Examenvragen 2de/3de Bachelor SEW 2015­2016 Help je toekomstige medestudenten met hier (één van) je examenvragen neer te schrijven! Hoe? De meeste vakken staan hieronder (voor zijbalk met inhoudsopgave, klik op ‘extra’’ en dan ‘documentoverzicht’). Maak voor een nieuw vak een titel aan met het vak en typ eronder je examenvragen numeriek neer. Gelieve je aan deze opmaak te houden! Regels en voorwaarden: ­ Gelieve niets te verwijderen uit dit document. Mocht dit wel gebeuren kunnen we dit als administrator ongedaan maken. ­ Deze examenvragen zullen gedocumenteerd worden onder de naam van Socio Economica en later in aparte documentjes verschijnen op www.socioeconomica.be. _________________________________________________________________________________ VAKKEN SW: Statistiek 2 1. 2. 3. Comparative Politics 1. Staatsvorming in Europa: Consolidation of power. Leg uit & situeer (welke fase van de drie: het was dus de eerste fase) 2. Kan de vergelijking tussen de VS en België dienen om het verschil uit te leggen tussen uni­ en bicamerale systemen? Waarom? Of waarom niet? Leg uit. 3. Patterns of Democracy: Op welke twee dimensies baseert de auteur zijn onderscheidt in democratieën? 4. The Spirit Level: ‘Mensen die de American Dream willen waarmaken, kunnen beter in Denemarken gaan wonen’. Leg uit wat de auteurs hier met bedoelen. 5. The spirit Level: wat zijn de twee grote ideen? Leg niet uit. 6. Conceptual stretching, wat is dit en wat is het probleem hiervan? 7. Verbind de termen Institutions, Idea’s, Interests, Individuals met de gegeven voorbeelden (voting behaviour, corporatism, social capital, welfare state) 8. Een “welke uitspraken zijn juist’ vraag. In PR systems the link with the local is higher In STV the intra­party choice is maximized IN PR systems there is usually no preferential vote En nog eentje.. 9. Leg het verschil tussen een multipartij systeem en een bipolaire partijsysteem uit. 10. Wat kan een minderheidsregering doen slagen? Geef 3 argumenten Antropologie 1.Vergelijk het functionalisme met het evolutionisme. 2. 3. Hedendaagse Sociologische Theorie 1. Wat is Goffman’s interactie­orde? a. Wat zijn enkele van de dramaturgische metaforen die Goffman gebruikt? Leg ze uit adhv een voorbeeld. b. 2. Hoe worden klassenverschillen verwerkt in de theorie van Goffman? Leg uit hoe milieuvervuiling de ‘logische uitkomst’ is volgens het ‘prisonners dilemma’ a. Leg milieuvervuiling uit adhv Hardin’s tragedy of the commons. b. kies een andere socioloog of stroming en leg uit hoe deze milieuvervuiling zou interpreteren. c. leg milieuvervuiling uit adhv het prisoners dilemma. (voorbeeld geven) Cultuur­ en Mediatheorie 1. 2. 3. Actuele problemen van de Belgische politiek 1. 2. 3. European Societies 1. 2. 3. Cultuurfilosofie 1. 2. 3. Media: structuur en werking 1. Meerkeuzevragen ivm kenmerken, data, namen, etc. over de verschillende hoofdstukken heen (ook actua zoals huidige CEO van VRT en SBS enzo); juiste kenmerken kunnen aanduiden in lijstjes, data, aantallen, landen, namen en afkortingen kunnen geven zelf, data kunnen linken aan juiste zender/gebeurtenis/decreet/... 2. Open vraag 1: Community model: uitleggen en voorbeeld geven van ontstaan medialandschap + nu nog altijd voorbeelden van te vinden? (250­400 woorden) 3. Open vraag 2: Naast economuische, culturele en sociale beslissingen ook politieke beslissingen die impact hebben gehad op het medialandschap. Geef voor elk domein (pers, radio, tv) minstens één voorbeeld van een politieke beslissing en beargumenteer (kan restrictief, liberaliserend of … zijn). (250­500 woorden) Arbeidssociologie 1. Essay vraag: zijn Taylor en Ford dood?! deze stelling verdedigen als arbeidssocioloog 2. begrippen verklaren: commodificatie, arbeidsmarkt, de 4 A’s, arbeidsprocesbenadering 3. Woord kunnen geven: hawthorne­effect, Business Agility, brazilianisering, arbeidsomstandigheden 4. 20 multiple choice woordvraagjes → Alle vragen zijn heel letterlijk zoals in Glossarium 5. 30 multiple choice open boek vragen: Welke socioloog bestudeerde de speldenfabriek? Welke van volgende stellingen is juist? één of beide? Stelling 1 Arbeidssociologie is de uitdieping binnen de sociologie die zich bezighoudt met de sociale verschijnselen die zich voordoen als mensen (samen) arbeid verrichten binnen maatschappelijke verbanden. Stelling 2 De economische sociologie is een alternatieve benaming voor wat wij in de arbeidssociologie bestudeerd hebben. Trouwens, arbeid kan maar plaats vinden binnen een economie, want om te produceren heeft men naast technologie ook arbeid nodig. Sociale en politieke filosofie 1. 2. 3. Social Demography 1. 4 concepten (synthetic life­table, stable population, collective household, replacement migration) 2. berekening van crude mortality rate; direct standardisation, waarom is standaardisering belangrijk, verschil tussen indirecte en directe standaardisering 3. voor­ en nadelen van cohort en period TFR, een tabel en grafiek becommentariëren 4. adhv. 2 grafieken iets kunnen zeggen over mortaliteit Sociologie van de sociale ruimte 1. 2. 3. Sociologie van zorg en welzijn 1. Geef het Sociaal Stress Model grafisch weer + verklaar alle componenten + geef bij elk component 2 voorbeelden die het verschil verklaren in verhoogd aantal depressieve klachten bij families met migratieachtergrond tov families zonder migratieachtergond. 2. Geef de sociale en culturele ontwikkeling van de betekenis en benadering van sterven en de dood. 3. Families die een lager inkomen hebben vinden minder vaak de toegang tot de gezondheidszorg: doe 2 beleidsvoorstellen en link deze telkens met een theorie gezien in de lessen. inhaalexamen 1. Stukje tekst in het Engels en je moest vertellen welk gezondheidsmodel er op werd toegepast. In dit geval: health lifestyle model. Ook zeggen waarom de visie van de auteur bij dit perspectief past. 2. De ziekerol van Parson uitleggen, gedetailleerd. Dit vergelijken met de definitie van het biomedische model. Ook zeggen waarom het ziektemodel van Parson gezien kan worden als een vorm van sociale controle 3. Twee beleidstoepassingen geven en het model verklaren dat er bij hoort. Het ging over het feit dat alleenstaande moeders vaker met een depressie kampen dan samenwonende moeders. Interdisciplinaire perspectieven op Migratie en Integratie 1. (1e semestervak) 2. 3. VAKKEN TEW: HRM en Arbeidsrecht 1. 2. 3. Marketingbeleid 1. 2. 3. Europese en Internationale omgeving 1. Open vraag 1 (groene versie): leg de begrippen ‘handelscreatie’ en ‘handelsverschuiving’ uit en kan je dit terugvinden in het proces van Europese integratie? 2. Open vraag 2 (groene versie) ivm kartel: 1) Wat zijn de welvaartseffecten? Geef een grafiek en leg uit. 2) Als argument wordt soms aangehaald dat … Toon aan dat een kartel ook een positief effect kan hebben voor de markt op de grafiek en leg uit (is niet de exacte vraag maar iets in die trend). 3) Met welk belangrijk criterium zal de onderzoekscommissie rekening houden bij het toelaten/weigeren van het kartel? 3. Sommige versies kregen een grafiek als open vraag en moesten daar uitleg bij geven en bepaalde zaken op aanduiden. 4. 25 meerkeuzevragen over alle hoofdstukken (groene versie geen data, witte versie ook geen exacte data, wel juist volgorde, dus chronologie wel kennen) 5. open vraag 1 (witte versie): grafiek gegeven over agglomeratie en verspreidingskrachten (zonder benoeming van assen en curves): 1) cirkelcausaliteit ‘demand linkages’ uitleggen 2) waarom leidt dit niet tot volledige concentratie van economische activiteit in Europa? 3) grafiek aanvullen en uitleggen wat er gebeurt bij integratie ahv de grafiek 6. open vraag 2 (witte versie): 1) er zijn 2 grote handelsgebieden in de jaren ‘50 in Europa, geef wat meer uitleg bij die twee hun ontstaan en werking (EGG en EFTA) en wat grootste verschil tussen de twee 2) in de jaren ‘70 was er verandering, welke en welk effect op handel? Macro­Economie 1. Phillipscurve afleiden a.d.h.v. gegeven prijszetting en loonzetting curven. Dan inflatie bepalen voor jaar t, t+1, t+2 (zoals oefening in werkcollege). Vervolgens Yn en Un geven. En grafisch aangeven wat er gebeurt met AV­AA als minimumlonen stijgen. 2. Geldmarkt wiskundig afleiden. LM­curve afleiden (grafisch) en bespreken wat er gebeurt. Dan grafisch weergeven als de rente gelijk is aan 0. Ook bespreken wanneer een expansieve budgettaire politiek het grootste effect heeft, in normale situatie of wanneer rente 0 is. 3. Gastcollege: economische hysterese, wat het gevaar is van lage inflatie en lage norminale rentevoeten en wat twee oorzaken kunnen zijn van de inflatie die in België gestegen is ten opzichte van andere Europese landen. 4. (gele versie reeks 2) Gastcollege: grafiek van dalende grondstofprijzen: geef de 2 aangehaalde oorzaken weer 5. gele versie reeks 2 : gastcollege vraag B: leg de rentesneeuwbal uit. 6. gele versie reeks 2: Wat gebeurt er in een gesloten economie zonder technologische vooruitgaan waar de spaarratio van 5% stijgt naar 10% en het aantal werkenden hetzelfde blijft met de output. (iets in deze aard) Geeft dit weer op een grafiek en leg uit, Leg ook uit wat het verschil is met een economie waar er wel technologische vooruitgang is. Geschiedenis van het Economisch Denken 1. Beschouw volgende voorbeelden: ­ arbeider werkt 8u/dag en krijgt 1kg graan per arbeidsuur ­ productieproces van graan wordt voorgesteld als: 0.2 kg graan + 0.2 arbeidsuren → 1 kg graan (4 punten) Bereken volgende begrippen van Marx: arbeidswaarde, meerwaardevoet, winstvoet, organische samenstelling van kapitaal. Als je deze niet kan berekenen, leg ze dan uit 2. Vraag van 1.5 blad waarbij ook berekeningen worden gevraagd in verband met de theorie van Ricardo, meer bepaald de winsttheorie en de rentevoettheorie. Ook hier: als je de berekeningen niet kan, mag je enkel de uitleg schrijven. (6 punten) 3. begrippen verklaren (10 punten) ­ marlthus ­ quote: iets met “de slager, bakker,... doen dit niet om goed te doen voor de mensen, maar voor hun eigen belang” (dan int Engels, staat ergens op een powerpoint + in boek) ­ mercantilisme ­ cournot ­ methodenstreit ­ mandeville ­ new lenark ­ mun ­ huet ­ botero Levensbeschouwing 1. Mohammed was .... Antw; mens 2. Contract tussen napoleon en paus pies VII gaat over: ..... 3. Verdrag van Augsburg bevat: .... 4. Godsdiensten van groot naar klein zetten 5. Veel vragen over wat is juist, wat is fout. 6. Schoolpact was van 1958 7. Een tekstje over religie en orde in de sv en zeggen van wie het was: Spinoza 8. Grondwettelijke verplichting om godsdiensten een te bieden ofzoiets 9. Vragen over NOMA principe + de auteurs erbij wie voor en tegen was goed kennen 10. Luther heeft nieuwe testament vertaald naar Duits Dan open vraag was een quote en je moest zeggen van wie die was: Wittgenstein in ons geval. Uitleggen waarover het gaat en een theorie geven die voorstander was en eentje die tegenstander was. 11. Verschil openbaring christendom & islam 12. Verschillende soorten joden 13. Thora bestaat uit 14. Splitsing katholieke en orthodoxe kerk door 15. Pinksteren 16. Soennieten, sjiieten, salafisme, soefisme enzo 17. Atheïsme, deïsme, agnosticisme 18. Nieuwe atheïsten 19. Val van Antwerpen 20. Cultuurchristenen, believing without belonging en omgekeerd 21. Tweezwaardenleer Sports Economics 1. 2. 3. ANDERE FACULTEITEN: Sociaal­economische analyse (Prof. Vandenbroucke) 1. Statistische discriminatie uitleggen aan de hand van de grafiek + kritische bedenking bij het begrip (5p) 2. Grafiek over individuele, geobserveerde en verwachte huishoudwerkloosheid in België gegeven, uitleggen waarom best ook naar huishoudwerkloosheid kijken, uitleggen waarom verschil tss verwachte en geobserveerde huishoudwerkloosheid + hoe kan het beleid hierop inspelen (5p) 3. 2 figuren over doelgroepvermindering bij ouderen werknemers gegeven (bij brutoloon 1700 en bij brutoloon 3000), uitleggen wat de figuren voorstellen en wat verschil is tussen de twee, uitleggen hoe dit kadert in politiek debat, welk soort beleid het is en wat de bedoeling ervan is (5p) 4. begrip trilemma van diensteneconomie uitleggen (2p) 5. decompositiegrafiek gegeven over kinderarmoede in Belgie in vergelijking met andere landen, uitleggen aan de hand van de grafiek waarom België middelmatig presteert op dit gebied (3p) Recht van de Europese Unie 1. Casus over een belg die in Frankrijk wilt gaan werken, maar er is een 20 km eis ingevoerd om te mogen solliciteren voor de Job. Is EU recht op hem van toepassing, kan hij in deze situatie hier gebruik van maken? Kan hij zich verzetten tegen deze eis? Stel hij was nederlands geweest, was het antwoord op je vraag dan anders geweest? Hij is verliefd of de Belgische Ana, mag zij met hem meereizen indien ze mee verhuist naar Frankrijk? Stel ze was Chileens geweest, was je antwoord dan anders? 2. GDT en GHP wat hebben deze met elkaar te maken, in welke verhouding staan ze tot elkaar? 3. Zowel negatieve als positieve integratie, leg dit uit. Op welke zou de focus volgens jou moeten liggen? 4. Voor welke EU­instellingen waren de presidentiële verkiezingen in Oostenrijk van belang? 5. Waarom is het triest dat artikel 260 (denk ik, dat artikel over inbreukprocedure indien niet naleven arrest of niet omzetten richtlijn) een lid 2 en 3 heeft? 6. waarom zou je in geval van keuze mogelijkheid kiezen voor een verordening? 7. Wat is een particulier in termen van het recht?