Studiewijzer Cicero A. Overzicht kennen/kunnen kennen de inhoud van de eerste drie teksten van het Latijnse pensum, inclusief de aantekeningen bij de Latijnse teksten syllabus achtergronden kunnen aan de hand van de eerste drie teksten van het Latijnse pensum, inclusief de aantekeningen bij de Latijnse teksten, op het SO afgedrukt in literaire vertaling: o inhoud van de afgedrukte regels toelichten/uitleggen o verband uitleggen tussen: afgedrukte tekst en de retorica afgedrukte tekst en Romeinse geschiedenis afgedrukte tekst en de tijd waarin Cicero leefde afgedrukte tekst en narratologische en stilistische begrippen afgedrukte tekst en afbeeldingen B. Inhoud van de stof aan de hand van studievragen Hoofdstuk 1 §1 1. Wanneer en waarom was Sicilië aanleiding voor de Romeinen om hun rijk te vergroten? 2. Wanneer worden de Carthagers verslagen? 3. Wat is een ‘provincia’? 4. Waar ligt Gallia Cisalpina? 5. Wanneer was de tweede Carthaagse/Punische oorlog? 6. Wanneer begint de derde Carthaagse/Punische oorlog? 7. Wanneer komt de provincie Asia bij het Romeinse rijk? 8. Waarom werd de plebs rustica de dupe van de veldtocht van Hannibal? 9. Hoe is het grootgrondbezit in Italië ontstaan? 10. Wanneer draagt een romein een ‘toga candida’? 11. Noem een aantal sociale gevolgen van de grote veroveringen van de Romeinen. 12. Welke standsverschillen bestonden in Rome vòòr 287 voor Christus? 13. Noem een aantal belangrijke functies in de politiek en leger. 14. Wat zijn ‘nobiles’? 15. Wat zijn ‘factiones’ (meervoud van ‘factio’)? 16. Wie kon zijn stem laten gelden via de volksvergadering? 17. Wat zijn ‘latifundia’? 18. Wat is het verschil tussen de ‘nobiles’ en de ‘equites’? 19. Waarom konden ‘equites’ geen politieke functies vervullen? 20. Leg een verband tussen de plebs urbana en een steeds groter wordende aes alienum. 21. Wat is een ‘proletarius’? 22. ‘Tabulae novae’ kwamen niet zo vaak voor. Leg de reden hiervan uit. 23. Wat is een ‘clientela’? 24. Leg de begrippen ‘patronus’ en ‘cliens’ uit. 25. Leg het verband uit tussen stijgende graanprijzen en grotere clientela’s. 26. Wie was Tiberius Sempronius Gracchus? 27. Noem de bedoeling van de ‘lex agraria’. §2 Wat zijn ‘res novae’? Wie was Gaius Sempronius Gracchus? Welke rol krijgt de volksvergadering in de ‘res novae’? Noteer de verschillen tussen de optimates en de populares. Wie zijn dan de ‘boni’? Wat is een ‘homo novus’? Noem de drie effecten van de maatregel van Marius met betrekking tot een beroepsleger. 8. Ook Marius besteedde zijn tijd aan een landhervorming. Leg de reden hiervan uit. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. §3 1. Wat was de oorzaak van de burgeroorlog van 88 voor Christus? 2. Waar woonde Mithridates? 3. Wat was het politieke verschil tussen Sulla en Marius? 4. Wat is een ‘dictator’? 5. Wat is het bijzondere aan Sulla’s dictatorschap? 6. Wat is een volkstribuun? 7. Noem een aantal maatregelen van Sulla. 8. Welke twee doelen had Sulla met zijn maatregelen? 9. Wat is een ‘cursus honorum’? 10. Noem de minimumleeftijd vooor het ambt van consul. 11. Sulla’s maatregelen bieden geen oplossing voor de sociale problematiek. Leg dit uit. Hoofdstuk 4 §1 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Noem geboorte- en sterfjaar van Cicero. Noem de volledige naam van Cicero. Tot welke stand behoorde de familie van Cicero? Noem het eerste beroep van Cicero. Wat was zijn doorbraak in 80 voor Christus? Wat zijn proscripties? Noem de drie onderdelen/vakken in de opleiding van Cicero. Wat was de eerste openbare functie van Cicero? 9. Wie was Verres? 10. Wat is een ‘aedilis’? 11. Noteer de jaren en de functies van Cicero die toen vervuld heeft. 12. Wat is een ‘imperium’? 13. Wat was het politieke streven van Cicero toen hij eenmaal tot consul was verkozen? 14. Wie was de concurrent van Cicero voor het consulschap van 63 voor Christus? 15. Noem de drie kandidaten voor dat consulschap. §2 1. 2. 3. 4. Wat is het ‘Commentatorium Petitionis’? Noteer de betekenis van ‘factiones’ (‘meervoud van factio’). Ken de inhoud van de verkiezingshandleidjng van Quintus Tullius Cicero. Wat is een censor? Hoofdstuk 5 §1 1. Maak een kalender van gebeurtenissen, beginnen bij 20 oktober 63 voor Chistus. 2. Wat is een ‘senatus consultum ultimum’? 3. Welke bevoegdheden geeft een dergelijk consultum aan de consul? 4. Ken de inhoud van de beschrijving door Sallustius van de Coniuratio Catilinae. Hoofdstuk 7 §1 1. De ontwikkeling van de retorica loopt van Homerus via de sofisten (wat zijn dat?) naar Aristoteles. Leg dit uit. 2. Stelling: Welsprekendheid/retorica wordt een techhniek om het kromme recht te praten? Leg dit uit. 3. Noteer de betekenis die Aristoteles voor de retorica heeft gehad. 4. Stelling: Volgens Aristoteles is de welsprekendheid is een moreel neutrale vaardigheid, niet goed en niet slecht. Leg dit uit. 5. Plato gaat uit van waarheidsgetrouw en logisch redeneren. Aristoteles gaat uit van de positie van de redenaar. Welke middelen mag de redenaar volgens hem gebruiken? 6. Wie was Thucydides en wat was zijn betekenis voor de retorica? 7. Wie was Demosthenes en wat was zijn betekenis voor de retorica? 8. Er zijn al vroeg drie types/soorten redevoeringen, namelijk: 1. politieke, 2. …… en 3. …….? 9. Naast een opleiding voor het spreken krijgt het onderwijs in de welsprekendheid ook een betekenis in de ……… en de ………..taalbeheersing die van een beschaaf en ontwikkeld mens werden verwacht. 10. Noem een aantal onderdelen waaruit het retorica-onderwijs bestond. 11. In Rome speelde de welsprekendheid een rol in de senaat, volksvergadering, rechtbank en bij begrafenissen. Leg dit uit. 12. Wat is ‘imitatio’? 13. Wat is ‘aemulatio’? 14. Hoeveel redevoeringen zijn van Cicero bewaard gebleven? 15. Noem nog twee andere redenaars naast Cicero in de eerste eeuw voor Christus. 16. Noem de titel van het werk dat Cicero aan de welsprekendheid wijdde. 17. Wat is het verschil tussen dat werk en en traditionele schoolretorica? 18. Noteer de betekenis van de begrippen ‘ingenium’, ‘exercitatio’, ‘usus’ en ‘ars’. 19. Cicero pleit in dat werk voor een verzoening tussen retoren en filosofen. Leg dit uit. 20. Augustus heeft door middel van het principaat feitelijn een monarchie gevestigd. Leg dit uit. 21. Met het vestigen van een principaat verdwijnt ook de tot dan toe gebruikelijke beoefening van de retorica. Leg dit uit. 22. Wat is een ‘declamatio’ (meervoud ‘declamationes’)? §2 1. Wat is het doel van de welsprekendheid? 2. Welke drie manieren zijn er om een gehoor te overtuigen? Docere: presentatie van feiten Conciliare: opwekking sympathie en geloofwaardigheid Movere: opwekking medelijden, verontwaardiging en andere emoties 3. Noem de drie soorten redevoeringen. Noem de Latijnse term en de Nederlandse vertaling daarvan. 4. Noem de vijf taken van de redenaar. Ezelsbrug: IDEMA 5. Noem de vijf delen van de redevoering Ezelsbrug: ENPAP 6. Noem de voorschriften en regels van de elocutio: Ezelsbrug: ADME (afstemming, duidelijkheid, mooi, en emotievol) 7. Waarop is elocutio gericht? 8. Tweedeling in de stijlleer: Het individuele woord a. expressieve woorden/neologismen, b. archaïsmen en c. tropen Woorden als groep d. woordfiguren en gedachtefiguren, e. structuur van de zin, f. de periode