Debora: een heldin - Centrum voor Levensbeschouwing

advertisement
Debora: een heldin
Een navertelling van het verhaal van Debora uit Richteren 4 en 5. Verrassend is dat de vrouwen
helden zijn en de mannen slappelingen; in de officiële geschiedschrijving komen we dat zelden
tegen. De heroïek van de mannenwereld wordt belachelijk gemaakt. Kernwoorden in het verhaal
zijn ‘opstaan’ en ‘gaan’. De vrouwen staan op en gaan op het woord van God, rechtop, actief, hun
eigen verantwoordelijkheid nemend.
INLEIDING
Het volk Israël was het land binnengetrokken dat God beloofd had. De families woonden inmiddels
verspreid over het hele land. In het begin, toen ze er nog maar net woonden, waren de mensen
gelukkig, gelukkig dat ze in dit land terecht waren gekomen; opgelucht dat ze niet meer in Egypte
woonden, dat vreselijke land waar hun grootvaders en grootmoeders als slaven hadden moeten
werken voor de farao; blij dat ze niet meer door die hete en kale woestijn moesten sjokken, zoals
hun moeders en Vaders hadden gedaan. De mensen waren dankbaar dat God hun veilig hier had
gebracht en dat ze hier mochten wonen. Ze waren vol goede moed. Ze gingen er iets goeds van
maken! Maar toen het volk Israël al jaren in het land woonde en hun vaders en moeders waren
gestorven, vergaten ze de verhalen die hun ouders hen verteld hadden. De mensen vergaten dat
God het volk in de woestijn geleerd had op een goede manier met elkaar om te gaan. Ze dachten
er niet meer aan dat God hen bevrijd had uit Egypte en vertelden elkaar de verhalen daarover niet
meer. De mensen gingen steeds meer maar zo'n beetje leven, zoals zij dachten dat het goed was.
Debora
Jabin is koning van Kanaän. Hij is gek op rijkdom en bezit. Hij wil veel, heel veel land hebben. En
daarom heeft hij een groot leger. Zijn leger bestaat bijvoorbeeld uit negenhonderd ijzeren wagens
en daar is Jabin trots op. De volken in en om Kanaän hebben helemaal geen ijzeren wagens, dus
wie kan er tegen hem op?
Bovendien heeft koning Jabin een bevelhebber over het leger, waar iedereen doodsbang voor is.
Sisera heet hij.
Twintig jaar geleden is Sisera met die negenhonderd wagens en veel soldaten het land Israël
binnengetrokken. Israël had geen wagens en ook geen goed georganiseerd leger. Het had een stel
troepen onder leiding van Barak. Maar ze hadden nauwelijks wapens en militaire oefeningen deden
ze niet. In Israël konden ze niets beginnen tegen het leger van Sisera.
Twintig jaar is het machtige leger van Sisera nu al in Israël en al twintig jaar is koning Jabin de
baas over de Israëlieten. Ze moeten voor de koning werken en een deel van hun oogst aan hem
afstaan. Wie dat weigert wordt zonder pardon gedood. De woede van de Israëlieten wordt steeds
groter. Ze voelen zich vernederd en uitgebuit. Ze worden op een schandalige manier onder de
duim gehouden.
Op een avond zitten een paar troepen van Barak met elkaar te praten. Ze weten dat de mensen
zuchten en klagen en honger leiden. Maar ze hebben geen idee wat ze tegen koning Jabin beginnen
kunnen.
‘We kunnen niet tegen Sisera en zijn leger op. Maar ik ben het ook zat om te vechten. Ik wil weer
gewoon boer zijn of herder of handelaar,’ zegt er één. ‘Ik wil weer geld verdienen om mijn vrouwen
kinderen eten te kunnen geven.’
‘Het gaat slecht met ons volk,’ zegt een ander. ‘We worden onderdrukt, uitgebuit. We worden
bedreigd. Als je niet uitkijkt word je beroofd. Of je huis en je land worden in brand gestoken. Of je
dieren worden bij je weggehaald. Er wordt honger geleden en niemand voelt zich meer veilig. 0, als
ik een manier weet hoe ik die kerel te grazen kan nemen...’
‘Het lijkt hier Egypte wel,’ zegt een derde. ‘Daar moesten onze grootouders als slaven werken. En
nu moeten wij allemaal werken voor koning Jabin.’
Er komen flarden van herinneringen boven. Herinneringen die de mannen kennen uit verhalen van
hun grootouders. Verhalen over God die hen bevrijd had uit Egypte, die hen door de woestijn
gebracht had naar het land dat Hij hen beloofd had.
Ze krijgen een heel klein beetje hoop. ‘In Egypte was het toch ook hopeloos. En toch werd ons volk
bevrijd! Dan moet dat nu toch ook kunnen... ?’ peinst iemand.
En weer een ander droomt: ‘Zou God ons nu niet kunnen bevrijden van koning Jabin, van Sisera,
van dat enorm sterke leger?’
‘Met onze troepen kunnen wij niets tegen Sisera beginnen,’ zegt iemand somber.
Die avond wordt er nog lang gepraat. Af en toe verschijnt er een aarzelend lachje bij sommige
mannen, alsof ze zich beginnen te realiseren dat ze zich niet meer bij al dat geweld van koning
uit PID project Het Kind
meer informatie: Arkade-Cilon Amsterdam, www.arkade-cilon.nl
Jabin neer willen leggen. Er begint iets te broeien. De woede over de daden van Jabin en Sisera is
zo groot. Er moet iets gebeuren.
In het zuiden van het land woont Debora. Iedere dag zit zij onder een palmboon. Ze zit er al zo
lang dat de mensen in haar dorp de boom de Deborapalm hebben genoemd.
Iedere morgen als Debora opstaat bidt ze God haar te helpen eerlijk en rechtvaardig te zijn. Ze is
een rechter. Iedereen die een probleem heeft bezoekt haar onder de Deborapalm.
Op een dag zit Debora weer onder haar palm. Bij haar zitten een paar van Baraks mannen.
‘Ik heb vannacht gedroomd,’ vertelt ze hen, ‘en in mijn droom verscheen God. God zei dat ik Barak
hier moet laten komen. Ga hem halen.’
Als de mannen een paar dagen later met Barak terugkomen, begint Debora haar verhaal opnieuw.
‘Ik heb gedroomd, Barak,’ zegt ze, ‘en in mijn droom verscheen God. God zei dat ik jou naar de
berg Tabor moet sturen. Neem tienduizend mannen mee. Sisera zal dan denken dat er wat
gebeuren gaat en zal met zijn leger naar jou toekomen.’
Maar Barak is geen held. Hij durft niet! De gedachte alleen al! Hij begint te stamelen: ‘Ik... ? Moet
ik... ? Maar mijn troepen, ze... Mijn troepen hebben geen wapens!’
‘Ik wil dat je gaat!’ zegt Debora.
‘Sisera's leger is veel te groot,’ sputtert Barak. ‘Ik wil dat je gaat’ zegt Debora weer. ‘Sisera's leger
is veel beter bewapend!’
‘Barak, jouw naam betekent toch ‘bliksemstraal’?’ vraagt Debora. ‘Ga dan als de bliksem met
tienduizend mannen naar de berg Tabor!’
Eindelijk zegt Barak: ‘Alleen als jij met mij meegaat, ga ik. Als jij niet met mij meegaat, dan ga ik
ook niet.’
‘Goed,’ zegt Debora, ‘ik ga met je mee. Kom op, grote held, we gaan. Sisera zal in handen vallen
van een vrouw!’
Barak is allang blij dat hij het niet alleen hoeft op te knappen. Tienduizend mannen roept hij bij
elkaar. En met die tienduizend mannen trekken Debora en Barak naar de berg Tabor. Debora
voorop, Barak half verscholen achter haar en vervolgens de rest van de troepen. Ze lopen een paar
dagen tot ze bij de berg Tabor komen. Aan de voet van de berg blijven ze die nacht slapen.
‘s Morgens vroeg zegt Debora tegen Barak: ‘Sta op en ga met je mannen de berg op.’ Opnieuw
aarzelt Barak. Opnieuw staat Debora op. ‘Kom,’ zegt ze, ‘we gaan.’
Debora, Barak en tienduizend mannen trekken de berg op en daar zien ze waar Barak zo bang voor
is: Sisera met zijn enorme strijdmacht en met zijn negenhonderd ijzeren wagens komt snel hun
kant op. En weer durft Barak niet. De moed zakt hem in de schoenen... Moet hij vechten tegen dit
leger? De mannen om hem heen kijken al net zo angstig als hij.
‘We zijn toch allemaal woedend op Jabin en Sisera. We pikken het toch niet meer dat ze ons
onderdrukken?’ moedigt Debora de mannen aan. ‘Barak, vandaag geeft God Sisera in jouw macht,
al zul je Sisera niet zelf te pakken krijgen. Geloof me toch, Barak: God gaat voor je uit. Je zult het
zien!’
Dan storten Barak en zijn mannen zich als de bliksem naar beneden, de berg af. Ze hoeven niets te
doen, want de mannen van Sisera schrikken zo, dat ze in paniek alle kanten op vluchten en in hun
verwarring elkaar onder de voet lopen. Barak en zijn mannen rennen achter de mannen van Sisera
aan tot ze heel ver weg zijn.
Eén man van Sisera's leger is door iedereen over het hoofd gezien. Hij ziet kans om van zijn wagen
af te springen en rent voor zijn leven: Sisera!
Vlakbij de berg Tabor wonen Jaël en haar man Cheber. Zij horen bij het volk van de Kenieten,
maar Cheber bemoeit zich nauwelijks met de mensen van zijn volk. Ook niet met de Israëlieten
trouwens. Cheber is eigenlijk alleen bevriend met koning Jabin, en dat vindt hij wel zo gemakkelijk.
Hij wil gewoon geen gezeur aan zijn hoofd.
Overdag is Cheber vaak weg en dan is Jaël de hele dag alleen. Ze heeft wel gehoord wat het leger
van koning Jabin in Israël doet en daar is ze woedend over.
‘Jouw vriend, koning Jabin,’ heeft ze al vaak tegen Cheber gezegd, ‘is een tiran, een heerszuchtige
kerel, die dat volk van de Israëlieten alles afpakt.’
Maar Cheber heeft steeds gezegd: ‘Bemoei je er niet mee. Vrouwen moeten over deze zaken hun
mond houden.’
Jaël hield haar mond niet over deze zaak.
De vluchtende Sisera ziet de tent van Cheber en Jaël.
‘De tent van Cheber,’ zucht hij. ‘De tent van een bekende. Daar kan ik me vast wel verschuilen
voor Barak en zijn mannen.’
Jaël heeft Sisera door de tentopening al aan zien komen. Ze staat op, gaat de tent uit en loopt
Sisera hartelijk tegemoet.
‘Help me!’ roept Sisera. ‘Misschien hebben ze me wel gezien en dan komen ze me achterna!’
uit PID project Het Kind
meer informatie: Arkade-Cilon Amsterdam, www.arkade-cilon.nl
‘Kom toch binnen, kom toch binnen, heer Sisera, kom gerust binnen, u hoeft niet bang te zijn,’
zegt Jaël.
Ze neemt Sisera mee de tent in. De uitgeputte bevelhebber, moe van het vluchten, vraagt aan
Jaël: ‘Heb je wat water voor me? Ik heb zo'n dorst!’
‘Natuurlijk,’ zegt Jaël. Ze geeft Sisera geen water, maar melk te drinken. Sisera voelt zich al
opknappen door alle goede zorgen van deze gastvrije vrouw.
‘Blijf in de tentopening staan,’ zegt hij, ‘en mocht er iemand langskomen die vraagt of er een man
binnen is, dan zeg je: nee, er is niemand.’
‘Dat zal ik doen,’ zegt Jaël. Ze neemt een tentkleed en verbergt Sisera eronder. Sisera valt
uitgeput in slaap.
Dan pakt Jaël een hamer en een lange tentpin. Ze sluipt zachtjes dichterbij en slaat de tentpin met
de hamer dwars door Sisera's hoofd. Sisera is dood.
‘Ik moest toch zeggen dat er niemand in de tent is, hè?’ zegt ze tegen de dode Sisera. ‘Nou, dat
klopt. Hier is niemand!’
Uren later komt Barak langs, op zoek naar Sisera. Jaël staat in de tentopening.
Ze gaat hem tegemoet en zegt: ‘Ga toch binnen in mijn tent. Dan zul je zien dat er niemand is.’
Barak gaat de tent binnen en ziet dat Sisera dood op de grond ligt.
Door de woorden van Debora en de daden van Jaël bevrijdt God Israël van de wrede koning Jabin
en zijn sterke leger onder leiding van Sisera.
LIEDSUGGESTIE
‘Weet je wel wie Debora is?’, uit: Met andere woorden, nr. 3
uit PID project Het Kind
meer informatie: Arkade-Cilon Amsterdam, www.arkade-cilon.nl
Download