Nederlands literatuur H12: §12.1 De politieke achtergronden: 5e eeuw West-Romeinse rijk viel uit elkaar. 8e eeuw Karel de Grote (768-814) kreeg een groot deel onder zijn gezag. 843 het Frankische rijk werd in drieën verdeeld (door het Verdrag van Verdun). In de Middeleeuwen bestond Nederland nog niet als een eigen land. Na Verdrag van Verdun Nederlandse Gewesten (o.a. Limburg, Brabant en Holland) bij het Duitse keizerrijk. Vlaanderen viel onder het machtige Frankrijk (politiek, maar vooral cultureel). Ze verzette zich hier tegen. Dit zag je aan de Guldensporenslag bij Kortrijk (1302). De Duitse keizer en Franse koning hebben niet veel gezag gehad in de Nederlanden. Internationale politiek werd overheerst door vorming van grote nationale staten. Deze raakten soms met elkaar in conflict. Zo hadden Engeland en Frankrijk van 1337 tot 1453 de Honderdjarige Oorlog. Er werden ook strijden gevoerd tegen de islam. Van 1096 tot 1291 werden verschillende kruistochten gehouden. Dit was met doel het Heilige Land te bevrijden (van de mohammedanen). De strijd tegen de islam kom je ook in de literatuur tegen (bv. in Chanson de Roland). 15e eeuw de Nederlanden vielen onder één geheel onder het Bourgondische Huis. Na dood Karel de Stoute (1477) Bourgondische rijk brokkelde af. Karels dochter Maria huwde met de Oostenrijker Habsburger Maximiliaan. Hun zoon: Filips de Schone nam in 1494 de regering over. Doordat Filips met de Spaanse prinses Johanna huwde, werden hun erfgebieden samengevoegd. Zo waren aan het einde van de Middeleeuwen de Nederlandse gebieden verbonden met het koninkrijk Spanje. §12.2 De sociaal-economische achtergronden: Adalbero (bisschop van Laon) schreef in de elfde eeuw een tekst. Hij wilde hiermee duidelijk maken dat er drie maatschappelijke groepen zijn die niet van elkaar te scheiden zijn: Geestelijkheid (bidden) Adel en ridders (strijden) Boeren en vissers (werken) Adalbero beschreef niet de groep die in de 12e/13e eeuw opkwam. De burgerij (ambachtslieden en handelaars). Adalbero gaf met zijn standentheorie een geordende maatschappij aan waarin iedereen zijn plaats kende. In deze samenleving was het feodale stelsel belangrijk. Vanaf 700 een vorst gaf trouwe onderdanen een stuk land te leen. Het land in bruikleen geven, was een alternatief voor geld, want dat was er in die tijd niet veel. Zo’n stuk land dat in bruikleen was gegeven, heet ook wel een feodum. Daarom het feodale stelsel (of leenstelsel). Er waren voorwaarden voor een vazal (degene die het land te leen kreeg). Deze moest de leenheer trouw en gehoorzaamheid beloven. Hij had bovendien de plicht tot ‘consilium et auxilium’. Hij moest de leenheer met raad en daad bijstaan. Het ontvangen van zo’n land gebeurde plechtig. De vazal moest ‘hulde doen’ of ‘hommage doen’ (geknield met gevouwen handen de leenheer trouw beloven). Het kernbegrip van het feodale stelsel was: trouw. Later verloren de leenheren hun macht. Sommige vazallen gingen over tot felonie: openlijke ontrouw en verzet tegen de leenheer. In de Karelpiek (= ridderromans met belangrijkste figuur Karel de Grote) had het feodale stelsel een grote rol. Het feodale stelsel had ook gevolgen op de liederen (lyriek). Een van de eerst bekende Nederlandse dichter (ongeveer tussen 1140-1150) geboren in Limburg was Heinric van Veldeke. Hij schreef een heiligenleven, een roman over de klassieke oudheid en minnelyriek (liefdesliederen). Hij schreef in opdracht van: Gravin Agnes van Loon Graaf van Thüringen De literatuur van Veldeke is bewaard gebleven in het (Duitse) Manessische liederenhandschrift. Er zijn bepaalde technieken die dichters hanteerden. Zo begon men met liefdeslyriek met een Natureingang (= de aankondiging van het goede jaargetijde met de boodschap dat de vogels blij zingen en de bloemen in volle bloei staan). Van Veldeke begon hier ook mee en dit had teken van technisch vakmanschap. De liederen van Van Veldeke zijn in grote mate conventioneel gemaakt met bekende regels en technieken. In de Middeleeuwen was er ook een wereldbeeld waarin niet het individuele belangrijk is, maar het als groep of gemeenschap waartoe het behoorde. Dit is te omschrijven als een eercultuur. De norm van het gedrag werd onder andere bepaald door anderen (wat niet in de gewetenscultuur was). Je moest je eer en aanzien ook niet verliezen. Dan verviel je in schande en werd je uit de gemeenschap verstoten. Een lied uit het Antwerps liedboek illustreert dit. Dit werd gedrukt door meesterdrukker Jan Roulans in 1544. §12.3 De culturele achtergronden: Middeleeuwers dachten achter de reële, zichtbare en tastbare werkelijkheid een diepere, niet direct waar te nemen werkelijkheid. Alles kon een symbool zijn naar het Hogere. Daarom maakten kunstenaars gebruik van symboliek. Het verwijst naar iets religieus (het geloof was belangrijk). Verschillende symbolen: Lichtsymboliek (Jezus werd gezien als het Licht der wereld; Op een schilderij van Jan van Eyck (1390-1441) maakt hij gebruik van lichtsymboliek). Kleurensymboliek (Zo staat de kleur blauw voor trouw, groen voor hoop, wit voor zuiverheid. Een hondje kan ook staan voor trouw. Donkere kleding staat voor wilskracht en autoriteit. Dat ze geen schoenen aanhebben staat voor dat ze op Heilige grond staan). Getallensymboliek De opvatting van de kunst schilt niet alleen in de symboliek (vroeger-nu). Ook over de opvatting van originaliteit werd anders gedacht. Zo hadden verhalen en liederen zelf geen doel op zichzelf. Het had een maatschappelijke taak. Ze waren didactisch en moraliserend. Ze wilden hun publiek iets leren. Het hoefde toen ook helemaal niet origineel te zijn. Het was juist goed als je in de traditie van andere kunstwerken bleef. Ook boeken waren in die tijd anders. Deze werden met de hand geschreven (handschriften, manuscripten, geschreven op perkament of (later) papier). De boekdrukkunst aan het einde van de 15e eeuw had ook te maken met het einde van de Middeleeuwen. *Kopiisten mensen die boeken overschreven voor een tweede exemplaar *Tekstverandering door vermoeidheid of verlezingen ontstonden er spelfouten. Ze konden het ook niet eens zijn met de tekst uit het boek en zo stukken tekst veranderen naar eigen wil. *Voorleescultuur nu worden boeken individueel gelezen. Vroeger werden boeken vooral voorgelezen. *Jongleur voordrachtkunstenaar Teksten waren meestal op rijm, zodat het publiek, maar ook de jongleur het beter kon onthouden. Het publiek zong bij liederen vaak mee. Middeleeuwse auteurs (net als andere middeleeuwse kunstenaars) werkten in opdracht. Die kregen zij van vorsten, patriciërs of stadsbesturen. Mecenaat het stelsel dat kunst (literatuur) in opdracht wordt gemaakt. Mecenas de opdrachtgever van een opdracht om een kunstwerk (tekst, etc.) te maken. Hier een aantal boeken/teksten en door wie de opdracht gegeven was. Het is allemaal geschreven door Jacob van Maerlant: Alexanders Geesten; Aleide van Henegouwen Historie van den Grale; Albrecht van Voorne Der naturen bloeme; Nicolaas van Gats Spiegel historiael; Hollandse graaf Floris V. §12.4 Soorten middeleeuwse literatuur: Er waren verschillende belangrijke publieksgroepen. Hier per paragraaf: 12.4.1 Literatuur aan het hof: Tot ongeveer 1000 was er veel landbouw. Dit veranderde rond deze tijd. Er kwam meer handel en nijverheid. Dit was vooral in steden. Feodale vorsten hadden behoefte aan geld. Hiermee konden zij literatuur betalen en een luxe leven leiden. Dit kregen zij door tolheffingen. Vorsten gingen zich ook als mecenas gedragen. Op de hoven van vorsten woonden hovelingen en ridders. Deze moesten een bepaald gedrag hebben voor een hoofs leven. Dit werd hoofsheid genoemd. Hoofsheid was er om conflicten te voorkómen. Hoofsheid had regels: Correcte kleding Correcte tafelmanieren Correcte conversatie Correcte wijze van vechten Correcte manier van omgang met anderen Het hoorde ook om anderen niet te kwetsen. Je moest zelfbeheersing hebben. De hoofsheid is een ideaal (= hoe het zou moeten). Populair was hoofse lyriek (vooral hoofse minnelyriek van Van Veldeke). Hierin stond de hoofsheid en de liefde centraal. Ook ridderroman was geliefd. Dit ging over ridderavonturen. Ridderromans hadden verschillende functies: Ze zorgden voor vermaak Boden de ridders en hovelingen mogelijkheden om te kijken wat gewenst en ongewenst gedrag was Leverden lessen Brachten normen en waarden (van feodaliteit, de ridderschap en het hofleven) onder de aandacht Er zijn nog verschillende subgenres in de ridderroman. Hier uitgelegd: Karelepiek en Arthurepiek. Karelepiek: Hierin staat Karel de Grote of een van zijn vazallen centraal in het verhaal. Het gaat over chanson de geste (= liederen over heldendaden) uit de Oudfranse literatuur. Gebeurtenissen werden nog al vaak vervormd. Dit kwam door epische concentratie (= historische feiten over verschillende personen worden toegedicht aan één beroemd historisch persoon). Karel ende Elegast is waarschijnlijk wel oorspronkelijk. Deze tekst is ook korter dan anderen en is de enige tekst uit de Karelepiek die volledig is overgeleverd. Karelromans zijn meestal de historische waarheid. Arthurepiek: Aan het einde van de twaalfde eeuw zijn de eerste Arthurromans door Chrétien de Troyes geschreven. Het gaat over het hof van Arthur waarin geen conflicten zijn met het feodale stelsel. Het is de ideale hoofse wereld (het hof van Arthur is een hoofs ideaal). De Arthurromans hebben een hechtere structuur wat een duidelijkere les aan moet geven. Arthurromans zijn sprookjesachtig, fantastisch en fictief. Lanceloet, Walewein, Perceval en anderen doen ridderlijke zoektochten; queeste. De Arthurroman Roman van Walewein is een van de bekendste. Het gaat erover dat Walewein een schaakbord voor Arthur moet halen. Hiervoor moet hij nog andere taken voldoen, waarna hij eindelijk het schaakbord krijgt. (Geschreven door: Penninc en Pieter Vostaert). 12.4.2 Geestelijke letterkunde: De rooms-katholieke kerk had in de Middeleeuwen veel macht en invloed. De seculiere geestelijkheid verzorgde de zielzorg voor de gelovige leken. De reguliere geestelijkheid (=nonnen en monniken) verbleven in de kloosters. Deze hadden kloostergeloften afgelegd en er waren verschillende kloosterorden. Teksten die we tot geestelijke letterkunde gaan in eerste plaats over het christendom. De belangrijkste functie was het overbrengen van het geloof en te zorgen dat mensen christelijk leefden. De opdrachtgevers van en auteurs zijn geestelijken: abten, monniken, priesters en religieuzen. HET PUBLIEK HOEFDE NIET TOT DE GEESTELIJKHEID TE BEHOREN. Het was vooral voor lekenpubliek bedoeld geweest. Een belangrijke groep geestelijke teksten zijn de Marialegenden. Hiervan is in onze literatuur Beatrijs een voorbeeld van. In Beatrijs is de hoofdpersoon een jonge non (Beatrijs heet ze). Ze verlaat het hof of met haar minnaar samen te leven. Deze verlaat haar na een tijd. Ze wordt prostituee om haar kinderen in leven te houden. Later keert ze toch terug naar het klooster. Toen ze het klooster verliet had ze haar sleutels en kleren bij het beeld van Maria achtergelaten. Toen ze weg was, had niemand uit het klooster dit door. Dit kwam door Maria of magische wijze. 12.4.3 Literatuur in de stad: A Vroege middeleeuwen Hoge middeleeuwen Late middeleeuwen 350-950 950-1350 1350-1500 begin bloei crisis A 476: einde West-Romeinse rijk 786-814: Karel de Grote 925: ontstaan vorstendommen Holland, Vlaanderen en Brabant, ontstaan van de bisdommen Utrecht, Luik, Gelre 1100: begin van de kruistochten en “Hebben olla vogala” 1212: kinderkruistocht ± 1450: uitvinding boekdrukkunst A De standenmaatschappij: geestelijken adel boeren bovenaan stonden God en de koning Vragen & antwoorden literatuurgeschiedenis.nl: 1. Wat is een pennenproef? Een pennenproef is de laatste bladzijde van een boek waarop je probeerde of je ganzenpen goed schrijft na het aanscherpen. In dat geval schrijf je vaak het eerste wat er in je opkomt. 2. Wat is het oudste liefdesversje? Geef de inhoud ervan weer. Het oudste liefdesversje is opgeschreven rond 1100. “Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu wat unbidden we nu” betekendL Alle vogels zijn al aan het nestelen, behalve jij en ik, waar wachten we nog op 3. In welke periode werd Oudnederlands gesproken? Oudnederlands werd gesproken van ongeveer 800 tot ongeveer 1150 4. Leg op grond van de tekstpagina van “Lied van heer Halewijn” uit welke eigenschappen van mondeling overgeleverde literatuur daarin naar voren komt. Het feit dat verhalen in gepaard rijm werden verteld zorgde ervoor dat ze beter in het gehoor lagen en beter werden onthouden. Ook herhaling droeg daaraan bij. 5. Welke invloed hebben de kruistochten op de hoofse literatuur? Tijdens de kruistochten raakten vele onder de indruk van de Arabische cultuur, waar de kunst van het levensgenieten veel verder ontwikkeld was dan in Europa. Vanaf die tijd begint zich, als eerste aan de Franse hoven, een ‘hoofse’ literatuur te ontwikkelen. 6. Wat was het belangrijkste principe van de hoofse omgangsvormen? Je hoort je medemens met respectvolle gemanierdheid te gemoed te treden, je laat de ander in zijn waarde en plaatst deze niet voor onaangename verrassingen. Je bent wellevend, galant en je beheerst je driften en impulsen. Kortom: je bent hoofs. 7. Wat is het bekendste voorbeeld van de hoofse literatuur? Waarom? Het bekendste voorbeeld van de hoofse literatuur zijn de Arthurromans, daarin wordt een schoolvoorbeeld gegeven van de hoofse ridderwereld. Ridders zijn hier niet alleen dappere vechtersbazen, maar ook voorbeeldige minnaars. Ze brengen op aangename wijze hun vrije tijd door, ze genieten samen van elegante vrouwen, muziek, wijn, gezelschapsspelen en van de liefde. In het echte leven was dit alleen weggelegd voor wie tijd en geld hadden: zij konden hoofs eten, dansen, converseren en zich smaakvol en kostbaar kleden. Zij namen een voorbeeld aan de helden uit de hoofse verhalen. 8. Wat zijn de voornaamste verschillen tussen Karel- en Arthurromans? Veel Karelromans zijn hoofdzakelijk gewijd aan oorlog en massa-gevechten, vaak tussen christenen en moslims, terwijl in de Arthurromans de nadruk ligt op individuele avonturen, toernooien en tweegevechten, en de hoofse liefde. In Karelromans zit altijd iets van een waarheidskarakter, Arthurromans zijn meer fantasie, zit soms ook magie in. 9. Welke voorbeeldfunctie hadden de ridderromans voor het oorspronkelijke publiek? Ridderliteratuur was een bron van verstrooiing(vermaak): aan de middeleeuwse hoven genoot men van lange en spannende verhalen over moed, trouw en liefde, maar ze hadden ook een voorbeeldfunctie: de lotgevallen van de romanfiguren diende tot voorbeeld van de edelen die naar zulke verhalen luisterden. 10. Wat zijn typische eigenschappen van ridderschap? Trouw aan de koning/leenheer. Informatiestukjes boekje: “Van den vos Reynaerde” is een van de hoogtepunten uit de middeleeuwse literatuur. Het komt voort uit een lange traditie. De oude Germanen kenden eeuwen eerder al dierenverhalen, rond 1150 wordt in het Belgische Gent door een Vlaamse priester al (in het Latijn) een verhaal geschreven dat Ysengrimus heet. Hierin worden voor het eerst Reinardus de vos en Ysengrimus als rivalen opgevoerd. Enkele tientallen jaren worden er verschillende dierenverhalen opgeschreven waarin de vos Reinaert de hoofdrol speelt. Omdat in de middeleeuwen de boekdrukkunst nog niet was uitgevonden moest elk afzonderlijk boek in die tijd met de hand worden geschreven. En het overgrote deel van de mensen in die tijd kon niet eens lezen. Toch werd het verhaal in Nederland en Vlaanderen een groot succes. Het was namelijk niet geschreven om gelezen te worden, maar om hardop voorgedragen te worden. Daarom werd het in rijm geschreven, zoals de meeste Middeleeuwse verhalen. Verhalen werden in die tijd op straat, op markten en kermissen voorgedragen door verhalenvertellers. Hoe beter het verhaal, hoe enthousiaster het publiek reageerde op deze ‘minstrelen’ en hoe meer muntstukken en voedsel deze toegeworpen kregen. Van de schrijver van Reinaert de Vos weten we dat hij Willem heet, en dat hij in die tijd bekend is van een ander wek, de ‘Madocke’. Dat schrijft hij allebei zelf in de proloog, de inleiding die minstrelen gebruikten om het publiek rond zich heen te verzamelen en koest te krijgen. Daarin stelt Willem zichzelf voor. De populariteit van Reinaert heeft alles te maken met de maatschappelijke veranderingen in de dertiende eeuw. Eerder in de Middeleeuwen, toen God en gebod het dagelijkse leven overheersten, werd list en bedrog als iets zeer negatiefs gezien. Maar met de opkomst van de handel en daarmee van een welvarende burgerij werd list (waarmee je rijk kon worden) steeds meer als deugd dan ondeugd gezien. Opvallend is dat in Reinaert de gegoede burgerij de enige bevolkingsgroei is die niet belachelijk wordt gemaakt. Dorpsbewoners zijn mismaakt of onooglijk, de adel en zelfs de koning zijn domme, hebzuchtige analfabete nitwits. Priesters zijn oliedom en de hogere geestelijke, de pastoor, die volgens de leer van de kerk geen seks mag hebben, is een seksmaniak. De welvarende burger, die een goede voorstelling met geld kan belonen, lacht het hardst om het belachelijk maken van de kerkelijke en wereldlijke macht. De belangrijkste macht in de Middeleeuwen was de katholieke kerk. In het dagelijks leven was voor de Middeleeuwers de pastoor de hoofste vertegenwoordiger van de kerk, en daarmee de machtigste man in elke wijk. Onder de pastoor stond de kapelaan. Deze moesten celibatair leven: ongehuwd en seksloos door het leven gaan. Centraal in het verhaal staat de taal, de taal waarmee Reinaert zijn eigen nek red. De middeleeuwse taal lijkt op sommige dialecten van nu. Ook kende het Middelnederlands nog naamvalsvormen, zoals het Duits nog steeds heeft., in het moderne Nederlands kennen we daar alleen nog versteende vormen van. De Hofdag, een dag waarop alle edelen hun opwachting moesten maken bij de koning, was een eeuwenoud ritueel. Het was nieuw om deze te koppelen aan een rechtszaak, zoals in Reinaert de Vos gebeurd. Voor die tijd gold in West-Europa het ‘vete-recht’: als iemand jou iets aandeed, mocht je die dader hetzelfde aandoen. Dit kon dus doorgaan op hele families, die in die tijd heel belangrijk waren. In de 12e en 13e eeuw werd dit ‘vete-recht’ steeds meer vervangen door het ‘procesrecht’, waarvoor steeds duidelijkere regels werden opgesteld. De veroordeelde moest eerst drie keer gedaagd werden, daarna mocht hij met geweld worden gehaald.