Overzicht Noordhoff-site literatuurgeschiedenis. Onderdeel middeleeuwen De ineenstorting van het Romeinse Rijk in 476 wordt beschouwd als het startpunt van de middeleeuwen. De middeleeuwen worden wel verdeeld in drie periodes: de vroege middeleeuwen (500-1100), de hoge middeleeuwen (1100-1300) en de late middeleeuwen (1300-1500). Je krijgt inzicht in: - de cultuur van de middeleeuwen - de kenmerkende literatuur van de middeleeuwen Christendom Tijdens de middeleeuwen kwam een bekeringsgolf op gang. Veel West-Europeanen bekeerden zich, vrijwillig of niet, tot het christendom en ruilden hun offerblokken en heilige bomen voor kerken en kloosters. De middeleeuwse cultuur kreeg een sterk theocentrisch karakter, memento mori (gedenk te sterven) leek het credo: het leven was steeds meer op God gericht en moest in dienst staan van het hiernamaals. Het christelijke geloof breidde zich steeds verder uit. In de hoge middeleeuwen werden er vanuit West-Europa verschillende kruistochten ondernomen om ‘het heilige land’ te bevrijden van de mohammedanen. De macht van de kerk was groot. Ketters werden vervolgd en gefolterd en belandden regelmatig op de brandstapel. De kerk had de waarheid, maar ook de wetenschap, kunst en literatuur in pacht. 1. theocentrisch 2. memento mori 3. macht van de kerk was groot Standenmaatschappij In de middeleeuwen behoorde iedereen door geboorte tot een bepaalde stand. Een stand is een bepaalde groep in de samenleving. In de middeleeuwen zijn drie standen te onderscheiden. 1. De eerste stand werd gevormd door de geestelijken. De geestelijke genoot veel aanzien vanwege zijn positie als bemiddelaar tussen mens en God. 2. De adel was de tweede stand. De adel had, onder het gezag van koning of keizer, de wereldlijke macht in handen. De koning of keizer deelde als leenheer zijn rijk in stukken op en gaf deze ‘in leen’ aan de adel, de leenmannen. In ruil voor trouw en militaire steun mochten de edelen profiteren van de opbrengsten van het gebied dat zij in leen hadden. Dit leenstelsel wordt ook het feodaal stelsel genoemd. 3. Verreweg de grootste stand was de groep onaanzienlijken: zij die werkten als lijfeigenen of horigen. In ruil voor hun diensten bood de leenman zijn horigen onderdak en een zeer karige beloning. Horigen waren vrijwel rechteloos. drie standen: geestelijken, adel en horigen feodaal stelsel Opkomst van de burgerij Langzamerhand nam de welvaart in West-Europa toe. In de hoge middeleeuwen ontstond een zelfstandige groep mensen, die hun geld verdienden met nijverheid en handel drijven: de burgerij. Een stadsbestuur hield toezicht op de handel en het openbare leven. Gerechtshoven deelden straffen uit aan wie de orde verstoorde. Vrijheidsstraffen werden niet vaak uitgedeeld, lijfelijke straffen als radbraking, onthoofding of geseling des te vaker. toename welvaart zorgt voor opkomst burgerij Wetenschap en onderwijs Latijn was in de middeleeuwen de taal van wetenschappers en onderwijzers. Op kloosterscholen, alleen toegankelijk voor de elite, werd in het Latijn onderwezen in de zeven vrije kunsten. Die kunsten waren grammatica, retorica, dialectica, aritmetica, geometrica, astrologia en musica (ofwel taalkunde, effectief spreken, logisch redeneren, rekenkunde, meetkunde, sterrenkunde en harmonieleer). Wetenschap was in de middeleeuwen ondergeschikt aan de leer van de katholieke kerk. Deze leer mocht niet in twijfel getrokken worden en dus gingen wetenschappers weinig op eigen onderzoek uit. Wie dat wel deed, liep het risico voor ketter te worden uitgemaakt. Latijn taal van de wetenschap wetenschap ondergeschikt aan katholieke kerk Bouwkunst en beeldende kunst Het theocentrische karakter van de middeleeuwen is in alle vormen van kunst terug te zien. De eerste kerken die in de middeleeuwen gebouwd werden (van 950 tot 1200), waren Romaanse kerken met massieve muren, kleine vensters en zware steunberen. Door technische ontwikkelingen ontstond later (van 1150 tot 1500) een luchtiger bouwstijl: de gotiek. De gotische kathedralen kenmerkten zich door spitsbogen, hoge gewelven en gebrandschilderde ramen waarin bijbelse taferelen werden afgebeeld. Net als de bouwers van de gotische kathedralen probeerden ook schilders in de middeleeuwen hun toeschouwers te wijzen op de vergankelijkheid van het leven. Kunst uit de middeleeuwen bevat vaak symbolische verwijzingen naar de christelijk deugden en zonden. Bekende voorbeelden hiervan zijn de visioenen van de hel van Jeroen Bosch en De aanbidding van het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck. romaanse en gotische bouwstijl middeleeuwse kunst theocentrisch De schrijver zonder naam De schrijvers waren monniken, die op perkamenten religieuze teksten overschreven. In deze teksten stond het geloof centraal, de maker deed er niet toe. Ook toen later niet-geestelijken gingen schrijven, zetten ze vaak hun naam niet onder het werk: zij bleven anoniem. Ook zij voelden zich deel van een gemeenschap die God wilde eren. Het was voor hen genoeg als God hun naam wist. anonieme schrijvers Mondelinge overlevering Literatuur werd in de middeleeuwen niet gelezen, maar beluisterd. Omdat het gros van de middeleeuwers het schrift niet machtig was, werden teksten van generatie op generatie verteld. De kunst van het vertellen was vooral een oud verhaal zo te brengen dat het elke keer opnieuw boeiend was. Een dichter bedacht dus geen nieuwe verhalen, maar bracht eeuwenoud repertoire dat steeds werd aangepast aan de eisen van de tijd. Om de verhalen makkelijker te kunnen onthouden zette men ze op rijm. Veel van deze mondelinge literatuur is nooit opgeschreven en ging daardoor verloren. Het weinige dat op schrift is gesteld, heeft in de loop der tijd veel veranderingen ondergaan. Bovendien zijn aan deze teksten nogal eens christelijke elementen toegevoegd, omdat het monniken waren die de teksten op perkament zetten. mondelinge traditie Karelromans (voorhoofse ridderromans) Vanaf de elfde eeuw ontstonden in Frankrijk nieuwe verhalen over andere helden. Voor de adel, die graag over zichzelf hoorde vertellen, werden ridderromans opgetekend. Gaandeweg deden er over de beroemde koning Karel de Grote (768-814) steeds meer verhalen de ronde, deels gebaseerd op waarheid en deels op fantasie. De inmiddels geletterde dichters schreven deze verhalen niet meer in het Latijn (de taal van de kerk), maar in het Romaans (de taal van het volk). Een bekende Karelroman is Karel ende Elegast. Belangrijkste kenmerken Karelromans (deels) verzonnen verhalen op rijm over Karel de Grote verhouding tussen leenheer (Karel) en zijn ridders (leenmannen) staat centraal belangrijke deugden zijn moed, kracht en trouw (aan keizer én God) vrouwen spelen nauwelijks een rol Arthurromans (hoofse ridderromans) Rond de twaalfde eeuw vonden dichters in de middeleeuwen nieuwe inspiratie in de figuur van een Keltische vorst, koning Arthur. Het is niet bekend of hij werkelijk bestaan heeft. Over hem werd verteld dat hij een aantal ridders om zich heen verzamelde, met wie hij regelmatig aanzat aan de ronde tafel. Voor de ridders van Arthur was naast moed, kracht en trouw ook hoofsheid een vereiste. Hoofsheid laat zich vertalen als beschaafd gedrag, hoffelijk zijn. Een hoofse ridder was niet alleen een vechtjas, hij was ook een beschaafd en ontwikkeld mens. Het zal daarom geen verbazing wekken dat vrouwen wel een rol van betekenis hadden in de Arthurromans. De hoofse liefde speelt een grote rol in de Arthurromans. De ware hoofse liefde was een zuivere, afstandelijke en nimmer lichamelijke vorm van liefde. Geïnspireerd door zijn liefde voor een meestal onbereikbare vrouw, bewees de ridder in de Arthurroman grote moed in de avonturen die hij beleefde. De aanwezigheid van zoveel verschillende ridders bood schrijvers de gelegenheid om naast het hoofdverhaal over Arthur, zijn vrouw Guinevere en ridder Lancelot de andere ridders hachelijke avonturen te laten beleven. De belangrijkste Middelnederlandse Arthurroman is De jeeste (geschiedenis) van Walewein en het schaakbord uit het begin van de dertiende eeuw. Er zijn ook hoofse romans die niet over koning Arthur of een van zijn ridders gaan, zoals de oosterse romans (met Byzantijns-oosterse elementen) en de klassieke romans (waarvan de De Ronde Tafel in de Great Hal Bron: www.koningartur.nl stof ontleend is aan klassieke sagen en mythen). Belangrijkste kenmerken Arthurromans (deels) verzonnen verhalen op rijm over koning Arthur en zijn ridders van de ronde tafel meestal maken de ridders een queeste; vaak goede afloop belangrijke deugd is, naast moed, kracht en trouw, hoofsheid hoofse liefde en vrouwen spelen een belangrijke rol Het dierenverhaal en de fabel In de dertiende eeuw ontstonden dierenverhalen. Vaak zijn deze teksten parodieën op ridderromans: de standenmaatschappij werd er meestal stevig op de hak genomen. Dat was zeer verfrissend, naast alle teksten die de geestelijkheid en adel alleen maar verheerlijkten. Het bekendste dierenverhaal is Van den vos Reynaerde. Daarin wordt de middeleeuwse standenmaatschappij voorgesteld als een gemeenschap van dieren en is het de vos Reynaert die de andere, zogenaamd nobeler, dieren steeds te slim af is. Naast dierenverhalen kennen we in de middeleeuwen ook fabels: korte verhalende teksten waarin dieren handelend en sprekend optreden. Fabels werden verteld om mensen een wijze les te leren. dierenverhalen waren vaak parodieën, satires fabels leerden de mensen een wijze les Lyrische poëzie Dichters met een romantische inslag leefden zich graag uit in het hoofse minnelied, een lyrische dichtvorm waarin gevoelens van de ‘ik-figuur’ centraal staan. In deze hoofse poëzie kreeg de adellijke vrouw een bijna goddelijke status: ze werd voorgesteld als ‘leenvrouwe’ waaraan de man geheel onderhorig was. De liefde, waaraan de dichter door de hevigheid bijna ten onder ging, werd niet beantwoord: de vrouw was getrouwd. Toch bleef hij haar bezingen en prees zich gelukkig dat hij haar (vaak heimelijk en op grote afstand) mocht beminnen. Een voorbeeld van zo’n minnelied is Ic sach noyt so roden mont van Hertog Jan van Brabant. hoofse, lyrische poëzie: tedere gevoelens voor onbereikbare vrouw Middeleeuws toneel Al vanaf de vroege middeleeuwen zwierven er groepjes entertainers rond langs plaatsen waar geld viel te verdienen. Zij vermaakten de mensen met kluchten en serieuzer werk. Ook in de kerk werd toneelgespeeld; tijdens de mis werden door geestelijken korte dialogen gedramatiseerd. Dit liturgisch toneel (liturgie = eredienst) kreeg steeds meer aandacht, en dat was niet de bedoeling van de kerk. De kerkelijke voorstelling werd verboden in de kerk en verplaatst naar het kerkplein en de markt. Daar ontwikkelde zich het geestelijk toneel. Er ontstonden drie soorten geestelijke spelen: de mysteriespelen, de mirakelspelen en de moraliteiten. Naast het geestelijk toneel waren er ook vormen van wereldlijk toneel: kluchten en abele (=ernstige) spelen. De abele spelen waren voorstellingen over het ridderlijk leven, met als thema de hoofse liefde. geestelijk toneel, drie vormen: o mysteriespelen, handelend over de mysteriën rond Maria o mirakelspelen, toneelstukken waarin wonderen gebeuren o moraliteiten, belerende stukken waarin het publiek allegorische lessen kreeg over christelijke waarden en geboden Opvoering van de kluch Bron: www.literatuurges wereldlijk toneel: o kluchten o abele spelen Geestelijke verhalen Teksten worden geestelijk genoemd als de religieuze boodschap overduidelijk is. In deze literatuur (legenden, exempelen en verhalen over heiligen) draait het maar om één ding: de http://www.literatuurge genade van God. In legenden zoals Beatrijs en Theophilus moet de hoofdfiguur eerst heel diep zinken voordat hij of zij door God vergeven wordt. Rederijkerskamers Aan het einde van de middeleeuwen ontstonden rederijkerskamers. Dat zijn een soort gilden (‘beroepsverenigingen’) voor burgers op letterkundig gebied. Hun werk bestond vooral uit gedichten en toneelstukken. De nadruk lag bij de rederijkers op het technisch vakmanschap, niet op inspiratie of talent. Dichtkunst was 'te leren', vond men. Er was veel aandacht voor de retorica (de kunst der welsprekendheid). Verder vonden de rederijkers dat zij de gemeenschap moesten dienen en vertegenwoordigen. Dit had veel gelegenheidsverzen en veelvuldige openbare optredens tot gevolg. De rederijkers hadden een voorkeur voor ingewikkelde versvormen, zoals het refrein, het rondeel, het acrostichon en het schaakbord. Voor toneel schreven ze veel mysteriespelen, sinnespelen/moraliteiten en esbattementen (= kluchten). Elke kamer had een blazoen (wapen) en een devies (spreuk). Bekend waren de Amsterdamse kamers 'De Eglantier' met als devies 'In liefde bloeiende' en 'Het Wit Lavendel' met als devies ‘Uyt levender jonst’ (= uit krachtige liefde). De kamers organiseerden landjuwelen (joiel = jeu, spel, prijs): onderlinge wedstrijden waarbij prijzen werden uitgeloofd voor de mooiste gedichten en toneelstukken. rederijkers maakten gelegenheidsverzen en ingewikkelde versvormen (‘knutsellyriek’)