de Franse onderhandelaar nog niet vertrouwde. De reputatie van de onderhandelaar was zijn ogen een slechte68. Het drietal overlegde vervolgens of ze akkoord zouden gaan met de Franse onderhandelaar en of ze vervolgens Rouillé papieren zouden verstrekken om af te reizen naar de Republiek. Uiteindelijk hakte Heinsius op 4 maart de knoop door, Rouillé kreeg zijn papieren en werd dus de Franse onderhandelaar69. Hij deed dit nadat was gebleken dat de Fransen Rouillé bleven steunen als onderhandelaar en nadat Amsterdam akkoord ging met Rouillé als onderhandelaar in een brief van 21 februari70. 62 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 1 februari 1709. 63 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Van der Dussen- Heinsius, 5 februari 1709 en 8 februari 1709. 64 Ibidem, 9 februari 1709. 65 Ibidem, 8 maart 1709. 66 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Van der Dussen- Heinsius, o.a. 27 februari 1709. 67 Ibidem, 19 februari 1709. 68 Ibidem, 6 maart 1709. 69 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 4 maart 1709. 70 Ibidem, 21 februari 1709. 17 De onderhandelingen konden doorgang vinden. Na overleg besloot Heinsius Van der Dussen en Buys als onderhandelaars te sturen. Beiden hadden zich al eerder aangeboden71. Buys beschouwde dat, zo blijkt uit de correspondentie, als vanzelfsprekend gezien zijn positie in de Republiek en het verleden72. Buys was al vaker onderhandelaar geweest in het verleden, zoals bijvoorbeeld in 1705. Van der Dussen reageerde anders, meerdere malen uitte hij bij Heinsius zijn dankbaarheid en bood zichzelf aan als onderhandelaar of tussenpersoon73. Het verschil in houding was tekenend. Buys was duidelijk de hoofdonderhandelaar en Van der Dussen meer een secondant. Wat ook bleek uit de briefwisselingen. Buys stelde memoranda op en deed voorstellen aan Heinsius, Van der Dussen liet dat na. Hij vroeg slechts om instructies van Heinsius. Van der Dussen was dus meer dienend, Buys daarentegen was meer leidend. Buys formuleerde in zijn brief aan Heinsius een aantal belangrijke punten voor de komende onderhandelingen74. Hij wilde het probleem bij Lille oplossen met de Fransen. Dit had te maken met de veiligheidseisen van de Republiek. Verder vond Buys dat wat er ook besloten werd Marlborough en Eugenius er ook mee moesten kunnen instemmen. Buys wilde duidelijk rugdekking voor het geval de onderhandelingen mis gaan, de coalitie moest niet uit elkaar vallen. Nadat Heinsius aan Buys meldde dat Rouillé was vertrokken vanuit Parijs richting het noorden, liet Buys als reactie weten, na overleg gehad te hebben binnen Amsterdam, dat hij definitief instemde met zijn rol als onderhandelaar75. Daarna gingen Buys en Van der Dussen op pad richting de onderhandelingen. Heinsius drong aan op discretie, het was belangrijk dat de onderhandelingen in vertrouwen zouden plaatsvinden76. Door vertragingen als gevolg van reisproblemen aan beide kanten meldden Buys en Van Der Dussen aan Heinsius pas op 3 April, dat ze de eersten gesprekken hadden gehad in Woerden77. ‘’wij hebben gisteren en op huiden in een zeer lang gesprek geweest met den bekenden heer “ Daarna kondigden Buys en Van der Dussen aan dat ze nog een gesprek gepland hadden en daarna zouden afreizen naar Den Haag om daar verslag te doen. Rouillé zou hetzelfde doen maar dan richting Parijs voor overleg met de koning. Torcy kwam later ook nog naar de Republiek voor overleg over vrede. Na dat overleg werd een onderhandelaarakkoord gesloten. Het akkoord hield een beperkte barrière in voor de Republiek in de Zuidelijke Nederlanden, regelingen over de Elzas, Straatsburg en nog een aantal kleine regelingen78. De 71 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Van der Dussen- Heinsius en brieven Buys- Heinsius, 30 januari 1709, 2 maart 1709, 72 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 30 januari 1709. 73 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Van der Dussen- Heinsius, 2 maart 1709 en 5 maart 1709. 74 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Buys – Heinsius, 4 maart 1709. 75 Ibidem, 11 maart 1709. 76 Ibidem, 10 maart 1709. 77 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brief Buys en Van der Dussen-Heinsius, 3 april 1709. 78 Voor meer informatie over de gemaakte afspraken zie Stork-Penning , Het grote werk, (Groningen 1958) , vanaf 210. 18 belangrijkste afspraak was dat Filips V uit Spanje en Amerika zou vertrekken, maar dat Sicilië en Napels onder Filips V heerschappij bleven vallen 79. De Spaanse monarchie werd gesplitst in twee delen. Het verdrag moest geratificeerd worden in de betrokken landen. In de Republiek leek dat geen problemen op te leveren. De Republiek wilde immers graag vrede. Zowel Buys als Heinsius maakten daar een aantal opmerkingen over80. Heinsius wees vooral op de kritieke toestand van de financiën van de Republiek en maakte zich zorgen over de eenheid van de Republiek81. De provincie Utrecht lag dwars over de aanhoudende vredesbesprekingen. Utrecht wilde meer concessies aan Frankrijk doen en ging dus tegen het beleid van Heinsius in. Buys sprak op 14 september uit dat hij hoopte dat er snel vrede werd gesloten82. In Frankrijk was het ratificeren van het verdrag wel een probleem en dat zorgde voor vertraging en nieuwe eisen. Op 30 april maakte Heinsius bekend aan Buys dat hij een brief had ontvangen van Rouillé, waarin deze extra eisen stelde voor de vrede83. Heinsius schrok hiervan, want hij kon blijkbaar niet voldoen aan deze eisen. Hij wilde direct overleg met Buys en Van der Dussen. Om tijd te rekken ging Heinsius wel in op de vraag van Frankrijk om een extra bespreking in te lassen. Buys stelde als reactie dat hij dacht dat de weigering tot ratificeren te maken had met de bezwaren van Frankrijk tegen de gemaakte afspraken die over Napels en Sicilië84. Buys dacht ook dat de Fransen bezwaren hadden ten opzichte van Beieren en Keulen85. Tegelijkertijd wilde Buys waken voor de verdere verdeeldheid binnen de Republiek en stelde hij voor om een vergadering te beleggen van de Staten van Holland. Zo kon de verdeeldheid binnen de Republiek en Holland ingeperkt worden. Er waren dus problemen ontstaan in de onderhandelingen over vrede. Een akkoord lag feitelijk binnen handbereik: de Republiek wilde duidelijk vrede en Frankrijk wilde oorspronkelijk ook vrede, gezien de voorstellen. Engeland volgde de onderhandelingen zelfs met argusogen, zo bleek uit het overleg tussen Heinsius en Marlborough. Frankrijk stelde, zoals gezegd , alsnog extra eisen. Dat de situatie kritiek was bleek uit de brief van Heinsius van 5 Juni aan Buys. Heinsius meldde daarin dat hij een brief van Torcy had ontvangen, waarin Torcy de visie van Lodewijk XIV ontvouwde over de mogelijkheid van vrede: de Franse koning wees het akkoord af86. De koning zag allereerst problemen met Spanje. Heinsius meldde dat Torcy schreef: ‘Dewijl sijn koning van sijn kleinsoon geen meester was’. 79 Ibidem, vanaf 210. Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 5 juni 1709, 22 juni 1709 en 12 juli 1709. 81 Ibidem, 14 september 1709. 82 Ibidem, 14 september 1709. 83 Ibidem, 30 april 1709. 84 Ibidem, 1 mei 1709. 85 Over Beieren, Keulen en de Elzas wordt niet in detail gesproken in de briefwisselingen. Voor meer informatie zie: Stork-Penning , Het grote werk, (Groningen 1958) , 210-314. 86 Ibidem, 5 juni 1709. 80 19 Oftewel Lodewijk XIV claimde geen zeggenschap te hebben over zijn kleinzoon, de Spaanse koning Filips V. Lodewijk XIV beweerde dat hij zijn kleinzoon FilipsV niet kon dwingen om zijn troon (of een deel daarvan) op te geven. De splitsing van de Spaanse monarchie was van de baan. Verder zag de Franse koning bezwaren tegen de regelingen Beieren en Keulen. Ondanks deze fundamentele bezwaren tegen het bereikte akkoord stelde Torcy toch voor om verder te gaan onderhandelen. Heinsius zag dat als een poging om tijd te winnen van de Fransen87. Het krijgsseizoen was begonnen en Frankrijk wilde de risico’s beperken. Heinsius vertelde verder aan Buys dat de Franse weigering goed was gevallen is bij sommigen in Den Haag. Vooral Marlborough (die was kennelijk in Den Haag) was blij. Verder meldde Heinsius, dat hij aan Torcy had geschreven, dat Frankrijk er goed over na moest denken of zij de onderhandelingen opblies en dat Republiek gewoon verder zou gaan met het ratificeren van het verdrag88. Heinsius besloot wel dat er extra druk op Frankrijk moest komen. Hij schreef een dag later aan Van de Dussen dat Eugenius was gestart met de voorbereidingen voor een eventuele militaire campagne89. Als er nog geen vrede gesloten werd, kon de coalitie nieuwe militaire campagnes tegen Frankrijk en Spanje uitvoeren. Buys schreef aan Heinsius dat Amsterdam doorging met het ratificeren van het verdrag90. Waar Heinsius een paniekerige indruk maakte, was Buys nog hoopvol. Hij kon zich niet voorstellen dat Frankrijk niet alsnog zou besluiten tot ratificatie gezien de grote militaire kracht van coalitie: ‘ben ik nu wat lugthartig, mij niet wel konnende verbeelden dat Frankrijck, (...) en er nu uit zoude schijden, daar de miserie in dat rijk vermeerderd en wij gereed sijn om andersinds de operatie te beginnen’. Heinsius schreef op zijn beurt dat hij een brief had ontvangen van Rouillé, die nog in de Republiek was voor eventuele nieuwe besprekingen91. Rouillé bevestigde dat zijn koning, Lodewijk XIV, problemen had met de splitsing van Spanje en Frankrijk. Buys liet daarop weten dat Amsterdam het verdrag had geratificeerd, wat een opluchting was voor Heinsius en Van de Dussen92. Zij hadden eerder laten weten aan elkaar dat ze twijfelden aan de eenheid binnen Amsterdam93. Buys was echter bang voor een ander gebrek aan eenheid. Marlborough’s blijdschap duidde erop dat de vredesonderhandelingen een splijtzwam waren binnen de coalitie. Hij waarschuwde Heinsius daarvoor. Eenheid was noodzakelijk en Frankrijk moest niet de kans krijgen om de coalitie uit elkaar te spelen door twijfel te zaaien tussen Engeland en de Republiek. Want dan was de Republiek van de regen in de drup belandt. Er was dan geen vrede met Frankrijk en ook het bondgenootschap met Engeland stond dan onder grote druk. Om deze reden wilde Buys dat Rouillé zou vertrekken van het 87 Ibidem, 5 juni 1709. Ibidem, 6 juni 1709. 89 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Van der Dussen- Heinsius, 6 juni 1709. 90 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Buys-Heinsius, 5 juni 1709. 91 Ibidem, 6 juni 1709. 92 Ibidem, 6 juni 1709. 93 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Van der Dussen –Heinsius, 7 juni 1709. 88 20 grondgebied van de Republiek. Buys bleek de situatie goed te hebben ingeschat. Het wantrouwen binnen de coalitie was door de moeilijkheden rond de vredesbesprekingen gestegen. Er waren twijfels over de loyaliteit van de Republiek gerezen, zo meldde Heinsius een paar maanden later94. Dat wantrouwen werd pas weggenomen door een overwinning van de coalitie op het slagveld in september bij Malplaquet. Heinsius voelde de spanningen binnen de coalitie en hij voerde daarom ook gesprekken met Marlborough over voortzetting van de oorlog. Mede onder druk van bondgenoten vond Heinsius dat het probleem ‘ Spanje’ opgelost moest worden om vrede te bereiken95. Rouillé deed namens de Franse koning nog een poging om vrede te sluiten. Hij meldde dat Lodewijk XIV alsnog concessies wilde doen in zake de Elzas en Beieren. Heinsius vond dat niet genoeg want Spanje was het grootste probleem, zeker voor Engeland. Heinsius meldde aan Buys dat hij een gesprek had gehad met Marlborough waarin deze hem verzekerde dat Engeland serieus vrede wilde bereiken96. Heinsius leek daar zo zijn twijfels over te hebben. Hij vertelde aan Buys dat hij een beleefdheidsbrief naar Marlborough had gestuurd waarin hij Marlborough’s verzekeringen voor kennisgeving aannam. Heinsius was zeer gefrustreerd: de onderhandelingen waren mislukt door Frankrijk, maar de Republiek zat met de gevolgen. De coalitie twijfelde aan de Republiek en er waren twijfels gerezen over de vraag of iedereen wel vrede wilde97. Frankrijk stuurde echter wel aan op verdere onderhandelingen. Torcy stuurde brieven naar Heinsius waarin hij voorstelde om opnieuw te gaan onderhandelen98. Buys hoopte dat de Fransen toch nog zouden bijdraaien, als ze op het slagveld onder druk kwamen te staan, maar volgens Heinsius moesten de Fransen dan wel hun mening herzien over Spanje99. Alleen dan zouden de Engelsen ook mee gaan, zei Heinsius na een gesprek met Marlborough op 12 Juli. De rest van het jaar werden er over en weer brieven gestuurd met voorstellen om verder te onderhandelen. Nieuwe besprekingen kwamen er echter niet omdat het wantrouwen overheerste. Van der Dussen waarschuwde Heinsius voor trucs van de Fransen op 14 september100. Heinisus volhardde daarop in stilzwijgen richting Frankrijk. Dat leek te werken, aangezien na een aantal weken van stilzwijgen van de kant van de Republiek, Torcy meldde dat Frankrijk wilde bewegen101. Maar het was nog een mager aanbod aldus Heinsius102. Voorlopig wijzigde alleen de toon. Torcy waarschuwde vervolgens dat de coalitie geen 94 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 14 september 1709. 95 Ibidem, 12 juli 1709. 96 Ibidem, 11 augustus 1709. 97 Stork-Penning, Het grote Werk, 311. 98 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 6 augustus 1709. 99 Ibidem, 5 juni 1709 en 8 juni 1709. 100 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Van der Dussen- Heinsius, 14 september 1709. 101 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 8 juni 1709. 102 Ibidem, 8 juni 1709. 21 onmogelijke eisen moest stellen103. Frankrijk en de coalitie stonden nog steeds lijnrecht tegen over elkaar. Heinsius probeerde deze impasse te doorbreken door een diplomatieke missie richting Parijs te sturen. Dat leverde alleen een toezegging op van de Franse koning dat hij het probleem ‘Spanje’zou proberen op te lossen104. Voor vrede was kennelijk de tijd nog niet rijp. Dat deze vredesbesprekingen mislukten, was te wijten aan Frankrijk. De Fransen konden niet leven met het conceptakkoord. Lodewijk XIV claimde geen zeggenschap te hebben over zijn kleinzoon, de Spaanse koning en daarom weigerde hij het akkoord te ratificeren. De Republiek was daar teleurgesteld over. Deze teleurstelling kwam voort uit een oprechte wens om vrede te sluiten, daar lieten de regenten in hun briefwisselingen geen misverstand over bestaan. De oorlogslasten werden immers te zwaar voor de Republiek. Deze onderhandelingen lieten dus zien dat de Republiek oprecht vrede wilde en dat ze bereid waren om daarvoor concessies te doen. Maar vrede mocht niet bereikt worden ten koste van het bondgenootschap met Engeland. Daarom wilde Heinsius, na de weigering van Frankrijk om de afspraken te ratificeren, niet meer concessies doen aan Frankrijk. Onder druk van bondgenoot Engeland wilde Heinsius niet toegeven in zake ‘Spanje’. Immers Engeland zou geen vrede sluiten als dit probleem niet was opgelost. De Republiek ging daarom mee met de Engelse eisen. Want behalve dat het bondgenootschap met Engeland erg belangrijk was, waren er ook andere onderhandelingen belangrijk voor de Republiek. De onderhandelingen over een toekomstige barrière voor de Republiek. En voor die barrière had de Republiek Engeland hard nodig. 103 104 Ibidem, 26 november 1709. Ibidem, 8 december 1709. 22 H 3 De onderhandelingen tot het barrièreverdrag van 1709 De wil om vrede te sluiten met Frankrijk nam in Engeland toe in het jaar 1709. Ook in Engeland begon een vorm van oorlogsmoeheid te ontstaan. Engeland was echter niet zo radicaal als in haar wens voor vrede als de Republiek dat was. De Republiek had genoeg van de oorlog en wilde graag vrede met de Fransen. Daarnaast wilde zij graag een barrière creëren in de Zuidelijke Nederlanden om zo toekomstige aanvallen te kunnen pareren. De Zuidelijke Nederlanden moesten dus onder de invloed komen te staan van de Republiek, om dat te bereiken was een akkoord met Engeland noodzakelijk. Er moesten afspraken gemaakt worden binnen de coalitie over de stationering van troepen in steden in de Zuidelijke Nederlanden. In het jaar 1709 vonden dus zowel de vredesonderhandelingen van de coalitie met Frankrijk plaats als de barrièreonderhandelingen tussen Engeland en de Republiek. Engeland en de Republiek werden zo meer en meer vastgeklonken aan elkaar, dat beviel een groot deel van Engeland minder en minder105. De Engelse regering verdacht namelijk de Republiek ervan, dat ze de vredesonderhandelingen gebruikte om een betere barrière te krijgen106. De Republiek wilde immers vrede en Frankrijk ook en dat leverde volgens Engeland een potentiële gevaarlijke situatie op. Engeland wilde doorvechten want ze zag de ‘universele monarchie’van Lodewijk XIV als een groot probleem. Over Spanje moest dus geen compromis gesloten worden. Om die oorlog te kunnen continueren had Engeland bondgenoten nodig en de Republiek was daarom erg belangrijk. Daarom schreef Godolphin aan de Hertog van Marlborough in zake de barrière van de Republiek het volgende: ‘the Dutch might be made easy in all other particulars relating to matter which themselves could reasonably desire’107. Hiermee werd het Engelse beleid inzake de Nederlanders feitelijk geformuleerd: de Republiek moest aan de coalitie gebonden blijven door zo veel mogelijk toe te geven aan de eisen voor hun barrière. Alleen Oostende moest niet bij de barrière gevoegd worden, die stad wilde Engeland behouden om troepen te kunnen stationeren. In januari kreeg de Republiek een aanbod van Frankrijk om opnieuw over vrede te onderhandelen. Frankrijk deed een serieuze poging om vrede te bereiken. Marlborough schreef aan John Sommers ( lord president of the council) en Godolphin dat dit aanbod: ‘incline the Dutch to hearken to peace’108. De Republiek zou wel eens vrede kunnen sluiten, was de boodschap. Godolphin en Sommers probeerden als reactie hierop het vredesproces te vertragen. Zij wilden eerst dat de barrièreonderhandelingen werden afgrond tussen Engeland en de staten van de Republiek, voordat er over vrede kon worden gesproken. Dat meldde ook de ambassadeur van de 105 Coombs, The conduct of the Dutch, 189. Ibidem 189. 107 Geciteerd in Ibidem 189. 108 Geciteerd in Ibidem 190. 106 23 Republiek, Marinus van Vrijbergen, aan Heinsius op 15 januari109. Vrijbergen schreef dat Sommers hem had medegedeeld dat hij eerst de barrièrekwestie wilde oplossen en pas daarna vrede wilde sluiten. Sommers vond dat een nieuw barrièreverdrag de onderhandelingspositie van beide landen zou versterken ten opzichte van Frankrijk. De Engelse regering besloot Marlborough naar Den Haag te sturen voor overleg over de barrièrekwestie, nadat het nieuws in Londen was aangekomen dat Rouillé, de Franse onderhandelaar, richting de Republiek kwam. Ook het nieuws dat de heren Buys en Van der Dussen de Nederlandse onderhandelaars waren, lieten de alarmbellen afgaan in Londen110. De Republiek had kennelijk serieuze plannen om vrede te gaan sluiten. Marlborough meldde zijn komst naar Den Haag aan Heinsius in een brief, en hij schreef dat Heinsius zelf de onderhandelingen moest gaan leiden. Marlborough vond dat zowel Buys als Van der Dussen niet het juiste gezag hadden. Heinsius zelf zou ‘have talked with the vigor that our affaire requiers.111’Frankrijk was wanhopig op zoek naar vrede en dus zou vrede gesloten kunnen worden op de voorwaarden van de Republiek en Engeland. Ditzelfde advies deelde ook Sommers mee aan Vrijbergen112. Zoals Vrijbergen ook meldde in zijn brief van 8 februari aan Heinsius. De militaire situatie zou Frankrijk dwingen tot meer concessies. De Republiek moest dus standvastig zijn en niet teveel concessies doen aan Frankrijk. Het leek erop dat Engeland de Republiek niet vertrouwde om de goede vrede te sluiten. Engeland stond erop dat Filips V zijn troon in Spanje zou verlaten. De Republiek had minder moeite met Filips V gezien de eerdere onderhandelingen van 1705. Toen had Buys immers het aanbod gedaan om de Spaanse monarchie te splitsen. Van dat standpunt was Engeland toen niet gediend en Godolphin voelde daar nog steeds niets voor. Zijn tegenstanders in de Engelse politiek, de Tory’s wezen hem erop dat Godolphins standpunt inzake Spanje moeilijk vol was te houden gezien de nieuwe vredesonderhandelingen. Zij leken te suggereren de monarchie te splitsen zoals Buys al eerder had voorgesteld113. De Republiek was dat standpunt al eerder toegedaan, zij vond dat Engeland Frankrijk consequent onderschatte qua kracht en uithoudingsvermogen114. Marlborough kreeg in het overleg met Heinsius te horen, dat de Republiek aan het eind van haar latijn was115. Er was een enorme oorlogsmoeheid in het land ontstaan en de financiën waren compleet uit het lood geslagen. Marlborough schreef daarop aan Godolphin dat hij bang was dat: 109 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven VrijbergenHeinsius, 15 januari 1709. 110 Coombs, The conduct of the Dutch, 192. 111 Van ’t hoff, The correspondence, 431. 112 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven VrijbergenHeinsius, 8 februari 1709. 113 Coombs, The conduct of the Dutch,194. 114 Ibidem 194. 115 Ibidem 194. 24 ‘if France gives a satisfactory answer as to their barier, we shall find great difficulty in putting a stop to this unseasonable negociation.’116. Heinsius en Buys hadden hem gezegd dat de Engelsen moesten matigen in zake de Spaanse kroon, anders zou de Republiek vrede moeten sluiten gezien de noodlijdende Nederlandse situatie. Marlborough voorzag daarop moeilijke onderhandelingen over de barrière want de Nederlandse eisen zouden nog onredelijker worden dan ze al in 1706 waren. Oostende maar ook Dendermonde zou volgens Marlborough bij de barrière gevoegd moeten worden. Dat de Nederlanders een serieuze barrière wilden inclusief Oostende, was duidelijk in Engeland. Vrijbergen maakte in zijn brieven een aantal keren melding van de gesprekken met de leden van de Engelse regering waarin hij duidelijk probeerde te maken aan de Engelsen dat ze ook Oostende wilden opnemen in hun barrière117. Vrijbergen deed dit op instructies van Heinsius, die niet van plan was te bewegen118. Oostende was net als de rest van een eventuele barrière cruciaal voor de veiligheid van de Republiek. Engeland begon ongeduldig te worden, maar tegelijkertijd wilde zij ook niet bewegen: Oostende mocht niet in de barrière komen van de Republiek. Zoals Marlborough al voorspelde aan Godolphin deed Frankrijk ook een aanbod aan de Republiek. Heinsius schreef aan Vrijbergen op 14 mei, dat hij een aanbod had gekregen van Torcy voor een barrière: bestaande uit Veurne, Yper, Doornik, Condé en Maubeuge119. Dat was een serieus aanbod van de Fransen aldus Heinsius. Engeland werd onrustig van de houding van de Republiek. Heinsius voorzag dat, want in een gesprek met Marlborough verzekerde hij de hertog dat er geen vrede gesloten zou worden zonder steun van Engeland120. Marlborough geloofde weliswaar in de integriteit van de raadpensionaris maar hij zag ook, zo beschreef hij in een brief aan Godolphin, ‘upon the whole matter by what I hear from others, and the observations I make among the people of the goverment I percieve a thorough inclination for the peace, and that it will be difficult to bring them to break off these negociations’121. Het gedrag van de Nederlanders zorgde in Engelse regeringskringen voor bitterheid en wantrouwen. Dit leidde echter niet tot concessies over Oostende. Ook wilde Engeland wederom van de Republiek een verklaring hebben dat zij de protestantse successie van de Engelse kroon steunden. Zo schreef Vrijbergen aan Heinsius op 3 mei dat de Engelse regering dit wederom vroeg en daarnaast vroegen ze om redelijkheid van de Republiek over Oostende122. Engeland vocht immers ook voor haar veiligheid, net zoals de Republiek en er moest ook rekening gehouden worden met de derde bondgenoot: de keizer. De Habsburgers werden op deze manier ook gebruuskeerd door de Nederlanders omdat de Zuidelijke 116 Geciteerd in ibidem 195. Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven VrijbergenHeinsius, o.a. 8 januari, 15 januari, 19 maart 1709. 118 Ibidem, 12 maart 1709. 119 Ibidem, 14 mei 1709. 120 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 22 juni 1709. 121 Geciteerd in Coombs, The conduct of the Dutch, 196. 122 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven VrijbergenHeinsius, 3 mei 1709. 117 25 Nederlanden immers hun territorium was. Het leek erop dat de Engelse regering druk uitoefende op de Nederlandse ambassadeur om hun eisen over de barrière te laten vallen. De machtige positie van de Republiek, zoals Engeland dat zag, werd niet zo gevoeld in de Republiek zelf. De regenten maakten in hun brieven vooral aan elkaar duidelijk dat zij vrede wilden omdat het financieel slecht ging 123. Bovendien wilde de Republiek niet vermalen worden op het Europese speelveld. Wanneer ze alleen met Frankrijk vrede sloten, zouden ze de Engelsen kwijt raken als bondgenoot. Dat zou weer leiden tot grote schade in Indië en Spaans-Amerika, waar de Republiek Engeland nodig had als bondgenoot. Hierdoor zouden de economische problemen van de Republiek verergeren. Daarom benadrukte de Republiek ook in de brieven dat Engeland en de keizer er bij betrokken moeten blijven en dat waren geen loze beloften124. Heinsius was daar oprecht in, in tegenstelling tot wat de Engelsen soms dachten. Engeland overschatte misschien soms de positie van de Republiek en onderschatte de veiligheidsdilemma’s van de Republiek. Ondanks de weerzin die de Engelsen voelden voor de vredesbesprekingen kwamen ze toch tot een vredesakkoord. Op 28 mei werd er een verdrag gesloten tussen Engeland, de Republiek, de keizer en Frankrijk. Engeland verwachtte dat, gezien de Franse positie, Lodewijk XIV zou instemmen met het verdrag125. Dat bleek vergeefse hoop, Lodewijk XIV weigerde in te stemmen met het verdrag. Heinsius reactie stemde de Engelsen tevreden. In een brief aan Marlborough riep hij op tot nieuwe militaire plannen126. Heinsius zelf voelde niet de tevredenheid van de Engelsen. Hij zag alleen wantrouwen van Engeland ten opzichte van hem en de Republiek. Dat wantrouwen werd pas in september weggenomen zo meldde Heinsius aan Buys op 14 september127. Dat verklaarde misschien de standvastige houding van Heinsius over de oorlog na het mislukken van de onderhandelingen met Frankrijk. Heinsius, en ook Buys, voelden zich alleen staan. Het bondgenootschap met Engeland moest weer hersteld worden. De Engelse regering waardeerde die houding van Heinsius, zij was immers toch geen grote voorstander van vrede geweest. Engeland zag een kans om Frankrijk militair verder te verzwakken om zo een nog een betere vrede te krijgen. Heinsius meldde aan Buys op 7 augustus dat Engeland de druk wilde opvoeren door militaire campagnes in Spanje, dat zou Frankrijk’s toon doen matigen128. Het bondgenootschap van Engeland en de Republiek leek weer hersteld te zijn. Ondanks alle mooie woorden over en weer, bleef er echter veel wantrouwen. De Republiek ergerde zich aan het feit dat de Engelsen niet echt vrede leken te willen sluiten en dat ze vervolgens de Republiek de schuld gaven van het mislukken daarvan. Engeland ergerde zich daarentegen aan de in hun ogen exorbitante eisen van de Republiek voor de toekomstige barrière. Ook vond de Engelse regering het vervelend dat altijd de mogelijkheid bestond dat de Republiek 123 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 14 september 1709 124 Ibidem, o.a. 6 juni 1709 en 14 september 1709. 125 Coombs, The conduct of the Dutch,197. 126 Van ’t hoff, The correspondence ,436/439. 127 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven Buys – Heinsius, 14 september 1709. 128 Ibidem, 7 augustus 1709. 26 met Frankrijk tot een akkoord zou komen. Deze irritaties over en weer leidden tot een verminderd vertrouwen tussen de Nederlandse leiders en de Engelse regering. Ondanks alle problemen rondom de vrede, werd er ondertussen weer begonnen met de onderhandelingen over de barrière. Charles Townshend, de Engelse ambassadeur in de Republiek kreeg volmachten om in Den Haag weer te gaan onderhandelen. Het probleem Oostende kwam als eerste op tafel en Heinsius wilde de Engelsen hun zin geven op dat punt. Een gebaar van goede wil zoals Heinisus schreef in zijn brief aan Buys op 14 september129. Daarnaast stemde hij in met de opvolgingskwestie van de Britse troon. Heinsius hoopte daarmee te bereiken dat er vaart kwam in de onderhandelingen. De Engelse regering wilde ook vaart maken, omdat zij er nog van uit ging dat de Nederlanders zelf vrede zouden sluiten, zonder Engeland. Daarom schoven ook de Engelsen een stukje op richting de Nederlanders. Zij lieten hun eis varen dat Filips V van de Spaanse troon verwijderd moest worden. Ze besloten dat ze daarmee de onderhandelingen over een barrière niet moesten belasten. Townshend beschreef het zo in zijn brief aan Godolphin ( 2 augustus) : ’since there is no hopes of obtaining that ye article relation to ye Article relating to ye restitution of ye whole Spanish Monarchy should be joyned to this treaty, I am apprrehensive that we should continue to insist upon this point, we may force this people to think of getting their barrier, from another hand’ 130 Marlborough waarschuwde de Engelse regering om niet te veel toe te geven aan de Nederlandse eisen. Marlborough vond dat als de Republiek haar zin kreeg wat betreft de barrière, ze alsnog vrede zou kunnen sluiten. Er waren dus geen garanties voor het voortbestaan van de coalitie. Hij schreef aan zijn vrouw: ‘The whenever England shall comply with the states as their barrier now desired, the will think it more their interest to be well with France than England. As soon as they have obtained their desire in the barrier, the can have no other interests of making the peace as soon as possible’131. Uit beide brieven bleek dat de Engelse regering zich met de rug tegen de muur voelde staan. Godolphin voelde zich genoodzaakt om een verdrag te sluiten op de voorwaarden van de Republiek. Daarom steunde hij de lijn van Townshend die het de Nederlanders makkelijker wilde maken in de onderhandelingen. Godolphin en Townshend hoopten en gingen er van uit dat ze door middel van het barrièreverdrag de Republiek definitief zouden binden aan de coalitie. Dan zou ook het gevaar van een afzonderlijke vrede met Frankrijk definitief verdwenen zijn132 . Op 2 september werd begonnen met het opstellen van het definitieve barrièreverdrag. Ondanks een paar kleine tegenslagen, vooral door militaire ontwikkelingen in het buitenland, lukte het toch om een verdrag op te stellen. Heinsius kreeg op 14 september definitief het groene licht van Buys en Amsterdam om Oostende buiten de barrière te laten133. De Republiek kreeg wel Dendermonde toegewezen en Spanje werd buiten het verdrag gelaten. 129 Ibidem, 14 september 1709. Geciteerd in Coombs, The conduct of the Dutch, 203. 131 Geciteerd in Ibidem, 204. 132 Ibidem, 205. 133 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 14 september 1709. 130 27 De Engelsen kregen erkenning van de protestantse successie voor hun troon. Daarnaast kreeg de Republiek de mogelijkheid om troepen te stationeren in Veurne, Nieuwpoort, Yper, Menen, Rijssel (Lille), Doornik ( Tournai), Condé, Valenciennes, Maubeuge, Charleroi, Namen, Halle, een citadel in Gent, Damme en het eerder genoemde Dendermonde. Deze lijst werd in Engeland, na het versturen op 29 oktober, met kritiek ontvangen. Het verdrag zou de relatie met de Habsburgse Keizer verstoren en Dendermonde was weggeven. Het conceptverdrag riep anti-Nederlandse geluiden op. Townshend verdedigde zich in een brief aan Godolphin door te stellen dat: ‘Fully convinced that there was no other way left to keep this people firm to the common interest against France but the giving them satifaction in an affair wich is of such immediate importance to their security’134. In de Republiek was wel blijdschap, maar vooral opluchting overheerste. De vredesbesprekingen met Frankrijk waren immers mislukt en deze onderhandelingen waren wel gelukt. Heinsius schreef op 4 november aan Buys, dat hij tevreden was met het bereikte resultaat135. Terugkijkend op de onderhandelingen waren ze volgens hem moeizaam verlopen, maar hij was wel blij met het resultaat. Heinsius voorzag nog wel problemen, hij vreesde dat de keizer niet blij zou zijn met het barrièreverdrag. En hij verwachtte tegenstand in Engeland zelf, gezien de kritiek die Townshend en Godolphin over zich heen kregen. Ratificatie was dus nog lang niet zeker en voor beide kwesties was voorzichtigheid geboden aldus Heinsius aan Buys. Er waren inderdaad moeilijkheden met de ratificatie. De Engelse oppositie lag dwars en daarnaast was de publieke opinie anti-Nederlands. Heinsius was dan ook blij met het bericht dat Vrijbergen hem stuurde op 26 november dat het hele Engelse kabinet het verdrag steunde136. In het parlement ging het echter moeilijker zoals Vrijbergen schreef in zijn brieven aan Heinsius137. Buys maakte zich ook zorgen over de vertragingen, zo meldde hij aan Heinsius op 5 december138. Uiteindelijk werd het verdrag geratificeerd tot opluchting van Vrijbergen, Heinsius en Buys. Aan de overkant van de Noordzee was er weliswaar blijdschap in regeringskringen, maar daarbuiten was er kritiek. De Engelse regering was gezwicht voor de Nederlandse druk en had veel te veel toegegeven in de onderhandelingen. Maar Godolphin en de zijnen zagen dat anders, door toe te geven aan de Republiek was de coalitie verstevigd en was er nu geen sprake meer van een aparte vrede. Nu konden ze eensgezind Frankrijk gaan bestrijden. 134 Geciteerd in Coombs, The conduct of the Dutch, 210. Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 4 november 1709. 136 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven VrijbergenHeinsius, 26 november 1709. 137 Ibidem, 26 november 1709, 29 november 1709 en 3 december 1709. 138 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius, 5 december 1709. 135 28 Conclusie In dit onderzoek luidde de hoofdvraag of de Republiek de vredesonderhandelingen van 1709 met Frankrijk heeft gebruikt om zo een beter barrièreverdrag af te sluiten met Engeland. Historica Stork- Penning zag daar geen aanwijzingen voor in haar boek, Het grote werk (1958). Zij was van mening dat de Republiek ernstig verzwakt geraakt was door de Spaanse Successieoorlog en daarom niet in de positie was om invloed te hebben op Engeland. Engeland was gul tegenover de Republiek. Die visie weerspreekt Douglas Coombs in zijn boek The conduct of the Dutch (1958). Hij is van mening dat de Republiek Engeland behendig heeft bespeeld om zo goede voorwaarden voor de barrière te krijgen. De dreiging van het uiteenvallen van de coalitie, hebben de Nederlanders gebruikt om de Engelse regering onder druk te zetten. Ik heb getracht na te gaan welke visie correct was en of er misschien een ander antwoord mogelijk was. Daarvoor heb ik in mijn eerste hoofdstuk de achtergronden geschetst van zowel de Republiek als Engeland. De Republiek was sinds de jaren zeventig van de zeventiende eeuw verzeild geraakt in een aantal oorlogen met Frankrijk. Lodewijk XIV voerde een expansiepolitiek zowel in Europa als in Spaans-Amerika. Willem III verzette zich daartegen en er werden verschillende oorlogen uitgevochten. Het conflict was echter niet beëindigd en in 1702 brak er weer een nieuwe oorlog uit, de Spaanse Successieoorlog. Engeland had ook problemen met Frankrijk. Door de ‘Glorious Revolution’veranderde Engeland fundamenteel van karakter. Er kwam een protestantse monarch en het parlement kreeg grotere invloed op het beleid. Ook trok Engeland nu samen met de Republiek op in een coalitie tegen Frankrijk. Die coalitie zette zich ook voort na 1702. De Republiek, Engeland en de keizer sloten een grote alliantie tegen Frankrijk en Spanje. In deze alliantie, maar ook daarvoor waren de Republiek en Engeland hechte bondgenoten139. Dat veranderde langzaam. Dat kwam doordat beide landen eigenlijk een tegengestelde ontwikkeling doormaakten. De Republiek had erg te lijden onder de oorlog. Hoge kosten, vooral aan het leger en economische schade dankzij de oorlog, zorgden ervoor dat de positie van de Republiek als grote mogendheid onder druk kwam te staan140. Engeland daarentegen maakte een opwaartse ontwikkeling door. Dankzij de hervormingen van Willem III en de economische groei, vooral in de koloniën, kreeg Engeland ruimte om te groeien141. Het leger groeide enorm. Engeland werd echt een grote mogendheid. Bovendien werden Engeland en de Republiek in toenemende mate concurrenten, vooral buiten Europa. Beide landen aasden op dezelfde handelsvoordelen in Indië142. De panelen op het krachtenveld van Europa waren aan het verschuiven. Deze veranderingen hadden ook hun weerslag in beide onderhandelingen. In mijn tweede hoofdstuk heb ik de Frans-Nederlandse onderhandelingen over een mogelijke vrede beschreven. Die onderhandelingen zijn mislukt omdat de Fransen niet akkoord gingen. De 139 Israel, De Republiek 1477-1806, 928. Ibidem 1074. 141 Hattendorf, England in the War of the Spanish Succession, 119. 142 Israel, De Republiek 1477-1806,1072. 140 29 Republiek was daar zeer teleurgesteld over, maar de Engelse regering was daar minder rouwig om. Zij wilde verder vechten omdat zij er op stond dat Filips V helemaal zou vertrekken uit de Spaanse gebieden. De Republiek stond meer open voor een compromis. Uit de correspondentie tussen Heinsius en de onderhandelaars Buys en Van der Dussen bleek dat zij zichzelf zagen als een tussenpersoon143. Het was zeer belangrijk om vrede te sluiten, maar alleen als de bondgenoten ook akkoord gingen144. Een akkoord zonder Engeland was eigenlijk niet zoveel waard. Dan hadden ze vrede op het continent, maar buiten Europa hadden ze dan grote problemen met Engeland. Heinsius en de zijnen waren zich daar van bewust. Zij leken al in te zien dat de positie van de Republiek aan het veranderen was. Engeland zag het anders. Zij wilde zogezegd geen compromis over Spanje en zij drong aan bij de Republiek om geen concessies te doen. Engeland had ook een sterkere positie dan de Republiek. Hoewel er angst bestond voor een invasie van Frankrijk vanuit de Zuidelijke Nederlanden, waren zij natuurlijk niet echt direct in gevaar door Frankrijk145. Engeland had het strategische voordeel wat de Republiek niet had, de Noordzee. En Engeland was militair gezien sterk, overwinningen zoals bij Blenheim (1704) versterkten hun compromisloze houding. De Republiek vond dat Engeland Frankrijk stelselmatig onderschatte qua kracht en uithoudingsvermogen. Daarom was de Republiek meer bereid tot een compromis. Engeland mocht dan Frankrijk onderschatten, het leek er ook op dat Engeland de Republiek overschatte. Dat kwam vooral naar boven in de barrièreonderhandelingen, welke uiteindelijk zouden leidden tot het barrièreverdrag van oktober 1709. Dit heb ik beschreven in mijn derde hoofdstuk. Engeland schatte de positie van de Republiek anders in dan de Republiek dat zelf deed. Engeland had het idee opgevat dat de Republiek wel eens alleen vrede zou kunnen sluiten met Frankrijk. Heinsius en Buys waren dat echter absoluut niet van plan. Alleen vrede sluiten met Frankrijk zou de Republiek nog kwetsbaarder maken. Engeland was, kennelijk onder invloed van de vermeende kracht van de Republiek, bereid tot grote concessies over een barrière. Hoewel de Republiek verzwakt was geraakt, speelde zij het spel wel handig. Heinsius maakte gewag van een aanbod van Frankrijk voor een barrière en liet dus doorschemeren vrede te kunnen sluiten met Frankrijk. De Engelsen waren hier onder de indruk van en gaven de Republiek grotendeels hun zin in het barrièreverdrag. Dit verdrag was dan ook zeer gunstig voor de Republiek. Zeker als je het vergelijkt met het barrièreverdrag dat na de Vrede van Utrecht (1713) gesloten werd. Dat viel veel magerder uit vergeleken met het eerdere verdrag voor de Republiek. Dan blijft nog de vraag over waarmee ik mijn onderzoek begon: heeft de Republiek gebruik gemaakt van de vredesonderhandelingen om een goede barrière te krijgen? Op die vraag is geen simpel ja of nee te geven. Engeland schatte de kracht van de Republiek verkeerd in en was daarom gul. Hoewel Heinsius en de zijnen handig waren in de onderhandelingen, hadden 143 Via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven BuysHeinsius en Van der Dussen- Heinsius, o.a. 4 maart 1709, 5 maart 1709 en 22 juni 1709. 144 Ibidem, o.a. 2 januari 1709, 30 januari 1709, 6 juni 1709 en 7 juni 1709. 145 via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720, brieven VrijbergenHeinsius, 2 april 1709. 30 zij niet de intentie om te gaan onderhandelen met Frankrijk voor de bühne. Heinsius en Buys wilden serieus vrede. Als Frankrijk niet het verdrag had getorpedeerd dan was er al in 1709 vrede gesloten. En dan was er geen sprake van gunstig barrièreverdrag zoals dat er uitrolde in oktober. Hoewel de Republiek de onderhandelingen met Engeland goed deed, was het toch meer Engeland dat de grote concessies deed. Engeland wilde doorvechten en dus was de coalitie nodig en ze was bereid daar ver voor te gaan. De Republiek wilde geen aparte vrede, maar liet het wel voorkomen dat ze dat zouden kunnen doen. En dus werden hiermee de onderhandelingen onder druk gezet door aan te komen met een Frans aanbod voor een andere barrière. De vredesonderhandelingen met Frankrijk werden daarentegen niet gebruikt om een beter barrièreakkoord te krijgen. Er werd wel gebruikt gemaakt van de verkeerde inschatting van Engeland ten opzichte van de Republiek inzake vrede met Frankrijk. Van deze twee factoren werd wel gebruik gemaakt door Heinsius en de Republiek. En dat leidde uiteindelijk tot een zeer gunstig barrièreverdrag in 1709 voor de Republiek. De Republiek heeft dus goed onderhandeld met Engeland, maar het was niet zo dat dit de hoofdrede was van een gunstig barrièreverdrag. Engeland was gul, om strategische redenen. Engeland heeft door het afsluiten van het barrièreverdrag gekregen wat zij wilde: de Republiek moest een bondgenoot blijven in de strijd tegen Frankrijk. En de Republiek had weliswaar geen vrede gekregen, maar kreeg wel een uitstekende barrière tegen Frankrijk. Beide landen wonnen dus met dit verdrag. Daarom behoeft zowel de visie van Coombs als Stork-Penning enige nuancering. Beide landen dragen evenveel verantwoordelijkheid voor dit verdrag, niet Engeland alleen of alleen de Republiek. Dit was een gedeelde afspraak en dat leidde tot het barrièreverdrag van 1709. 31 Literatuuropgave: Primaire bronnen: Archief van Heinsius, via http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720 Van‘t Hoff, B., The correspondence of John Churchill and Anthonie Heinsius, (Utrecht 1951). Secundaire bronnen De Bruin, R., D. Onnekink, De Vrede van Utrecht (1713), (Hilversum 2013). Coombs, D., The conduct of the Dutch. Britsh opinion and the Dutch alliance during the war of the Spanisch Succcesion, (Den Haag 1958). Gregg, E., Queen Anne, (Londen 1980). Hattendorf, J., England in the War of the Spanish Succession: a study of the English view and conduct of grand strategy, 1702–1712, ( 1987). Israel, J., De Republiek 1477-1806, (Franeker 1996). Jacob, M.C., W.W. Mijnhardt, The Dutch Republic in the eighteenth century. Decline, enlightment and revolution, (Londen 1992). Van Nimwegen, O., De Republiek der Verenigde Nederlanden als grote mogendheid, (Amsterdam 2002). Stork-Penning, J.G., Het grote werk, (Groningen 1958). Illustraties: Vermoedelijke afbeelding Heinsius op titelblad via: http://www.haagsetijden.nl/entry/40/in-je-hemd-lopen/stamboom#.UuubBD15OSo Afbeelding Buys op titelblad via: http://www.goes18e-eeuw.nl/fotos/1711/1713 Afbeelding Van der Dussen op pagina 4 via: http://www.goes18e-eeuw.nl/fotos/1711/1713 32