Thematisch werken geeft ruimte De kracht van de competentiegerichte opleiding van Fontys Pabo ‘s-Hertogenbosch Samenvatting Mariken van Roosmalen-Noppen & Joost van Berkel, Fontys Pabo 's-Hertogenbosch Het lijkt logisch: door op een pabo thematisch te werken zorg je voor betekenisvol onderwijs. Maar, werkt het zo eenvoudig? Studenten en docenten van Fontys Pabo 's-Hertogenbosch zien het thema-aanbod als de kern van het onderwijs. In het opleiden van leerkrachten streven we met ons competentiegericht en vraaggestuurd curriculum naar betekenis, integratie en authenticiteit. Wat zijn de factoren die ervoor zorgen dat thematisch onderwijs echt toegevoegde waarde heeft? We vinden deze in het onderwijsconcept, de rol van de docent en student, de kracht van ontwikkelingsgerichte feedback en de samenwerking tussen de werkplek en de opleiding. We beschrijven in dit artikel hoe het thematisch werken binnen Fontys Pabo 's-Hertogenbosch is ingericht, wat het heeft opgeleverd voor de betrokkenen en welke aanbevelingen we doen aan opleiders. In dit artikel zoomen we in op de propedeuse, omdat we vooral in die studiefase werkzaam zijn. Competentiegerichte opleiding Fontys Pabo 's-Hertogenbosch is onderdeel van Hogeschool Kind en Educatie. Fontys biedt op vijf plaatsen in Noord-Brabant en Limburg pabo-opleidingen aan. Deze pabo's zijn sinds studiejaar 2012-2013 samen met de opleiding Pedagogisch Management Kinderopvang, de Master Leren en Innoveren en de Master Leadership & Education ondergebracht in Fontys Hogeschool Kind & Educatie. Fontys pabo 's-Hertogenbosch is een opleiding die de zeven SBL-competenties (interpersoonlijk; pedagogisch; vakinhoudelijk/didactisch; organisatorisch; samenwerken met collega's; samenwerken met de omgeving; reflectie en eigen ontwikkeling) als uitgangspunt neemt voor zowel begeleiding als toetsing. Voor goed leraarschap is duidelijk niet alleen kennis nodig, maar is het vooral belangrijk wat de leraar daarmee kan doen in de praktijk (Stevens, 2008). De student moet deze competenties aantonen in zogenaamde kritische beroepssituaties. Het gaat hierbij om situaties die zo onderscheidend zijn voor het beroep van leerkracht dat ze als toetssituaties gebruikt kunnen worden. Thematisch werken: betekenis, integratie en authenticiteit Fontys Pabo 's-Hertogenbosch heeft in 2006 gekozen voor een thematische aanpak waarbij de beroepslijn en de expertlijn van de opleiding van de student met elkaar worden verbonden en er gewerkt wordt in een situatie waarin studenten met en van elkaar leren. Bij het expertaanbod (expertlijn) wordt gewerkt aan met name de vakinhoudelijke en didactische aspecten van de verschillende leerstofdomeinen (schoolvakken). Bij het thematisch aanbod (beroepslijn) ligt de nadruk op pedagogische en onderwijskundige aspecten van het vak van leerkracht. De expertlijn staat deels in dienst van de beroepslijn, opdat er verdieping en integratie kan plaatsvinden vanuit de leerstofdomeinen. De keuze voor themadocenten met een specifieke expertise, in ons geval een rekendocent en een taaldocent, is derhalve een bewuste. Onderwerpen als realistisch Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 35(2) 2014 57 rekenen en leesbevordering worden meegenomen binnen de thematische aanpak die op dat moment aan de orde is. Als je onderwijs in geïntegreerde vorm wilt aanbieden, is het van belang op zoek te gaan naar een geschikt 'denkmodel' dat het integreren van de afzonderlijke kennisdomeinen daadwerkelijk ondersteunt (Mostert, 2012). Uitgangspunt is de leraar als totale professional die beroepstaken vervult die betekenisvol, geïntegreerd en authentiek zijn. Het thematisch onderwijs past binnen de sociaal-constructivistische theorie, waarvan op Fontys Pabo 's-Hertogenbosch wordt uitgegaan. Het leren is op deze manier een actief proces waarbij de student zelf informatie die binnenkomt moet verwerken om die betekenis te geven. Het leren is construerend omdat de student de nieuwe informatie moet koppelen aan bestaande informatie. Het is doelgericht leren omdat de student alleen dan het meest ontvankelijk is voor het opnemen van een nieuwe en het aanpassen van een bestaande constructie, als hij weet waarvoor het dient en wat het overnemen hem oplevert (Marzano, 2011). Beroepsthema's in de propedeuse Er is binnen Fontys Hogeschool Kind en Educatie gekozen voor het werken aan vier beroepsthema's in de propedeuse, vanuit een algemeen kader met daarbinnen ruimte voor vrije invulling door zowel student als docent. Er zijn vier beroepsthema's: Leerkracht, Kind, Groep en Onderwijs. Er is een doorgaande lijn vanuit de toekomstige leerkracht zelf (thema 'Leerkracht') naar het individuele kind (thema 'Kind'). Vervolgens wordt gekeken naar kenmerkende processen op groepsniveau (thema 'Groep'), om tot slot uit te komen bij het opbrengstgericht ontwerpen van onderwijs (thema Docenten en 'Onderwijs'). In deze opzet is sprake van een toename van eigenaarstudenten schap, zelfsturing en zelfverantwoordelijkheid van de student. Als kunnen elkaar docent moet je alert zijn op de enorme diversiteit aan zelfsturingsstimuleren mogelijkheden van studenten en moet je die processen ook kunnen en versterken. begeleiden. Een themagroep (ca. 50 studenten) wordt geleid door (minimaal) twee docenten. Docenten en studenten kunnen elkaar stimuleren en versterken, zowel wat betreft de inhoud als met betrekking tot het afstemmen op ondersteuningsbehoeften van de (groep) studenten. Daarnaast biedt de themagroep mogelijkheden tot gerichte begeleiding van studenten en professionalisering van elkaar. Dit leidt tot intensief en veelvuldig contact tussen student en docent, waarbij er wordt gesproken over wat er wat een goede leerkracht wordt verwacht. In de themagroepen wordt gewerkt aan zogenaamde beroepstaken die kenmerkend zijn voor het werk dat een leerkracht in zijn dagelijkse praktijk uitvoert. Deze beroepstaken zijn betekenisvol, integratief en authentiek. Een voorbeeld hiervan is het voeren van een eenvoudig oudergesprek naar aanleiding van observaties van leerlingen. Studenten en docenten werken samen aan deze beroepstaken binnen bepaalde kaders (competentieprofiel, kritische beroepssituaties) om de gestelde doelen te realiseren. Hierbinnen hebben zij een grote vrijheid voor eigen invulling. De werkplek (opleidingsschool), de eigen betekenisvolle beroepspraktijk van de student is hierbij bepalend. Studenten gaan samen met de docent op zoek naar betekenis in de vorm van (literatuur)studie en onderwijsontwerp. Het gaat bij thematisch werken om het kennen en gebruiken van theorieën in de vorm van werkmodellen ('body of knowledge', 58 Thematisch werken geeft ruimte 'kennisbasis') en het oefenen van (deel)vaardigheden. Daarbij is reflectie op de dagelijkse praktijk van belang. Studenten werken veel samen in werkgroepen. Er wordt steeds gezocht naar een balans tussen groepswerk en individuele verwerking ten behoeve van ieders competentieontwikkeling, door te variëren in opdrachten en feedbackmomenten door zowel docent als student. Betekenisvol, integratief en authentiek opleiden volgens het 4C/ID-model De opzet van het thematisch onderwijs is gebaseerd op onder andere het 4C/ID-model van Van Merriënboer (2005). Dit model is gericht op het aanleren van complexe vaardigheden. Dit gebeurt aan de hand van het geïntegreerd aanleren van deelvaardigheden. In het model wordt veel belang gehecht aan het werken met betekenisvolle, integratieve en authentieke taken. Het gaat hier om beroepstaken waarbij de lerende vanaf het begin zijn kennis, vaardigheden en attituden tegelijk moet aanwenden om de taak goed te kunnen uitvoeren ('hele taakbenadering', 'whole task practice'). Er is daarbij aandacht voor de transfer van het geleerde naar latere en nieuwe situaties. Van Merriënboer beschrijft in dit kader vier met elkaar verbonden componenten waarbinnen de deelvaardigheden een plaats hebben: leertaken, ondersteunende informatie, procedurele informatie en deeltaakoefening: Leertaken moeten betekenisvol ('levensecht') zijn voor de lerende en authentiek en representatief voor taken die hij in het beroepsleven kan tegengekomen. Er dienen verschillende leertaken te worden aangeboden aan de lerende en er wordt gestreefd naar een grote variatie in leertaken. Thema's zijn dusdanig ingericht dat de leertaken en vaardigheden voor iedere student zijn uit te voeren in situaties op de stageschool. Er is sprake van een afnemende ondersteuning en begeleiding binnen een taak. Er is een opbouw in thema van 'docentgestuurd' naar 'studentgestuurd'. Het eigenaarschap van de ontwikkeling wordt gedurende het thema in toenemende mate bij de student neergelegd. Hierbij wordt begeleiding op maat geboden. Verder worden studenten aangemoedigd om cognitieve schema's te ontwikkelen middels bewuste abstractie en generalisatie vanuit concrete ervaringen. Studenten verwerken theorie, bijvoorbeeld over de psychosociale ontwikkeling van kinderen, en vertalen deze naar situaties uit de eigen praktijk. Vanuit die praktijk, de concrete ervaringen brengen zij hun ervaringen samen in algemene bewoordingen in een product voorzien van een analyse op competentieniveau. Een expert (docent, werkplekbegeleider, medestudent) geeft inhoudelijke feedback. Het gaat bij ondersteunende informatie om aspecten van een leertaak die geen routine moeten worden, namelijk het oplossen van en het redeneren bij een probleem. Deze informatie ondersteunt het leren en uitvoeren met betrekking tot de leertaken en is tevens gericht op de ontwikkeling van algemene, abstracte kennis. Het is van belang voor studenten om inzicht te krijgen in wat het betekent om op een doeltreffende manier te reflecteren op hun handelen als (aankomend) leerkracht. Het gaat er verder om dat nieuwe informatie gekoppeld wordt aan voorkennis die studenten al hebben. Voorbeelden hiervan zijn: het benutten van het doorstroomportfolio mbo/hbo, het ervaringen uitwisselen, het werken in heterogene/ homogene groepen, de wisselende samenstelling van projectgroepen. Studenten worden aangemoedigd om bestaande cognitieve schema's te verrijken door nieuwe informatieelementen hier op een zinvolle manier aan te relateren. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 35(2) 2014 59 Procedurele informatie is informatie die ‘just-in-time’ wordt aangeboden (net wanneer de lerende het nodig heeft) en voorwaardelijk is voor het leren en uitvoeren van routineaspecten van de leertaken. Binnen het thema-aanbod wordt herhaaldelijk instructie gegeven met betrekking tot toetsing, het maken van voortgangsdossiers, het volgen van technische en inhoudelijke handleidingen met betrekking tot het digitaal portfolio en specifieke instructies vanuit de leerstofdomeinen (zoals een training ‘beargumenteren’, het bespreken van de werkwijze met betrekking tot reflecteren). De opbouw van dit aanbod wordt afgestemd op de behoeften van de studenten op dat moment in de propedeusefase. Er zijn soms situaties waarbij het inoefenen van taken niet voldoende is en het nodig is om aanvullende oefeningen omtrent het inoefenen van een deeltaak aan te bieden. Meestal worden deeltaakoefeningen aangeboden om specifieke aspecten van een leertaak geautomatiseerd te krijgen. Dit begint nadat de routine-aspecten geïntroduceerd zijn in de context van de hele taak. Door herhaling en langdurige oefening vindt versterking plaats met betrekking tot begeleiding en toetsing in deeltaakoefeningen. Voorbeelden hiervan zijn het oefenen van de werkplekbeoordeling, het toepassen van vaardigheden omtrent argumenteren en reflecteren. Hierna beschrijven we de rol die zowel de docent en de student hierin vervullen en wat de functie van de werkplek hierbij is. De rol van de docent binnen thematisch werken De themadocent vervult verschillende rollen in de opleiding van de student, namelijk die van ontwerper, expert, model en coach (Alkema & Tjerkstra, 2011). Binnen de rol van ontwerper biedt de docent een uitdagende leeromgeving waarbinnen systematisch concepten bijgebracht worden, aansluitend bij de interesse en belevingswereld van de student. Kenmerkend voor de expertrol is de kennis met betrekking tot het vakgebied, de leerpsychologie van het vak ('hoe studenten leren') en de didactiek. Als model is de persoonlijkheid van de docent een instrument in de rijke leeromgeving. De docent heeft een identificatie- en voorbeeldfunctie met betrekking tot het beroep van leerkracht. Het is daarbij bijvoorbeeld van belang dat de docent snel de namen van zijn studenten kent, opdat zij zich écht gekend voelen. Als coach begeleidt de docent studenten met als doel “het optimaliseren van het functioneren van het eigen sturingsinzicht om daarmee de eigen kracht en het gevoel van innerlijke zekerheid te vergroten” (Cornelis, 2002). Dit vraagt van docenten dat zij in staat zijn om leertaken (opdrachten) voor studenten te ontwerpen waarvoor bepaalde basiskennis (ondersteunende informatie) nodig is en waarin zij met studenten rondom een bepaalde leertaak de diepte in gaan (procedurele informatie). De expertise van de docent staat in dienst van het grote thema. De rol van de student binnen thematisch werken De leervraag en de onderwijsbehoefte van de student staan centraal. Motivatie is daarbij een cruciaal begrip. Motivatie heeft te maken met persoonlijke interesses, met persoonlijke doelen en met zelfvertrouwen. Het transactiemodel (Sameroff & Chandler, 1975; Green, Abidin & Kmetz, 1997) leert ons dat de lerende geen passieve ontvanger is van invloeden uit de omgeving, maar een actieve participant. De term transactie verwijst naar het proces waarin lerende en omgeving niet alleen voortdurend 60 Thematisch werken geeft ruimte invloed uitoefenen op elkaar (interactie), maar elkaar ook veranderen (Bors & Stevens, 2010). De Self-Determination Theory is een van de meest omvattende en onderbouwde motivatietheorieën die er is en gaat uit van de neiging van mensen om bezig te zijn met dingen die ze interessant vinden en om te zoeken naar verbintenissen tussen zichzelf en de wereld (Deci & Ryan, 2000). Groei, activiteit, nieuwsgierigheid, een zoektocht naar verbinding en intrinsieke motivatie zijn hierin belangrijke begrippen. Bovenstaande is voor een aankomend leerkracht nodig om verschillende competenties te kunnen laten zien in diens handelen. Binnen het thematisch werken is volop ruimte om bovengenoemde competenties aan te spreken. Omdat het accent ligt op de relatie tussen theorie en praktijk, worden studenten gevoed in hun nieuwsgierigheid en wordt er een actieve verbinding gelegd tussen inhoud en vaardigheden. De opleiding biedt werkplek- en literatuursuggesties. Wat de student hiermee doet in zijn stage is heel persoonlijk, en is afhankelijk van diens omstandigheden, mogelijkheden, kwaliteiten en talenten. De student geeft zo een eigen draai aan zijn Wat de student doet/kan doen met opleiding en invulling van het toekomstig beroep. Het handelen suggesties vanuit (en denken) van studenten wordt in belangrijke mate bepaald de opleiding door ervaringen uit het verleden en verwachtingen voor de verschilt per persoon toekomst. Binnen thematisch werken wordt in allerlei werkvoren per situatie. men gefocust op de ervaringen die de studenten opdoen op de werkplek en inbrengen tijdens de themabijeenkomsten. De student is in de eerste plaats verantwoordelijk voor zijn eigen leerproces en neemt initiatief in studie en stage. Hij betrekt de begeleiders vanuit de werkplek en opleiding bij zijn leerproces. Binnen het thematisch werken staat interactie tussen student en docent centraal. Een groot deel van het 'aanbod' bestaat uit begeleid werken waarbij studenten onderling overleggen en inhoudelijke vragen stellen aan de docent. In de praktijk betekent dit dat van de student verwacht wordt dat hij initiatieven neemt en kritisch naar zichzelf kijkt. Hij moet kunnen uitleggen op welke manier hij competenties en kritische beroepssituaties vertaalt naar leervragen en -activiteiten en draagt daarbij verantwoordelijkheid voor zijn eigen leerproces vanuit een onderzoekende houding. Afstemming van docent op ondersteuningsbehoeften van de student De docent stemt de ondersteuning zo goed mogelijk af op de behoeften van de student. Hiermee levert hij een cruciale bijdrage aan diens ontwikkeling. Naast de vaardigheden die horen bij de besproken docentrollen, vraag je 'pedagogisch tact' van de docent “opdat hij het goede kan doen, ook in de ogen van de student”(Stevens & Bors, 2013). Te denken valt hierbij aan het serieus nemen van de groep, het betrekken van alle studenten, het actief laten meedenken van de groep. De persoon van de leraar en diens professie zijn niet los van elkaar te zien. Deze gedachte vormt de basis voor het ui-model (Korthagen & Vasalos, 2005) dat het competentiegerichte denken verbreedt en verdiept. Het model beschrijft zes lagen (niveaus) in het functioneren van leraren en daarmee dus ook verschillende lagen waarop de leraar kan reflecteren. De zes lagen beïnvloeden elkaar wederzijds. De brede en holistische blik op het leraarschap die in het ui-model naar voren komt, relativeert de aandacht voor competenties van docenten, maar maakt ook duidelijk dat ze wel degelijk van belang zijn. In de visie van Stevens gaat het om het werken aan de afstemming tussen alle lagen, opdat die meer in harmonie met elkaar komen en Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 35(2) 2014 61 opdat de kernkwaliteiten van leraren tot Omgeving Wat kom je tegen? uitdrukking kunnen (Waar heb je mee te maken?) komen (Korthagen & Gedrag Wat doe je? Vasalos, 2005). Het gaat Vaardigheden Wat kun je? erom dat studenten Overtuigingen Waar geloof je in (in de situatie)? zichzelf zijn; dat Identiteit Hoe zie je jezelf / je datgene wat hen Betrokkenprofessionele rol? werkelijk motiveert en Wat zijn je diepste waarden? heid inspireert ook richting Wat is je ideaal, je missie? geeft aan hun compeKernkwaliteiten tentieontwikkeling en dat deze ontwikkeling weer hun omgeving zal Figuur 1. Het ui-model (Korthagen & Vasalos, 2005). gaan beïnvloeden. Binnen onze opleiding betekent dit dat studenten en docenten binnen de gegeven kaders eigen keuzes maken, afhankelijk van hun motivatie en interesse en afhankelijk van de mogelijkheden en kansen die de opleidingsschool biedt. Het ui-model reikt de sleutels aan voor werkelijke professionaliteit: het gaat om authenticiteit en betrokkenheid als basis voor competentie en gedrag. Dat geldt voor zowel student als docent. Als de competentieontwikkeling in dienst komt te staan van die kwaliteiten, neemt niet alleen de inspiratie in het onderwijs toe, maar ook de bruikbaarheid en effectiviteit van wat op school gedaan wordt. Dit betekent dat je de inbreng en ervaringen van studenten als voorbeelden inzet tijdens het aanbod. Opleiden in de School: verbinding en versterking tussen stage en opleiding Naast de student en de docent is ook de kwaliteit van de werkplek van invloed op de competentieontwikkeling van de student. Alle studenten van Fontys Pabo 's-Hertogenbosch lopen stage op opleidingsscholen. Op een opleidingsschool lopen zes tot acht studenten stage uit de verschillende studiefasen. Een basisschoolcoach begeleidt één dag per week studenten en zittende leerkrachten. Basisschoolcoaches en studieloopbaanbegeleiders (begeleiders vanuit de opleiding) hebben regelmatig overleg en hebben ieder kwartaal een gezamenlijke studiedag of intervisiebijeenkomst. Coaching en intervisie zijn belangrijke middelen om alle betrokkenen (student, mentor, basisschoolcoach, studieloopbaanbegeleider) te professionaliseren. Een van de terugkerende onderwerpen tijdens de studiedagen voor opleidingsscholen is het bespreken van het thema dat is afgesloten en het nieuwe thema dat gaat volgen, opdat de student goed vooruit kan op zowel de opleiding als de opleidingsschool. Het werken met opleidingsscholen is illustratief voor de beoogde betekenisvolle, integratieve en authentieke aanpak. De student verbindt zijn ervaringen uit de stage aan de inhouden van het aanbod op de opleiding in de vorm van een product waarin hij de behandelde theorie aan zijn eigen praktijk koppelt. Hij geeft daarbij een omschrijving van de inhoud van het product en analyseert de diverse competenties die voor dát thema (per studiefase) zijn omschreven. Hij vraagt vervolgens feedback zowel tijdens als aan het einde van een thema (een zogenaamde themareferentie) in 62 Thematisch werken geeft ruimte ieder geval aan de themadocent. Docenten kiezen bij het geven van feedback voor een uniforme aanpak. Dit alles vraagt om een leeromgeving die transparant en dynamisch is. Zowel basisscholen als docenten en studenten hebben toegang tot de digitale leeromgeving, zodat de informatievoorziening en begeleiding zo optimaal mogelijk verlopen. Er is binnen de (digitale) leeromgeving ruimte om uitwisseling van producten, ervaringen en gedachten mogelijk te maken en te stimuleren, vanwege het belang van (peer-)feedback. Verder is het bij het werken met beroepsthema's op de opleiding van belang dat er een fysieke ruimte is die gemakkelijk te vergroten of te verkleinen is, zodat er binnen bijeenkomsten gewisseld kan worden van groeperingsvorm en didactische werkvorm: bijv. van een hoorcollege naar projectwerk of een practicum. Door deze intensieve afstemming tussen opleiding en stageschool en de toegankelijke leeromgeving, is het mogelijk om de student op zoveel mogelijk momenten en door meerdere betrokkenen te bedienen van ontwikkelingsgerichte feedback. Het is immers van belang dat hij van verschillende experts (docenten, mentoren, basisschoolcoaches, medestudenten, kinderen) informatie krijgt die sturing geeft aan zijn ontwikkeling. Duurzaam beoordelen Het onderwijs richt zich op een holistisch ontwerp van onderwijs waarin instructie, leren en beoordelen een coherent geheel vormen (Sluijsmans, 2010). Dat wil zeggen dat de perspectieven van de opleiding en de werkplek samenkomen in de begeleiding van de student. Hierbij past een duurzame manier van beoordelen ('sustainable assessment'), waarbij het gaat om beklijving van (het kunnen ontwikkelen van) kennis en kunde. Duurzaam beoordelen past bij het idee van een leven lang leren en vraaggestuurd leren. Bij duurzaam beoordelen staat de unieke student centraal en ligt het accent op leren voor de toekomst. Er is sprake van een variëteit aan betekenisvolle beoordelingstaken waardoor zelfsturing wordt gestimuleerd. Verder zijn er heldere, vooraf vastgestelde en met de student besproken criteria en standaarden. Daarnaast geven beoordelingen richting aan de competentieontwikkeling van de student. Om deze reden is het van belang dat de student van verschillende betrokkenen feedback krijgt op zijn functioneren, in het licht van zowel zijn werkplek- en studiesituatie als de letterlijke beoordelingscriteria (het competentieprofiel). Aanknopingspunten voor doorontwikkeling van het thematisch werken Bij thematisch werken gaat het om betekenis, integratie en authenticiteit. Ondanks een aantal vastgestelde criteria (standaarden binnen kritische handelingen die horen bij een of meerdere competenties), dient er ruimte te zijn voor de individuele en unieke mogelijkheden van iedere student. Bij goed leraarschap gaat het om kwaliteiten die je 'raken' zoals betrokkenheid, enthousiasme, passie, humor en bevlogenheid (Korthagen, 2008). Als je vanuit dit soort kernkwaliteiten kijkt naar de competenties, dan krijgt een competentie een heel andere kleur en impact. Naast het belang van de competenties gaat het zeker ook om de vonk die overspringt door de kwaliteit van het contact tussen docent en student. Ook Van Merriënboer, Van der Klink en Hendriks (2002) gaan in hun rapport voor de Onderwijsraad kritisch op dit punt in: 'Opvattingen over competentiemanagement gaan ervan uit dat competenties vast te leggen zijn in systemen en Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 35(2) 2014 63 zodoende toegankelijk zijn voor anderen. Subjectieve elementen zoals bijvoorbeeld nieuwsgierigheid en motivatie komen in definities vanuit het perspectief van competentiemanagement niet of veel minder aan de orde'. Voor ons is het daarom heel duidelijk dat werken met competenties veel meer is dan alleen het hanteren van een afstreeplijst. De achterliggende gedachte bij het thematisch werken is het vinden van een goede balans tussen 'voorschrijven, structuur bieden' enerzijds en 'ruimte geven' anderzijds. Binnen onze opleiding kiezen we voor een kader (toetsing, competentieprofiel, richtlijnen voor verwerking) waarbinnen de student de ruimte heeft om eigen invulling te geven aan zijn ontwikkeling. Door deze keuze bereiken we dat de verwerking voor de student steeds integratief, authentiek en betekenisvol is. De student kiest dát onderdeel dat op dat moment voor zijn stage- of studiesituatie actueel en aantrekkelijk is. Hij bespreekt zijn aanpak met zijn docent, medestudent en begeleiders op de werkplek. De vraag is en blijft of een beginnende student deze vrijheid aankan. We pleiten er derhalve voor om als docent aan te sluiten bij de situatie en de behoefte van de student. Om dit te kunnen realiseren moeten expertaanbod en thema-aanbod steeds opnieuw kritisch bekeken worden. De student moet immers betekenisvolle situaties uit de praktijk naar eigen inzicht in kunnen zetten voor het bewijzen van standaarden uit het competentieprofiel. Daarnaast maakt de student samen met de docent verbindingen tussen de theorie uit de diverse leerstofdomeinen en het betreffende thema en zoekt naar kansen voor toepassing in de eigen praktijk. Uit dit alles blijkt het belang van veelvuldig feedback geven in het kader van 'duurzaam beoordelen' tijdens het leerproces door zowel docenten, als werkplekbegeleiders als medestudenten. We dienen dit echter goed te organiseren, omdat het arbeidsintensief is. Voorbeelden zijn: tussentijdse schriftelijke feedbackmomenten, peerfeedback inzetten en procesbegeleiding in de vorm van voortgangsgesprekken. Bij de begeleiding van de studenten gaat het om het vinden van de juiste balans tussen de vier componenten van Van Merrienboer. Begeleiders hebben de neiging om veel tijd te steken in beheersmatige aspecten van de begeleiding. Wanneer zij echter zicht hebben op de behoeften van de student, is het juist mogelijk om begeleiding op maat te bieden. Dit betekent dat de ene student behoefte heeft aan coaching op de ondersteunende en procedurele informatie, terwijl de andere student juist inhoudelijke verdieping op zijn competentie-ontwikkeling vraagt. Cruciaal hierbij is de zichtbaarheid en beschikbaarheid van de themadocent en de mate waarin deze in staat is om deze verschillende aspecten van begeleiding op het juiste moment in te zetten. Binnen het thematisch werken komen de verschillende rollen van de docent (ontwerper, expert, model, coach) samen. Deze rollen zijn niet ondergeschikt aan elkaar. De variatie van het aanbod vraagt van de docent dat deze voortdurend schakelt tussen deze rollen. Vanuit de gedachte van 'pedagogisch tact' is de docent in staat om te bepalen wat in welke situatie wordt gevraagd. Om deze afstemming zo goed mogelijk te kunnen realiseren, streven we naar een zo gering mogelijk aantal docenten in het aanbod en het inzetten van juist die opleidingsdocenten die deze rollen flexibel kunnen vervullen. De positie van de themadocent ten opzichte van die van de studieloopbaanbegeleider verandert gedurende het eerste studiejaar. De studieloopbaanbegeleider heeft als hoofdtaak het begeleiden van de individuele student wanneer het gaat om zaken die de persoonlijke ontwikkeling 64 Thematisch werken geeft ruimte aangaan. De themadocent richt zich op inhoudelijke zaken die alle studenten betreffen. Aan het begin van de propedeusefase is de themadocent het belangrijkste aanspreekpunt voor zowel inhoudelijke als persoonlijke kwesties. Een van de succesfactoren van thematisch werken is dat de doelen en opbrengsten helder worden geformuleerd en nageleefd. Er bestaat wel een spanningsveld tussen 'opbrengstgericht werken' enerzijds en het risico van een te lange lijst met onafhankelijke, specifieke leerdoelen anderzijds (Van Merriënboer, 2005). Het is van belang om toe te werken naar het zichtbaar maken van de verschillende competenties die binnen een thema centraal staan. In het streven naar volledigheid bestaat echter de valkuil om zich te verliezen in de hoeveelheid standaarden per competentie. Het is dan ook de kunst om als docent die standaarden te benadrukken die er zowel toe doen in het kader van de geformuleerde opbrengst, als in het flexibel aanpassen aan de eigen betekenisvolle situatie. Zoals eerder gezegd, speelt de werkplek een belangrijke rol binnen het thematisch werken. Binnen onze regio is er flink geïnvesteerd in de onderlinge afstemming tussen opleiding en stage. Dit heeft ervoor gezorgd dat de basisschoolcoach en mentoren op de hoogte zijn van het aanbod en de richtlijnen van de opleiding en hierdoor de student beter kunnen begeleiden. Op de werkplek vindt namelijk de koppeling plaats tussen de opleidingscriteria en de toepassing in de praktijk. Voor een succesvolle samenwerking moet er een goede samenBij het zo werking en informatieuitwisseling zijn tussen de stageschool en optimaal mogelijk de opleiding noodzakelijk. De stageschool moet op de hoogte opleIden staan de zijn van het curriculum en de kaders van de opleiding en van begrippen wat er van studenten wordt verwacht. Voor zowel themadocent betekenis, integratie als studieloopbaanbegeleider is informatie over ontwikkelingen en authenticiteit op de stageschool essentieel. Dit vraagt onderlinge afstemming centraal. tussen alle betrokkenen (mentor en basisschoolcoach, studieloopbaanbegeleider en student). Deze afstemming wordt bereikt door onder andere het organiseren van mentorenbijeenkomsten, studentenintervisies, studiedagen opleidingsscholen voor basisschoolcoach en studieloopbaanbegeleider, en door aanvullende informatie op de beschikbare portal en in nieuwsbrieven. Conclusie In 2006 zijn we begonnen met thematisch werken. Nu, acht jaar later, geloven we nog steeds in deze werkwijze. We zijn in dit artikel op zoek gegaan naar het zo optimaal mogelijk opleiden van de totale professional, de leerkracht die het verschil maakt. De begrippen betekenis, integratie en authenticiteit staan daarbij centraal. Vanuit de beschrijving van kritische succesfactoren en aanbevelingen komen we tot het inzicht dat door invulling te geven aan deze begrippen de opleiding het verschil kan maken. Onderwerpen die in dit kader al deze jaren op de agenda hebben gestaan zijn: de praktische haalbaarheid van het zo intensief begeleiden van studenten; het blijven informeren en trainen van alle betrokkenen; het steeds opnieuw discussiëren over de wijze waarop de expertlijn en de beroepslijn elkaar kunnen versterken en het evalueren van doorlopen processen met studenten. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 35(2) 2014 65 Referenties Alkema, E., & Tjerkstra, W. (2011). Méér dan onderwijs. Theorie en praktijk van het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum. Bors, G., & Stevens, L. (2010). De gemotiveerde leerling. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Stevens, L. & Bors, G. (2013). Pedagogische Tact. Op het goede moment het juiste doen, óók in de ogen van de leerling. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Cornelis, A. (2002). Logica van het gevoel. Amsterdam: Boom. Green, R.W., Abidin, R.R., & Kmetz, C. (1997). The Index of Teaching Stress: A Measure of Student-Teacher Compatibility. Journal of school psychology, 35, 239-295. Korthagen, F.A.J. (2008). Authenticiteit en betrokkenheid als basis voor goed onderwijs. In: Stevens (Red.) Leraar, wie ben je? AntwerpenApeldoorn: Garant. Korthagen, F., & Vasalos, A. (2005). Levels in reflection: Core reflection as a means to enhance professional development. Teacher and Teaching: Theory and Practice. 11, 47-71. Marzano, R.J. (2011). De kunst en wetenschap van het lesgeven. Een evidence-based denkkader voor goed, opbrengstgericht onderwijs. Vlissingen: Bazalt. Merriënboer, J.J.G. van (2005). Het ontwerpen van Leertaken binnen de Wetenschappen: 'FourComponents Instructional Design' als Generatief Ontwerpmodel. Inaugurele rede. Heerlen: Open Universiteit Nederland. Merriënboer, J.J.G. van, & Kirschner, P.A. (2007). Ten Steps to Complex Learning. A Systematic Approach to Four-Component Instructional Design. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates. Merriënboer, J.J.G. van, Klink, M.R. van der, & Hendriks, M. (2002). Competenties: Van complicaties tot compromis. Een studie in opdracht van de Onderwijsraad. Den Haag: Onderwijsraad. Mostert, P. (2012). 101 Vuistregels. Onderwijs als voorbereiding op het onverwachte. Heeze: Drukkerij Tielen. Sameroff, A.J., & Chandler, M.J. (1975). Reproductive risk and the continuum of caretaking casualty. In: F. B. Horowitz (Ed.) Review of child development research (pp. 187-244). Chicago: University of Chicago Press. In Stevens, L. (Red.) Leraar, wie ben je? Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Sluijsmans, D. (2010). Beoordelen met het oog op de toekomst. Tien kenmerken van duurzaam beoordelen. Examens, tijdschrift voor de toetspraktijk, nr. 1, pp. 5-10. 66 Thematisch werken geeft ruimte