Biologie Begrippenlijst Toetsweek 4 4vwo H6 §3 Vruchtbaarheid jongens FSH: stimuleert de productie van zaadcellen in de zaadballen LH: stimuleert de vorming van het hormoon testosteron. Dit regelt de secundaire geslachtskenmerken. Testosteron remt de GnRH-, FSH-, en LH-productie. Vruchtbaarheid meisjes FSH: start de ontwikkeling van 5 tot 12 follikels, die hormonen produceren: oestrogenen. Oestrogeen remt de FSH- en GnRH-productie. LH: plotselinge toenamen LH zorgt voor afronding van meiose I en de ovulatie. De eicel barst uit de follikel en moet binnen een dag bevrucht worden, anders wordt het een geel lichaampje. Naast oestrogeen maakt het geel lichaam veel progesteron aan, dat zorgt voor de stimulans van de groei en ontwikkeling van het baarmoederslijmvlies en remt de GnRH-, FSH- en LH-productie. Zwangerschap Een zygote deelt een klompje cellen → nestelt zich in het baarmoederslijmvlies → buitenste laag cellen produceert HCG → geel lichaam blijft in stand + geen menstruatie + remming vorming LH en FSH waardoor geen nieuwe follikels tot rijping komen Geboorte Na 9 maanden is de foetus volgroeid. - Moeder produceert prostaglandine, dat de samentrekking van het spierweefsel van de baarmoederwant veroorzaakt - door de druk van de baby gaan er impulsen naar de hypothalamus en zet de hypofyse aan tot afgifte hormoon oxytocine dat de samentrekking van spieren stimuleert. Borstvoeding - De hypofyse begint de vorming van prolactine dat melkvorming bevorderd. - Door de zuiging van de baby wordt de productie van de hormonen prolactine en oxytocine gestimuleerd. Oxytocine zorgt voor samentrekkende melkklieren. Testosteron remt de LH- en FSH-productie Hoofdstuk 7 §1 Fenotype: de uiterlijke eigenschappen en de eigenschappen die te maken hebben met het functioneren van je lichaam. Dit hangt af van de genotype: de genen op je DNA. Samen met de rest van het DNA en het DNA in mitochondriën is dat je genoom. Dit ligt vooral vast in de 23 paren chromosomen van je lichaamscellen. Mutaties zorgen voor veranderingen in het DNA → variatie genotypen = allelen Haplotype: de combinatie waarin de allelen op één chromosoom voorkomen. (=2 verschil. Haplotype per chromosomenpaar) - Familieleden hebben dezelfde genen. - Als iets van een X-chromosoom afhankelijk is zijn mannen in het nadeel omdat ze 1 X hebben en 1 Y. - 2 goedwerkende allelen = paard, 2 niet-werkende allelen = wit, 1 goed + 1 niet = lichtpaars - 1 haplotype van je moeder en 1 van je vader → 2 haplotype per chromosomenpaar §2 Normale menselijke cellen bevatten 46 chromosomen. Karyotype: typerende groepering (aantal, vorm) van de chromosomen Karyogram: samenvoeging van karyotypen, op volgorde van groot naar klein Autosomen: eerste 22 paar chromosomen Geslachtschromosomen: het 23e paar chromosomen; Mannen: een groot X-chromosoom en kleine Y-chromosoom Y-chromosoom heeft het SRY-gen dat zorgt voor de ontwikkeling van het geslacht van het embryo Vrouwen: twee X-chromosomen Vrouwen missen het SRY-gen waardoor ze vrouwelijke geslachtsorganen ontwikkelen Monosomie: 1 chromosoom te weinig aanwezig Trisomie: 1 chromosoom teveel aanwezig Translocatie: het uitwisselen van delen van chromosomen of een verplaatste chromosoom Verschillende combinaties allelen - Geslachtelijke voorplanting. Na samenvoeging van 2 cellen met 2 homologe chromosomen kunnen 4 verschillende geslachtscellen ontstaan. (=recombinatie) - Crossing over. Het wisselen van DNA van homologe chromosomen tijdens de meiose. - Chromosoom 1 heeft meer dan 4200 genen. - Translocatie heeft geen effect op de drager. - Crossing-over leidt niet altijd tot variaties §3 Homozygoot: genotypen met twee dezelfde allelen (ee / EE) Heterozygoot: genotypen met verschillende allelen (Ee) Draagster: mensen die een aandoening niet hebben maar wel het allel kunnen doorgeven (recessief) Intermediair fenotype: tussen positief en negatief in; LCLW. beide allelen evenveel invloed dus geen dominant of recessief. Multipele allelen: meer dan twee allelen van één gen (IA, IB, i) Co-dominant: als beide dominante allelen (IA en IB) volledig tot uitdrukking komen Letale allelen: allelen die voor een homozygoot (EE/ee) individu dodelijk zijn. §4 Dihybride kruising: een kruising waarin je let op twee genen en hun allelen Gekoppeld overerven: twee genen die samen op hetzelfde chromosoom liggen Polygeen: onder invloed van verschillende genen Genetische modificatie: het inbrengen van gewenste allelen in organismen Allel isoleren→inbrengen bij organisme (bacterie) of cel (bevruchte eicel)→wachten of het allel werkzaam is en de gewenste eigenschap geeft. Transgene organisme: genen van de ene soort in genen van een andere soort stoppen Gentherapie: een allel aanbrengen bij mensen die een desbetreffend allel missen Veel gevaren en onderzoek bij gentherapie. §5 Nature: genotype nurture: milieu; opvoeding en omgeving. Twee-eiige tweeling: verschillende genotypen Eeneiige tweeling: zelfde genotypen Ethiek: wat wel en niet kan tijdens een onderzoek (sociaal opzicht) Epigenetica: het onderzoek naar het mechanisme dat de allelen aan- en uit zet in elk type cel. Epigenetische code: code die op het DNA geplakt wordt, waarop staat of een allel aan- of uit is. Hoofdstuk 8 §1