Verbindingenstatuut SWB - Stichting Woningbeheer Betuwe

advertisement
INHOUDSOPGAVE
1.
Inleiding
3
1.1
Achtergrond
3
1.2
Definitie van verbindingen
3
1.3
Doel van het verbindingenstatuut
4
1.4
Positionering van het verbindingenstatuut
4
1.5
Vaststelling van het statuut
4
1.6
Versiebeheer
4
2.
Aanleiding verbindingen
5
2.1
Inleiding
5
2.2
Transparantie
5
2.3
Risicobeheersing
5
2.4
Keuze van de verbinding
6
3.
Verbindingen SWB
7
3.1
Soort verbindingen
7
3.2
Verbindingenstructuur SWB
8
4.
Planning en Control
9
4.1
Planning en Control bij SWB
9
4.2
Risicoprofiel en classificatie verbindingen
9
4.3
Dochteronderneming
10
4.4
Joint venture en minderheidsdeelnemingen
10
5.
Uitgangspunten bij verbindingen
11
5.1
Inleiding
11
5.2
Procuratie en Mandatering
11
5.3
Financieel beleid
11
5.4
Soliditeit samenwerkingspartners
11
5.5
Toetsingskader verbindingen
12
5.6
Besturingsfilosofie
12
5.7
Directiestatuut SWB
13
5.8
Penvoerderschap
13
5.9
Integriteit
13
5.10
Accountantscontrole
14
5.11
Het ontbinden van verbindingen
14
1
6.
Governance- en Toezicht structuur
15
6.1
Rol RvC
15
6.2
Rol Audit Commissie
15
6.3
Governance structuur
16
6.4
Besluiten
16
6.5
Jaarlijkse evaluatie verbinding
16
6.6
Instrumenten RvC
17
7.
Organisatorische randvoorwaarden
18
7.1
Dossiervorming
18
7.2
Naleving verbindingenstatuut
18
Bijlage 1
Verbindingenstructuur SWB
19
Bijlage 2
Risicoclassificatie verbindingen per 1 januari 2012
20
Bijlage 3
Toetsingskader verbindingen
21
Bijlage 4
Beslisschema aangaan verbindingen
23
Bijlage 5
Artikel statuten SWB over verbindingen
24
Bijlage 6
Checklist: Oprichten van een verbinding
25
Bijlage 7
Lijst van door het WSW borgbare activiteiten (Diensten van Algemeen
Economisch Belang)
26
Bijlage 8
Artikelen Herzieningswet
28
Bijlage 9
Memorie van Toelichting Herzieningswet
29
2
1. Inleiding
1.1
Achtergrond
Stichting Woningbeheer Betuwe (hierna: SWB) stelt zich ten doel uitsluitend op het
gebied van volkshuisvesting in Rivierenland werkzaam te zijn (artikel 2 statuten). De
SWB kan zakelijke relaties aangaan met derden ten behoeve van het uitvoeren van deze
taakstelling (bijvoorbeeld voor het bouwen van nieuwe woningen).
Deze samenwerking met zakelijke relaties kan zijn vorm gegeven met behulp van
samenwerkingsovereenkomsten, maar ook bijvoorbeeld door het oprichten van een
rechtspersoon gericht op de realisatie van een specifieke taak. In alle gevallen is sprake
van keuzevrijheid voor de SWB in de constructie van de samenwerking. De keuze voor
een constructie kan mede worden ingegeven door verschillende belangen van de SWB en
deelnemende zakelijke relaties.
Onverlet de gekozen constructie is het van belang dat stakeholders weten wat SWB
doet, waarom, met welk doel en welke voortgang wordt gemaakt. Het is dan ook van
belang dat de verantwoording enerzijds aan de diverse stakeholders, zoals CFV, WSW en
de lokale overheid, en anderzijds intern aan de directeur/bestuurder en de Raad van
Commissarissen (hierna RvC), adequaat en transparant wordt geregeld. Om dit te
waarborgen is dit verbindingenstatuut opgesteld.
1.2
Definitie van verbindingen
Bij woningcorporaties wordt veelvuldig het begrip verbinding gebruikt. Dit begrip is
afkomstig uit het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH). In artikel 2a van het BBSH
(artikel 21 Herzieningswet) is een definitie opgenomen van hetgeen onder 'verbinding'
moet worden verstaan:
Een dochtermaatschappij, waaronder ook begrepen mogelijke kleindochters, als
bedoeld in art. 24a van het boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW).
Het aangaan van een deelneming zoals bedoeld in artikel 2:24c van het BW;
Anderszins een duurzame band met een bestaande rechtspersoon of
vennootschap door:
o financiële of bestuurlijke banden met die rechtspersoon of vennootschap
(bijvoorbeeld Publiekrechtelijke Private Samenwerking constructies, Wijk
Ontwikkeling Maatschappij).
o het verwerven van stemrechten in de algemene ledenvergadering van die
andere rechtspersoon.
3
1.3
Doel van het verbindingenstatuut
Het verbindingenstatuut geldt als een beleidsdocument als het gaat om het nemen van
beslissingen op het gebied van aangaan van relaties met andere rechtspersonen en
vennootschappen. Het verbindingenstatuut streeft daarbij het volgende na:
het bieden van een informatief en uniform kader voor besluitvoorbereiders;
het bieden van een afwegingskader voor beslissers;
het verschaffen van inzicht en verantwoording aan de Raad van Commissarissen
(hierna te noemen RvC);
het kunnen dienen als verantwoording en bieden van inzicht aan alle stakeholders
(waaronder CFV, WSW, samenwerkingspartners, de accountant, etc.).
1.4
Positionering van het verbindingenstatuut
Het verbindingenstatuut wordt nadrukkelijk als een toetsingskader gepositioneerd. Dat
betekent dat besluiten rond het aangaan van nieuwe verbindingen of het aanpassen van
de relatie met bestaande verbindingen aan dit kader worden getoetst.
Benadrukt wordt echter dat de vele aspecten van het onderwerp Verbindingen niet zijn
te vangen in een allesomvattend regelend kader. Afwijkingen ten opzichte van het
toetsingskader zijn mogelijk, maar vereisen in het besluitvormende proces altijd een
aanvullende motivering. ‘Pas toe of leg uit’ dus.
In dit statuut zijn kaders uitgewerkt voor de inrichting van verbindingen. De inrichting
van de verbinding is sterk afhankelijk van de kwalificatie van de verbinding als
dochtermaatschappij, deelneming, joint venture of een andere samenwerkingsvorm. Bij
een dochteronderneming geldt dat de Governance (bijvoorbeeld inrichting van de
organisatie, planning en control, etc.) naar analogie van de stichting plaatsvindt. Bij
andere samenwerkingsvormen is dit afhankelijk van het belang dat SWB heeft in deze
verbinding. De afwegingen die hier worden gemaakt worden altijd overlegd met de
directeur/bestuurder en RvC en gedocumenteerd. In de volgende hoofdstukken wordt
hier nader op ingegaan.
1.5
Vaststelling van het statuut
Het verbindingenstatuut wordt vastgesteld door de directeur/bestuurder en vervolgens
ter goedkeuring voorgelegd aan de RvC. Wijzigingen kunnen alleen worden doorgevoerd
na goedkeuring van de RvC.
1.6
Versiebeheer
De Controller is verantwoordelijk voor het opstellen en actueel houden van het
verbindingenstatuut.
4
2. Aanleiding verbindingen
2.1
Inleiding
De activiteiten die SWB ontplooit volgen uit de ambities van het ondernemingsplan en
worden in jaarplannen verder uitgewerkt. Deze activiteiten dienen te passen binnen de
kaders van het BBSH. Het BBSH schrijft voor welke activiteiten een toegelaten instelling
(verder TI) mag verrichten. De hoofdregel is dat een TI uitsluitend werkzaam mag zijn
op het gebied van de volkshuisvesting. De activiteiten die op basis hiervan zijn
toegestaan zijn in het BBSH limitatief opgesomd. Voorts staan in MG circulaires
(ministeriële richtlijnen) toegestane nevenactiviteiten opgenomen. De beperking van
deze (neven)activiteiten geldt ook voor de verbindingen van de TI.
De SWB wil haar volkshuisvestelijke taak breed invullen. Via het betrekken van
stakeholders bij het ontwikkelen van beleid wil de SWB haar ’maatschappelijke
rendement’ optimaliseren. De SWB wil producten en diensten leveren waar
maatschappelijke behoefte aan is. Die maatschappelijke behoefte (met name in kleine
kernen waar het voorzieningenniveau afneemt) laat zich niet altijd vangen in regels en
voorschriften. Vanuit dorpsvisies en samen met stakeholders zoekt de SWB naar kansen
en mogelijkheden.
De SWB heeft de keuze activiteiten zelf uit te voeren of af te splitsen. Het kan
bijvoorbeeld gaan om activiteiten als het ontwikkelen en exploiteren van onroerend goed
of het uitvoeren van een dienst. Aan het afsplitsen van een activiteit liggen altijd één of
meerdere aanleidingen ten grondslag. In paragraaf 2.2. wordt een aantal mogelijke
aanleidingen toegelicht.
2.2
Transparantie
Indien activiteiten met en/of voor derden worden uitgevoerd, zal het afspitsen van
dergelijke activiteiten de transparantie vergroten. Hierbij speelt ook nog de landelijke
discussie over de scheiding tussen de Diensten van Algemeen Economisch Belang
(hierna DAEB) en de niet DAEB. Op dit moment is nog niet duidelijk of de scheiding
beperkt wordt tot administratieve scheiding of dat gekozen wordt voor een juridische
scheiding. Algemeen wordt gesteld dat juridische scheiding meer transparantie oplevert.
In die gedachte leidt afsplitsing (juridische scheiding) tot het beter inzichtelijk maakt wat
niet DAEB activiteiten kosten en wat de resultaten zijn. Adequate aansturing wordt
daardoor vergemakkelijkt. SWB onderschrijft deze algemene veronderstelling, maar er
zijn wel randvoorwaarden. De belangrijkste randvoorwaarden zijn benoemd in dit
verbindingenstatuut, maar ook aspecten als materialiteit spelen in deze afweging mee.
2.3
Risicobeheersing
Het uitvoeren van activiteiten binnen SWB geschiedt voor rekening en verantwoording
van de TI zelf. Dat kan ongewenst zijn indien de activiteit als meer dan gemiddeld
risicovol moet worden beschouwd, zoals (soms) bij projectontwikkeling. Dit geldt in het
bijzonder in samenwerking met andere partijen, of bij het verlenen van diensten aan
derden. In dergelijke gevallen zal het afsplitsen en onderbrengen in een aparte
rechtspersoon (bijvoorbeeld BV) de TI in beginsel beschermen tegen eigen
aansprakelijkheid. In plaats van de TI is de nieuwe rechtspersoon aansprakelijk met het
eigen vermogen (kapitaal) en beperkt de schade van de TI zich tot de kapitaaldeelname.
5
Daarbij dient de zelfstandigheid van beleid van deze rechtspersoon buiten discussie te
zijn. Wanneer het beleid (grotendeels) bepaald wordt door de TI zal dat door derden
aangegrepen worden om te stellen dat ook de TI aansprakelijkheid draagt. Dit kan ook
gebeuren als vertegenwoordigers van de nieuwe rechtspersoon zich in die hoedanigheid
in woord, schrift of daad onvoldoende onderscheiden van hun hoedanigheid van de TI.
Verder kan onbehoorlijk bestuur of schending van de zorgplicht door de
aandeelhouder/bestuurder van een verbinding leiden tot doorbraak van
aansprakelijkheid naar die bestuurder. Tot onbehoorlijk bestuur wordt in ieder geval
gerekend het schenden van de administratie- en/of publicatieplicht (zoals het tijdig
deponeren van de jaarrekening). Tevens is er nog het risico op reputatieschade en de
consequenties daarvan als de perceptie bij andere partijen, al dan niet terecht, is dat de
TI zich in geval van calamiteiten bij de verbinding afzijdig houdt.
2.4
Keuze van de verbinding
In alle gevallen geldt dat de overweging om activiteiten onder te brengen in een
verbinding wordt uitgewerkt in een memorandum aan de hand van de checklist
Oprichten van een verbinding (zie bijlage 6) en voorzien van advies van de afdeling
Bedrijf en Controller. Hierbij wordt tevens zo nodig juridisch/fiscaal advies ingewonnen.
Het memorandum dient te worden vastgesteld in het Managementteam (MT) overleg
door de directeur/bestuurder. In het memorandum worden ten minste de navolgende
criteria benoemd en beschouwd:
de reden om de verbinding aan te gaan, denk aan:
o Bevordering van transparantie
o Niet DAEB-activiteiten
o Risicobeheersing — beperking van aansprakelijkheid van de TI
o Anderszins
aard van de activiteiten;
strategische doelstelling met de activiteiten
samenwerkingspartners en afspraken
soort verbinding
financiering van de activiteiten (en de verbinding)
voorstel voor de inrichting van de verbinding (organisatie, planning en control,
etc.)
6
3. Verbindingen SWB
3.1
Soort verbindingen
Het is van belang te onderkennen (op hoofdlijnen) dat er verschillen zijn in soorten
verbindingen. Deze verschillen vloeien voort uit de zeggenschap afhankelijk van de mate
waarin beleidsbepalende invloed kan worden uitgeoefend in de verbindingenstructuur
van SWB.
Dochtervennootschap1 (of meerderheidsdeelneming)
SWB heeft hier uit hoofde van haar aandelenbelang (meer dan 50%) beslissende
zeggenschap inzake het beleid en de directeur/bestuurdervoering; Bij
dochtervennootschappen ligt het voor de hand dat de inrichting naar analogie plaatsvindt
van de stichting. SWB zelf vervult de aandeelhoudersrol en meestal ook de
bestuurdersrol. Vanuit deze inrichting worden mandaten verstrekt voor het uitoefenen
van de bedrijfsactiviteiten.
Minderheidsdeelneming
SWB heeft een aandelenbelang (meestal minder dan 50%) en heeft geen beslissende
zeggenschap over het beleid en de directievoering.
Joint venture2/ Vennootschap onder Firma
SWB heeft in combinatie met derden een belang; de invloed op het beleid en de
directeur/bestuurder is evenredig verdeeld over de partners.
Bij joint ventures en minderheidsdeelnemingen dienen samenwerkingsovereenkomsten
opgesteld te worden (in aanvulling op de statuten) waarin op hoofdlijnen onder meer
wordt geregeld:
het toezicht;
de zeggenschap;
de besluitvorming;
de financiering;
de wijze van uitkering van eventuele winsten;
een aanbiedingsplicht van de aandelen;
de invulling van de planning & control cyclus.
1 Wettelijk is een dochtermaatschappij— samengevat — een rechtspersoon waar meer dan de helft van de
stemrechten in de AVA kan worden uitgeoefend, dan wel meer dan helft van de bestuurders of de
commissarissen kan worden benoemd of ontslagen. Een vennootschap waarin de verslaggevende
rechtspersoon als vennoot volledig aansprakelijk is voor de schulden wordt met een dochtermaatschappij
gelijkgesteld. Het begrip 'dochtermaatschappij' is geheel juridisch bepaald en heeft weinig betekenis voor de
financiële verslaggeving.
2 Een joint venture is een zakelijk samenwerkingsverband tussen twee of meer partijen om samen één
economische activiteit te ondernemen. De partijen spreken in een samenwerkingsovereenkomst af om zowel
winst als verlies te delen.
7
3.2
Verbindingenstructuur SWB
Nieuwe rechtspersonen worden opgericht onder de SWB Service Holding B.V. Hieronder
worden de verbindingen geplaatst afhankelijk van de activiteiten die in de verbindingen
plaatsvinden.
In bijlage 1 is de structuur, zoals die nu bestaat, opgenomen.
De hoofdlijn van de gekozen structuur is:
1. De juridische entiteiten van de opgerichte rechtspersonen zijn Besloten
Vennootschappen (BV’s). Naast de BV’s zijn er geen in rechtspersonen
geformaliseerde verbindingen.
2. De verbinding tussen de TI SWB en de dochter BV’s lopen alle via de SWB Service
Holding B.V.. De SWB Service Holding B.V. is een 100% deelname van de TI
SWB. In deze B.V. vinden geen activiteiten plaats.
3. Er zijn drie typen dochter BV’s onder de SWB Service Holding:
a. De SWB Beheer B.V. voorziet in het uitvoeren van toezicht op deelnames
in projectontwikkeling waarbij gekozen is (meestal vanuit
risicoafwegingen) voor een BV/CV (Commanditaire Vennootschap)
constructie. Vanuit de SWB beheer B.V. wordt deelgenomen in de Beheer
B.V. van het project. Er kan sprake zijn van deelnames in meerdere
Beheer B.V. ’s voor nieuwbouw door de SWB Beheer B.V. Op dit moment
is alleen sprake van deelname in Maurik Beheer B.V. (32%)
b. De SWB Commandiet B.V. voorziet in het verstrekken van financiering in
projectontwikkeling waarbij gekozen is (meestal vanuit risicoafwegingen)
voor een BV/CV constructie. Vanuit de SWB Commandiet B.V. wordt
kapitaal verstrekt aan de C.V. van het nieuwbouwproject. Er kan sprake
zijn van deelnames in meerdere C.V.’s voor nieuwbouw. Op dit moment is
alleen sprake van deelname in Maurik C.V. (33 1/3 %)
c. Ter uitvoering van de invoering van de partiële vennootschapsbelasting
plicht (VSO1) is in 2008 de SWB Vastgoedbeheer B.V. opgericht. Op dit
moment worden in deze B.V. nog geen activiteiten verricht. De SWB volgt
de ontwikkelingen met betrekking tot de scheiding tussen DAEB en niet
DAEB op de voet. Het is mogelijk dat vanuit voorschriften danwel
transparantie de SWB haar niet DAEB activiteiten onder zal brengen in
deze B.V. De Vastgoedbeheer B.V. is een 100% dochter van de SWB
Service Holding B.V.
4. De Governance structuur van de dochter B.V. ’s is naar analogie van de SWB
Service Holding B.V. opgezet. Door uniformiteit bijvoorbeeld in statuten worden
de risico’s van de verbindingen verlaagd.
8
4. Planning en Control
4.1
Planning en Control bij SWB
SWB werkt met een gestructureerde Planning en Control cyclus (P&C-cyclus). Door het
toepassen van de cyclus kan SWB op een gestructureerde manier werken aan
beleidsvorming, risicomanagement, sturing en verantwoording.
Om deze manier van werken in de praktijk te brengen vertaalt SWB de algemene
doelstelling van een corporatie in verschillende stappen via een visie, missie en waarden
naar operationele doelstellingen voor onze eigen organisatie. Vervolgens wordt gestuurd
op deze (operationele) doelstellingen, worden de risico's in de organisatie, projecten en
processen gemanaged en wordt verantwoording afgelegd over de behaalde resultaten.
In de uitwerking van de planning en control cyclus bij verbindingen is het belangrijk om
te onderkennen dat de cyclus afwijkend kan zijn per verbinding afhankelijk van de
kwalificatie van de verbinding als dochteronderneming, deelneming, joint venture of
ander samenwerkingsverband.
4.2
Risicoprofiel en classificatie verbindingen
Op basis van de (jaarlijkse) bepaling van het belang en risicoprofiel wordt een verbinding
geclassificeerd in categorie 1, 2 of 3, waarbij categorie 1 het meest risicovol is voor
SWB.
Beperkt
Groot
Hoog
Risicoprofiel
verbindingen
Belang
Categorie 2 (R)
Categorie 1
Beperkt
Classificatie
Categorie 3
Categorie 2 (B)
Figuur 1: classificatiemodel
De directeur/bestuurder en de RvC c.q. Auditcommissie zullen meer tijd (moeten)
besteden aan de verbindingen die in categorie 1 zijn ingedeeld dan aan de verbindingen
die in categorie 3 zijn ingedeeld. In principe geldt dat verbindingen in categorie 1 en 2
worden gestructureerd in het BV/CV model. Hierdoor wordt het risico op
aansprakelijkheid voor de TI juridisch zoveel mogelijk beperkt. Verbindingen in categorie
3 zijn vanwege het lagere financiële belang en beperkte risico vrijer in structuur. Dit
dient ook tot uitdrukking te komen in de afspraken die worden gemaakt over de
informatievoorziening inzake de verbindingen.
In bijlage 2 zijn de bestaande verbindingen per 1 januari 2012 ingedeeld naar
bovenstaand risicomodel en –profiel.
9
4.3
Dochteronderneming
De planning & control cyclus, alsmede de administratieve organisatie en interne controle,
van een dochtervennootschap wordt gelijkluidend georganiseerd aan die van de
stichting. De cyclus dient borg te staan voor een adequate verantwoording van de
behaalde resultaten. De informatievoorziening dient daarbij minimaal het volgende te
bevatten:
een businessplan voor de in de verbinding te ondernemen activiteiten (categorie
1);
een jaarlijks activiteitenplan, bijbehorend budget en een adequate risicoanalyse
(categorie 1, categorie 2);
de managementrapportages omtrent de voortgang inclusief bijbehorende
risicoanalyses alsmede rapportering van eventuele afwijkingen en bijstellingen
(categorie 1);
de jaarlijkse verantwoording door middel van de jaarrekening inclusief
accountantsverklaring (categorie 1, 2 en 3).
4.4
Joint venture en minderheidsdeelnemingen
Voor joint ventures en minderheidsdeelnemingen zullen andere spelregels kunnen gelden
ten aanzien van de inrichting van de planning en control cyclus, alsmede de
administratieve organisatie en interne controle, aangezien de corporatie hier geen
beslissende zeggenschap heeft.
Ook hier geldt als uitgangspunt dat de eigen spelregels van SWB als toetsingskader
dienen voor de beoordeling van de vastgelegde afspraken. Nuancering is wenselijk uit
hoofde van het risicoprofiel van de joint venture of de minderheidsdeelneming.
Met de 'penvoerder' (degene die de administratie voert en de rapportages verzorgt)
dienen, in overeenstemming met de samenwerkingsovereenkomst, sluitende afspraken
te worden gemaakt over de tijdstippen waarop de voor de SWB relevante documenten
ter beschikking komen. De planning & controlcyclus van SWB zal hiervoor leidend zijn,
tenzij er sprake is van een voor SWB 'van te waarlozen betekenis' (categorie 3) zijnde
verbinding.
10
5. Uitgangspunten bij verbindingen
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten benoemd welke gelden voor het vorm geven
van de structuur en de organisatie van verbindingen.
Voor dochtermaatschappijen geldt dat de bepalingen in de statuten van de SWB leidend
zijn en toegepast moeten worden bij het inrichten van deze verbindingen (zie ook
paragraaf 3.2 punt 4). Voor de andere verbindingen geldt dat deze vaak wordt
aangegaan met één of meerdere partijen. Dat betekent dat niet in alle gevallen door
SWB zelfstandig kan worden bepaald welke uitgangspunten leidend zijn bij het
vormgeven van de verbinding. Bij verbindingen anders dan dochterondernemingen geldt
het principe van ’pas toe of leg uit’.
5.2
Procuratie en Mandatering
Per dochtervennootschap worden duidelijke afspraken gemaakt over procuratie en
tekenbevoegdheid, waarbij rekening wordt gehouden met het specifieke risicoprofiel van
de verbinding. De procuratie en mandatering wordt opgenomen in het dossier en bij
categorie 1 en 2 verbindingen voorgelegd aan de RvC.
5.3
Financieel beleid
Het BBSH schrijft voor dat een corporatie haar financiële continuïteit dient te
waarborgen. SWB heeft in haar ondernemingsplan, financiële meerjaren raming (FMR)
en jaarplan de kaders voor het waarborgen van de financiële continuïteit uitgewerkt. In
het Treasury statuut is verankerd onder welke condities financiering, garanties en
zekerheden mogen worden verstrekt. Deze bepalingen werken ook door naar de
verbindingen. Het financiële risico dat via een verbinding wordt gelopen dient derhalve
een weloverwogen en beheersbaar risico te zijn. Het dient bovendien in verhouding te
staan tot het belang voor de corporatie in de verbinding.
5.4
Soliditeit samenwerkingspartners
Voordat in een verbinding een samenwerking wordt aangegaan met een derde partij
wordt de soliditeit van de samenwerkingspartner getoetst. De toetsing van de soliditeit
ziet met name toe op het komen tot een oordeel op de financiële positie en ziet verder
toe op de reputatie van de samenwerkingspartner. Concreet wordt hieraan invulling
gegeven door het opvragen van volledige kredietinformatie rapporten.
Samenwerkingspartners dienen minimaal een kredietwaardigheid rating B te hebben.
Verder dienen reserves aanwezig te zijn die voldoende wordt geacht door de afdeling
Bedrijf en de controller voor het opvangen van risico’s vanuit de verbinding. Op het
gebied van integriteit dienen geen negatieve signalen vanuit de markt aanwezig te zijn.
11
5.5
Toetsingskader verbindingen
SWB gebruikt een toetsingskader om grip te houden op haar verbindingen. In het
toetsingskader wordt op hoofdlijnen ingegaan op een aantal relevante (beheers)aspecten
ten aanzien van verbindingen. Het betreft:
de juridische structuur;
beoordeling van de samenwerkingspartner;
verhouding activiteiten verbinding met kerntaken SWB;
kwaliteit van de beleids- en bedrijfsvoering;
risicoanalyse;
financiële beheersing;
financiële positie en rendement.
Het toetsingskader geeft een beeld van de mate waarin de verbinding in control is. Het
toetsingskader wordt voor het eerst ingevuld bij het aangaan van de verbinding. Jaarlijks
evalueren de manager Bedrijf en de controller de verbindingen van SWB. Hierbij wordt
vastgesteld of de verbindingen nog passen binnen de strategie van SWB en of er
veranderingen in de omgeving zijn die tot aanpassing van de verbindingsactiviteiten
zouden moeten leiden.
Indien uit een evaluatie van een verbinding een onvoldoende oordeel volgt, dienen tijdig
passende herstelmaatregelen te worden getroffen. Tevens wordt per verbinding
aangegeven of het belang van SWB wordt aangehouden, gedesinvesteerd of in geval van
een lege entiteit wordt geliquideerd.
5.6
Besturingsfilosofie
SWB heeft voor de inrichting van de Governance voor haar dochtermaatschappijen
gekozen voor het zogenaamde concernmodel. Het concernmodel gaat uit van een RvC
op het niveau van de TI. Hierbij is sprake van een gelaagde structuur waarbij de
directeur/bestuurder het bestuur voert van de TI. De TI is op haar beurt aandeelhouder
van de Service Holding en de daaronder liggende werkmaatschappijen.
De SWB is in deze als (enig) aandeelhouder bevoegd tot het geven van algemene
aanwijzingen ten aanzien van het te voeren beleid. Aan de directeur/bestuurder van de
dochtermaatschappij kunnen echter geen concrete instructies worden gegeven1.
1
Zo is het voor de RvC mogelijk aan de directeur/bestuurder van de dochter aanwijzingen te geven betreffende
de algemene lijnen van het te voeren financiële, sociale, economische en personeelsbeleid (vgl. Forumbankarrest, HR 21 januari 1955, HR 1959/43). Als orgaan dat bevoegd is tot benoeming, schorsing en ontslag van
de bestuurders van de dochtervennootschap(pen) gecombineerd met het geven van aanwijzingen kan de
(enig) aandeelhouder invloed uitoefenen op de dochtervennootschap. Deze feitelijke instructiemacht is door de
afhankelijkheidsverhouding immers aanwezig, ongeacht de vraag of er een statutaire grondslag voor is (vgl.
Ogem-arrest, HR 10 januari 1990, NJ 1990/466).
12
In de statuten van de verbindingen dienen bepalingen opgenomen te worden dat
belangrijke besluiten van de directeur/bestuurder worden onderworpen aan de
voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders.
Aangezien zowel de bestuurdersrol als de aandeelhoudersrol in de verbindingen onder de
SWB Service Holding B.V. uiteindelijk door de directeur/bestuurder van de TI wordt
uitgeoefend, is in de statuten van de TI vastgelegd dat voor een aantal besluiten die de
directeur/bestuurder (direct of indirect) neemt als orgaan in verbindingen de
voorafgaande goedkeuring vereist is van de RvC van de TI (zie bijlage 5, artikel 7, lid 4).
Binnen de verbinding kunnen taken en bevoegdheden van de directeur/bestuurder
desgewenst worden gedelegeerd aan werknemers. Bij het verstrekken van een
specifieke volmacht worden afspraken gemaakt waarmee wordt gewaarborgd dat
besluiten die zijn onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de RvC door de
gevolmachtigde worden voorgelegd aan de directeur/bestuurder. De
directeur/bestuurder dient deze dan voor te leggen aan de RvC.
5.7
Directiestatuut SWB
In het directiestatuut van SWB heeft nadere vastlegging van de Governance afspraken
plaats gevonden. In dit statuut worden naast de reguliere afspraken tussen de RvC en de
directeur/bestuurder van de TI ook afspraken vastgelegd worden die toezien op het
handelen via verbindingen. Zo dient te worden vastgelegd:
welke rapportageverplichtingen de directeur/bestuurder heeft ten aanzien van
verbindingen;
hoe volmachten worden verstrekt aan medewerkers om namens verbindingen te
kunnen optreden;
5.8
Penvoerderschap
SWB heeft de voorkeur zelf het penvoerderschap te houden voor verbindingen met
meerderheidsbelangen. In alle gevallen wenst zij voldoende inzicht te hebben in de
bedrijfsvoering en de financiële huishouding van de verbindingen. In de afzonderlijke
aandeelhoudersovereenkomsten met de partners worden nadere afspraken gemaakt
over de wederzijdse verantwoordelijkheden ten aanzien van het proces en inhoud van
het penvoerderschap.
Verbindingen waarvan het penvoerderschap binnen de SWB wordt gevoerd dienen
afzonderlijk te worden geadministreerd. Op deze wijze wordt de transparantie verhoogd
en risico’s beperkt.
5.9
Integriteit
Het integriteitbeleid binnen SWB is het geheel van voorzieningen en maatregelen die de
SWB heeft getroffen om het integer handelen te bevorderen. Voorbeelden zijn de
Integriteitscode, de Klokkenluidersregeling en het Aanbestedingsbeleid. Voor de
dochterondernemingen geldt in aanleg hetzelfde integriteitbeleid als bij SWB. Voor joint
ventures en minderheidsdeelnemingen zal dit in de praktijk niet altijd haalbaar zijn. In
de afzonderlijke samenwerkingsovereenkomsten met de partners worden nadere
afspraken gemaakt voor de wederzijdse verantwoordelijkheden welke toezien op het
integer handelen.
13
5.10 Accountantscontrole
De jaarrekeningen van de deelnemingen dienen te worden voorzien van een
controleverklaring van een externe accountant. Daar waar SWB penvoerder is zal zij
vanuit efficiency ervoor kiezen de huisaccountant deze verklaring te laten afgeven.
5.11 Het ontbinden van verbindingen
Een besluit van de directeur/bestuurder van SWB tot het aangaan of verbreken van al
dan niet duurzame samenwerking van de stichting met een andere rechtspersoon of
vennootschap is onderworpen aan voorafgaande goedkeuring van de RvC (zie bijlage 5,
artikel 7 lid 4 sub h).
Wanneer een deelneming niet langer de activiteiten verricht waarvoor zij is opgericht en
er geen alternatieve activiteiten in een verbinding gestart worden (slapende verbinding),
wordt deze geliquideerd. Aan de RvC zal in voorkomende gevallen een voorstel tot
liquidatie worden voorgelegd.
14
6. Governance- en Toezicht structuur
6.1
Rol RvC
De directeur/bestuurder van SWB is bevoegd te beslissen over het aangaan van
duurzame samenwerking van de stichting met een andere rechtspersoon of
vennootschap in de gevallen waarin cumulatief wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
I. De (voorgenomen) activiteiten zijn volgens het Besluit Beheer Sociale Huursector
(BBSH) en de daarop toelichtende Ministeriële Circulaires (MG's) toegestaan als TI en/of
Verbinding.
II. Het aangaan van de verbinding en de daarin (voorgenomen) activiteiten past binnen
artikel lla 2e lid van het BBSH. Dit luidt: De TI verbindt zich slechts met een andere
rechtspersoon of vennootschap indien dit noodzakelijk is om aan haar volkshuisvestelijke
taken te voldoen.
Als vaststaat dat uitvoering als verbinding conform wet- en regelgeving is toegestaan,
komen de volgende voorwaarden aan de orde:
1. De (voorgenomen) activiteiten van de verbinding passen binnen de strategie van
SWB.
2. De (voorgenomen) activiteiten van de verbinding passen binnen de
kernactiviteiten van een woningcorporatie en zijn in het kader van de
staatssteundiscussie geclassificeerd als niet-DAEB-activiteiten.
3. De TI SWB heeft in de statuten van de verbinding geregeld dat voor BBSHrakende besluiten de voorafgaande goedkeuring van de RvC van de TI SWB
vereist is.
4. SWB financiert voor alle verbindingen samen maximaal € 5 miljoen (totaal eigen
vermogen en vreemd vermogen) en naar rato van haar zeggenschap voor de
verbinding.
5. Het aangaan van de duurzame samenwerking heeft geen hoog risicoprofiel
(bv.classificatie 1 naar belang en risicoprofiel— hierbij valt te denken aan aard
van de activiteiten — reguliere business of niet, kans op afwijking met het BBSH,
aard van de partner, duur van de samenwerking, kans op reputatieschade). Voor
het mandaat van de directeur/bestuurder wordt verwezen naar het directiestatuut
In bijlage 4 is bovenstaande in een beslisschema weergegeven.
6.2
Rol Audit Commissie
De Auditcommissie adviseert de RvC omtrent haar taak in dit geval over de verbinding
en bereidt de besluitvorming van de RvC voor.
15
6.3
Governance structuur
Vanuit de Governance structuur van SWB wordt een basis geïdentificeerd die als
standaard wordt doorgevoerd binnen de verbindingen. Deze basis bestaat ondermeer uit
de volgende elementen:
Statutaire bepalingen;
Governance Visie;
Inrichting van de organisatie volgens de Governance Code;
Procuratie- en Mandateringsregeling;
Treasurystatuut;
Integriteitscode;
Klokkenluidersregeling.
Hierdoor is bijvoorbeeld gewaarborgd dat de RvC van de SWB haar goedkeuring moet
geven op alle majeure besluiten die direct of indirect van invloed zijn op SWB, ook als
deze worden genomen binnen een verbinding. Ingeval van een minderheidsbelang
bestaat overigens wel de mogelijkheid dat het uiteindelijke besluit binnen de verbinding
afwijkt van het besluit van de RvC van SWB. Het is daarom bij minderheidsbelangen van
belang dat de belangrijkste afspraken vooraf worden vastgelegd in een
samenwerkingsovereenkomst.
6.4
Besluiten
De statuten van de SWB vormen de basis voor het voorleggen van besluiten binnen de
verbinding aan de RvC van SWB. In de statuten van de verbinding wordt opgenomen dat
besluiten zoals genoemd in artikel 7 lid 4 van de statuten van SWB , moeten worden
voorgelegd aan een orgaan waarin SWB is vertegenwoordigd, zoals de AvA of het
stichtingsbestuur. Op die manier wordt bereikt dat de directeur/bestuurder van SWB
betrokken wordt bij dergelijke besluiten waardoor tevens gewaarborgd wordt dat
bepaalde besluiten worden onderworpen aan de goedkeuring van de RvC. In bijlage 5 is
artikel 7 lid 4 van de statuten van SWB opgenomen.
6.5
Jaarlijkse evaluatie verbinding
Jaarlijks evalueert de manager Bedrijf en de controller de verbindingen van SWB. Hierbij
wordt vastgesteld of de verbindingen nog passen binnen de strategie van SWB en of er
veranderingen in de omgeving zijn die tot aanpassing van de verbindingsactiviteiten
zouden moeten leiden. De uitkomsten van de jaarlijkse evaluatie worden besproken in
het MT en indien noodzakelijk voorgelegd aan de RvC.
16
6.6
Instrumenten RvC
Om haar toezichthoudende rol ten aanzien van de verbindingen te kunnen invullen,
maakt de RvC gebruik van de volgende instrumenten:
Statutaire bepaling dat de RvC goedkeuring moet geven voor het aangaan of
verbreken van duurzame samenwerking van de stichting met een andere
rechtspersoon, indien deze samenwerking of verbreking van ingrijpende
betekenis is (art 7 lid 4 sub h statuten).
Toepassing van het beslisschema (bijlage 4) bij het aangaan van verbindingen
Informatieverstrekking over verbindingen in jaarplan, kwartaalrapportages en
jaarstukken (die laatste voorzien van controleverklaringen van extern
accountant).
Kennisname van jaarlijkse classificatie van verbindingen.
Ingevulde toetsingskaders (of een samenvatting daarvan) van de verbindingen
die in categorie 1 (hoog risico en groot financieel belang) zijn geclassificeerd
worden jaarlijks ter kennisname verstrekt aan de Auditcommissie en besproken.
De Auditcommissie doet in de voltallige RvC verslag van haar bevindingen.
Algemene informatieplicht van de directeur/bestuurder ten aanzien van relevante
ontwikkelingen
17
7. Organisatorische randvoorwaarden
7.1
Dossiervorming
SWB legt de informatievoorziening rondom haar verbindingen vast in een
verbindingendossier. De verantwoordelijkheid hiervoor is belegd bij de afdeling Bedrijf.
In het verbindingendossier wordt onderscheid gemaakt tussen een permanente deel
(niet jaarlijks terugkerend) en een doorlopend deel (jaarlijks, terugkerend) van de
informatievoorziening.
Het dossier bevat onder meer:
Permanente informatie
Doelstelling van de verbinding
Kapitaalbelang
Doorlopende informatie
Begroting/budgetten
Garanties en zekerheden zoals
bijvoorbeeld concern- en bankgaranties
Opvolging publicatievereisten
Vastgestelde jaarrekeningen
Notulen van de AvA
Financieringsovereenkomsten
Risicoanalyse van de verbinding
Fiscale en juridische aspecten
Organisatorische inbedding
Weergave van de hoofdlijnen uit
overeengekomen governance documenten
Motivatie van het bestuur om deze
activiteiten in een verbinding onder te
brengen
Beoordeling van de (eventuele)
samenwerkingspartner op o.a. financiële
soliditeit en reputatie looptijd van de
voorgenomen samenwerking
7.2
Naleving verbindingenstatuut
Minimaal éénmaal per jaar wordt de naleving van het verbindingenstatuut getoetst.
18
Bijlage 1 Verbindingenstructuur SWB
Stichting Woningbeheer
Betuwe
Stichting Woningbeheer
Betuwe
19
Bijlage 2 Risicoclassificatie verbindingen per 1 januari 2012
In deze bijlage worden de criteria zoals benoemd in paragraaf 4.2. toegepast op de met
de SWB bestaande verbindingen per 1 januari 2012.
Criteria voor classificatie:
A. Financieel belang > € 250.000,- is Groot. Lager of gelijk aan € 250.000,- is
Beperkt
B. Risicoprofiel Hoog indien er risicoverhogende aspecten zijn op de volgende
gebieden:
a. Juridische structuur;
b. Beoordeling samenwerkingspartners;
c. Kwaliteit van de beleids- en bedrijfsvoering binnen de verbinding
d. Risico’s ten aanzien van de huidige en voorgenomen activiteiten van de
verbinding;
e. Financiële beheersing
f. Financiële positie en rendement
Categorie 1 (Hoog risico en Groot financieel belang)
Maurik C.V. (A = ca. € 12 miljoen; B = met name op de aspecten b, c, d, e en f hoog)
Categorie 2 (B) (Beperkt risico en Groot financieel belang)
SWB Commandiet B.V. (A = ca. € 1,1 miljoen; B = geen activiteiten behalve
verstrekking financiering, wel risico’s met name op het aspect a – naleving beperkingen
BV/CV structuur ten aanzien van aansprakelijkheid)
Categorie 2 (R) (Hoog risico en Beperkt financieel belang)
Geen
Categorie 3 (Beperkt risico en Beperkt financieel belang)
Maurik Beheer B.V. (A < € 250.000; B = risico op het gebied van behoorlijk bestuur)
SWB Beheer B.V. (A = < € 250.000; B = met name in geval van wanprestatie door
Maurik Beheer B.V.)
SWB Service Holding B.V. (A < € 250.000; alleen moeder voor dochters)
SWB Vastgoedbeheer B.V. (A < € 250.000; opgericht vanuit VSO 1 – geen activiteiten)
20
Bijlage 3 Toetsingskader verbindingen
I
1
2
3
4
II
1
2
3
Juridische structuur
Samenwerking is vorm gegeven in een rechtspersoon om de
aansprakelijkheid voor SWB te beperken
Besluiten die binnen SWB ter goedkeuring aan de RvC
moeten worden voorgelegd, worden in de verbinding
voorgelegd aan een orgaan waarin SWB is vertegenwoordigd
Statuten/Reglementen voldoen aan de Governance Code
De zeggenschap is zodanig ingericht dat besluitvorming
alleen kan plaatsvinden met goedkeuring van de SWB
Beoordeling samenwerkingspartners
Aanwezigheid getekende samenwerkings-/ontwikkel/realisatie overeenkomst
Er heeft een risicoanalyse/-beoordeling credentials
samenwerkingspartner plaatsgevonden voorafgaand aan de
samenwerking
Eventuele wijzigingen met betrekking tot de
samenwerkingspartner worden betrokken bij de minimaal
jaarlijkse actualisatie van de risicoanalyse
Norm Realisatie
Ja
Ja
Ja
Ja
Norm Realisatie
Ja
Ja
Ja
III Verhouding activiteiten verbinding met kerntaken SWB Norm Realisatie
1 De activiteiten zijn in het belang van de volkshuisvesting
Aan artikel 52 van de Herzieningswet en de bijbehorende
2 AMvB’s wordt voldaan
Kwaliteit van de beleids- en bedrijfsvoering binnen de
IV verbinding
Het integriteitsbeleid van de verbinding is in lijn met dat van
1 de SWB
De (jaar) doelstellingen zijn SMART geformuleerd in een
2 bedrijfsplan/jaarplan/projectplan. Dit plan is actueel.
3
4
5
6
7
Per 3 maanden vindt rapportage plaats over de realisatie van
de doelstellingen uit het (bedrijfs)plan. Hierin wordt de
voortgang van de bedrijfsactiviteiten beoordeeld en
gecommuniceerd en afwijkingen geanalyseerd
De verwachting op basis van de actuele prognoses is dat de
(jaar) doelstellingen worden gehaald
De doelstellingen zijn tm de vorige 3 maanden gehaald
Er is binnen de verbinding een adequate verdeling van
taken/bevoegdheden en verantwoordelijkheden die tevens is
vertaald in een procuratie en mandateringsregeling
Er heeft een toereikende fiscale toets plaats gevonden
21
Ja
Ja
Norm Realisatie
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
V
1
2
3
4
5
VI
1
2
3
4
5
VII
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
Risico's ten aanzien van de huidige en voorgenomen
activiteiten van de verbinding
De verbinding heeft een actuele risicoanalyse opgesteld
SWB heeft een actuele risicoanalyse opgesteld ten aanzien
van de verbinding en maakt gebruik van de risicoanalyse
van de verbinding
De risico's zijn financieel vertaald en daarbij heeft een
scenario analyse plaats gevonden
de verschillen ten opzichte van de voorgaande risicoanalyse
zijn verklaard
Het actuele risicoprofiel van de verbinding blijft binnen het
maximale risico dat SWB aanvraadbaar acht
Financiële beheersing
Over het afgelopen boekjaar is een goedkeurende
accountantsverklaring ontvangen
Aan de eisen (publicatie, vaststelling, tijdige
informatieverstrekking) aan SWB rondom de jaarstukken
van het afgelopen boekjaar is voldaan / is aannemelijk dat
hieraan zal worden voldaan
recent (afgelopen boekjaar) is een actuele begroting
opgesteld en goedgekeurd
Er zijn tussentijdse rapportages aanwezig waarin verschillen
tussen realisatie en begroting inhoudelijk worden
geanalyseerd en actuele prognoses zijn opgenomen
Er is een actuele liquiditeitsbegroting die wordt gebruikt voor
sturing op kasstromen binnen de entiteit (niet allen op
projectniveau)
Financiële positie en rendement
Aandelenkapitaal en agio
Aandeel SWB in aandelenkapitaal en agio
Eigen vermogen
Eigen vermogen -/- Wettelijke reserve
Aandeel SWB in Eigen vermogen
Vreemd vermogen
Aandeel SWB in Vreemd vermogen
Ondergrens weerstandvermogen (EV en Voorzieningen)
Garantiestelling SWB
Solvabiliteitsratio (EV/TV)
Liquiditeitsratio (OHW+vorderingen+LM)/Kort vreemd
vermogen
Operationele kasstroom
Investeringskasstroom
Financieringskasstroom
Deelnemingen
Portefeuille projecten in ontwikkeling
22
Norm Realisatie
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Norm Realisatie
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Norm
€
€
€
€
>€
€
€
€
€0
%
Realisatie
€
€
€
€
€
€
€
€
€
%
>1
>0
€
€
>€
€
€
€
€
€
€
€
Bijlage 4 Beslisschema aangaan verbindingen
Geen uitvoering zelfstandig als TI en/of als
verbinding
I. De voorgenomen activiteiten zijn volgens het
BBSH en MG-circulaires toegestaan als TI en/of
verbinding
II. De (voor)genomen activiteiten voldoen aan
artikel 11 a de lid BBSH. De TI verbindt zich
slechts met een andere rechtspersoon of
vennootschap indien dit noodzakelijk is om aan
haar volkshuisvestelijke taken te voldoen.
Geen uitvoering zelfstandig als TI en/of als
verbinding
Uitvoering als verbinding (als dochtermaatschappij, deelneming of anderszins duurzame band met een bestaande
rechtspersoon of vennootschap)
Voorafgaande goedkeuring voor het aangaan van de
verbinding door de RvC van de SWB is noodzakelijk.
De RvC krijgt minimaal:
1. De (voorgenomen) activiteiten passen in de
strategie van de SWB
- Memorandum dat inzicht geeft in:
- De reden voor het aangaan van de verbinding (denk
hierbij aan risicobeheersing, niet DAEB activiteiten,
bevordering transparantie, fiscale redenen,
anderszins)
2. De (voor)genomen activiteiten zijn in het
kader van de staatsteundiscussie geclassificeerd
als niet DAEB activiteiten
- Aard van de activiteiten
3. De TI SWB heeft > 2/3e deel van de
aandelen en/of 2/3e zeggenschap of in de
statuten van de verbinding is geregeld dat voor
BBSH-rakende besluiten voorafgaande
goedkeuring van Bestuur/RvC van de TI SWB is
vereist
- Strategische doelstelling met de activiteit(en)
- De concept statuten
- Voorstel voor de inrichting van de verbinding
(organisatie, planning & control etc)
4. SWB financiert maximaal € 5 miljoen (totaal
eigen vermogen en vreemd vermogen) en naar
rato van haar zeggenschap
- Soort verbinding
5. Het aangaan van een duurzame
samenwerking heeft geen bijzonder hoog
risicoprofiel
- Financiering van de activiteiten (en de verbinding)
- Samenwerkingspartners en afspraken
De RvC dient voorafgaande goedkeuring te verlenen ten aanzien van het aangaan van duurzame samenwerking van
de TI met een andere rechtspersoon of vennootschap.
23
Bijlage 5 Artikel statuten SWB over verbindingen
Artikel 7 lid 4.
a. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot
verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan
van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk
medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot
zekerheidsstelling voor een schuld van een ander verbindt. Deze besluiten zijn
onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de Raad van Commissarissen
indien het belang van de overeenkomst hoger is dan het in het directiereglement
overeengekomen bedrag.
Aan de voorafgaande goedkeuring van de Raad van Commissarissen zijn, onverminderd
het elders in deze statuten bepaalde, onderworpen de besluiten van het bestuur
omtrent:
b. de vaststelling van het volkshuisvestingsverslag, de jaarrekening, het
jaarverslag en de (meerjaren)begroting.
c. wijziging van de begroting
d. de vaststelling dan wel wijziging van de statuten en/of reglementen.
e. ontbinding van de stichting.
f. het uitgeven van schuldbrieven.
g. het vaststellen van een beleggings- en treasurybeleid.
h. het aangaan of verbreken van een al dan niet duurzame samenwerking
van de stichting met een andere rechtspersoon.
i. het vaststellen van een ondernemingsplan.
j. het vaststellen van het algemeen meerjaren beleidsplan.
k. het nemen van een deelneming in het kapitaal van een vennootschap.
l. investeringen boven een door de Raad van Commissarissen te bepalen waarde,
anders dan die welke voortvloeien uit de besluitvorming op grond van het vierde
lid van dit artikel.
m. een ingrijpende wijziging in de organisatiestructuur of een ingrijpende
wijziging in de dienstbetrekking van een aanmerkelijk aantal werknemers dan wel
het beëindigen van de dienstbetrekking van een aanmerkelijk aantal werknemers
n. het aanvragen van surséance van betaling of faillissement.
o. het aangaan van gerechtelijke procedures tegen andere rechtspersonen,
waarbij het belang hoger ligt dan een door de Raad van Commissarissen te
bepalen waarde.
24
Bijlage 6 Checklist: Oprichten van een verbinding
Is de activiteit die ondergebracht wordt in de verbinding een toegestane
nevenactiviteit?
Dient er een aparte verbinding te worden opgericht of kan de activiteit binnen de
woningcorporatie of een andere verbinding worden ondergebracht? Argumenten
van het oprichten van een verbinding kunnen zijn gelegen in:
o Positionering activiteit;
o Creëren marktkanalen;
o Samenwerking met derden;
o Fiscaal optimaliseren;
o Financieel optimaliseren;
o Transparantie en inzicht in resultaten;
Wat zijn de risico's?
Hoe geschiedt de financiering en kapitalisatie van de nieuwe verbinding? En wat
zijn de gevolgen hiervan voor de Stichting SWB?
Worden bestaande activiteiten ingebracht of gaat het om het oprichten van een
nieuwe activiteit? Denk aan adviesrecht artikel 25 WOR.
Gaat personeel over, wordt personeel gedetacheerd en hoe wordt
medezeggenschap geconstrueerd?
Wat is de meest geëigende rechtsvorm voor de verbinding?
Wordt de verbinding alleen opgericht of door meerdere partijen? Indien er door
meerdere partijen wordt opgericht, dient er een samenwerkingsovereenkomst te
worden opgesteld waarin ondermeer de financiering, de verdeling van de
zeggenschap en de verdeling van de resultaten nader worden uitgewerkt.
Wordt de verbinding toegevoegd aan de fiscale eenheid voor de VPB en BTW?
25
Bijlage 7 Lijst van door het WSW borgbare activiteiten (Diensten
van Algemeen Economisch Belang)
Categorie 1: Woongelegenheden
(1) woongelegenheden;
(2) woonzorgcomplexen;
(3) grond;
(4) woonschepen met ligplaatsen;
(5) woonwagens en –standplaatsen;
(6) kindertehuizen en jeugdinternaten;
(7) skaeve huse.
Categorie 2: Onroerende en infrastructurele aanhorigheden van vastgoed behorende bij
categorie 1 en investeringen in leefbaarheid
(8) (aanleg) groen- en speelvoorzieningen;
(9) (aanleg) kleinschalige wegen en paden;
(10) aansluiting vastgoed categorie 1 op algemene nuts- of infrastructurele voorzieningen;
(11) parkeervoorzieningen behorend bij categorie 1;
(12) fietsenstallingen behorend bij categorie 1;
(13) Warmte Koude Opslag installaties behorend bij categorie 1.
Categorie 3: Maatschappelijk Vastgoed (MVG)
(14) buurthuizen;
(15) gemeenschapscentra;
(16) jongerencentra (zonder horecavergunning);
(17) scholen voor basis-, speciaal-, middelbaar(beroeps)-, voortgezet onderwijs;
(18) brede scholen;
(19) wijksportvoorzieningen;
(20) ruimten voor maatschappelijk werk;
(21) ruimten voor welzijnswerk;
(22) opvangcentra;
(23) zorgsteunpunten;
(24) steunpunten voor schuldsanering en budgetbeheeradvies voor huishoudens in financiële
problemen;
(25) centra voor jeugd en gezin;
(26) ruimten voor dagbesteding gehandicapten/ouderen inclusief enige zorginfrastructuur;
(27) hospices;
(28) multifunctionele centra voor maatschappelijke dienstverlening;
(29) dorps- of wijkbibliotheken;
(30) eigen kantoorruimten;
(31) veiligheidshuizen;
(32) centra voor werk(gelegenheid) en/of bevordering van bedrijvigheid in de wijk;
(33) kleinschalige culturele activiteiten.
26
Categorie 4: Onroerende en infrastructurele aanhorigheden van vastgoed behorende bij
categorie 3 en investeringen in leefbaarheid
(34) (aanleg) groenvoorzieningen;
(35) (aanleg) kleinschalige wegen en paden;
(36) aansluiting vastgoed categorie 3 op algemene nuts- of infrastructurele
voorzieningen(aanleg);
(37) parkeervoorzieningen behorend bij het vastgoed uit categorie 3;
(38) fietsenstallingen behorend bij het vastgoed uit categorie 3.
Categorie 5: Noodzakelijkerwijs met categorie 1 tot en met 4 samenhangende
werkzaamheden
(39) grond.
27
Bijlage 8 Artikelen Herzieningswet
Artikel 21
1. Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk verbindt een
toegelaten instelling zich met een andere rechtspersoon of vennootschap, indien:
a. die andere rechtspersoon of vennootschap een dochtermaatschappij als bedoeld in
artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van haar wordt;
b. zij in die andere rechtspersoon of vennootschap deelneemt in de zin van artikel 24c
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of
c. zij anderszins financiële of bestuurlijke banden met een bestaande andere
rechtspersoon of vennootschap aangaat, stemrechten in de algemene vergadering van
een bestaande andere rechtspersoon verwerft of een andere rechtspersoon of
vennootschap opricht of doet oprichten, op een zodanige wijze dat daardoor een
duurzame band met die rechtspersoon of vennootschap ontstaat.
2. De toegelaten instelling verbindt zich uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting
met een andere rechtspersoon of vennootschap.
Artikel 52
1. De toegelaten instelling die zich verbindt met een andere rechtspersoon of
vennootschap als bedoeld in artikel 21, draagt er zorg voor dat die rechtspersoon of
vennootschap mede werkzaam is op het gebied van de volkshuisvesting, waarbij,
volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven voorschriften, het door de
toegelaten instelling verschafte aandeel in haar vermogen verhoudingsgewijs ten
hoogste gelijk is aan het aandeel van haar werkzaamheden op dat gebied in het geheel
van haar werkzaamheden.
2. De toegelaten instelling die zich verbindt met een andere rechtspersoon of
vennootschap als bedoeld in artikel 21, vervreemdt woongelegenheden of gebouwen als
bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel b, respectievelijk artikel 45, eerste lid,
onderdeel d, of hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden niet aan die
rechtspersoon of vennootschap, en draagt de economische eigendom daarvan niet aan
die rechtspersoon of vennootschap over, een en ander behoudens in bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen gevallen. In die gevallen draagt de toegelaten
instelling er zorg voor dat de verkrijgende rechtspersoon of vennootschap bij haar
werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting het bepaalde bij en krachtens bij
die maatregel aan te wijzen artikelen van deze afdeling naleeft.
3. Het door de toegelaten instelling verschafte aandeel in de gezamenlijke vermogens
van de rechtspersonen en vennootschappen met welke een verbinding als bedoeld in
artikel 21 bestaat, beloopt niet meer dan een bij algemene maatregel van bestuur te
bepalen deel van haar eigen vermogen.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven
omtrent de financiële verhoudingen tussen de toegelaten instelling en rechtspersonen of
vennootschappen met welke een verbinding als bedoeld in artikel 21 bestaat.
28
Bijlage 9 Memorie van Toelichting Herzieningswet
8. Commerciële activiteiten en verbindingen van toegelaten instellingen
8.1. Inleiding
Toegelaten instellingen mogen slechts dochterondernemingen oprichten of deelnemen in
rechtspersonen of vennootschappen of daar structurele banden mee aangaan, voor
zover dit in het belang van de volkshuisvesting is. In haar jaarverslag zal de toegelaten
instelling moeten aangeven met welke rechtspersonen of vennootschappen zij
verbindingen is aangegaan en wat de redenen daarvoor waren. In dit kader wordt het
verstandig geacht dat toegelaten instellingen risicodragende activiteiten, zoals
projectontwikkeling, organiseren in dochterondernemingen of deelnemingen met het oog
op de afperking van verantwoordelijkheden en financiële risico‟s. Bij AMvB worden
beperkingen opgelegd aan welke onroerende zaken toegelaten instellingen kunnen
onderbrengen in hun verbindingen. In de regel zullen onroerende zaken ten behoeve van
de uitvoering van de DAEB door de toegelaten instelling niet in een verbinding
ondergebracht kunnen worden. Ook zullen er beperkende voorschriften gegeven worden
voor de financiering van dochterondernemingen en deelnemingen of andere
verbindingen door de toegelaten instelling. Doel van deze voorschriften is om te
voorkomen dat er onbeperkt maatschappelijk bestemd vermogen kan wegvloeien uit de
toegelaten instelling via haar verbindingen en te regelen dat toegelaten instellingen ook
via hun dochters en deelnemingen binnen hun werkdomein blijven opereren.
8.2. Zo moeder, zo dochter, zo andere verbinding
Toegelaten instellingen mogen slechts dochterondernemingen oprichten of deelnemen in
rechtspersonen of vennootschappen of daar structurele banden mee aangaan, voor
zover dit in het belang van de volkshuisvesting is. De toegelaten instelling mag niet
garant staan voor de activiteiten die dochterondernemingen of deelnemingen buiten de
volkshuisvesting verrichten. In dit verband kan een verbinding die werkzaamheden
buiten de volkshuisvesting uitvoert niet de vorm van een vennootschap onder firma of
een commanditaire vennootschap hebben, omdat bij een dergelijke rechtsvorm de
toegelaten instelling hoofdelijk aansprakelijk zou zijn voor de werkzaamheden buiten de
volkshuisvesting, wat niet geoorloofd is. Indien een verbinding proportioneel meer
activiteiten buiten de volkshuisvesting gaat uitvoeren dan de relatieve omvang van het
risicodragende belang van die andere partners in die verbinding, dan dient de toegelaten
instelling er voor te zorgen dat ofwel haar investering in de dochteronderneming of
rechtspersoon of vennootschap wordt aangepast, ofwel dient de dochteronderneming of
rechtspersoon of vennootschap haar werkzaamheden zo aan te passen, dat zij weer aan
de voorwaarden uit dit wetsvoorstel gaat voldoen. De toegelaten instelling mag derhalve
proportioneel niet meer financiële middelen (via aandelen, leningen, garanties en
dergelijke) inbrengen in een verbinding dan het proportionele aandeel van de omzet in
volkshuisvestingsactiviteiten van de verbinding ten opzichte van de omzet in andere
activiteiten van de verbinding. In een AMvB wordt dit vereiste nader uitgewerkt.
29
8.3. Welke toegestane activiteiten van de toegelaten instellingen mogen niet in
een dochteronderneming of een andere organisatie worden ondergebracht?
Dochterondernemingen, deelnemingen of andere verbindingen van toegelaten
instellingen vallen niet onder de directe werkingssfeer van dit wetsvoorstel en de AMvB‟s
krachtens dit wetsvoorstel. Ook hebben de Minister van BZK en de autoriteit geen
directe toezichtrelatie met dochterondernemingen, deelnemingen of andere verbindingen
van de toegelaten instelling; zij kunnen slechts toezien op de relatie tussen de
toegelaten instelling en die verbindingen. In dit licht mag de toegelaten instelling
onroerende zaken ten behoeve van de uitvoering van de DAEB en activiteiten in het
kader van de uitvoering van de DAEB, waar de overheid direct voorwaarden aan wil
stellen en toezicht op wil kunnen uitoefenen, niet onderbrengen in een
dochteronderneming, een deelneming of een andere verbinding. Het betreft dan
huurwoningen met een huur onder de huurtoeslaggrens en maatschappelijk vastgoed.
Bij AMvB kunnen voorwaarden worden gesteld waaronder uitzonderingen hierop mogelijk
zijn.
8.4. Vereisten aan de financiering van dochterondernemingen en deelnemingen
Zoals eerder aangegeven, mogen toegelaten instellingen alleen dochterondernemingen
oprichten of deelnemen in rechtspersonen of vennootschappen of daar structurele
banden mee aangaan, indien dit in het belang van de volkshuisvesting is. Het oprichten
van dochterondernemingen of deelnemen in rechtspersonen of vennootschappen wordt
in principe niet in het belang van de volkshuisvesting geacht als de autoriteit bij haar
jaarlijkse financiële beoordeling heeft vastgesteld dat de toegelaten instelling haar
werkzaamheden niet meer naar behoren kan uitvoeren (een negatief
solvabiliteitsoordeel). De autoriteit kan in zo‟n situatie een aanwijzing aan een
toegelaten instelling geven dat zij geen nieuwe dochterondernemingen mag oprichten of
nieuwe verbindingen mag aangaan dan wel bestaande banden dient af te bouwen, indien
dit in het belang is van de uitvoering van de DAEB. Daarnaast mag een toegelaten
instelling in totaal niet meer dan een bij AMvB vast te stellen percentage van haar totale
eigen vermogen als kapitaal inbrengen in dochterondernemingen of deelnemingen. Dit
om te waarborgen dat de toegelaten instelling zich bij voorrang blijft richten op de DAEB.
8.5. Overgangsbepalingen ten aanzien van dochterondernemingen en
deelnemingen
Voorgesteld wordt dat de toegelaten instelling ervoor dient te zorgen dat haar bij de
inwerkingtreding van deze wetswijziging bestaande dochterondernemingen en
deelnemingen binnen een termijn van twee jaar gaan voldoen aan de bovenstaande
vereisten, met een door de Minister van BZK te verlenen verlengingstermijn van nog
eens twee jaar, dan wel dat de toegelaten instelling deze dochterondernemingen of
deelnemingen dient af te stoten of te ontbinden. Bij de inwerkingtreding van deze
wetswijziging bestaande dochterondernemingen en deelnemingen van de toegelaten
instelling mogen in ieder geval geen nieuwe activiteiten starten indien de
dochteronderneming of de verbinding niet aan de bovenstaande eisen voldoet.
30
Download