Het erfgoed Max Havelaar

advertisement
Van splijtzam tot nationale trots
Het erfgoed Max Havelaar
Masterscriptie Cultureel Erfgoed
Louise Hoevenaars
3124312
Inhoudsopgave
Inleiding:
p. 3
Hoofdstuk 1: Over literatuur, erfgoed en herdenkingen
p. 7
Hoofdstuk 2: Max Havelaar in de koloniale periode
p.13
Hoofdstuk 3: Max Havelaar in de post-koloniale periode
p.22
Hoofdstuk 4: Het Nationaal Historisch Museum
p.29
Conclusie
p.37
Literatuurlijst
p. 39
2
Inleiding:
“In den winter van 1859 [..] toen ik, gedeeltelyk in een kamertje zonder vuur, gedeeltelyk aan een waggelend en
smerig herbergtafeltje te Brussel, omringd door goedmoedige maar tamelyk onesthetische farodrinkers m’n Havelaar
schreef, meende ik iets te zullen bewerken, iets uitterichten, iets tot stand te brengen.” 1
In 1859 voltooide Eduard Douwes Dekker onder het veelzeggende pseudoniem Multatuli (ik heb
veel geleden) in vier weken zijn meesterwerk: Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche
Handelmaatschappy. Multatuli schreef Max Havelaar als een aanklacht tegen de gang van zaken in
Nederlands-Indië, waarbij hij ageerde tegen de misbruiken onder het cultuurstelsel, tegen
herendiensten en tegen plichtsverzuim door Nederlandse ambtenaren. Toen Max Havelaar in
1860 gepubliceerd werd, veroorzaakte het boek grote ophef in Nederland. Zoals liberaal kamerlid
en Indië-specialist baron Van Hoëvell zei in het parlement:“ (..) ik heb vermeld, dat er door dat boek
eene rilling door het land is gegaan.” 2
Nu, bijna 150 jaar later heeft de Max Havelaar nog steeds een prominente rol. Het is
bijvoorbeeld een van de weinige Nederlandse boeken die tot de wereldliteratuur is gaan behoren.
Onlangs is het boek op de derde plaats beland bij de door de NPS en NRC-Handelsblad
georganiseerde verkiezing van het beste Nederlandse boek3 en ook heeft het een plekje weten te
bemachtigen op ‘de canon van Nederland’.4 Daarnaast is het zonder twijfel het meest besproken
boek uit de Nederlandse literatuur. Max Havelaar heeft geleid tot een ware stortvloed aan reacties.
Er zijn over dit werk boekenplanken vol geschreven, waaronder literatuuranalyses,
beschouwingen, encyclopedieën en biografieën. De meeste wetenschappelijke verhandelingen
behandelen de inhoud van de roman, waarbij het gelijk van Douwes Dekker wordt getoetst. Deze
boeken hebben vaak welklinkende titels zoals: Multatuli: een valsche diagnosise van een dolenden gids5,
en: Lebak en de Max Havelaar. Het boek van het "schandelijk en fijngesponnen zamenraapsel van leugens en
valsche aantijgingen, van laster en van de meest geraffineerde laaghartigheid" 6 of het positievere: Multatuli,
minister in spé.7
Inhoudelijk is de Max Havelaar zodoende uitvoerig besproken. Ook over de beeldvorming
omtrent de schrijver zijn enkele werken verschenen. Onlangs publiceerde de literatuurhistoricus
Nop Maas, Multatuli voor iedereen (maar niemand voor Multatuli), waarin hij een beeldvormingsstudie
Multatuli, geciteerd in: Saskia Pieterse, ‘Brussel:Bergstraat 60. Multatuli schrijft zijn Max Havelaar’, in: J. Bank, M. Mathijsen, Plaatsen van
herinnering. Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 2005) p. 226-237, aldaar 227.
2 Verslag der Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 1860-1861, 25-09-1861, 31.
3 Zie website verkiezing: http://www.hetbesteboek.nl/inleiding/ 30-06-2007.
4 Zie website: www.entoen.nu 30-06-2007.
5 H.J. Top, Multatuli: een valsche diagnosise van een dolenden gids (Amsterdam, 1888).
6 W. Wendelin de Kock en J.H. Valckenier Kips, Lebak en de Max Havelaar. Het boek van het "schandelijk en fijngesponnen zamenraapsel van leugens en
valsche aantijgingen, van laster en van de meest geraffineerde laaghartigheid (Den Haag, 1926).
7
P. Spigt, Multatuli, minister in spe (Amsterdam, 1953).
1
3
deed naar de reacties van de samenleving ten tijde van de publicatie en die vlak daarna.8
Gedetailleerd beschrijft Maas hoe verschillende groeperingen de Max Havelaar probeerden te
gebruiken voor hun eigen doeleinden. Een andere studie die meer ingaat op de lezers van
Multatuli is het boek 125 jaar Multatuli-verering.9 Dit verouderde boek, dat vooral uit een kleurrijke
verzameling citaten, krantenartikelen en afbeeldingen bestaat, wijst op het bestaan van de
zogenaamde Multatulianen. Deze volgelingen van Multatuli zagen in hem een soort voorman, die
de weg zou gaan wijzen naar een betere maatschappij.10
Vanuit een andere invalshoek is het echter nog stil gebleven. Hierbij gaat het om de
erfgoedvisie, waarbij het centrale aandachtspunt is welke historische objecten mensen als 'hun'
erfgoed beschouwen en waarom. Erfgoedstudies zijn sinds de jaren negentig sterk in opkomst.
Eén van de eerste wetenschappers die hierover schreef was D. Lowenthal. Hij zegt dat er twee
manieren zijn om het verleden te benaderen, via een history of een heritage benadering.11 Beide
benaderingen zullen dé geschiedenis nooit objectief kunnen weergeven, maar kenmerkend voor
de erfgoedbenadering is dat ze dit ook niet nastreeft. De intentie van de benaderingen is
verschillend: "The historian, however blinkered and presentist and self-deceived, seeks to convey a past
consensually known, open to inspection and proof, continually revised and eroded as time and hindsight outdate its
truths. The heritage fashioner, however historically scrupulous, seeks to design a past that will fix the identity and
enhance the well-being of some chosen individual or folk." 12 De historicus stelt het verleden centraal terwijl
bij de erfgoedmaker veeleer het heden het uitgangspunt is. Met gebruik van erfgoed wordt een
verbinding met het verleden gecreeërd en een collectieve identiteit bevestigd. Door deze functie
wordt het behoud van erfgoed erg belangrijk voor de daarbij betrokken groepen uit de
samenleving.
Ook in Nederland werd het begrip erfgoed opgepakt. Deze benaming geldt intussen als
een waar pak van sjaalman waaronder niet alleen gebouwen, monumenten, boeken, fabrieken,
landschap, en klederdracht vallen, maar erfgoed wordt inmiddels ook geassocieerd met taal,
religie, symbolen en tradities. Door deze ongebreidelde uitbreiding van het begrip wordt het als
het ware uitgehold en wordt het steeds moeilijker om het te omschrijven. De volgende zeer ruime
definitie van erfgoed wordt in deze scriptie aangehouden: materiële of immateriële objecten uit
het verleden die door een groep worden beleefd als onderdeel van hun identiteit en als belangrijk
om te bewaren en door te geven.
Door de grote belangstelling voor erfgoed in de samenleving is in de geschiedwetenschap
N. Maas, Multatuli voor iedereen (maar niemand voor Multatuli) (Nijmegen, 2000).
A. Jongstra, De Multatulianen, 125 jaar Multatuli-verering en Multatuli-hulde bij het 75-jarig jubileuk van het Multatuli Genootschap (Amsterdam 1985).
10 Jongstra, De Multatulianen, 11.
11 D. Lowenthal, The heritage crusade and the spoils of history ( Cambridge 1998) xi.
12 D. Lowenthal, The heritage crusade, xi.
8
9
4
een groeiende aandacht voor de precieze implicaties van de term. Deze nieuwe 'erfgoedvisie'
waarbij veel aandacht voor identiteit, beleven en herinneringen is, heeft zoals gezegd nog niet
geleid tot een vernieuwende studie naar de Max Havelaar. Toch is het boek vanuit de
‘erfgoedbenadering’ een bijzonder interessant onderzoeksobject. Ten eerste vanwege de
inhoudelijke karakteristieken van erfgoed. Erfgoed kenmerkt zich, zoals eerder al vermeld, door
zijn identiteitsconstruerende capaciteiten: het bevestigt of ontkent de identiteit van een collectief
en legt hiermee een samenleving vast in groepen. Erfgoed geeft als het ware een dwarsdoorsnede
van de samenleving. Door de tijd heen echter, biedt erfgoed de mogelijkheid voor verandering en
ontwikkeling in interpretatie. Deze dynamische eigenschap maakt het onderzoek naar erfgoed
over een langere periode extra interessant. De studie naar erfgoed zal duidelijke dwarsdoorsneden
geven van de samenleving en in groter verband op diachroon niveau daarin een zekere
ontwikkeling weergeven. Omdat de Max Havelaar door de jaren heen zowel bejubeld als verguisd
is, waarbij het uiteindelijk, met de plek in de canon, nationaal erfgoed is geworden, zullen deze
twee aspecten van erfgoed een verhelderend licht werpen op het erfgoed Max Havelaar.
De roman is bovendien een type erfgoed dat diverse aspecten in zich herbergt: ten eerste
behoort het werk door zijn grote mate van originaliteit en kwaliteit letterlijk tot het
literatuurerfgoed: een type erfgoed dat zich door zijn criteria onderscheidt van cultureel erfgoed.
Daarnaast is het ook ‘pijnlijk erfgoed’: het toont een minder rooskleurige kant van de
Nederlandse geschiedenis. Tenslotte vormt het ook erfgoed uit een tijdvak dat definitief voorbij
is en voor de huidige samenleving steeds minder relevant wordt. Door de ontwikkelingen in
Nederlands-Indië en de onafhankelijkheid van dat land heeft Max Havelaar lang niet altijd een
eenduidige betekenis en plaats gehad. De afgeleiden van dit erfgoed zijn minstens zo divers: de
afgelopen anderhalve eeuw waren er vele herdenkingen en jubilea en daarnaast ontstond ‘nieuw’
erfgoed naar aanleiding van Max Havelaar zoals bijvoorbeeld de gelijknamige film van Fons
Rademakers en het Multatulimonument. Het boek, bijna 150 jaar geleden geschreven, is hiermee
stevig verankerd in de Nederlandse publieke ruimte.
Door veranderende interpretaties van het erfgoed Max Havelaar fungeert deze als een
soort spiegel van de samenleving. Op een vast tijdstip laat het de samenstelling van de Nederlandse
bevolking zien, maar over een langere periode kan ook de ontwikkeling van een samenleving
worden onderzocht. Daarnaast is het interessant om de ontwikkeling van een historisch object
tot nationaal cultureel erfgoed te bestuderen. Om deze analyse te maken, zal ik de volgende
vraagstelling hanteren: Hoe ontwikkelde het culturele erfgoed Max Havelaar zich in de Nederlandse
samenleving? Omdat de visie op dit erfgoed voortdurend aan verandering onderhevig was, maak ik
gebruik van enkele referentiepunten waarmee een dwarsdoorsnede gemaakt kan worden. Voor
5
deze referentiepunten gebruik ik de diverse publieke herdenkingen van Max Havelaar. Hierbij kijk
ik naar de aanwezigheid (of afwezigheid) van jubilea, het oprichten van monumenten, de uitgave
van speciale bundels en andere historische objecten ter nagedachtenis van Max Havelaar of
Multatuli, waarbij de motivatie achter deze historische verwijzingen bestudeerd wordt. Op die
manier zal een invulling gegeven worden van de ontwikkeling van het erfgoed Max Havelaar.
Mijn onderzoek naar de publieke herdenkingen zal in belangrijke mate gebaseerd zijn op
bronnenmateriaal uit kranten. Hiervoor maak ik gebruik van verscheidene landelijke en regionale
kranten waarbij ik kijk hoe deze reageerden op de herdenking. Ook worden de in kranten
verschenen politieke (spot)prenten bestudeerd. Daarbij zal het onderzoek worden aangevuld met
materiaal van de ‘Vereniging Multatuli-Museum’ en later het ‘Multatuli-Genootschap’. Hiertoe
behoren bijvoorbeeld briefwisselingen, jaarverslagen en notulen van vergaderingen. Tenslotte
wordt ook veel gebruik gemaakt van speciale herdenkingsbundels die zijn uitgebracht en lezingen
die tijdens de herdenkingen werden uitgesproken.
De bekendheid van Multatuli berust heden ten dage grotendeels op het verschijnen van
het werk Max Havelaar. Toch heeft hij zich ook uitgesproken over andere zaken: zo was hij één
van de eerste openlijke atheïsten en sprak hij zich uit voor de rechten van de vrouw. Wanneer
bronnen of monumenten dan ook niet specifiek over het boek gaan maar over Multatuli, zal ik
eerst onderzoeken in hoeverre deze verband houden met het erfgoed Havelaar. Op deze manier
wordt voorkomen dat het erfgoed Max Havelaar automatisch met de schrijver vereenzelvigd
wordt. Deze scriptie heeft verder een nationaal karakter: naar herdenkingen en verwijzingen
georganiseerd door instanties of personen uit het buitenland zal niet worden gekeken. De reden
hiervoor is praktisch en bedoeld om de omvang van de scriptie niet te groot te laten worden.
In deze scriptie wil ik gaan onderzoeken hoe invulling werd gegeven aan het erfgoed Max
Havelaar in publieke herdenkingen en verwijzingen en hoe deze interpretatie zich ontwikkelde.
Deze vraagstelling is niet direct te beantwoorden en vereist een theoretisch kader. Ten eerste zal
ik ingaan op het begrip erfgoed en op het karakter van dit specifieke erfgoed: een literaire tekst.
Daarna zal ik aandacht schenken aan het begrip 'pijnlijk erfgoed'. Tenslotte wordt in dit eerste
hoofdstuk door mij ingegaan op enkele aspecten rondom herinneren, gedenken en het ‘collectief
geheugen’. Na dit theoretische kader wordt een chronologische studie gemaakt van de
ontwikkeling van het erfgoed Max Havelaar. Hiervoor ga ik kijken naar de betekenis van het boek
ten tijde van de koloniale overheersing in Indië, daarna die in de postkoloniale fase en ten slotte
de plek die Max Havelaar in de toekomst eventueel zal krijgen in het Nationaal Historisch
Museum (NHM). Aangezien de NHM de canon als uitgangspunt zal nemen, betekent dit dat de
6
kans groot is dat ook daar de Max Havelaar in terug te vinden zal zijn.13 In deze scriptie wil ik dan
ook graag kijken naar de manier waarop het boek het beste een plaats zou kunnen krijgen binnen
het te bouwen museum. In mijn conclusie zal ik ten slotte reflecteren over mijn onderzoek naar
het erfgoed Max Havelaar.
In het volgende persbericht wordt hier meer over verteld: 'Eerste stap naar nationaal historisch museum', 8-09-06
http://www.regering.nl/actueel/nieuwsarchief/2006/09September/08/0-42-1_42-83259.jsp
13
7
Hoofdstuk 1: over literatuur, erfgoed en herdenkingen
In dit hoofdstuk ga ik in op enkele relevante theorieën voor de studie naar het erfgoed Max
Havelaar. Deze zullen achtereenvolgens te maken hebben met literatuur als erfgoed, pijnlijk
erfgoed en functies van herdenkingen.
Literatuur als erfgoed
Literatuur als erfgoed betekent iets anders dan literair erfgoed. In de volgende hoofdstukken zal
ik deze laatste categorie links laten liggen, alhier wil ik het onderscheid kort duiden. Literair
erfgoed is erfgoed vanwege zijn bijzondere literaire karakteristieken. Hierbij kan het gaan om een
‘zeldzaam’ werk, zoals bijvoorbeeld Karel ende Elegast. Dit is een van de eerste Nederlandstalige
geschriften en krijgt daarom een bijzondere plaats in de Nederlandstalige literatuur. De andere
manier waarop romans literair erfgoed kunnen worden, is vanwege de uitzonderlijke kwaliteiten
ervan, hetzij omdat een grote groep mensen het erg ‘mooi’ vindt (de werken van Vondel of
Couperus) hetzij omdat het erg origineel is en aan het begin van een nieuw genre staat (Betje
Wolff en Aagje Deken, of Remco Campert). De Max Havelaar hoort als zodanig zeker ook bij de
groep literair erfgoed. Multatuli had een originele schrijfstijl en was één van de weinige
Nederlandse auteurs die schreef in de stijl van de Romantiek. Er zijn bovendien diverse
literatuurwetenschappers die stellen dat Max Havelaar hét beste Nederlandse boek aller tijden is.
In 2002 werd een Nederlandse literaire canon samengesteld door de Maatschappij der Nederlandse
Letterkunde waarbij Max Havelaar bovenaan eindigde.14
Er is echter meer aan de hand met dit boek, iets dat het duidelijk onderscheidt van
Couperus en Campert. De Max Havelaar heeft de afgelopen 150 jaar een bijzondere plek in de
samenleving verworven en is tot het zogenaamde culturele erfgoed gaan behoren. Er zijn maar
weinig andere Nederlandse boeken die zo’n zelfde status hebben. Het boek bevindt zich
bijvoorbeeld slechts met enkele andere literaire verwijzingen op de Canon van Nederland: de lijst
met ‘vaderlandse’ historische objecten en gebeurtenissen die de basis zouden vormen van de
Nederlandse geschiedenis. Aldaar is het enige andere boek De Statenbijbel en bevinden er zich twee
schrijvers op de lijst, zijnde Anne Frank en Annie M.G. Schmidt.15 Deze vier literaire
verwijzingen zijn niet alleen verkozen vanwege de bijzondere literaire kwaliteiten maar worden
tevens gezien als 'nationaal erfgoed'.
Max Havelaar heeft dus een zekere status verworven door de jaren heen waarbij men dit
boek is gaan definiëren als ‘cultureel erfgoed’. Maar wat betekent het wanneer een boek erfgoed
14
Zie voor de precieze resultaten: http://www.dbnl.org/letterkunde/enquete/enquete_dbnlmnl_21062002.htm 30-06-2007.
8
wordt? Een wetenschapper die veel over literatuur als erfgoed geschreven heeft, is A. Rigney.16 In
haar werk doet zij vooral studie naar de werken van Walter Scott en de eigenschappen van zijn
boeken als erfgoed. Zij beschrijft enkele opvallende kenmerken van literair erfgoed. Rigney merkt
onder meer op dat de boeken zelf erfgoed werden maar daarnaast ook nieuw erfgoed konden
genereren zoals bijvoorbeeld straatnamen. Rigney: "Het gebruik van een schrijvers- of kunstenaarsnaam
in het stadsbeeld is een manier om de waarde van diens werk te erkennen en zijn status als onderdeel van het
nationale erfgoed te bevestigen."
17
Deze verwijzingen werken volgens Rigney als een 'mnemonisch'
symbool: een herinnering aan een herinnering. De Insulindeweg in Doetinchem is een verwijzing
naar de term die door Multatuli bedacht is en daarmee een herinnering aan de schrijver en zijn
belang in de Nederlandse geschiedenis.18 Na verloop van tijd kan echter erosie van de herinnering
plaats vinden waardoor de band met het ‘oorspronkelijke' erfgoed geheel losgelaten wordt. Zo
waren er bijvoorbeeld straten in Australische steden vernoemd naar personages uit Scott’s
werken, waarbij nu niemand meer kon vertellen waarnaar de Waverlystreet verwees.19
Rigney stelt verder dat literatuur een bijzondere karakteristiek heeft: namelijk dat er een
‘dubbele mobiliteit’ aanwezig is. “De dubbele mobiliteit van de literatuur -teksten zijn niet aan de plaats van
handeling verbonden en hebben zelf geen vaste woon-of verblijfplaats- zorgt ervoor dat zij een bijzondere rol speelt
als bindend element in de historische cultuur.”
20
Het 'Scott-erfgoed' kan overal worden beleefd, men
heeft slechts een uitgave van het werk hiervoor nodig. Ook de Max Havelaar is een zogenaamd
'draagbaar monument' omdat de tekst niet vastzit aan de tijd en context waarin het is geschreven
en daarmee latere groepen lezers kan bereiken die met de historische uitgangssituatie niets te
maken hebben.21 Deze draagbaarheid leidt echter wel tot een zeer diverse interpretatie van één
tekst, omdat context en tijd telkens verschillen. Hoewel Rigney uitgebreid ingaat op
eigenschappen van literatuur als erfgoed, geeft zij geen definitie van deze groep binnen het
culturele erfgoed. Deze definiëring is ook lastig aangezien de groep cultureel erfgoed zelf al veel
bediscussieerd en weinig omlijnd is, laat staan dat de subgroepen bepaald zijn. Toch wil ik enkele
voorwaarden geven waaraan literatuur als erfgoed moet voldoen.
Ten eerste zal het werk een bepaalde collectieve identiteit moeten uitdragen of bevestigen.
Zo vormt de Statenbijbel een belangrijk onderdeel van de protestantse identiteit in Nederland.
De constructie van de identiteit verschilt per context of periode. Op dit moment behoort de Max
Havelaar tot het nationale culturele erfgoed en bevestigt het daarmee de Nederlandse identiteit.
De canon is te vinden op de volgende site: www.entoennu.nl
Onder meer: A. Rigney, Literatuur als herdenking (Amsterdam 2001), A. Rigney, 'De herinnering aan Scott', in: R. Laarse, Bezeten van vroeger
(Amsterdam 2005) pp 88-101.
17 A. Rigney, 'De herinnering aan Scott', in: R. Laarse, Bezeten van vroeger (Amsterdam 2005) pp 88-101, aldaar 96.
18 C. Bij, 'Straten vernoemd naar Multatuli', Over Multatuli 41 (1998) p. 31-33, aldaar 31.
19 A. Rigney, 'De herinnering aan Scott', in: R. Laarse, Bezeten van vroeger (Amsterdam 2005) pp 88-101, aldaar 96.
20 Ibidem, 89-90.
21 A. Rigney, Literatuur als herdenking (Amsterdam 2001) 17.
15
16
9
Ten tweede heeft een dergelijk literair werk een bepaalde historische functie. Deze functie is
symbolisch en hangt samen met de identiteitsconstructie. Erfgoed staat symbool voor een
essentieel onderdeel van een bepaalde collectieve identiteit. Bijvoorbeeld het dagboek van Anne
Frank als symbool voor de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. De Max Havelaar staat op dit
moment symbool voor het Nederlandse koloniale verleden. Deze symboolfunctie is veranderlijk:
een tekst functioneert als een betekenisdrager, een zogenaamde semiofoor. Dit wil zeggen dat de
betekenis van een object per context kan verschillen. Literatuurwetenschappers A. Erll en A.
Nünning stellen dat een literaire tekst zelfs een versterkte positie als betekenisdrager heeft: “Denn
jeder literarische Text (..) eröffnet mehr Deutungsmöglichkeiten, als soziale Gruppen in gegebenen Kontexten
ausschöpfen.” 22
Een laatste voorwaarde die aan literatuur als erfgoed gesteld kan worden is dat de tekst
een grote invloed moet hebben gehad op de samenleving, niet alleen in de periode dat het
verschenen is maar ook geruime tijd daarna. De verhalen van Annie M.G. Schmidt zijn
bijvoorbeeld door vele generaties gelezen en nu nog steeds worden werken van Schmidt verfilmd
en worden liedjes in shows opgevoerd. Aan deze voorwaarde voldoet ook Max Havelaar in sterke
mate: over dit boek is eindeloos gediscussieerd in verschillende domeinen (bijvoorbeeld politiek,
cultureel, officieel en publiek). De afgelopen anderhalve eeuw is het boek telkens weer terug in de
belangstelling gekomen.
Pijnlijk erfgoed
Max Havelaar behoort dus tot het literaire erfgoed en het culturele erfgoed. Binnen deze laatste
categorie kan het echter nog onder een specifieke noemer worden gebracht, namelijk die van het
pijnlijke erfgoed. Pijnlijk erfgoed vormen die historische objecten die een collectief herinneren
aan een minder positieve geschiedenis. Het zijn de zogenaamde ‘zwarte pagina's’ uit de
geschiedenisboeken waarbij het een aspect betreft waarop een groep minder trots is, een gegeven
dat afbraak doet aan de collectieve identiteit. Wat pijnlijk erfgoed is, verschilt per groep en per
periode. De koloniale geschiedenis was bijvoorbeeld tot ’49 voor bijna niemand in Nederland
‘pijnlijk’, terwijl het nu over het algemeen wel gezien wordt als pijnlijk erfgoed.
Een goed voorbeeld van ‘pijnlijk erfgoed’ is het Van Heutszmonument in Amsterdam. In
1935 werd dit standbeeld, dat bestaat uit een grote vrouwelijke figuur met daaronder een
plaquette met de afbeelding van Van Heutsz, onthuld door koningin Wilhelmina. Hoewel
A. Erll, A. Nünning, ‘Literatur und Erinnerungskultur’, in: G. Oesterle (red.), Erinnerung, Gedächtnis, Wissen. Studien zur kulturwissenschaftlichen
Gedächnisforschung (Göttingen 2005) pp. 185-210, aldaar 190.
22
10
aanvankelijk al door enkelen bekritiseerd, kwam tegen dit monument in de tweede helft van de
twintigste eeuw steeds meer verzet. Tot twee keer toe werd er een bomaanslag gepleegd op het
beeld en ook werd het regelmatig beklad. Na lang overleg besloot het stadsdeel Amsterdam OudZuid een andere invulling te geven aan het monument. Het Van Heutszmonument werd in 2004
omgedoopt in het monument Indië-Nederland. Hiermee zou het niet langer een ereteken zijn
voor Van Heutsz maar moest het gaan gelden als een herinneringsteken aan de relatie tussen
Indië en Nederland gedurende de koloniale periode.
In dit geval is er sprake van een veranderende visie op de eigen geschiedenis. Waar
vroeger Van Heutsz nog als held werd gezien, werd hij later tot symbool van de Nederlandse
misdaden overzee. Een ander voorbeeld is het slavernijmonument, dat pijnlijk is omdat het
verwijst naar een omstreden geschiedenis. Dit monument werd in 2002 in het Oosterpark in
Amsterdam onthuld, ter herdenking van de afschaffing van de slavernij in 1863. Hierbij gaat de
vergelijking met Max Havelaar meer op, het erfgoed strookt namelijk wel met ons eigentijds beeld
van de geschiedenis. Het monument is daarmee niet omstreden vanwege zijn inhoud, zoals bij
het Van Heutzsmonument, maar is wel pijnlijk omdat slavernij gezien wordt als een negatieve
kant van onze collectieve identiteit.
Hoe past het werk van Multatuli nu precies binnen de diverse groep van het ‘pijnlijke
erfgoed’? Douwes Dekker wilde met Max Havelaar juist pijnlijke zaken aan de kaak stellen. De
roman Max Havelaar past bij zijn verschijning daarmee binnen de theorie van Foucault van het
‘culturele beperktheidsprincipe’.23 Foucault bedoelde hiermee dat er een beperkte ruimte is
binnen een samenleving om thema’s te belichten en te bespreken. Via de roman bestaat er een
alternatief kanaal of ‘experimentele ruimte’ voor onderwerpen die in de institutioneel verankerde
discoursen niet aan bod kunnen gekomen.24 Douwes Dekker zocht zijn toevlucht tot de literatuur
nadat zijn verwoede pogingen de aandacht van de Nederlandse staat te trekken op niets waren
uitgelopen. Via een roman wist hij zo uiteindelijk toch de misstanden publiekelijk bekend te
maken. Het boek werd bij uitgave door velen als zeer pijnlijk beschouwd omdat het niet binnen
de gedragsregels paste om kritiek te leveren op het beleid in Indië. Toch leidde de publicatie
uiteindelijk wel tot een langzame acceptatie voor deze herinneringen aan de koloniale
geschiedenis. De Max Havelaar bevindt zich nu niet meer in de experimentele ruimte maar weet
zich opgenomen in de Nederlandse geschiedenis. Hiermee is de interpretatie ook veranderd. Nu
is het, zoals al eerder opgemerkt, niet zozeer het boek dat nog ‘pijnlijk’ is maar is het boek wel
een verwijzing naar een pijnlijk verleden (de misstanden in de koloniën).
23
24
M. Foucault, The Archaeology of Knowledge (London 1978) 159.
Foucault, The Archaeology of Knowledge, 159.
11
Herinneringen, jubilea, etc.
Bij een scriptie over publieke herdenkingen kan onmogelijk voorbij gegaan worden aan de vele
studies die bestaan over deze omgang met het verleden. Daarom wil ik in dit hoofdstuk tot
besluit aandacht besteden aan de functie van publieke herdenkingen en aan de eigenschappen van
een collectief geheugen. Dit zal ik doen aan de hand van enkele belangrijke theorieën omtrent
deze begrippen.
Sedert de jaren tachtig zijn studies over herinneren in opkomst.25 Veel aandacht gaat uit
naar de gezamenlijke herinnering van een gemeenschap, het zogenaamde ‘collectieve geheugen’.
Bij de studie naar herdenkingen van en andere historische verwijzingen naar de Max Havelaar gaat
het mij ook om de beleving van zo’n collectief en op welke wijze het erfgoed een plek kreeg
binnen het collectieve geheugen.
Rigney houdt de volgende definitie aan voor het collectief geheugen: “Een collectief geheugen
is een verzameling herinneringen die groepen mensen gemeenschappelijk hebben en die zij min of meer levend in hun
geheugen houden, bewust of onbewust vaak met behulp van externe informatiedragers.”
26
Een collectief
geheugen wordt dus in stand gehouden met behulp van externe informatiedragers. Deze laatste
groep kan literatuur zijn, maar ook publieke herdenkingen vallen hieronder. In het geval van de
Max Havelaar complementeren de publieke herdenkingen van de roman de collectieve
herinnering hieraan. De cultuurwetenschapper Jan Assmann gaf, in zijn definitie van een
‘culturele herinnering’, zich meer rekenschap van de mogelijke informatiedragers: “Unter dem
Begriff kulturelles Gedächtnis fassen wir den jeder Gesellschaft und jeder Epoche eigentümlichen Bestand und
Wiedergebrauchs –Texten, - Bildern und –Rites zusammen, in deren Pflege sie ihr Selbstbild stabilisiert und
vermittelt, ein kollektiv geteiltes Wissen vorzugsweise (aber nicht ausschlisßlich) über die Vergangenheit, auf das
eine Gruppe ihr Bewußtsein von Einheit und Eigenart stützt.”
27
In deze definitie wordt ook meer
ingegaan op de effecten van een collectief geheugen. Deze zullen leiden tot meer eenheid binnen
een groep.
Aan het einde van de negentiende eeuw maakten veel naties gebruik van deze
eigenschappen van een collectief geheugen. Tegelijkertijd met de opkomst van het nationalisme
ontstonden ook veel collectieve nationale herinneringen in West-Europa. Deze hausse aan
verwijzingen naar het verleden wordt door de historicus E. Hobsbawm gezien als ‘the invention
of tradition’. “ ‘Invented tradition’ is taken to mean a set of practices, normally governed by overtly or tacitly
accepted rules and of a ritual or symbolic nature, which seek to inculcate certain values and norms of behaviour by
A. Rigney, Literatuur als herdenking (Amsterdam 2001) 4-5.
Ibidem, 6.
27 A. Erll, A. Nünning, ‘Literatur und Erinnerungskultur’, 195.
25
26
12
repetition, which automatically implies continuity with the past.” 28 Naties probeerden aan de hand van een
versterking van de band met het verleden de nationale identiteit te verankeren en de eenheid te
bevorderen. Dit leidde aan het eind van de negentiende eeuw tot vele nationale feesten en
herdenkingen. De bevestiging van een collectieve identiteit werkt echter sterk normatief. Tussen
het individuele en collectieve geheugen ontstaat spanning omdat de laatste nooit alle individuele
herinneringen kan omvatten. Er is sprake van selectie en generalisatie waardoor sommige
groepen hun herinnering niet terug zullen vinden in het dominante discours. Via de
‘experimentele ruimte’ kan zo’n herinnering uiteindelijk alsnog plaats krijgen in het collectieve
geheugen, wat op Max Havelaar van toepassing is.
De laatste wetenschapper die hier besproken wordt is de historicus Pierre Nora, die zich
verdiepte in de organisatie van het collectief geheugen.29 Hij deed dit aan de hand van
zogenaamde lieux de mémoire. Hierbij ging hij in Frankrijk op zoek naar ‘plaatsen van herinnering’
met een materiële, symbolische of functionele waarde.30 Op deze plaatsen van herinneringen staat
de mens volgens Nora in verbinding met het verleden. Plaatsen van herinneringen zijn volgens
Nora niet noodzakelijk gebonden aan fysieke plaatsen maar hiertoe kunnen bijvoorbeeld ook
personen, dagen, en symbolen behoren. Rondom Max Havelaar hebben zich ook zulke lieux de
mémoire gevormd, waarnaar in de volgende hoofdstukken studie gemaakt zal worden. Zo bestaat
er bijvoorbeeld het huis in Brussel waar de Max Havelaar geschreven is, maar ook het graf van
Multatuli op de begraafplaats Westerveld te Driebergen is zo'n plaats van herinnering.
E. Hobsbawm, The invention of tradition (Cambridge 1983) 1.
P. Nora, Les lieux de mémoire.(Parijs 1984).
30 P. den Boer, 'Geschiedenis, herinnering en 'lieux de mémoire', in: R. van der Laarse, Bezeten van vroeger (Amsterdam 2005) pp.40-58, aldaar 50.
28
29
13
Hoofdstuk 2: Max Havelaar in de koloniale periode
Toen, in mei 1860, de bijna driehonderd pagina's tellende roman werd gepubliceerd, bleef het
enkele weken stil. Pas vanaf juni verschenen de eerste recensies in kranten en tijdschriften.
Hierover kan gezegd worden dat de krantenrecensies over het algemeen lovend waren. Met name
de literaire kwaliteiten werden geprezen, maar ook de inhoud kwam ter sprake. Het laatste
pleidooi in de Max Havelaar, waarin Multatuli zich richtte tot koning Willem III en dreigde zijn
boek te vertalen zodat de Indiërs in opstand zouden komen, kon op minder waardering rekenen.
Kranten vonden deze aanval een teken van onvaderlandslievendheid en zelfs gevaarlijk.31 Ook in
politieke kringen nam men kennis van deze literaire gebeurtenis. De liberale politici, die zich over
het algemeen keerden tegen het Nederlandse koloniale beleid van het cultuurstelsel, schaarden
zich achter Multatuli. De Max Havelaar gaf hen een wapen in handen om het cultuurstelsel verder
te bestrijden.
Aan het einde van het jaar verminderde het aantal reacties op de Max Havelaar. Eduard
Douwes Dekker bleef echter in snel tempo boeken en artikelen produceren, waarbij sommige
opnieuw voor opschudding zorgden. Douwes Dekker schreef vooral veel voor het
vrijdenkersblad De Dageraad. Dit blad, sinds 1856 uitgegeven door de Vereniging voor
Vrijdenkers, had vooral leden uit de kleine middenstand. Tot de oprichters behoorde een groepje
vrijmetselaars, afkomstig uit de liberale intellectuele kringen. In de loop der tijd radicaliseerde de
vereniging De Dageraad met name op het gebied van atheïsme en sociale denkwijzen.32 Het was
deze vereniging waarin de meeste zogenaamde ‘Multatulianen’ te vinden waren.
Vanaf 1862 publiceerde Multatuli enkele bundels genaamd Ideeën.33 Hierin verzamelde hij
zijn eigen denkwijzen over alle mogelijke onderwerpen. Deze waren vaak sterk in strijd met de
heersende norm en hiermee verkreeg hij de steun van allen die zich verzetten tegen het gezag. De
ster van Multatuli was rijzende en de schrijver verkreeg een grote schare aanhangers. Deze
aanhang was zeer gevarieerd: er bevonden zich voornamelijk vele arbeiders onder, maar ook
sommige liberalen en socialisten uit de hogere klassen behoorden tot de Multatuli aanhangers.
Douwes Dekkers' aanhang had af en toe het voorkomen van een sekte, waarbij de schrijver de
grote voorganger was. Hierbij was het meestal niet de Max Havelaar die zorgde voor de aanhang:
“Een bijbel kunnen ook deze mannen niet missen: het hoofdwerk van Multatuli zal het Openbaringsboek der
toekomst zijn. Niet de Max Havelaar, maar de Ideeën, ziedaar het standaardwerk, waaraan de menschheid al
haar wijsheid, al haar verheffing, al haar troost ontleend.” 34
Nop Maas, Multatuli voor iedereen maar niemand voor Multatuli (Nijmegen 2000) 12.
Koninklijke Bibliotheek, ‘dossier vrijdenkersbeweging’, zie website: http://www.kb.nl/dossiers/dageraad/dageraad.html 30-06-2007.
33 Van 1862 tot 1877 verschenen in Nederland zeven bundels Ideeen.
34 De Vrijheid, 23-12-1882.
31
32
14
Van buitenaf kwam dit Multatuli op veel kritiek te staan, men ging zelfs spreken van een
‘mania multatuliana’.35 Met name vanuit confessionele kringen kwamen waarschuwingen tegen
deze verafgoding van een ongelovig man. Het modern-hervormde blad De Vrijheid sprak na het
bezoeken van een Multatuli activiteit: “Wij zijn het nu eenmaal van die zijde gewoon in opgeschroefde taal
den lof te hooren bezingen van dezen eenige onder de kinderen der menschen. In wolken van wierook wordt hij
gehuld. Er is geen God, maar Multatuli is een groot profeet: dat is de leuze dezer nieuwe sekte.” 36
Huldigingen en dankbetuigingen
Sinds de verschijning van Max Havelaar werden vele acties ondernomen voor Multatuli, die door
zijn ‘vrijgevige hand’ in een constante financiële crisis verkeerde. Deze acties waren dan ook
meestal bedoeld om Douwes Dekker van zijn schulden af te helpen of om zijn vrouw en
kinderen te verlichten van de financiële lasten. Men name vooraanstaande burgers stopten
Douwes Dekker regelmatig wat toe, omdat zij het hun plicht vonden voor deze medeburger te
zorgen. Dekker was hier zelf niet altijd van gediend. Hij vond dat de Nederlandse staat zijn gelijk
in de zaak Lebak moest erkennen en hem hiervoor financieel gaan vergelden. Zolang dit echter
niet gebeurde, nam hij het geld van zijn aanhang toch maar aan, meestal echter niet van harte.
Bovendien weigerde hij aan de soms gevraagde controle van de uitgaven mee te werken. Hij
stond ten slotte niet onder ‘curatele’.37 Ook werden door sommige Multatuli-comités geschenken
aan de schrijver gegeven. Hierbij is echter geen sprake van een herdenking maar veeleer van een
dankbetuiging.
De eerste pogingen voor een grootschalige huldiging van Multatuli vonden plaats nog
tijdens zijn leven aan het begin van de jaren tachtig. Hierbij moet echter het woord ‘pogingen’
met nadruk worden uitgesproken. Een keur van initiatieven volgde elkaar op, waarbij de meesten
uitdraaiden op een mislukking. Zo kwam er in 1881 een plan voor een huldiging van ‘een’
Nederlandse schrijver. Dit plan was ontstaan naar aanleiding van een grootse hulde in Frankrijk
in 1880 aan Victor Hugo en de huldiging in België kort daarna van de schrijver Hendrik
Conscience. Het letterkundige weekblad De Portefeuille vond dat Nederland nu ook zo’n huldiging
moest houden; deze zou goed zijn voor het gevoel van nationale eenheid.38 De letterkundige
Pepifax (pseudoniem voor P.A.M. Boele) stelde dat Multatuli voor zo’n huldiging in aanmerking
kwam. Hier werd echter al snel vanaf gezien omdat men niet uitsloot dat zo’n huldiging eerder
het gevoel van nationale eenheid zou verminderen en “maatschappij-ondermijnende krachten
A. Jongstra, De Multatulianen, 61.
De Vrijheid, 23-12-1882.
37 W. F. Hermans, De raadselachtige Multatuli (Amsterdam 1976) 182.
38 A. Jongstra, De Multatulianen, 74.
35
36
15
zou bevorderen”.39 In plaats van de controversiële Multatuli werd daarom de schrijfster A.
Bosboom-Toussaint gehuldigd, die door haar vele vaderlandse romans onomstreden was.
Naar aanleiding van het Internationale Vrijdenkerscongres gehouden in 1883 te
Amsterdam, besloten drie Multatuli-aanhangers tot het organiseren van een tentoonstelling. In
het Algemeen Dagblad plaatsten zij daarom een advertentie waarin ze opriepen tot het inzenden van
Multatuliana, spullen die verwezen naar Multatuli.40 Douwes Dekker was van deze actie echter
minder gecharmeerd.41 Hij vond zo’n tentoonstelling maar onzin en verzocht dat deze
persoonsverheerlijking zou worden afgeblazen. “Reeds in ’t algemeen heb ik ’n afkeer van alles wat naar
vertooning gelykt, maar vooral na den ‘schamelen’ afloop van dat z.g.n. Huldeblyk, komt my ’n zoodanige
expositie ongeraden voor.”42 Multatuli vreesde vooral dat critici deze tentoonstelling en daarmede hem
zouden bespotten.
1887: ‘de zaaier’ gaat heen
In 1887 stierf Eduard Douwes Dekker en konden de eerste herdenkingen van de schrijver
georganiseerd worden. Hoewel de schrijver nu geen invloed kon uitoefenen op de manier van
huldigen, bleef zijn geest rondwaren. Sommige aanhangers vonden dat men nog steeds geen
huldiging of herdenking mocht houden, omdat dit in strijd zou zijn met de mening van Multatuli.
Frederik van Eeden schreef in het tijdschrift De Nieuwe Gids: “Hoe kan men iemand volgen, wiens leer
was dat men niemand volgen moet? Wie zich Dekker’s discipel noemt, handelt tegen de wetten van zijn meester.
Wie Dekker napraat, beledigt zijn nagedachtenis.”43 Deze verdeeldheid in de opvatting over de gepaste
wijze van Multatuli-hulde zou de komende jaren voor veel discussie gaan zorgen en de
herdenkingen in ernstige mate belemmeren.
Vlak na de dood van Multatuli werd een afbeelding ter ere van hem geplaatst in De
Lantaarn.44 Deze plaat is een goede informatiebron voor de waarde die op dat moment aan
Multatuli’s werken werd gehecht. Op de afbeelding staat Multatuli met een lauwerkans waarin
enkele titels van werken van de schrijver staan. In deze lauwerkrans staan twee werken bovenaan:
Max Havelaar en Ideeën. Het is duidelijk dat deze tekenaar beide werken als Douwes Dekkers’
belangrijkste beschouwde en niet slechts de Max Havelaar. Het blad De Dageraad bracht bij het
vijfde sterfjaar een speciaal gedenkboek uit waarin allerlei artikelen stonden over de schrijver.45 In
datzelfde jaar werden ook enkele Multatuli-herdenkingen georganiseerd. Deze hadden meestal de
A. Jongstra, De Multatulianen, 76.
Algemeen Handelsblad 24-08-1883.
41 Ibidem, 29-8-1883.
42 A. Jongstra, De Multatulianen, 82.
43 De Nieuwe Gids 2 (1887) p. 269-285, aldaar 274.
44 De Lantaarn 3 (1887) no. 5.
39
40
16
vorm van een voordracht uit het werk van de schrijver. Over het algemeen werden deze
herdenkingen goed bezocht met enkele honderden toeschouwers.
Na de eeuwwisseling werd door Multatulianen steeds vaker gesproken over het gebrek
aan een monument ter ere van Douwes Dekker. Toen Potgieter een buste kreeg in het
Rijksmuseum waren Multatulianen hevig verontwaardigd omdat volgens hen de aanhang van hun
schrijver veel groter was.46 De behoefte aan een gedenkteken is verbonden met de waardering (of
het gebrek hieraan) van Multatuli. Aanhangers vonden het bestaan van zo’n monument een
erkenning of bevestiging van de ‘grootheid’ van Multatuli. Dit sluit aan bij de eerder besproken
theorie van Rigney die stelde dat het gebruik van een schrijvers- of kunstenaarsnaam in het
stadsbeeld een manier is om de waarde van diens werk te erkennen en zijn status als onderdeel
van het nationale erfgoed te bevestigen.47 Zolang Multatuli nog geen monument had, betekende
dat voor zijn aanhang dat zijn belang nog niet bevestigd was.
In 1907 waren er plannen voor een grootscheepse hulde aan Kuyper, de toenmalige
minister-president die in dat jaar zeventig werd. Vooral arbeiders hekelden deze hulde. Zij waren
de zogenaamde worgwetten, waarmee Kuyper een einde maakte aan de tweede spoorwegstaking,
nog niet vergeten. Daarom wilden zij als tegenactie een Multatulimonument oprichten. Hierbij
was het plan om een gedenksteen te plaatsen tegen de gevel van het huis te Brussel waar de Max
Havelaar geschreven werd.48 Nadat de eigenaar van de woning echter Max Havelaar had gelezen,
trok deze zijn toestemming in uit angst voor ophef. In 1908 werd uiteindelijk toch een
gedenksteen vervaardigd, ditmaal bestemd voor het huis te Ingelheim, waar Douwes Dekker
woonde tot aan zijn dood. Bij deze inmetseling waren zo’n 200 Multatulianen aanwezig, die
ondanks de spelfout (Eduard Douves Dekker) blij waren met deze eerste herdenkingssteen.49
1910: 50 jaar Max Havelaar
De eerste echte grote herdenking vond plaats in 1910, toen het vijftig jaar geleden was dat de
Max Havelaar werd uitgebracht. Al jaren van tevoren maakte men plannen voor wat een groots
feest ter herdenking van Multatuli moest worden. Vooral vanuit de vereniging De Dageraad
kwamen veel initiatieven. In 1909 richtten zij een voorlopig comité op dat moest gaan zorgen
voor een ‘blijvend comité inzake de Multatuli-hulde’.50
Vereeniging De Dageraad, Ter nagedachtenis aan Multatuli (Amsterdam 1992).
A. Jongstra, De Multatulianen, 126. Blijkbaar maakte de aanhang van Multatuli zich meer druk om de grootte van de aanhang dan om de grootte
van de schrijver.
47 A. Rigney, 'De herinnering aan Scott', in: R. Laarse, Bezeten van vroeger (Amsterdam 2005) pp 88-101, aldaar 96.
48 Ibidem, 125.
49 W. F. Hermans, De raadselachtige Multatuli (Amsterdam 1976) 194.
50 Gé Nabrink, ‘Rumoer rond de Max-Havelaarherdenking 1910’, Over Multatuli 8 (1985) afl . 14, p. 42-60, aldaar 42.
45
46
17
De vergaderingen van het comité werden ernstig gecompliceerd door een voortdurende
onenigheid. Deze onenigheid werd onder meer veroorzaakt door de verschillende achtergronden
van de comitéleden. 51 Hieronder bevonden zich gematigde letterkundigen zoals J. van Hall maar
ook de omstreden politiek leider Domela Nieuwenhuis die in deze tijd volledig geradicaliseerd
was en zich had losgemaakt van de socialisten. Binnen het comité werd eerst een
principediscussie gevoerd over de gerechtvaardigdheid van het organiseren van een herdenking.
Enkelen vonden een hulde aan Douwes Dekker eigenlijk niet op zijn plaats, omdat hij nog steeds
niet door de regering in zijn gelijk was gesteld. Zij wilden dat eerst deze erkentenis kwam en pas
dan kon er een herdenking komen. De voorstanders van een huldiging waren echter in de
meerderheid en zij gingen door met plannen maken.52
Hierna moest echter nog besloten worden op welke manier Multatuli geëerd moest
worden. Ook hierover bestond onenigheid. Sommige comitéleden, zoals M. de Boer en J. van
Hall, wilden tijdens de Multatuli-herdenking zich concentreren op het Nederlands-Indische
beleid.53 Van Hall had hier voornamelijk koloniaal-ethische motieven voor, terwijl De Boer een
duidelijk politiek doel had. Hij vond dat met een Max Havelaar herdenking een ‘voortdurende
agitatie’ kon worden gevoerd tegen de Atjeh-oorlog, een oorlog die op dat moment pas enkele
jaren beëindigd was.54 Tijdens de vergaderingen bleek echter niet iedereen Multatuli’s koloniale
denkbeelden te waarderen. Zo meende letterkundige en Indië-kenner M. van Deventer dat de
schrijver helemaal niet kon worden gezien als een belangrijk koloniaal hervormer. Volgens hem
bleek uit de Max Havelaar dat Douwes Dekker het principieel bij het verkeerde eind had.55 Van
Deventer miste de bestrijding van het cultuurstelsel in het boek en stelde dat de aanval van de
schrijver op het systeem van het bestuur van de inlandse bevolking door haar hoofden onterecht
was.56 Anderen, zoals bijvoorbeeld Domela Nieuwenhuis, wilden juist dat de ‘vrije gedachte’,
waarvoor Douwes Dekker had gestreden, in de belangstelling kwam. Ten slotte vonden
sommigen dat ook de literaire kwaliteiten van Multatuli niet vergeten mochten worden. Er werd
uiteindelijk besloten om alle drie de aspecten in de herdenking aan bod te laten komen. Maar dit
compromis werd verbroken door de volgende mededeling in een circulaire aan de commissie,
rondgestuurd door Van Hall: “In verband met datgene, waarin, volgens de overgroote meerderheid der
Nederlanders, de hoofdbetekenis van Multatuli’s optreden, nu weldra vijftig jaar geleden, gelegen is: de door hem
wakker geroepen belangstelling in het lot van de inheemsche bevolking van Insulinde (..)”
57
Domela
Nieuwenhuis zag hierin genoeg reden om het comité te verlaten. In een brief aan het comité
A. Jongstra, De Multatulianen, 13.
Ibidem,, 129-130.
53 Gé Nabrink, ‘Rumoer rond de Multatuliherdenking’, 43.
54 De Vrije Gedachte 3 (1910) no. 20.
55 Ibidem.
56 Gé Nabrink, ‘Rumoer rond de Multatuliherdenking’, 43-44.
51
52
18
deelde hij onder meer mede: “Het vermakelijkste is bovendien dat men hem als Indische ‘specialiteit’ zal
huldigen, terwijl de ‘specialiteit’ mr. van Deventer heeft verzekerd dat Multatuli eigenlijk meer kwaad dan goed
heeft gedaan voor Indië.” 58
De Multatuli-herdenking werd ondanks deze problemen gehouden op zaterdag 7 mei
1910. In het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam bracht een toneelgezelschap twee stukken van
Multatuli ten uitvoer: Aleid en Vorstenschool. Deze voorstellingen werden druk bezocht en het
Paleis zat overvol.59 Daarna werd een tentoonstelling geopend in het Stedelijk Museum die
bestond uit een expositie van Multatuliana; voorwerpen en brieven die verband hadden met
Multatuli. Hoewel de herdenking dus was georganiseerd ter gelegenheid van het vijftigjarig
bestaan van de Max Havelaar werd hier tijdens de herdenkingen nauwelijks op ingegaan. Het werk
was duidelijk ondergeschikt aan de schrijver. Multatulianen vonden echter dat tijdens de
herdenking teveel werd ingegaan op het koloniaal-ethische aspect van de schrijver.
Na de goed verlopen herdenking brak een hevige polemiek uit. Door vele vrijdenkers en
arbeidersbladen werd geklaagd dat de herdenking een verkeerde richting was ingegaan. “Diep
teleurgesteld waren de velen die vooral Multatuli gehuldigd hadden willen zien als de vrijdenker, de humanist, de
voorloper van ‘vrijheid voor allen’.”
60
De Dageraad bracht aan het einde van het herdenkingsjaar een
bundel uit waarin Douwes Dekker juist als vrijdenker gehuldigd werd om zo tegen de
herdenkingen te protesteren.61 In 1910 was hiermee een richtingenstrijd gaande over de manier
waarop Multatuli herdacht moest worden. Hierbij waren het de socialisten, anarchisten en
vrijdenkers die Multatuli vooral wilden eren om zijn ‘strijd voor het vrijdenkerschap’, terwijl de
letterkundigen, liberalen en Indië-kenners ook andere aspecten van Douwes Dekker bij de
herdenking wilden betrekken.
Uit de herdenkingen in 1910 vloeide een initiatief voort voor het oprichten van een
museum geheel ter ere van Multatuli. Tijdens de tentoonstelling waren vele Multatuliana naar
boven gekomen en nu wilden enkele Multatulianen, waaronder Van Hall, dat deze blijvend
werden tentoongesteld. Op 8 december 1910 werd daarom de vereniging ‘Het Multatuli-Museum’
gesticht die alle voorwerpen ging verzamelen die in verband stonden met Douwes Dekker.62 In
het bestuur zaten onder meer de letterkundige Van Hall (voorzitter), de directeur van een
socialistische verzekeringsmaatschappij en vrijdenker J. G. Götze, de Indië-specialist S. Kalff en
vrijdenker P.J.A. Meersmans.
archief M.M., J. van Hall, ‘Huldiging van Multatuli’s nagedachtenis’,01-03-1910, 1910:I:113.
Archief M.M.,.Domela Nieuwenhuis, 'brief aan S. Kalff', Hilversum 1910-02-12 1910:I:86.
59 Ibidem, 45.
60 Nabrink, ‘Rumoer rond de Max-Havelaarherdenking’ 45.
61 De Dageraad, Een zaaier ging uit om te zaaien (Amsterdam 1910) 5.
62 Informatie afkomstig van Multatuli museum, www.multatulimuseum.nl 06-06-2007.
57
58
19
1920: honderdste geboortedag, een feestjaar
“Nu er een eeuw vol is, treedt er vergetelheid in en om die te voorkomen, wordt er gefeest en zullen er vergeetmij-nietjes worden geplant in den vorm van een standbeeld en een bloemlezing. Straks volgen er Multatuli –
sigaren, -bonbons, -lucifers en meer van die dingen, welke in staat zijn een gehuldigde het gehele volk te laten
vervelen.” 63
In 1920 was het honderd jaar geleden dat Eduard Douwes Dekker werd geboren.
Hoewel, zoals uit bovenstaand citaat blijkt, niet iedereen de huldigingen kon waarderen, waren er
ook nu weer plannen voor een herdenking. Ditmaal was het echter niet De Dageraad maar het
bestuur van het Multatuli-museum dat de organisatie in handen had. De vergaderingen van dit
bestuur werden geteisterd door zware conflicten. Ondanks dat vele bestuursleden waren afgelost
door anderen, bleven de onderlinge verschillen net zo groot als voorheen en waren er
dientengevolge veel persoonlijke spanningen.64 Het herdenkingsjaar 1920 werd sowieso
gekenmerkt door een versnipperd karakter. In verschillende plaatsen door het land werden aparte
herdenkingscomités opgericht die in de provinciesteden een speciale avond wijdden aan
Multatuli. In deze regionale comités namen vooral Dageraadleden plaats. Zij vormden dus toch
weer een belangrijke basis van de Multatuli-herdenkingen.
Op nationaal niveau vonden weinig grootschalige herdenkingsacties plaats. Het bestuur
had enkele plannen voor de herdenking. Graag zouden ze een gedenkteken voor de schrijver
plaatsen waarbij ze dachten aan een standbeeld. Het lukte echter wederom niet om het benodigde
geld te verzamelen. Er waren ook plannen om de Max Havelaar te vertalen in het Maleis, een actie
waar Multatuli zelf al mee dreigde. Tegen een dergelijke vertaling kwamen protesten in de media.
Men was bang dat het revolutionaire vuur verder zou worden opgestookt.65 Hier is duidelijk
zichtbaar dat de ontluikende onafhankelijkheidsstrijd in Indië een rol begon te spelen in de
Nederlandse publieke opinie. Deze laatste was over het algemeen fel tegen een verlies van de
Indische kolonie en steunde de Nederlandse ordehandhavingacties.
Andere acties kwamen in 1920 wel van de grond. Het bestuur van het museum bracht in
dat jaar een bloemlezing uit van de werken van Multatuli en daarnaast kwam er ook een speciale
Multatuli penning.66 De belangrijkste avonden die op lokaal niveau werden georganiseerd vonden
plaats in Den Haag en Amsterdam. Daar werden toneelstukken opgevoerd en redes gehouden
over de schrijver. De aandacht voor de Max Havelaar tijdens deze herdenkingen was gering. Het
tijdschrift De Amsterdammer legde als een van de weinigen bij de herdenking van 1920 wél de
aandacht bij dit boek. In een prent tekenden zij een buste van Multatuli die werd geëerd door een
De Residentiebode 4-3-1920.
A. Jongstra, De Multatulianen, 162.
65 Ibidem, 169.
63
64
20
Indische vrouw. Daaronder staat het onderschrift “Insulinde huldigt den Schrijver van Max
Havelaar”.67 Multatuli werd hier dus geëerd vanwege zijn werk Max Havelaar. Tijdens de
verschillende herdenkingsavonden werden echter vooral teksten uit Multatuli’s Ideeën ten gehore
gebracht en enkele van zijn theaterstukken opgevoerd. Het was nog steeds Douwes Dekker als
vooraanstaand vrijdenker die in 1920 werd geëerd.
Na deze herdenking volgde een periode van tien jaar met weinig initiatieven. Het bestuur
van het Multatuli-museum probeerde in die tijd vooral financieel het hoofd boven water te
houden en kon zich niet met een herdenking bezighouden. Aan het einde van het decennium
kwamen er pas nieuwe initiatieven opzetten. Zo ging men weer proberen om een
herdenkingsteken te verwezenlijken. De inzamelingacties leidden tot een bedrag van zo’n 2200
gulden.68 Dit was echter te weinig voor het laten vervaardigen van een monument. Het geld werd
daarom in 1931 aan het bestuur van het museum overgedragen en zij gebruikten het voor de
uitbreiding van het museum.
Naar het einde van Nederlands-Indië
In 1930 werd weer een Multatuli-tentoonstelling georganiseerd: het was 110 jaar geleden dat
Multatuli was geboren. De tentoonstelling vond plaats in het nieuwe onderkomen van het
museum, de universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Tijdens de opening van
de expositie sprak men over de redenen achter het herdenkingsjaar. Die lagen niet alleen in de
geboortedag van de schrijver maar ook in het 70-jarige bestaan van de Max Havelaar. Tenslotte
bestond de Vereniging Multatuli-Museum 20 jaar.69 De pers, die ook bij de opening aanwezig
was, oordeelde weinig positief over de herdenking. Velen zagen Multatuli nog steeds als
onruststoker. “Deze ‘zaaier’ heeft onkruid gezaaid in den vaderlandschen akker. En daarom mogen we hem
niet lijden; kunnen we hem niet uitstaan.” 70
Naast deze tentoonstelling werden er in 1930 geen noemenswaardige herdenkingen
georganiseerd en het feestjaar kwam dan ook niet echt van de grond. In de gehele jaren dertig
gelukte het Multatuli-museum het niet om Multatuli ‘groots’ te herdenken. Er waren plannen
voor een speciale uitgave over de schrijver, maar deze mislukten mede door wanorganisatie.71 In
1935 vond er een tentoonstelling plaats in het museum ter gelegenheid van Multatuli’s 115de
sterfdag en het 75-jarige bestaan van de Max Havelaar en ook in 1937, bij de 50ste sterfdag, wilde
Informatie afkomstig van het Multatuli museum: http://www.multatuli-museum.nl/museum/collectie.html 14-06-2007.
De Amsterdammer, 28-02-1920.
68 Informatie afkomstig van het Multatuli museum: http://www.multatuli-museum.nl/museum/collectie.html 14-06-2007.
69 A. Jongstra, De Multatulianen, 189.
70 Friesch Dagblad, 30-03-1930.
71 A. Jongstra, De Multatulianen, 197.
66
67
21
men de schrijver weer herdenken. Ditmaal werd een bijeenkomst georganiseerd in het
Amsterdamse Krasnapolsky, alwaar de zaal overvol was. Er werden lezingen gehouden over het
hedendaagse belang van Multatuli en er werd voorgelezen uit de Max Havelaar en Ideeën.72
Letterkundige G. Stuiveling, de latere voorzitter van het Multatuli-Museum, hield een rede
waarbij hij inging op het belang van de Max Havelaar. Hij stelde dat inhoudelijk het boek sterk
verouderd was, want niet alleen de maatschappelijke toestanden maar ook de positie van de
Javaan waren intussen veranderd.73
De wereldgebeurtenissen kregen steeds meer invloed op de Multatuli-herdenkingen. Er
was veel discussie over de ‘morele kwaliteiten’ van Multatuli en NSB'ers misbruikten de schrijver
voor hun eigen politieke doeleinden. Bij het Museum was de voorzitter De Hart lid geworden
van de NSB, wat al spoedig leidde tot een conflict met de rest van het bestuur. Die dienden uit
protest hun ontslag in en werden vervangen.74 De Hart wist Multatuli’s ideeën feilloos in te
passen in het nationaal-socialistische gedachtegoed en legde dit in een jaarverslag uit aan de leden
van de vereniging. “Geachte vrienden; wij staan aan den vooravond van een tijdperk waarin vele ideeën van den
strijder Multatuli zullen worden gerealiseerd. Zijn profetie in 1867: Brieven VIII blz. 33 ‘En als er een
Europeesche beroering komt, zal het bedorven Holland bij de eerste stoot ten ondergaan’ is in Mei 1940
bewaarheid.” 75
Tijdens de oorlogsjaren lagen de activiteiten van het Multatuli-museum grotendeels stil.
Na de bevrijding werd het gehele bestuur vervangen en de naam veranderd in MultatuliGenootschap. Een jaar later vonden er bescheiden activiteiten plaats. Er werd door de Dageraad
een Multatuli-ochtend georganiseerd en het Genootschap organiseerde een Multatuli-dag. In
1947 was het de 60-jarige sterfdag van de schrijver en men besloot tot het organiseren van een
tentoonstelling, een bijeenkomst en een opvoering van het toneelstuk Vorstenschool.76 De oorlog
had geen einde gemaakt aan de traditie van onenigheid rondom Multatuli en ook bij deze
herdenking vond een discussie plaats. Ditmaal was de reden te vinden in de actualiteit en had die
te maken met de onafhankelijkheidsstrijd in Indië. De Gazet van Limburg vroeg zich met anderen
af of dit wel het juiste tijdstip van herdenken was: “(..) juist in deze dagen van af- en aangesprongen
Linggadjati-overeenkomsten, van vriendelijke woorden in Palembangsche botsingen(..)”.77
In 1948 vond de laatste grote herdenking plaats die nog in de koloniale periode valt. Op
de begraafplaats in Westerveld werd een monument geplaatst ter herdenking van Multatuli waarin
A. Jongstra, De Multatulianen, 205.
G. Stuiveling, ‘1937 Vijftig jaar na Multatuli’s dood’, Over Multatuli (1982) hrg. 5/6, afl. 10, pp.7-12, 7.
74 Informatie afkomstig van Multatuli Museum: http://www.multatuli-museum.nl/genootschap/geschiedenis.html 14-06-2007.
75 Archief M.M., Jaarverslag Vereniging Multatuli-Museum 1941.
76Informatie afkomstig van Multatuli Museum: http://www.multatuli-museum.nl/genootschap/geschiedenis.html 14-06-2007.
77 De Gazet van Limburg 12-02-1947.
72
73
22
de as van de schrijver en die van zijn tweede vrouw werd bijgezet.78 Dit was het eerste echte
monument (hiervoor waren er slechts gedenkstenen) en het werd mede gerealiseerd door de
steun van de Vereniging voor Facultatieve Lijkverbranding. Zij had het initiatief genomen voor
dit monument en wilde hiermee herdenken dat Multatuli als eerste Nederlander gecremeerd was.
Hiermee werd weer een nieuwe invulling aan het erfgoed Multatuli gegeven. Het is bovendien
ook de eerste geslaagde actie voor de oprichting van een monument; een teken van veranderende
tijden.
Aan het einde van het onderzoek naar de koloniale periode valt op dat er een rijke aanwezigheid
van allerlei Multatuli-herdenkingen was. Initiatieven volgen elkaar in snel tempo op, waarbij er
echter maar weinig een succes worden. Enkele algemene kenmerken springen hierbij in het oog.
Ten eerste werd de Max Havelaar niet gezien als het belangrijkste werk van de schrijver; dit was
veeleer zijn serie Ideeën. Er waren wel vieringen waarbij het ‘zoveeljarig’ bestaan van het boek de
aanleiding vormde, maar het was toch telkens de schrijver Multatuli die centraal stond. Max
Havelaar werd nog niet gezien als het erfgoed van een bepaalde groep. De herdenkingen waren
een keur van aspecten van Multatuli, ontstaan door veel onderlinge strijd over welk aspect nu het
belangrijkste was.
Deze grote onenigheid bij de organisatie van de verschillende herdenkingen is een tweede
opvallend kenmerk. De reden hiervoor is dat de aanhangers van Multatuli een zeer verschillende
afkomst hadden. Deze afkomst was bepalend voor welk facet zij het liefst herdacht zagen. Zo
wilden bijvoorbeeld vrijdenkers en socialisten vooral de ‘vrije geest’ van Multatuli herdenken. De
aanhang van de schrijver was van een middelmatige grootte. De meeste herdenkingen werden
goed bezocht maar van een massale toestroom was geen sprake. Wel stond de schrijver
regelmatig in de landelijke belangstelling. Hij vormde hierbij geen nationaal bindingselement maar
verdeelde de samenleving juist, waarbij vooral de conservatieven en confessionelen zich niet
konden verenigen met de gedachten van de schrijver. Max Havelaar was veeleer een wapen dan
een middel om de nationale eenheid te bevorderen.
78
W. F.Hermans, De raadselachtige Multatuli (Amsterdam 1976) 191.
23
Hoofdstuk 3: de postkoloniale periode
“Einde 1949 werd de knop omgedraaid en ging het licht uit. Men had er jaren voor gevreesd maar nooit werkelijk
in geloofd. Ineens was de oriëntatie op de archipel voorbij. De laatste jaarklassen indologen zouden nooit overzee
gaan, tenminste niet als Indische ambtenaren. Het onderzoeksterrein, dat nu Indonesië was gaan heten, werd
ontruimd.”79
De Nederlandse vrees voor de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië werd in 1949 definitief
bewaarheid. Na enkele gevechtshandelingen waarbij Nederland de internationale steun verloor,
ging het eilandenrijk zelfstandig verder als Indonesië. Toch deed dit niets af aan de hoeveelheid
herdenkingen voor Multatuli. In 1950 bestond het Multatuli museum namelijk 40 jaar en dat was
genoeg aanleiding voor een herdenking. Er werd een feest met verschillende lezingen
georganiseerd in het Parkhotel, waar voornamelijk letterkundigen en humanisten bij aanwezig
waren. De eerdere arbeiders-, socialistische en anarchistische aanhang was nu bijna geheel
verdwenen.80
Deze ‘verelitairing’ is ook zichtbaar in de samenstelling van het bestuur van het Multatuli
Genootschap. Voor de oorlog bestond dit nog voornamelijk uit Dageradianen terwijl nu iedereen
afkomstig was uit de wetenschappelijke wereld. De voorzitter, G. Stuiveling, werd bijvoorbeeld in
1950 hoogleraar taalbeheersing aan de Universiteit van Amsterdam, terwijl de secretaris De
Leeuwe in 1949 als eerste wetenschapper promoveerde op de werken van Multatuli. 81 Door dit
grote aandeel van academici in de organisatie van het Multatuli-Genootschap werd ook de
inhoudelijke koers van de vereniging veranderd. Voorheen was deze voornamelijk bedoeld als
propaganda van Multatuli’s gedachtegoed, nu wilde men de schrijver veeleer wetenschappelijk en
literair benaderen.
Eén van de eerste acties van het Genootschap was een redding van het sterfhuis in
Nieder-Ingelheim. Deze plaats van herinnering, waar tot die tijd weinig meer mee was gebeurd
behalve de plaatsing van een herdenkingssteen, stond in 1950 te koop. Het kwam het
Genootschap ter ore dat de potentiële koper er een bordeel van wilde maken en het bestuur
ondernam daarom actie. Stuiveling zocht contact met J. Cals, die op dat moment staatssecretaris
was van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Hij verzocht hem om een subsidie voor de reis
naar Nieder-Ingelheim, zodat ter plekke een bestemmingsplan voor het huis kon worden
bedacht.82 Deze subsidie werd ruimhartig toegekend (het bedrag werd hoger dan waar
J. van Doorn, Indische lessen: Nederland en de koloniale ervaring (Amsterdam 1995) 55.
A. Jongstra, De Multatulianen, 225.
81 H. de Leeuwe, Het drama en het toneel bij Multatuli (z.p., 1949).
82 A. Jongstra, De Multatulianen, 227.
79
80
24
oorspronkelijk om gevraagd was) en in december 1951 vertrokken Stuiveling en secretaris De
Leeuwe met de trein naar Duitsland. Daar zetten ze een plan op om het huis aan te schaffen en
dienst te laten doen als Nederlands cultureel centrum. Hieraan wilde de regering ditmaal echter
niets bijdragen en ook andere fondsen keerden niet uit. Daarmee verdween het plan van de tafel
en in 1953 werd het huis een ‘ontspanningshotel’ voor Amerikaanse soldaten.83
1960: 100 jaar Havelaar
Het Multatuli-Genootschap organiseerde in 1956 een bescheiden herdenking van de zaak Lebak,
die zich een eeuw eerder had afgespeeld. Tijdens deze herdenking werden vooral inhoudelijke
discussies gevoerd over het al dan niet gelijk hebben van Douwes Dekker. In het Stedelijk
Museum van Amsterdam droeg de acteur H. Bentz van den Bergh Multatuli’s toespraak tot de
hoofden van Lebak voor. In Rotterdam werd ook een aantal lezingen gehouden. Op beide
herdenkingen waren verscheidene overheidsfunctionarissen aanwezig: toenmalig burgemeester
van Rotterdam Mr. Van Walsum, wethouder van Amsterdam B. Ram en sociaal-democratisch
parlementariër J. de Kadt.84 Dit was een novum, voorheen lieten bestuurders zich niet zien bij de
herdenkingen.
In 1960 was het honderd jaar geleden dat de Max Havelaar werd uitgegeven en deze
mijlpaal wilde men een stuk grootser vieren dan de herdenking in 1956. Daarom werd al in de
jaren vijftig druk vergaderd over een grote herdenking. Garmt Stuiveling, op dat moment naast
voorzitter van het Multatuli-genootschap tevens hoogleraar letterkunde aan de Universiteit van
Amsterdam wilde dat ook de Universiteit daarin een aandeel zou hebben. Er ontstond op de
faculteit echter grote onenigheid over zo’n herdenking en het plan werd verworpen. 85 Hiermee
was een Multatuli-herdenking opnieuw verantwoordelijk voor het zaaien van tweedracht.
De nationale herdenking vond echter gewoon doorgang en werd op verschillende plekken
georganiseerd. Er kwam een tentoonstelling in de Boterwaag op de Amsterdamse Nieuwmarkt en
in het Koninklijk Instituut voor de Tropen vond een herdenkingsbijeenkomst plaats. 86 De
aanwezigheid van Stuiveling domineerde al deze bijeenkomsten waar hij telkens een rede hield.
Hierin gaf hij de Max Havelaar verreweg de meeste aandacht, wat duidt op een ontwikkeling. Bij
de herdenking van het vijftig jarig bestaan van de roman in 1910 draaiden de redes nog om
Multatuli. In het programma van de herdenking in Amsterdam op 14 mei werd het volgende over
de roman gezegd: “Door zijn geniale veelzijdigheid heeft het onze literatuur, onze stijl, onze taal gewijzigd, het
Nieuwsblad van het Noorden, 17-12-1953.
Jaarverslag van de secretaris van het Multatuli Genootschap over 1956, Utrecht 31 december 1956.
85 G. Stuiveling, Uit het Multatuli-museum VIII 5/6 (1982) afl. 10, p.112-115, 112.
86 H. U. Jessurun d'Oliveira, 'Herdenking. Stuif en slijm om Multatuli', Hollands Weekblad. Tijdschrift voor literatuur en politiek (1960) no 56. pp 5-6, 5.
83
84
25
heeft invloed uitgeoefend op de koloniale politiek van ons land en op de cultuurgeschiedenis van ons volk in de
ruimste zin.”
87
Opvallend is dat de literaire kwaliteiten en het koloniale belang nog steeds
gelijkwaardig werden gewaardeerd. De vrijdenkersgedachte daarentegen komt als zodanig niet
meer voor in de herdenking en wordt opgenomen binnen het begrip cultuurgeschiedenis .
Ten slotte kwam er naar aanleiding van de herdenking een speciale bundel uit, 100 jaar
Max Havelaar.88 De artikelen in deze bundel handelden ook alle over dit boek. Opvallender was
dat deze bundel werd gesubsidieerd door het ministerie van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen. De overheid, gemeentelijk of landelijk, was, sinds de subsidie voor de reis naar
Ingelheim, steeds meer bereid herdenkingen van Max Havelaar of Multatuli te subsidiëren.
1976 Rademakers’ Max Havelaar
In 1976 besloten scenarioschrijver Gerard Soeteman en regisseur Fons Rademakers het boek
Max Havelaar te verfilmen. Zij maakten hierbij een film die naar eigen zeggen slechts gebaseerd
was op de roman en niet geheel identiek was aan het verhaal.89 De verfilming gebeurde naar
aanleiding van de in 1974 uitgezonden televisieserie De stille kracht (geregisseerd door Walter van
der Kamp) naar het boek van Louis Couperus. Rademakers had graag deze serie willen regisseren
maar Van der Kamp verkreeg de voorkeur.90 Daarom ging Rademakers op zoek naar een ander
Indisch verhaal om te verfilmen en dit vond hij in de Max Havelaar.
De filmproductie was voor die tijd omvangrijk met bekende acteurs als Peter Faber en
Rutger Hauer. Met steun van de Indonesische regering werd de film voor het grootste gedeelte
daar opgenomen en ook kreeg de film een Indonesische co-producent. Internationaal gezien deed
de film veel stof opwaaien. Landen met een koloniaal verleden als Engeland en Frankrijk
brachten de film niet uit omdat deze nog te pijnlijk was, terwijl in andere landen Max Havelaar
juist een kaskraker werd.91 Op het filmfestival van Teheran won Max Havelaar de speciale juryprijs
en in Denemarken won de productie de Bodil voor de beste niet-Engelstalige film.
In Nederland trok de film ruim 700.000 bezoekers. De recensies waren verdeeld,
sommige waren zeer positief maar andere verkozen het boek toch boven de verfilming. Een
voorbeeld hiervan was de recensie van Rudy Kousbroek in het NRC. “Soms krijg ik het gevoel dat ik
de enige ben die last heeft van zoiets als nationale trots. Hier verfilmen we het beste boek van de negentiende eeuw,
Multatuli Genootschap, 100 jaar ‘Max Havelaar: essays over Multatuli (Rotterdam 1962).
P. Dubois, 100 jaar Max Havelaar (Rotterdam 1962)
89 ‘De verfilming van Multatuli’s “Max Havelaar”door Fons Rademakers c.s.’155
90 Film en Televisie, nr, 235 1976 17.
91 Informatie afkomstig van: filmtotaal, http://www.filmtotaal.nl/module.php?section=nfdDetails&movieID=382 21-06-2007.
87
88
26
waarom zou het resultaat niet vergeleken worden met het werk van Kurosawa, of om dichter bij huis te blijven, met
dat van iemand als Bergman? Wat hebben de Zweden dat wij niet hebben?” 92
In een recensie van het humanistische blad Rekenschap werd ingegaan op de
achterliggende boodschap die in de film werd verteld in vergelijking met het boek. De auteur H.
de Leeuwe vond dat hieraan gebrek was in de film: “Maar het koloniale systeem dat die misbruiken duldt
en van militair geweld gebruik maakt teneinde het “batig slot”, de opbrengst der koloniale gewesten voor het
moederland, niet in gevaar te brengen- zie, dat stelsel wordt als zodanig niet doorgelicht en ontmaskerd.”
93
De
auteur laat dit punt overkomen als een feilen van de verfilming. Hij vond dat het koloniale beleid
als zodanig veroordeeld had moeten worden, zoals Multatuli eerder ook al zou hebben gedaan.
Dit is een merkwaardig punt, aangezien de schrijver dit juist zelf niet deed. Zoals Van Deventer
in 1910 al stelde, verzette Multatuli zich niet tegen het cultuurstelsel of het bezit van koloniën in
het algemeen.94 Er bevindt zich daarom een discrepantie tussen de boodschap van het werk Max
Havelaar en wat De Leeuwe dacht dat de boodschap van het boek was.
De film versterkt deze discrepantie echter nog meer. Inhoudelijk volgt de film redelijk de
verhaallijn van de roman. Er is echter één opvallend verschil: het Nederlandse element en de
ideeën van Max Havelaar worden veel minder uitgewerkt dan in het boek gebeurde. De zaak
Lebak staat in de film volledig centraal waarbij deze wordt gekoppeld aan het dramatische verhaal
van Saidjah en Adindah. In het boek zijn veel lange passages te vinden over Havelaars denkbeeld
over de wereld en de samenleving. Uit narratief oogpunt is het misschien beter om deze soms
langzame en lastige passages weg te laten. Het heeft echter wel tot gevolg dat mensen die alleen
de film hebben gezien en niet het boek hebben gelezen een ander beeld krijgen van de Max
Havelaar. De inhoud van het erfgoed Havelaar verandert hiermee, ditmaal niet door een
veranderende context, maar door een aanvulling op het erfgoed.
1987 Roep om standbeeld
De vraag naar een standbeeld ter ere van Multatuli was altijd bij zijn aanhangers aanwezig
geweest. Andere monumenten die in verband stonden met de schrijver waren er ondertussen al
wel gekomen, zoals de gedenksteen op zijn sterfhuis en het monument op de begraafplaats in
Westerveld. Toch liet een standbeeld na de oorlog nog steeds op zich wachten. In 1975 stipte de
schrijver W.F. Hermans dit nogmaals aan: “Domela Nieuwenhuys heeft een standbeeld in Amsterdam en
zelfs een heel fraai standbeeld. Multatuli nog altijd niet. ” 95 Toen er een herdenking kwam in 1987 van de
NRC Handelsblad, 10-09-1976.
H. de Leeuwe, ‘De verfilming van Multatuli’s “Max Havelaar” door Fons Rademakers’, Rekenschap, 157
94 Zie pagina 17.
95 W. Hermans, de raadselachtige Multatuli (Amsterdam 1976) 183.
92
93
27
honderdste sterfdag van Douwes Dekker was het dan toch eindelijk zover. De uitgever en
Multatuli-liefhebber G.A. van Oorschot spande zich samen met het bestuur van het MultatuliGenootschap in voor de komst van een beeld en ditmaal gelukte het. In mei 1987 werd het beeld
op de Torensluis in Amsterdam door koningin Beatrix onthuld.
Tijdens deze onthulling sprak de uitgever Van Oorschot enkele woorden. Hierin ging hij
in op het koloniale verleden van Nederland en de wandaden die toen gepleegd werden. Ook
haakte hij in op het boek Max Havelaar en las hij de laatste woorden van het boek voor. Van
Oorschot besloot zijn rede met de volgende woorden: “Een beroep op u, zoals Multatuli deed op uw
overgrootvader, koning Willem de Derde is, gode zij dank, thans geheel overbodig.” 96 Tijdens deze herdenking
van de schrijver Multatuli draaide het enkel om het koloniale verleden en het boek de Max
Havelaar. De schrijver en het boek werden geheel vereenzelvigd met dat deel van de Nederlandse
geschiedenis.
Anders ging het enkele maanden eerder, op 14 februari. Toen vond de opening van het
nationale herdenkingsjaar plaats in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Het erelid van het Multatuligenootschap en Dageradiaan P. Spigt hield een rede. Hierin herdacht hij de laatste dagen van
Douwes Dekker en wat de schrijver tot stand wilde brengen. “In snel toenemende mate bestreek hij met
zijn scherpe kritiek als de grote zuiveraar vrijwel alle gebieden van het leven. Om te beginnen de koloniale kwestie,
de uitbuiting van de inlander, maar direct daarna de godsdienst, het onderwijs, het huwelijk, de maatschappelijke
verhoudingen, de menselijke relaties, de opvoeding.” 97 Kort vertelde Spigt over de werken van de schrijver
waarbij hij de Ideeën Multatuli’s hoofdwerk noemde.98 Op deze bundel essays ging Spigt uitvoerig
in zodat bij deze herdenking het vrijdenken van Multatuli centraal kwam te staan.
Er lijkt een tegenstelling te zijn tussen de rede tijdens de onthulling van het beeld waarbij
het draaide om de Max Havelaar en het koloniale beleid en de toespraak tijdens de nationale
herdenking. De verklaring hiervoor ligt bij de verschillende achtergronden van Spigt en Van
Oorschot, waarbij de eerste tot de -steeds kleiner wordende- groep van vrijdenkers behoorde.
Deze groep had altijd al de Ideeën van Multatuli gezien als het belangrijkste werk van de schrijver.
Na de oorlog was er tevens een groep Multatuli-aanhangers ontstaan die geen specifieke
achtergrond meer had. Zij vereerde de schrijver voornamelijk om twee aspecten: zijn literaire
capaciteiten en zijn pleidooi tegen het koloniale bewind (al dan niet in overeenstemming met
Multatuli’s eigen opinie). Het was deze laatste groep die bij grote publieke herdenkingen (zoals de
onthulling van het standbeeld) de boventoon voerde, terwijl de eerder genoemde groep van
vrijdenkers alleen nog bij kleinere herdenkingen te horen was.
96
97
G.A. van Oorschot, ‘Zeer hoog door mij geachte mevrouw,’Over Multatuli, (1987) jrg.10, afl. 19, p. 19-22, 22.
P. Spigt, ‘Nationale herdenking van Multatuli’, 24.
28
Plaatsen van herinnering en andere verwijzingen naar het erfgoed Max Havelaar
Rondom het erfgoed Multatuli en Max Havelaar heeft zich ook ander erfgoed gevormd. De
erfgoed generende capaciteit waar Rigney over sprak is dus ook aanwezig bij Max Havelaar. De
belangrijkste hiervan zijn het geboortehuis waarin nu het museum is gevestigd, het sterfhuis en
het schrijvershuis. De ontwikkeling van deze lieux de mémoire wordt hieronder kort besproken.
Het schrijvershuis in Brussel, het hostel waar Douwes Dekker Max Havelaar schreef, heeft als
plaats van herinnering de minste aandacht gekregen. Was het in 1910 niet gelukt om een
gedenksteen te plaatsen, in 1960 werd dat wel volbracht. Toen letterkundige Saskia Pieterse
onlangs de stand van zaken bij het huis opnam, kwam ze tot de volgende conclusie: “Behalve een
gedenkteken ter ere van Douwes Dekker herinnert tegenwoordig in de grondig gerenoveerde Bergstraat niets meer
aan het logement Au Prince Belge. Naar negentiende-eeuws aandoende armoede zoekt men er tevergeefs. Maar dat
locatie en tijdgeest zijn verdwenen, is voor een herinnering aan Multatuli misschien wel zo toepasselijk.”
99
De uiteindelijke bestemming van het sterfhuis in Nieder-Ingelheim is al even ongelukkig.
In 1953 was het, zoals eerder al vermeld, tot een ‘ontspanningshotel’ omgebouwd. Tegenwoordig
doet het pand dienst als een gewoon restaurant/hotel, waarbij het huis ingrijpend veranderd is. 100
De in 1908 geplaatste gevelsteen is echter nog aanwezig en ook de naam, hotel-Multatuli, verwijst
nog naar de schrijver. De eigenaar maakt dankbaar gebruik van de vele positieve uitlatingen die
Douwes Dekker over zijn laatste woonplaats heeft gedaan. Hoewel Multatuli daarmee nog wel
aanwezig is, doet de plek weinig recht aan de schrijver en zijn ideeën.
Tenslotte is het geboortehuis een lieu de mémoire die nog steeds een functie heeft voor de
herdenking van Multatuli. Sinds 1975 doet dit huis dienst als museum voor het MultatuliGenootschap. Het huis bevindt zich in een nog redelijk originele staat en is gevuld met
documentatie over de schrijver en vele Multatuliana, zoals bijvoorbeeld de chaise longue waarop
de schrijver stierf en zijn bureau. De toekomst van het museum is echter onzeker. In 2004 werd
vanuit de Amsterdamse Kunstraad voorgesteld om de gemeentelijke subsidie voor het Multatulimuseum in te trekken. De reden hiervoor was als volgt: “Het Multatuli Museum steekt veel energie in
het digitaliseren van de collectie, die daar voor het grootste gedeelte zeer geschikt voor is. Het aantal ‘digitale
bezoekers’ neemt daardoor toe. Dat leidt onvermijdelijk tot de vraag naar het bestaansrecht van een zelfstandig,
fysiek museum. De Kunstraad is van mening dat de aard en de cultuurhistorische waarde van de collectie hiervoor
niet voldoende grond vormt. De collectie bestaat immers voor het grootste deel uit beperkt museaal toonbare objecten.
P. Spigt, ‘Nationale herdenking van Multatuli’, 25.
Pieterse, ‘Brussel:Bergstraat 60. Multatuli schrijft zijn Max Havelaar’, in: J. Bank, M. Mathijsen, Plaatsen van herinnering. Nederland in de
negentiende eeuw (Amsterdam 2005) p. 226-237, aldaar 228.
100 Voor meer informatie: www.hotel-multatuli.de
98
99Saskia
29
Het aantal bezoekers is blijvend laag en een toename lijkt niet realistisch. Voor het speerpunt Erfgoed
onderhouden en tonen is het inhoudelijke uitgangspunt voor de collectie en de activiteiten te beperkt om structurele
subsidie te rechtvaardigen.” 101 Op deze beslissing kwam veel kritiek van letterkundigen maar ook van
bekende Nederlandse politici als Marijnissen en Bolkestein.102 Hierdoor werd de besluitvorming
vertraagd en is het onzeker wat er met de subsidie en daarmede het voortbestaan van het
museum zal gebeuren.
Een wat andere verwijzing naar het erfgoed Max Havelaar vormt het keurmerk voor
eerlijke handel Max Havelaar.
Deze stichting werd in 1988 opgericht en voerde het Max
Havelaar-keurmerk om aan te geven welke koffie tegen een voor (kleine) producenten gunstige
prijs op de markt wordt gebracht. Tegenwoordig is het keurmerk ook op vele andere producten
te vinden, zoals bananen, chocola of thee. Het keurmerk wordt echter nog steeds vooral met
koffie geassocieerd.
De organisatie geeft op zijn website aan waarom is gekozen voor de naam Max Havelaar:
“De naam Max Havelaar is niet voor niets gekozen. Het is de naam van de hoofdpersoon in het boek ‘Max
Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandse Handel-maatschappij’. Het boek is in 1859 geschreven door
Eduard Douwes Dekker, beter bekend als Multatuli, en beschrijft de sociale misstanden in de koffieteelt die het
gevolg waren van het beleid in Nederlands-Indië. Douwes Dekker kende de situatie als assistent-resident in een
van de districten goed. De hoofdpersoon in het boek, Max Havelaar, komt op voor de lokale bevolking.
Het was daarom een logische keuze om voor de koffie, die garandeert dat boerenorganisaties eerlijk beloond worden,
de naam Max Havelaar te kiezen.” 103
De keuze van deze naam heeft voor het erfgoed Max Havelaar grote gevolgen. Net als bij
de film verruimt deze toevoeging aan het erfgoed de inhoud. Deze verbreding leidt echter ook tot
minder verdieping. Vele mensen zullen tegenwoordig bij de naam Max Havelaar alleen denken
aan de koffie en niet aan het boek. Bovendien wordt de connectie met het boek ook anders.
Hoewel de roman van Multatuli niet zozeer over eerlijke handel ging, maar over misstanden in
het Nederlands-Indische beleid (en nog vele andere zaken) verschraalt de stichting Max Havelaar
het boek wel tot dit ene punt. Op die manier wordt Max Havelaar door de stichting gemaakt tot
icoon voor eerlijke handel.
101
102
Multatuligenootschap, ‘de Amsterdamse kunstraad’, Multatulinieuwsbrief, (2004) jrg. 8, no 16.
SP, ‘Redt het Multatuli Museum’, op: http://www.sp.nl/nieuwsberichten/2332/041101-red_multatuli_museum.html 1-11-2004.
30
2005: vereeuwigd op de canon
In 2005 werd ‘de canon van Nederland’ gelanceerd, een lijst met belangrijke personen,
gebeurtenissen en objecten uit de Nederlandse geschiedenis.104 Deze canon is ontstaan uit een
initiatief van het ministerie van OC&W, dat een commissie samenstelde om de lijst te maken. De
aanleiding hiertoe was tweeledig. Enerzijds is er een groeiende bezorgdheid over een gebrek aan
feitenkennis bij scholieren, anderzijds heeft deze canon ook een zeker politiek doel, namelijk het
construeren van een nationale identiteit, een gezamenlijk burgerschap. In een persbericht van de
commissie valt hierover het volgende te lezen: “Wel kan de canon bijdragen aan burgerschap, aangezien
het een canon is van alle Nederlanders, ‘het verhaal van het land dat wij gezamenlijk bewonen’.” 105
De canon is uiteindelijk een lijst geworden met vijftig zogenaamde ‘vensters’. De term
venster verwijst naar de mogelijkheid om vanuit de iconen grotere ontwikkelingen te duiden en
om dieper op de stof in te gaan. De vensters zijn gevarieerd; er komen landschapssymbolen op
als De Beemster maar ook vertrouwde Hollandse personen als Willem van Oranje. Het
éénendertigste venster is de Max Havelaar. De makers van de canon hebben dit boek in twee
ontwikkelingen geplaatst. De eerste ontwikkeling heet ‘Een Nederlandse taal’ en de tweede gaat
over ‘koopmansgeest en koloniale macht’. Het boek wordt daarmee dus opgenomen vanwege het
literaire aspect en vanwege de koloniale kwestie.
Inhoudelijk bestaat het venster voor een groot gedeelte uit een samenvatting van het
boek, waarbij echter niet ingegaan wordt op het feit dat er vele fragmenten in het boek staan die
niet zozeer over de koloniën gaan maar over de ideeën van Multatuli. Het boek Max Havelaar
heeft voor de samenstellers van de canon de volgende betekenis: “Dat boek was een felle aanklacht
tegen de misstanden als gevolg van het Nederlandse bewind in Nederlands-Indië.”106 De verwijzingen in het
venster gaan alleen over Multatuli of de koloniale geschiedenis. Een voorbeeld hiervan is ‘er op
uit’: in deze rubriek worden ideeën gegeven voor excursies die scholen kunnen maken. In dit
geval wordt het Multatuli-Museum en het Tropenmuseum, beiden gevestigd in Amsterdam,
aangeraden om te bezoeken.107
Hoewel deze musea inderdaad zeer relevant zijn voor het erfgoed Max Havelaar zijn
ook andere excursies te bedenken, bijvoorbeeld het Ferdinand Domela Nieuwenhuis Museum in
Heerenveen. Deze is relevant vanwege de connectie tussen de socialistische vrijdenker en
Multatuli. In het Domela Nieuwenhuis museum wordt veel aandacht gegeven aan de ‘Zeitgeist’
http://www.maxhavelaar.nl/pages/template.asp?rID=90
Voor website zie: www.entoen.nu
105 In het volgende persbericht wordt hier meer over verteld: 'Eerste stap naar nationaal historisch museum', 8-09-06
http://www.regering.nl/actueel/nieuwsarchief/2006/09September/08/0-42-1_42-83259.jsp
106 www.entoennu.nl
107 Informatie van website canon: entoen.nu, http://entoen.nu/verwijzingen.aspx?id=31 23-06-2007.
103
104
31
die heerste tijdens het leven van Nieuwenhuis. Voor de context van het leven en werk van
Multatuli en zijn aanhang zal dit museum achtergrondinzichten verschaffen. Een andere
mogelijkheid zou zijn om een lezing te laten verzorgen door een lid van de vereniging ‘De Vrije
Gedachte’. Deze vereniging is ontstaan uit de Dageraad en heeft hierdoor een sterke
verbondenheid met Multatuli. Om de werken van Douwes Dekker echt te kunnen begrijpen
moet aandacht gegeven worden aan zijn vrijdenkerstheorieën.
Ondanks dat de canon slechts als basiskennis bedoeld is, heeft de positie van een
historisch object, persoon of gebeurtenis op deze lijst toch verstrekkende gevolgen. De lijst zal
voor veel docenten het uitgangspunt worden en misschien wel de kern van de geschiedenislessen.
De makers van de lijst hebben veel ruimte voor verdieping en verbreding gelaten, maar wanneer
scholen weinig ruimte in het lesprogramma hebben voor de geschiedenisles valt te verwachten
dat men zich énkel houdt aan de canon. De eventuele plaats op de canon betekent concreet vaak
wél of niet behandeld worden in de klaslokalen. Dat het boek Max Havelaar er wel op staat
betekent dus ook dat (voorlopig) dit werk wordt gezien als een mijlpaal in de geschiedenis.
Daarbij zal ook de inhoud van het werk, de symbolische waarde meestal rechtstreeks van de
canon worden overgenomen.
In de postkoloniale periode valt te zien dat de overheid zich in toenemende mate gaat bemoeien
met de publieke herdenkingen van Eduard Douwes Dekker en Max Havelaar. Bestuurders zijn
aanwezig bij de bijeenkomsten en ook worden projecten in toenemende mate gesubsidieerd door
de Staat. Dit betekent dat het erfgoed voor de overheid acceptabeler is geworden. Dat het
erfgoed minder controversieel is geworden, valt ook te zien aan de professionalisering binnen het
Multatuli-Genootschap. Daar werd na de oorlog steeds wetenschappelijker naar Multatuli
gekeken en op enkele disputen na waren de grote conflicten verleden tijd.
De verhouding Multatuli-Max Havelaar veranderde in de postkoloniale periode ook. De
schrijver verdween steeds meer naar de achtergrond terwijl het boek centraal kwam te staan.
Hierbij werd de roman een symbool voor de koloniale geschiedenis van Nederland. De
vrijdenkersrol van de schrijver is hiermee uitgespeeld. Deze ontwikkeling kan gezien worden als
een versmalling: het collectieve geheugen concentreerde zich nog slechts op één aspect rondom
Multatuli en Max Havelaar. Dit maakt het voor de overheid ook makkelijker om de roman als
nationaal erfgoed te zien. De koloniale periode werd na de Indonesische onafhankelijkheid steeds
negatiever gezien. Het boek en de Nederlandse hoofdpersoon die zich al in de negentiende eeuw
verzet had tegen het koloniale beleid, was een positieve benadering van deze pijnlijke
geschiedenis.
32
Hoofdstuk 4: Het Nationaal Historisch Museum
In dit hoofdstuk wil ik ingaan op de mogelijke toekomst van het erfgoed Max Havelaar. Hiervoor
ga ik kijken naar de totstandkoming van het Nationaal Historisch Museum. Dit museum, wederom
een initiatief van de politiek, moet hét museum voor het Nederlandse volk worden. Een museum
dat aan zal zetten tot goed burgerschap en de Nederlandse identiteit moet gaan bevestigen.108
Door deze nadrukkelijke doelstellingen is het interessant om te kijken welke mogelijkheden er
zijn voor het gebruik van de roman Max Havelaar in het Nationaal Historisch Museum. De vraag
is hierbij allereerst of het boek een plek in dat museum krijgt. Aangezien in het persbericht van
het ministerie van OC&W staat dat het museum wordt samengesteld op basis van de canon lijkt
dit vrij waarschijnlijk.109 De tweede vraag is op welke wijze het boek een plaats moet krijgen in het
museum. Hiervoor is het belangrijk eerst in te gaan op de doelstellingen van het Nationaal
Historisch Museum en de achtergronden voor de komst van het instituut, maar ook moet de
kritiek hierop in ogenschouw genomen worden. Op die manier kan rekening gehouden worden
met verschillende denkbeelden over de samenstelling van het museum. Daarna zal ik een voorstel
doen voor een presentatie van het boek in het Nationaal Historisch Museum.
Huis van de Geschiedenis
Het Nationaal Historisch Museum (hierna ook wel NHM) is een gezamenlijk initiatief van Jan
Marijnissen (SP) en Maxime Verhagen (CDA). Deze politici leggen in een ingezonden artikel in
het dagblad Trouw uit waarom het museum volgens hen van vitaal belang is. In dit artikel stellen
ze allereerst dat er een gebrek aan en afkeer van geschiedenis is in Nederland en de heren vragen
zich af: “Waarom doen we daar in ons land dan zo besmuikt -en in het beste geval zo nonchalant- over?”
110
Veelvuldig noemen de politici de snel veranderende tijden waardoor volgens hen een
gemeenschappelijke identiteit steeds meer verdwijnt. Marijnissen en Verhagen pleiten derhalve
voor de komst van een museum om daarmee het burgerschapsgevoel te redden: “Wij zijn van
mening dat een Huis van de Nederlandse Geschiedenis (..) niet alleen een betere bijdrage zal kunnen leveren aan
de verspreiding van historisch besef en historische kennis onder burgers maar ook aan het tot stand brengen van
verbondenheid tussen de culturen hier aanwezig. Kennis van en inzicht in de gedeelde waarden en normen zijn niet
los te zien van de geschiedenis die ons heeft voortgebracht.”
111
De Tweede Kamer lijkt deze visie te delen,
aangezien de motie voor het NHM met een overgrote meerderheid werd gesteund. Op 28 juni
Trouw, 13-05-2006 ‘Huis van de Geschiedenis/Red ons historisch besef’.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ‘Een interactief en Multimediaal Historisch Museum’, 8-09-06.
110 Trouw, ‘Huis van de Geschiedenis/Red ons historisch besef’.
111 Idem.
108
109
33
2006 waren het de partijen CDA, PvdA, VVD, LPF, SGP, CU en SP die aan het ministerie van
OC&W vroegen om met een concreet voorstel te komen. Dit ministerie ging hierna op zoek naar
een juiste vorm van het Nationaal Historisch Museum. In september 2006 werd door het
departement in een persbericht de volgende omschrijving van het nieuwe museum gegeven: “Een
compleet beeld van de Nederlandse geschiedenis in een museum zonder eigen collectie, gericht op iconen: sterke
tijdsbeelden en actuele thema’s. (..) Het museum moet een instelling worden waarin een compleet beeld van de
Nederlandse geschiedenis tot leven wordt gebracht. De chronologie van de geschiedenis en de ‘canon’ van Nederland
zijn hierbij de uitgangspunten.” 112 Minister Plasterk moest hierna een keuze maken voor de plaats van
het museum. Hijzelf beperkte de keuze tot Den Haag, Amsterdam en Arnhem. Naast deze drie
kandidaten hadden echter vele andere steden plannen aangeboden om in hun stad het NHM te
bouwen, zoals bijvoorbeeld Breda, Nijmegen, Utrecht en Almere. Uiteindelijk koos de minister
onlangs voor Arnhem omdat volgens hem met deze locatie ook veel niet-gebruikelijke
museumbezoekers worden aangetrokken. Het Nationaal Historisch Museum behoort binnen
enkele jaren gereed te zijn.
Stortvloed van kritiek
Alle goede bedoelingen van politici ten spijt konden deze plannen voor het NHM niet iedereen
bekoren en lokten ze vele reacties uit. De kritiek is grofweg in twee groepen te verdelen: de eerste
groep critici is het oneens met de bouw van een Nationaal Historisch Museum an sich. De tweede
groep is niet zozeer tegen zo’n museum, maar heeft problemen met de uitvoering. De discussie
wordt in de media, met name in kranten maar ook op internetforums, levendig gevoerd.113
Binnen de eerste groep critici bevindt zich een grote groep historici die de politieke
bemoeienis met hun vakgebied willen tegengaan. Hans Goedkoop, historicus en presentator van
Andere Tijden, ageert in een artikel in Trouw fel tegen de plannen van Marijnissen en Verhagen. Hij
stelt dat het plan getuigt van ‘politiek opportunisme en een gebrek aan inzicht’.114 Goedkoop wijt
de belangstelling voor een Nationaal Historisch Museum aan de politieke zoektocht naar “de lijm
die onze samenleving weer cohesie en moraal kon geven.”
115
De historicus bestrijdt het idee van een
verminderende aandacht van de Nederlandse bevolking voor de geschiedenis. Wel stelt hij dat in
het onderwijs de geschiedenisles onderbelicht is geraakt, dit komt volgens hem echter door de
bezuinigingen die de regering hierop al jarenlang doorvoert.
Ministerie van OC&W, ‘een interactief en multimediaal museum’ ,persbericht ministerraad 8-09-06.
Met name het NRC Handelsblad en Trouw besteden veel aandacht aan het NHM, op het internet worden alle artikelen verzameld op:
www.nationaalmusuem.nl
114 Trouw De Verdieping, dossiers 16-05-2006, 'Geschiedenismuseum/Ziedaar het wonder! De politiek is om'.
115 Ibidem.
112
113
34
De historicus Henrich Henrichs stelt in een artikel in het NRC Handelsblad dat het idee
van een nationaal museum erg negentiende-eeuws overkomt. De samenleving is volgens hem
zoveel veranderd dat zo’n museum, of ‘identiteitsfabriek’ zoals Henrichs het noemt, moeilijk zal
zijn samen te stellen. Bovendien wil de regering ook geen negentiende eeuwse nationalistische
samenleving creëren maar een bevolking die deelneemt aan de mondiale kenniseconomie.116 Toch
ziet Henrichs wel ‘beperkte’ mogelijkheden voor een succesvol NHM. Hiervoor is het echter
noodzakelijk dat het NHM zich moet gaan verheffen boven de nieuwe media en pretparken door
het aanbieden van een authentieke collectie. Ook vereist een goed Nationaal Historisch Museum
een uitgebreide en degelijk opgeleide staf die actuele gebeurtenissen met de geschiedenis kan
verbinden.
De tweede groep critici zien, net als Henrichs, problemen bij de invulling van het
museum. Het belangrijkste punt vormt hierbij de plaats van het museum. NRC Handelsblad
redacteur Karel Berkhout schrijft: “Het idee van één museum op één plek valt niet goed bij verschillende
steden en musea.”117 De meeste steden in Nederland willen graag dat het NHM in hun stad
gevestigd wordt. Charles Jeurgens, hoofd van het stadsarchief in Dordrecht heeft daarom een
ander plan. Hij stelt voor om een netwerk van herinneringsplekken te maken waarbij vanaf zo’n
plek virtueel contact gelegd kan worden met andere lieux de mémoires. “Zo’n netwerk vormt dan het
nationaal museum en is heel toegankelijk.” 118
Daarbij heeft de tweede groep ook veel kritiek op de letterlijke inhoud van het museum:
de collectie. Volgens de plannen van het ministerie van OC&W zal er geen eigen collectie komen
maar wordt er gebruik gemaakt van collecties van andere musea en organisaties en komt er zo
een interactief en multimediaal museum.119 Deze afwezigheid van een eigen collectie wordt door
velen echter als een gebrek gezien. Erfgoedspecialist Robert Stiphout schrijft in Elsevier: “Het zou
betekenen dat het Nationaal Historisch Museum zal moeten leuren bij andere musea om de voorwerpen – nota
bene veelal rijksbezit - bijeen te sprokkelen. Die musea staan niet allemaal te springen om hun pronkstukken
(tijdelijk) af te staan. Het Rijksmuseum bijvoorbeeld gaf in 2001 al te kennen geen schatten uit haar collectie te
willen afgeven. Het nieuwe museum zal afhankelijk zijn van de goede wil van andere musea. ” 120
Max Havelaar in het Nationaal Historisch Museum
Aan de hand van de vele discussies die ondertussen gevoerd zijn over het Nationaal Historisch
Museum kan op dit moment al een genuanceerde en weloverwogen invulling gegeven worden
NRC Handelsblad, 19 juni 2007.
NRC Handelsblad, 12 mei 2007.
118 NRC Handelsblad, 12 mei 2007.
119 Ministerie OC&W , 'Brief aan Kamer', 12-09-2006, uitvoering motie 249: Nationaal Historisch Musuem..
116
117
35
aan het erfgoed Max Havelaar in het museum. Hierbij moet voornamelijk rekening gehouden
worden met de doelstelling van de regering die er goed burgerschap mee wil kweken en moet op
een geschikte wijze erfgoed aangeboden worden zonder een eigen collectie. Om aan de kritiek
van de historici tegemoet te komen moet daarnaast vooral ook een wetenschappelijk
verantwoorde geschiedenis verteld worden die flexibel met de actualiteit kan omgaan en niet
geconcentreerd is in één stad.
Naast deze algemene voorwaarden zijn er nog drie zaken van belang die met het
erfgoed zelf te maken hebben. Het eerste punt betreft de presentatie in de canon die de Max
Havelaar nu heeft. Hieraan kleven enkele bezwaren. Max Havelaar wordt vrij eenzijdig op de
canon gepresenteerd. Er wordt niet ingegaan op het feit dat Multatuli zelf niet zozeer tegen het
bezit van koloniën was, maar dat hij protesteerde tegen het wanbeleid. Daarbij is het erfgoed
versmald tot een symbool dat ingaat op het verzet tégen het bewind en toont het weinig van de
massale steun die het beleid in Indië had bij de Nederlandse bevolking. Als symbool of icoon
voor de Nederlandse koloniale geschiedenis schiet het erfgoed Max Havelaar derhalve te kort.
Een tweede kwestie is dat geen gebruik gemaakt wordt van een andere symboolfunctie
dat dit erfgoed in zich heeft. De geschiedenis van de Max Havelaar toont de diversiteit van de
Nederlandse samenleving en de onderlinge strijd die er de afgelopen anderhalve eeuw is geweest.
Max Havelaar en Multatuli zijn door de jaren heen door zeer diverse groepen geëerd en
verafschuwd. Bij de organisatie van herdenkingen is veel onenigheid geweest over de
gerechtvaardigheid van het herdenken en de inhoud en methode van de herdenkingen. Max
Havelaar legt de verschillende signaturen en ideologische achtergronden in Nederland en de
ontwikkeling hiervan bloot. Het erfgoed toont hoe men in de samenleving om ging met deze
verdeeldheid, waarbij de strijd altijd met pen en woord gevoerd werd. Deze symbolische waarde
is voor een goed functionerende samenleving zeer relevant en verdient dan ook de aandacht.
Het derde punt van belang is meer van praktische aard en draait om de manier van
plaatsing in het museum. Het erfgoed Max Havelaar leent zich er niet voor om in een vitrine te
worden uitgestald. Dit zou al gauw gaan leiden tot een opeenvolging van drukken van de roman
met misschien wat foto’s van Nederlands-Indië en Multatuli. Op die manier wordt een weinig
aantrekkelijke tentoonstelling samengesteld. Bovendien wil de overheid niet dat het Nationaal
Historisch Museum een eigen collectie verwerft. Er moet dus naar een betere methode gezocht
worden voor het tentoonstellen van dit erfgoed. Deze drie punten in acht genomen, zou ik willen
voorstellen het erfgoed Max Havelaar tentoon te stellen in een film met als titel:
120
Elsevier, 12-09-2006
36
“MAX HAVELAAR : EEN VEELZIJDIGE ROMAN”
In deze film wordt allereerst zeer kort verteld over het boek Max Havelaar en de schrijver
Multatuli. De tekst van de canon dient hiervoor als basis en delen van de film worden
opgenomen bij het Amsterdamse geboortehuis, het schrijvershuis te Brussel en het Duitse
sterftehuis van Multatuli. Daarna kunnen historisch relevante personen passages voorlezen uit de
Max Havelaar of andere belangrijke geschriften en wordt hierbij hun context gegeven.
Enkele voorbeelden:
Eduard Douwes Dekker:
Uit Max Havelaar: “En Havelaar wist dit alles! Gevoelt de lezer wat er in zijn gemoed omging bij ’t
bedenken dat hij tot recht-doen geroepen, en daarvoor verantwoordelijk was aan een hogere
macht dan de macht van een Regering die wel dat recht voorschreef in haar wetten, maar
niet altijd even gaarne daarvan de toepassing zag? Gevoelt men hoe hij werd geslingerd
door twijfel, niet aan wát hem te doen stond, maar aan de wijze waarop hij te handelen
had?” 121
Context:
Eduard Douwes Dekker had zeer sterk het gevoel dat hij zich opofferde
voor de zaak van Lebak en dat het zijn taak was de misstanden aan de kaak
te stellen. Hij hoopte na de publicatie een belangrijke post te verkrijgen
binnen de overheid en stelde zich zelfs kandidaat voor de Tweede Kamer.
Toen erkenning uitbleef, raakte Multatuli verbitterd en schreef hij steeds
feller tegen de autoriteiten van staat en kerk. Hierdoor dreef hij velen tegen
zich in het harnas maar raakten juist ook vele mensen in de ban van de
schrijver en gingen ze hem steeds meer zien als hun leider.
Dageradiaan: (lid van de vrijdenkersvereniging de Dageraad)
Uit een
herdenkingsboek
van vereniging De
Dageraad in 1910:
“Zijn kemelsharen vel, zijn volstrekte afzondering in de woestijn, waarin hij door de
maatschappij verbannen was, vergunden hem den toestand vrij te overzien, en zijn scherpe
blik zag uit de hoogte duidelijk de gebreken van de maatschappij, die krioelde aan den
voet van den toren waarin hij was opgesloten, omdat hij zich aan geen verordeningen wilde
storen. (..) In zijn strijd tegen huichelarij op elk gebied, heeft hij aangewezen dat geloof en
braafheid, Christelijke en maatschappelijke deugden volstrekt niet, als men toen geloofde,
samengingen” 122
Context:
De vereniging de Dageraad was een vereniging voor vrijdenkers die vooral
rond de eeuwwisseling veel aanhang had. Zij vonden dat in Nederland te
weinig vrijheid was. Met behulp van verstand en de wetenschap zou de
samenleving de echte waarheden ontdekken. Multatuli was lid van deze
vereniging en schreef veel artikelen waarin hij fel is op de overheid en de
121
122
Multatuli, Max Havelaar, (dertiende druk: Rotterdam 1976) 192.
W. Meyer, ‘Multatuli als vrijdenker’, in: Vereeniging De Dageraad, Een zaaier ging uit om te zaaien (Amsterdam 1910) 15.
37
kerk. Daarom was hij voor de Dageradianen een belangrijke leider. Tot 1950
waren zij ook de belangrijkste groep die Multatuli herdacht. Dageradianen
vonden Max Havelaar niet het belangrijkste werk van de schrijver; dit waren
de bundels Ideeën, die vol stonden met de gedachten van Multatuli.
Pramoedya Ayaan Toer: (schrijver)
Uit Max Havelaar: “Dan zou ik mijn boek vertalen in ’t Maleis, Javaans, Soendaas, Alfoers, Boeginees,
Battaks… En ik zou klewangwettende krijgsgezangen slingeren in de gemoederen van de
arme martelaren wien ik hulp heb toegezegd, ik, Multatuli.” 123
De Indonesische
schrijver
recenseerde het
boek en stelde:
“The publication of Max Havelaar in 1859 was nothing less than earthshaking.
(..)Helped by “Max Havelaar”, the energized liberal movement was able to shame the
Dutch Government into creating a new policy known as the ethical policy (..).The impact
of the reforms was modest at first. By the beginning of the 20th century, however, a small
number of Indonesians, primarily the children of traditional rulers, were beginning to feel
their effects. One of them was Agus Salim (..) whose reading of “Max Havelaar”in school
proved an awakening. He, along with other Indonesians educated in Dutch, fostered a
movement for emancipation and freedom, which eventually led, in the 1940’s, to full-scale
revolution.” 124
Context:
Toen steeds meer bevolking in Nederlandsch-Indië scholing kreeg, werden
nationalistische en liberale ideeën over zelfbestuur bekend en overgenomen.
Het verzet tegen het koloniale bewind groeide. De Max Havelaar wakkerde
bij zijn lezers het verzet tegen het koloniale regime nog meer aan. Toch kon
men het boek lang niet altijd gebruiken omdat er ook in verteld werd dat de
inheemsche regenten zelf ook misdaden tegen de eigen bevolking begingen.
Dit deed afbreuk aan de Indonesische strijd tegen de Nederlandse
kolonisator omdat niet alleen de Nederlanders maar ook de Indische
heersers de bevolking hadden onderdrukt.
Rob Nieuwenhuys (letterkundige en schrijver, deed onderzoek naar ‘de zaak Lebak’)
Citaat uit De
Mythe van Lebak:
“Toch zijn er altijd lieden die Multatuli, Max Havelaar of Dekker (het is nu om het
even) als symbool van het anti-kolonialisme willen zien. Dit is de mythe bij uitstek. Voor
hen heeft het zin hier eens en vooral vast te stellen dat Dekker met zijn daad van Lebak
nooit bedoeld heeft het kolonialisme als verschijnsel aan te tasten. Hij heeft dit zelfs
verdedigd!” 125
Context:
Voor veel mensen vormt Multatuli de strijder tegen het kolonialisme. Dit
klopt niet, hij was niet zozeer tegen het kolonialisme maar tegen de misdaden
die in Indië gepleegd werden onder het Nederlandse bewind.
Op deze manier wordt een aanschouwelijke presentatie van het erfgoed Max Havelaar gegeven,
zonder dat er een collectie nodig is en waarbij ingegaan wordt op de vele aspecten die het erfgoed
Multatuli, Max Havelaar, (dertiende druk: Rotterdam 1976) 272.
Pramoedya Ananta Toer, ‘The book that killed colonialism’, The New York Times, 16-08- 1999.
125 Rob Nieuwenhuys, De mythe van Lebak (Amsterdam 1987) 163.
123
124
38
heeft. De koloniale kwestie wordt van meerdere kanten belicht en er wordt aandacht geschonken
aan de verschillende meningen over Multatuli die in Nederland aanwezig waren. Dit heeft als
bijkomend voordeel dat de Nederlandse identiteit van diversiteit en tolerantie worden
overgebracht. Maar veel belangrijker nog is dat inzicht in de relativiteit van geschiedenis wordt
gegeven en het belang van de context wordt getoond. Op die manier zullen Nederlandse burgers
misschien inzien dat het hedendaagse belang dat aan de Nederlandse identiteit wordt gehecht
slechts tijdelijk is en wordt veroorzaakt door het huidige politieke klimaat.
39
Conclusie
Terugkijkend op het onderzoek naar het erfgoed Max Havelaar blijkt dat dit inhoudelijk een grote
ontwikkeling heeft doorgemaakt waarbij het als erfgoed eigenlijk pas vanaf de jaren vijftig tot
stand kwam. Het was aanvankelijk veeleer Multatuli die voor vele groepen een belangrijk persoon
en leider was terwijl het boek een ondergeschikte positie had. Hieronder volgt een weergave van
de ontwikkeling tot nationaal erfgoed waarbij ook wordt ingegaan op enkele erfgoedspecifieke
zaken.
In hoofdstuk 1 is gesproken over de betekenisdragende capaciteiten van een literaire
tekst. Erll en Nunning zeiden hierover dat één tekst oneindig veel betekenissen kan krijgen en
daarmee als semiofoor functioneert. Ook de Max Havelaar is zo'n betekenisdrager. Vooral in de
koloniale periode werden zeer uiteenlopende betekenissen aan het boek gegeven. De drie
belangrijkste betekenissen waren hierbij die van de verdediging van de vrije gedachte, het protest
tegen het koloniale beleid en de waardering van de literaire kwaliteiten. Maar naast deze drie
waren er nog vele andere symboolfuncties. De verdediging van de rechten van de vrouw is een
voorbeeld van weer een andere betekenis.
Door deze diverse betekenissen leidden de herdenkingen van het werk tot grote
discussies. Deze discussies vonden plaats op twee niveaus: de aanhangers en tegenstanders van
Multatuli en de aanhangers onderling betwistten elkaar voortdurend. Herdenkingen van de
schrijver of de roman werden omringd door het gekibbel vanuit de samenleving. Hierbij had
ieder vanuit zijn achtergrond een bepaald belang om zich met de herdenkingen te bemoeien.
Christenen wilden de verering van Multatuli graag voorkomen. De schrijver was overtuigd atheïst
geweest en zo iemand verdiende volgens hen geen prominente plek. Socialisten daarentegen
zagen Multatuli als één van de grote voormannen in de strijd tegen de autoriteiten en wilden hem
daarom juist vaak herdenken. De onderlinge verdeeldheid leidde ertoe dat gedurende de koloniale
periode geen echte nationale manifestaties plaatsvonden. Ook de alsmaar mislukkende pogingen
tot het plaatsen van een standbeeld werden hierdoor veroorzaakt. Multatuli en zijn werk zorgden
niet voor nationale verbondenheid maar verdeelden de samenleving juist.
In 1949 verloor Nederland de Indische koloniën en sindsdien is verandering opgetreden
in de manier van herdenken van Multatuli en Max Havelaar. Deze werd, ondanks enkele
conflicten, in de samenleving over het algemeen gelijkmatiger en daarmee kon het boek
uitgroeien tot nationaal erfgoed. De aanleiding hiervoor ligt echter niet slechts bij de
onafhankelijkheid van Indonesië en is een complex van redenen.
40
Ten eerste valt in de post-koloniale periode te zien dat de socialistische
arbeidersaanhang van Multatuli naar de achtergrond verdwijnt. Een verklaring hiervoor is dat de
socialistische beweging zelf inhoudelijk sterk veranderde en vernieuwde. Ideeën over klassenstrijd
en revolutie verdwenen naar de achtergrond; compromis en medebestuur kwamen hiervoor in de
plaats. De anti-autoritaire negentiende-eeuwse denkbeelden van Douwes Dekker werden minder
toepasbaar voor deze moderne socialisten. De Multatuli-aanhang was daarmee in de na-oorlogse
periode voornamelijk nog te vinden in de academische wereld. Steeds meer letterkundigen,
historici en sociologen deden studie naar de schrijver en zijn werken. De wijze waarop de
schrijver werd benaderd werd steeds wetenschappelijker en bijgevolg ook afstandelijker.
Een tweede ontwikkeling die tegelijkertijd plaatsvond was dat Multatuli steeds meer
gezien werd als de schrijver van het boek tegen de koloniale misstanden, een gegeven dat na de
onafhankelijkheid van Indonesië steeds positiever werd beoordeeld. Zijn minder relevant
geworden sociale en culturele opinies verdwenen naar de achtergrond. Hierdoor worden
Multatuli en Max Havelaar onlosmakelijk met elkaar verbonden, waarbij het boek ditmaal de
dominante positie inneemt. Een verwijzing naar Multatuli betekent na de oorlog vaak ook een
verwijzing naar Max Havelaar.
Beide ontwikkelingen maakten het voor de overheid makkelijker om Max Havelaar als
'monument' te accepteren. De controversiële schrijver stond niet langer meer in het middelpunt
en de betekenis van het boek werd voornamelijk op het koloniale aspect geconcentreerd. Met dit
laatste punt konden de meeste Nederlanders zich intussen wel verenigen: het idee dat het
Nederlandse bewind in Indië niet alleen maar positief was geweest, leidde niet meer tot verhitte
discussie. Deze ontwikkelingen maakten van het erfgoed Multatuli en Max Havelaar minder een
erfgoed van kleine groepen dat de samenleving verdeelde en gaf het in de post-koloniale tijd
steeds meer mogelijkheden voor een verheffing tot nationaal erfgoed. Dit wordt bevestigd door
de groei van publieke verwijzingen naar de schrijver in de post-koloniale periode. Zo komt er een
grote hoeveelheid straten in het land met de naam van Multatuli, Douwes Dekker of Max
Havelaar.126 Volgens de stelling van Rigney betekent de opname van de schrijver en het werk Max
Havelaar in de publieke ruimte dat diens plaats binnen het nationale erfgoed bekrachtigd is.127
Na de koloniale periode vond er een inkrimping plaats van het culturele erfgoed Max
Havelaar waardoor het voor de Nederlandse bevolking en overheid geschikt werd deze te
verheffen tot nationaal erfgoed. Deze erosie van de herinnering (waarbij alleen nog maar de
koloniale geschiedenis centraal kwam te staan) is sinds de jaren zeventig echter nog verder
doorgevoerd. Er is nieuw erfgoed ontstaan dat bij het publiek helemaal geen connectie met het
126
127
C. Bij, Over Multatuli, ‘Straten vernoemd naar Multatuli', Over Multatuli 41 (1998) p. 30-33, aldaar 30.
Zie pagina 8.
41
boek of de schrijver meer oproept. De film van Rademakers is tegenwoordig uitgegroeid tot
Nederlandse klassieker waarbij kijkers niet meer van het bestaan van het boek en het
oorspronkelijke verhaal weten. Ook het ‘fairtrade’ label ‘Max Havelaar’ heeft zijn mnemonische
waarde verloren: de band tussen de ‘eerlijke koffie’ en het oorspronkelijke erfgoed is bij veel
mensen verdwenen. Dit is een eigenschap van erfgoed waar Rigney ook al op wees: erfgoed krijgt
een sterke icoonfunctie maar vervlakt daardoor inhoudelijk.
Voor de overheid is het erfgoed van de Max Havelaar door de 'versmalling' zeer
bruikbaar geworden. Zij hebben dit werk met twee handen aangepakt en opgenomen in de
nationale geschiedenis. Bevond het boek zich ten tijde van de publicatie nog in de 'experimentele
ruimte' : nu behoort het tot het dominante discours in het denken over de koloniën. De betekenis
die aan de Max Havelaar wordt gegeven, geeft de autoriteiten de mogelijkheid om de zwarte
kanten van het koloniale verleden positief te benaderen. Multatuli wordt nu gezien als het
symbool van het 'verzet' tegen de misstanden. Een held die het opnam voor de Indische
bevolking. Hierbij wordt echter wel vergeten dat Multatuli absoluut niet tegen het gebruiken van
de inheemse bevolking ten behoeve van de Nederlandse baten was.
Zoals in de inleiding gezegd is, bevestigt erfgoed altijd een identiteit van een bepaald
collectief. Op dit moment staat de Max Havelaar symbool voor het koloniale verleden en verbind
het de collectieve identiteit van Nederlanders met 'de held van Lebak'. Doordat de Max Havelaar
tot het dominante discours is gaan behoren, behoort deze identiteit ook hiertoe. Als nationaal
erfgoed is Max Havelaar zeer normatief en dwingend geworden en sluit het andere visies op het
koloniale verleden uit. De huidige plek van Max Havelaar tussen het nationale erfgoed doet
daarom geen recht aan het complexe en gevarieerde verleden van de roman en de schrijver.
Hopelijk lukt dit wel in het Nationaal Historisch Museum.
42
Literatuurlijst
P. den Boer, 'Geschiedenis, herinnering en 'lieux de mémoire', in: R. van der Laarse, Bezeten van
vroeger (Amsterdam 2005) pp.40-58.
C. Bij, 'Straten vernoemd naar Multatuli', Over Multatuli 41 (1998) p. 31-33.
De Dageraad, Een zaaier ging uit om te zaaien (Amsterdam 1910).
J. Van Doorn, Indische lessen: Nederland en de koloniale ervaring (Amsterdam 1995).
A. Erll, A. Nünning, ‘Literatur und Erinnerungskultur’, in: G. Oesterle (red.), Erinnerung,
Gedächtnis, Wissen. Studien zur kulturwissenschaftlichen Gedächnisforschung (Göttingen 2005) pp. 185210.
M. Foucault, The Archaeology of Knowledge (London 1978).
Hans Goedkoop, 'Geschiedenismuseum/Ziedaar het wonder! De politiek is om', verschenen in:
Trouw: De Verdieping, dossiers 16-05-2006.
W. F. Hermans, De raadselachtige Multatuli (Amsterdam 1976).
E. Hobsbawm, The invention of tradition (Cambridge 1983).
W. Wendelin de Kock en J.H. Valckenier Kips, Lebak en de Max Havelaar. Het boek van het
"schandelijk en fijngesponnen zamenraapsel van leugens en valsche aantijgingen, van laster en van de meest
geraffineerde laaghartigheid (Den Haag, 1926).
H. U. Jessurun d'Oliveira, 'Herdenking. Stuif en slijm om Multatuli', Hollands Weekblad. Tijdschrift
voor literatuur en politiek (1960) no 56. pp 5-6.
Saskia Pieterse, ‘Brussel:Bergstraat 60. Multatuli schrijft zijn Max Havelaar’, in: J. Bank, M.
Mathijsen, Plaatsen van herinnering. Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 2005) p. 226-237.
Jongstra, De Multatulianen, 125 jaar Multatuli-verering en Multatuli-hulde bij het 75-jarig jubileuk van het
Multatuli Genootschap (Amsterdam 1985).
H. de Leeuwe, Het drama en het toneel bij Multatuli (1949).
D. Lowenthal, The heritage crusade and the spoils of history ( Cambridge 1998).
N. Maas, Multatuli voor iedereen (maar niemand voor Multatuli) (Nijmegen, 2000).
W. Meyer, ‘Multatuli als vrijdenker’, in: Vereeniging De Dageraad, Een zaaier ging uit om te zaaien
(Amsterdam 1910).
Multatuli, Max Havelaar, (dertiende druk: Rotterdam 1976).
Multatuli Genootschap, 100 jaar ‘Max Havelaar: essays over Multatuli (Rotterdam 1962).
43
Gé Nabrink, ‘Rumoer rond de Max-Havelaarherdenking 1910’, Over Multatuli 8 (1985) afl. 14, p.
42-60.
Rob Nieuwenhuys, De mythe van Lebak (Amsterdam 1987).
P. Nora, Les lieux de mémoire.(Parijs 1984).
A. Rigney, Literatuur als herdenking (Amsterdam 2001).
A. Rigney, 'De herinnering aan Scott', in: R. Laarse, Bezeten van vroeger (Amsterdam 2005) pp 88101.
Pramoedya Ananta Toer, ‘The book that killed colonialism’, ‘The New York Times’ 1999.
H.J. Top, Multatuli: een valsche diagnosise van een dolenden gids (Amsterdam, 1888).
P. Spigt, Multatuli, minister in spé (Amsterdam 1953).
G. Stuiveling, Uit het Multatuli-museum VIII 5/6 (1982) afl.. 10, p.112-115.
G. Stuiveling, ‘1937 Vijftig jaar na Multatuli’s dood’, Over Multatuli (1982) hrg. 5/6, afl. 10, pp.712.
Vereeniging De Dageraad, Ter nagedachtenis aan Multatuli (Amsterdam 1992).
Overige bronnen en internetsites

Website verkiezing 'het beste boek': http://www.hetbesteboek.nl/inleiding/ 30-06-2007.

Website 'canon van Nederland': www.entoen.nu 30-06-2007.

Persbericht ministerraad: 'Eerste stap naar nationaal historisch museum', 8-09-06
http://www.regering.nl/actueel/nieuwsarchief/2006/09September/08/0-42-1_4283259.jsp

Informatie afkomstig van Multatuli Museum, www.multatulimuseum.nl 06-06-2007.

Brief aan Kamer, 12-09-2006, ministerie OCW uitvoering motie 249, Nationaal
Historisch Musuem.

Verslag der Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 1860-1861, 25-09-1861.

Multatuligenootschap, ‘de Amsterdamse kunstraad’, Multatulinieuwsbrief, (2004) jrg. 8, no
16.

SP, ‘Redt het Multatuli Museum’, op: http://www.sp.nl/nieuwsberichten/2332/041101red_multatuli_museum.html 1-11-2004.
44

De Nederlandse klassieken anno 2002: een enquête naar de canon onder de leden van de
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde juni 2002
http://www.dbnl.org/letterkunde/enquete/enquete_dbnlmnl_21062002.htm

Koninklijke Bibliotheek, ‘dossier vrijdenkersbeweging’, zie website:
http://www.kb.nl/dossiers/dageraad/dageraad.html 30-06-2007.

De Vrijheid, 23-12-1882.

Algemeen Handelsblad, 26-8-1883.

De Nieuwe Gids 2(1887) p. 269-285.

De Lantaarn 3 (1887) no. 5.

De Vrije Gedachte 3 (1910) no. 20.

De Residentiebode, 4-3-1920.

De Amsterdammer, 28-02-1920.

Friesch Dagblad, 30-03-1930.

De Gazet van Limburg, 12-02-1947.

archief M.M., J. van Hall, ‘Huldiging van Multatuli’s nagedachtenis’, 01-03-1910,
1910:I:113.

Archief M.M.,.Domela Nieuwenhuis, 'brief aan S. Kalff', Hilversum 1910-02-12
1910:I:86.

Archief M.M., Jaarverslag Vereniging Multatuli-Museum 1941.
45
Download