De Pensioenwereld in 2017

advertisement
De
Pensioenwereld
in 2017
De Pensioenwereld in
2017
© 2017 KPMG Advisory N.V.
2 | De Pensioenwereld in 2017
Voorwoord
De Pensioenwereld in 2017 | 3
een belangrijke rol, nu wordt de verantwoordelijkheid meer naar het individu
geschoven. Bovendien heeft dat individu steeds vaker helemaal geen werkgever
meer, gezien de snelle aanwas van de groep zelfstandige professionals die we de
afgelopen tien jaar hebben gezien.
Het zal de trouwe lezer van De Pensioenwereld niet ontgaan: deze editie heeft een
iets andere opzet dan de voorgaande 14 edities. Dat is niet voor niets. KPMG viert
in het voorjaar van 2017 haar 100-jarig bestaan in Nederland en dat wilden we ook
terug laten komen in deze publicatie. U vindt verspreid door het boekje heen korte
interviews met mensen uit alle generaties van tien tot honderd jaar. U treft naast
alle artikelen over de relevante actualiteiten ook een verhaal aan waarin we de grote
historische lijnen van ons pensioenstelsel schetsen. Een verhaal waarin we zelfs
verder dan honderd jaar teruggaan in de tijd. Zo’n verhaal is alleen al nuttig omdat
het ons helpt te doorgronden waarom en hoe we in de fundamentele pensioenvraagstukken van nu verzeild zijn geraakt.
Of die grote lijnen goed of slecht zijn? Daarover verschillen de meningen en dat zien
we dan ook terug in menige (politieke) discussie.
Het is fascinerend om te zien hoe concepten uit het verleden soms in een heel
ander jasje nieuw leven krijgen ingeblazen. Dat is onder meer te zien in de nieuwe
wettelijke mogelijkheid om door te beleggen na de pensioendatum. Deelnemers
krijgen daarmee een gedeeltelijk variabel pensioen en delen langlevenrisico’s met
elkaar. Dat doet denken aan de aloude tontine. Dit was in de 18e en 19e eeuw
een spaarkas waarin een groep deelnemers spaarde en waarin de waarde, na een
bepaalde periode werd verdeeld, onder de dan nog in leven zijnde deelnemers.
Het langlevenrisico – dat niet individueel te dragen is - wordt in deze opzet gedeeld
met anderen: het vermogen van de overleden deelnemers wordt immers verdeeld
onder de levende deelnemers. Leuk feitje over zo’n tontine: er zijn meerdere
detectives waarin het plot draait om het oplossen van een moordzaak op één van
de twee laatste nog in leven zijnde participanten. We hopen dat hier de parallel met
het nieuwe wettelijk kader ophoudt.
De vraag is of we het individu wel de ultieme vrijheid kunnen geven op dit punt.
Diverse andere landen kiezen om die reden voor een vorm van verplichting tot
pensioen, juist om te voorkomen dat grote groepen niets regelen.
Terug naar de actualiteit van nu waarin we voor een groot vraagstuk staan: de
toekomst van ons pensioenstelsel. De grote lijnen worden duidelijk. Zo zal het
stelsel minder rusten op solidariteit en collectiviteit, twee belangrijke uitgangspunten die aan de historische basis hebben gelegen. Van het individu zelf wordt juist
meer verwacht. Niet alleen doordat de risico’s meer dan vroeger bij de deelnemer
komen te liggen, maar ook doordat de deelnemer steeds meer in de driver’s seat
van zijn eigen oudedagsvoorziening komt te zitten; vroeger speelde de werkgever
Een ding is zeker. Goede communicatie over pensioen is relevanter dan ooit
tevoren. Immers, als je als individu steeds meer zelf aan de knoppen moet gaan
draaien, dan moet je in elk geval goed geïnformeerde beslissingen kunnen nemen.
Bovendien moet die communicatie voldoende prikkels geven aan deelnemers om
pensioen-actief te worden. Immers, als grote groepen ten tijde van hun werkzame
leven niet sparen voor later, dan is het onvermijdelijk dat we over pakweg 20 jaar
een onbeheersbaar maatschappelijk probleem zien opdoemen.
Kunnen we met (alleen) goede communicatie de deelnemer prikkelen goed voor
de oudedag te zorgen? Nieuwe wetgeving hierover onderscheidt drie pijlers voor
pensioencommunicatie: inzicht, overzicht en handelingsperspectief. Met name
die laatste kon wel eens een grote uitdaging blijken te zijn. We bijten immers al
jaren de tanden stuk over hoe we mensen geïnteresseerd kunnen krijgen in het
goed regelen van hun oudedag. Zonder overtuigend succes. Dat was een minder
prangend probleem toen het individu niet zoveel zelf aan de knoppen zat: het werd
immers grotendeels voor hem/haar gedaan. Maar er ontstaat een nieuwe realiteit
waarin dat paternalisme steeds minder het geval is. Zullen we in staat zijn om dit
wicked problem het hoofd te bieden met nieuwe oplossingsrichtingen?
De tijd zal het leren. Wij dragen in elk geval graag bij aan goede communicatie over
pensioen, onder andere door vanuit onze professionele expertise over pensioen te
publiceren. We wensen u als lezer ook dit jaar weer veel plezier bij het lezen van
deze publicatie, en wij wensen u allen ook een mooi (jubileum)jaar toe.
Pieter Kiveron | Jan Stigter | Wim Teeuwissen
© 2017 KPMG Advisory N.V.
4 | KPMG 100 jaar
KPMG 100 jaar | 5
KPMG 100 jaar
KPMG viert in het voorjaar van 2017
het 100-jarig bestaan in Nederland.
U vindt verspreid door het boekje heen
korte interviews met mensen uit alle
generaties van tien tot honderd jaar.
P. 102
P. 126
P. 16
P. 36
P. 54
P. 80
P. 144
P. 170
P. 196
P. 214
© 2017 KPMG Advisory N.V.
6 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 7
Inhoud
11
Voorwoord
Het nieuwe Besluit internationale aspecten van pensioenen en
stamrechten roept vragen op over de tienjaarstermijn
106
12Opbouw van dubbel pensioen bij grensoverschrijdende arbeid
114
Zet Hoge Raad pensioenfondsen schaakmat in btw-spel?
122
13
2
01
In retrospect
8
02
Een zevenstappenplan om pensioenfondsbestuurder te worden
20
03
Zelfevaluatie pensioenfondsbesturen moet beter
30
04
Privacy: de lat wordt hoger gelegd in wet- en regelgeving
40
05
Risico’s van cybercrime bij pensioenfondsen: stel de juiste vragen
48
06
Operational Due Diligence: belangrijke blik onder de motorkap
58
07
Veranderingsprocessen binnen pensioenuitvoeringsorganisaties: een geheel eigen dynamiek
66
08
Integraal beheer: waarom genoegen nemen met suboptimaal?
74
14 Innovatie kan de pensioensector helpen bij maatschappelijke
uitdagingen
15
Een individuele pot voor pensioen, wonen en zorg: hoe haalbaar is dat?
138
16 Wat is het beste alternatief voor een Defined Benefit-
pensioenregeling?
17
Andere blik op Maatschappelijk Verantwoord Beleggen kan voor
doorbraak zorgen
18Het effect van solidariteit in een individualiserend pensioenstelsel Fiscale aspecten van pensioenopbouw bij werkzaamheden voor
een buitenlandse groepsentiteit
84
10
Voortzetting deelname aan Nederlandse pensioenregeling tijdens uitzending naar het buitenland: andere juridische aspecten
dan fiscale
92
148
156
164
19
Kanttekeningen bij voorstellen nieuw pensioenstelsel
174
20
Komst APF zorgt voor nieuwe vraagstukken in verslaggeving
182
21 APF biedt mogelijkheden bij strategische koerswijziging
onderneming
09
130
22
Pas op voor schijnzekerheid bij assurance over uitbesteding
188
200
23 Strakkere regels in strijd tegen terrorismefinanciering raken ook
pensioenfondsen
208
Colofon
218
© 2017 KPMG Advisory N.V.
8 | De Pensioenwereld in 2017
01
In retro­spect
De Pensioenwereld in 2017 | 9
Nederland heeft een pensioenstelsel dat hoog kwalificeert op internationale
ranglijsten en nationaal de gemoederen blijft bezighouden. Het stelsel
is gefundeerd op solidariteit, collectiviteit en verplichtstelling en staat
onder druk door aanhoudend lage rente, oplopende levensverwachting en
volatiele financiële markten. Een terugblik op de historische grote lijnen
kan helpen om de uitdagingen van de toekomst goed te doorgronden.
Voor vrijwel elk (maatschappelijk) thema geldt dat er in de historie kenmerkende
perioden zijn, gemar­keerd door belangrijke gebeur­tenissen. Het pensioenstelsel
is daarop geen uitzondering. We zien de eerste tekenen in de 19e eeuw (ook
wel de ‘pensioenstrijd’), de opkomst en de perfectionering in de 20e eeuw
(de ‘verzorgingsstaat’) en een teruggang in pensioenzekerheid in de 21e eeuw
(‘eigen verantwoordelijkheid’). De scheidslijnen zien wij rondom de Tweede
Wereldoorlog (1940-1945) en de kredietcrisis (2007-2008).
Pré
WO 2
Voor WO2
Auteurs:
Frans Glorie & Pieter Kiveron
Post
WO 2
Post
Kredietcrisis
Solidariteit
De zorg voor een onbezorgde oude dag was lange tijd een familieaangelegen­
Post
Pré
Post in een onbekommerde
heid: een rijke kinderschare
voorzag
oude dag. Vanuit
KredietWO 2
WO 2
een verzorgingsgedachte kwamen wel alternatieven
crisis in beeld. Militairen uit het
Romeinse leger kregen een stukje grond om in hun onderhoud te voorzien.
Napoleon bood zijn militairen een invaliditeitspensioen. In Nederland kennen
militairen sinds 1814 een pensioenregeling.
Pen
si
oen
Pré
Post
Post
toez © 2017 KPMG Advisory N.V.
egg
ing
crisis
Ren
te
10 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 11
In de middeleeuwen hadden gilden voor aangesloten ambachtslieden al een
sociaal vangnet tegen premiebetaling. In 1836 richt de overheid het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds voor ambtenaren op.
Erg oud werden de mensen niet. De levensverwachting lag rond de 30 jaar,
mede door hoge kindersterfte en zware arbeid. De regelingen waren dan ook
niet zozeer bedoeld voor een uitkering na een arbeidzaam leven, maar voor
gevallen waarin de kostwinner vroegtijdig kwam te overlijden.
Private alternatieven ontstaan rond 1881 met de eerste voorlopers van onze
pensioenfondsen voor de werklieden van de Stork machinefabriek en de Gisten Spiritusfabriek (voorloper van Gist-Brocades). In deze tijd begint ook de
levensverwachting toe te nemen.
Collectief, voor meer mensen gezamenlijk (lees: specifieke groepen) is
uitgangspunt voor voorzieningen die als eerste vorm van pensioen beschouwd
kunnen worden.
Overheden krijgen oog voor het regelen van oudedagsvoorzieningen voor hun
gehele bevolking, in navolging van Otto van Bismarck die in 1889 een inkomensverzekering voor ouderen introduceert. De Nederlandse Staat ziet in dat zij een
rol van betekenis kan spelen om armoede onder ouderen terug te dringen.
In 1913 voert minister Talma de Invaliditeitswet in, die 70-jarige arbeiders
voorziet van een kosteloos ouderdomspensioen van 2 gulden in de week. In
1919 wordt deze gevolgd door de Ouderdomswet met een pensioenleeftijd van
65 jaar, 3 gulden per week. Werkgevers en werknemers worden verplicht mee
te betalen en de Staat vult aan met een bijdrage: een sociale verzekering met
solidariteit.
Statistieken wijzen uit dat in de periode 1870-1940 de levensverwachting flink is
toegenomen van ongeveer 40 naar 70 jaar. Deze verhoging was grotendeels te
danken aan het voorkomen van kindersterfte (vroege sterfte).
ting
r wach
sve
Leven
Pré
WO 2
Post
WO 2
Pré
Post
Post
Kredietcrisis
Post-WO2
Post
KredietWillem Drees neemt
in 1945 als
minister van
Sociale Zaken het voortouw om
WO 2
WO 2
crisis kwam prominent op de
de sociale zekerheid nader in te vullen. Solidariteit
Staatsagenda. De Noodwet Ouderdomsvoorziening, voorloper van de AOW,
was een voorziening en geen verzekering. In de decennia die volgden werd een
volledig sociaal stelsel opgebouwd: de AOW, AWW, AKW en WAO.
Solidariteit
Pré
WO 2
Post
WO 2
Post
Kredietcrisis
Hoewel de eerste cao dateert van 1894 en de relevante wetgeving1 al voor WO2
van kracht wordt, komen pas na WO2 de bedrijfstak-cao’s
massaal op.
Pen
sioe
ntoe
zegg
inna
g te streven,
Post belangen
Collectief, als samenwerkingsverband
om bepaalde
Pré
Post
Kredietwerd een standaard.
WO 2Een carrière
WOvan
2 40 jaar bij dezelfde werkgever, of in
crisis
ieder geval in dezelfde bedrijfstak, was de regel en paste prima met centraal
afgesproken arbeidsvoorwaarden en verplichte deelname aan (pensioen)
regelingen. Voor aanvullende pensioenen, die niet verplicht werden gesteld,
werden voorwaarden gesteld om de deelnemers te beschermen met de in
1952 ingevoerde Pensioen- en Spaarfondsen Wet (PSW).
Post
Kredietcrisis
Ren
te
1 Wet betreffende Collectieve Arbeidsovereenkomsten (1927), Wet op het Algemeen Verbindend
en het Onverbindend Verklaren van bepalingen van Collectieve Arbeidsovereenkomsten (1937)
Pré
WO 2
Post
WO 2
© 2017 KPMG Advisory N.V.
12 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 13
Om de jeugdwerkloosheid tegen te gaan, wordt in de jaren 70 de Vervroegde
uittreding (VUT) mogelijk gemaakt. De werkgever en/of werknemers betalen de
uitkeringen van de ex-werknemers die in de VUT zitten. Later komt er ook een
regeling met opbouw: Prepensioen. In de jaren 80 en begin jaren 90 hebben technologische ontwikkelingen grote
invloed op markten. De wereld komt onder handbereik (globalisering), productieprocessen wijzigen (hoge volumes maatwerk, lage kosten) en flexibiliteit wordt
belangrijk.
In het kader van de overheids­bezuinigingen worden in de jaren 90 van de 20e
eeuw de eerste contouren van een ‘aanval’ op het pensioenstelsel zichtbaar.
Post
Pré
Eerst was er de dreiging
dat dePost
vermogensoverschotten
van pensioenfondsen
KredietWO 2
WO 2
crisis en niet kostendekkende
zouden worden belast. Dit leidde tot premieholidays
premies, waardoor vele jaren later de vermogensoverschotten vanzelf waren
verdwenen.
Daarnaast werd de overgang van een eindloonstelsel naar een (aanvankelijk
nog geïndexeerd) middelloonstelsel ingezet. Deze wordt ingegeven door
Solidariteit
de ‘perverse solidariteit’ die in het eindloonstelsel
ingebakken zou zitten en
de onbeheersbaarheid ervan doordat de financiering wordt uitgesteld naar
Post
het einde van de Pré
carrière. Ook het
blijkt half jaren 90 op
Postlevensjarenbeginsel
KredietWO 2
WO 2 van dergelijke regelingen en anderzijds
zijn retour: enerzijds
door de kosten
crisis
omdat de gelijke indexatie van ‘slapende’ pensioenaanspraken als van
gepensioneerden (wet Nypels/Groenman (1991)) tot dubbele indexatie leidt.
De overgang lijkt ook de voorbode naar een nominale uitkering, onafhankelijk
van de prijs- en loonontwikkeling.
Pen
si
Post
Pré
Post
KredietWO
2
WO
2
Eind jaren 80 stimuleert de overheid werkgevers
in het kader van verantwoord
crisis
werkgeverschap (zorgplicht) hun werknemers een pensioenregeling aan te
bieden. De ‘witte vlekken’ – werknemers in loondienst zonder pensioenvoorziening vanuit de werkgever – nemen af. Volgens het CBS gold dat eind 1985
nog voor 18% van de werknemers in loondienst, halverwege de jaren 90 was
dat 9%.
Solidariteit
In lijn met de individualisering en decentralisatie van markten treedt de overheid
langzaam terug en introduceert zij financiële betrokkenheid
van werkgevers
Post
Pré
Post
Kredieten individuele verantwoordelijkheid
bij
sociale
voorzieningen
(de AWW maakt
WO 2
WO 2
crisis
plaats voor de Anw, de WAO voor de WIA/WGA).
De PSW was al meerdere keren aangepast aan maatschappelijke ontwikkelingen (zoals gelijkstelling van mannen en vrouwen, toenemende arbeidsmobiliteit, overgang van kostwinners- naar een tweeverdienersmodel) en wordt
in 2007 vervangen door de Pensioenwet (PW). De achtergrond was de wens
Pen
sio
voor meer transparantie, meer zekerheid en meer
kennisoverdracht
rond
ento
ezeg
pensioen. Er werden strengere eisen gesteld aan de informatieplicht
en aan de
g
ing
Post
Pré
Post
dekkingsgraad van
pensioenuitvoerders.
Bezittingen
en
verplichtingen
moeten
KredietWO 2
WO 2
crisis van de (gestaag dalende)
gewaardeerd worden op marktwaarde. De invloed
rente, de verwachtingen omtrent de (nog steeds stijgende) levensverwachting
en de vergrijzing/rijping van pensioenfondsen krijgen meer dan ooit betekenis op
de zekerheid van de pensioentoezegging.
Pré
WO 2
Post
Kredietcrisis
Ren
te
Post
WO 2
oen
Pré
WO 2
Post
WO 2
Post
Kredietcrisis
toez
egg
ing
g
tin
r wach
sve
Leven
Pré
WO 2
Pré
WO 2
Post
WO 2
Post
Krediet-
Post
WO 2
Post
Kredietcrisis
© 2017 KPMG Advisory N.V.
14 | De Pensioenwereld in 2017
De overheid deed ook weer onderzoek naar de genoemde witte vlekken
omdat het percentage hiervan weer was opgelopen tot 10%. Heel actueel in
dat verband: in 2016 rapporteert de Staatssecretaris van SZW dat onderzoek
van het CBS uitwijst dat het percentage is teruggelopen tot 4%. Hier is een
direct verband met de toename van zelfstandigen, waarvoor geen pensioen­
plicht geldt. De zorg van de overheid is dat ongeveer de helft van deze gestaag
groeiende groep geen aanvullend pensioen heeft geregeld.
De Pensioenwereld in 2017 | 15
De regeldruk neemt intussen toe: de Code Pensioenfondsen, kosten­­trans­
parantie en plannen voor herstel, toekomstbestendigheid, integriteit, financiële
crisisbestendigheid. Dit vraagt enorm veel van pensioenfondsbestuurders.
Het vinden van gekwalificeerde pensioenfondsbestuurders wordt steeds
moeilijker. Onlangs werd bekend dat circa 20% van hen niet de toetsing van
DNB kon doorstaan. Deze ontwikkelingen zorgen voor hogere kosten (die door
trans­parantie zichtbaarder worden). Intussen staan de rendementen onder druk
en morren de deelnemers. Pensioenfondsen hebben onder deelnemers een
slecht imago.
Postkredietcrisis
Nog geen jaar na de invoering van de nieuwe PW breekt de kredietcrisis
los. De onzekerheden in de financiële markten bereiken een hoogtepunt.
Pensioenfondsen worden keihard geconfronteerd met de risico’s van beleggingen (waardedalingen blijken ook mogelijk) en de liquiditeitsrisico’s van financiële
derivaten. Vanaf 2011 wordt werkelijkheid wat tot voordien voor onmogelijk
werd gehouden: er werd gekort op pensioenaanspraken.
Voor deelnemers breekt een periode van slecht nieuws aan. Naast pensioenkortingen is er ook sprake van langer doorwerken. In 2016 is bijvoorbeeld de
AOW-leeftijd voor geboortejaar 1954 verhoogd tot ruim 68 jaar. En het einde van
deze verhogingen lijkt niet in zicht.
Deelnemers dragen ook steeds meer risico’s zelf. Sociale partners praten met
elkaar over risicodeling, maar risico’s (toereikende premiestelling, beleggingsrisico’s en langlevenrisico) worden steeds meer verschoven van werkgevers naar
werknemers. Dit is mede een gevolg van verslaggevingseisen voor pensioentoezeggingen bij werkgevers: zij willen niet langer de onzekerheid over stijgende
verplichtingen in hun balans opnemen en door de risico’s te verschuiven lukt dat
ook. Collectieve premieregelingen winnen aan populariteit. Bij deze regelingen
wordt de premie vastgelegd en ademen pensioenuitkeringen mee met de
financiële situatie van het pensioenfonds.
Veel werkgevers besluiten onder deze druk hun ondernemingspensioenfonds
te liquideren en brengen daarmee hun pensioenrechten onder in grotere en
anoniemere entiteiten. Grote werkgevers leveren hun dispensatie in en sluiten
alsnog aan bij bedrijfstakpensioenfondsen. De wetgever introduceert het
Algemene Pensioenfonds (APF) dat consolidatie in de sector faciliteert door
de mogelijkheid verschillende regelingen afzonderlijk van elkaar uit te voeren
(‘ringfencing’) in één pensioenfonds.
Een toenemend aantal multinationals kiezen in hun zoektocht naar schaalvoordelen (of toezichtsarbitrage?) voor centralisatie in een buitenlands vehikel,
bijvoorbeeld in een Belgisch Organisme voor de Financiering van Pensioenen
(OFP). De toezichthouder krijgt meer bevoegdheden om een dergelijke
‘pensioen­emigratie’ op haar merites te beoordelen met de IORP II Richtlijn.
De bepalingen van deze richtlijn moeten op 1 juli 2018 geïmplementeerd zijn
in de Nederlandse wetgeving.
Intussen staat de solidariteit onder druk: zowel de intergenerationele solidari­
teit (generatieconflict door langer leven) als de intragenerationele solidariteit
(onbedoelde solidariteit tussen groepen met een hoog en laag salaris). De roep
om een fundamentele en structurele verandering wordt steeds luider en het
persoonlijke pensioenpotje wordt steeds vaker genoemd als dé oplossing.
De vraag waar we nu voor staan is hoe dit vorm te geven. Welke elementen
blijven collectief geregeld? In hoeverre voldoet het nieuwe stelsel aan de eisen
vanuit Brussel om de grote verplichtstelling te handhaven?
© 2017 KPMG Advisory N.V.
16 | KPMG 100 jaar
KPMG 100 jaar | 17
Pensioen is
net als sparen:
je moet het
zelf doen
NAAM: Coert van Berkel
LEEFTIJD: 16
WOONPLAATS: Amersfoort
PENSIOEN IN ÉÉN WOORD:
resultaat
© 2017 KPMG Advisory N.V.
18 | KPMG 100 jaar
| 19
De Pensioenwereld
KPMG 100 in
jaar
2016
Interview
Voor scholier Coert van Berkel is het pensioen nog heel ver weg.
Toch heeft hij daar zo zijn gedachten over. Zoals zoveel tieners van
zijn generatie is hij behoorlijk pragmatisch ingesteld. ‘Als er iets
is wat ik graag wil hebben, spaar ik daarvoor. Zo is het ook met
pensioen. Daar zorg je toch zelf voor?’
Wat betekent pensioen voor je?
‘Het eerste waar ik aan denk is een
strandhuisje, een beetje vissen. Maar
dat zal niet de werkelijkheid zijn. Ik
weet het eigenlijk niet. Het is nog
geen serieus gespreks­
onder­
werp bij ons aan
tafel. Ik heb een broer­tje
van 12 en een zus van
18, die net het huis uit
is om te gaan studeren.
Wij zijn nog helemaal
niet met pensioen bezig.’
je talent kunt ontplooien, komt die
mooie baan vanzelf. En met een beetje
geluk ver­­dien je er dan ook goed aan.
Zelf denk ik na de middel­bare school
International Business & Management
te gaan studeren. Dat
is de meest logische
keuze, omdat mijn beste
vakken economie en
management & organi­
satie zijn.’
Sparen doe ik
ook wel. Maar
uitgeven vind ik
leuker
Wanneer denk je met
pen­sioen te gaan?
‘Nou, niet als ik heel oud ben. Ik wil
ook genieten. Maar dat kan ook als
je leuk werk hebt. Ik denk dat het
belang­rijk is in het leven, dat je moet
doen waar je goed in bent. Als je
Wat heb je liever: zelf
sparen voor later of
het aan een pensioen­
uitvoerder overlaten?
‘Je moet er zelf voor zorgen dat je een
mooi pen­
sioen krijgt. Als ik iets wil
hebben, spaar ik daarvoor. Dat is met
de oude dag precies zo. Sinds kort heb
ik een bijbaantje als glazenloper in een
In het leven moet je doen waar je goed in
bent, dan komt die mooie baan vanzelf
café. Daarmee verdien ik iets meer
dan minimumloon. Een deel daarvan
zet ik op mijn spaarrekening. Maar uit­
geven vind ik leuker. Meestal be­steed ik
het aan mijn scooter. Die pimp ik graag,
beetje modifyen. Bijna al mijn vrienden
hebben een scooter. En een bijbaantje
om hem te betalen. Ik denk niet dat zij
serieus sparen voor later.’
Wat zou je veranderen als je één
dag mocht bepalen wat er met alle
pensioenen gebeurt?
‘Ik zou de AOW laten bestaan, dat is
toch een redelijk basispensioen voor
iedereen? Verder zou ik iede­reen ad­vi­­
seren om zélf verant­
woor­
delijkheid
voor hun spaargeld of beleggingen te
nemen. Als het je eigen geld is, maak
je toch betere keuzes dan iemand die
er geen baat bij heeft wanneer het
goed of fout gaat. En doe je het zelf
niet helemaal goed, dan accepteer je
dat en maak je de volgende keer een
betere move.’
Wat hoop je te kunnen doen als
je met pensioen bent?
‘Wij zijn op vakantie geweest in ZuidAfrika. Dat vond ik geweldig. Als ik niet
meer werk, wil ik dáár naartoe. Dan
bouw ik een huisje in een wild­park en
rijd ik met een Jeep rond, om de wilde
dieren te bekijken.’
© 2017 KPMG Advisory N.V.
20 | De Pensioenwereld in 2017
02
Een zeven­
stappen­­plan om
pensioen­fonds­
bestuurder te
worden
De Pensioenwereld in 2017 | 21
Goed bestuur en toezicht zijn voor pensioenfondsen essentieel. Diversiteit
in de samenstelling ervan ook, zo was te lezen in De Pensioenwereld in
2016. Maar het is lastig om kandidaten te vinden. Waarschijnlijk denken
velen ten onrechte dat een bestuursfunctie niks voor hen is. Daarom zetten
we in dit artikel stapsgewijs uiteen wat er bij komt kijken en hoe (vrijwel)
iedereen een goede bestuurder kan worden.
Allereerst antwoord op de vraag: waarom is het eigenlijk interessant om een
bestuursfunctie na te streven? Er zijn behoorlijk wat argumenten die een rol
spelen.
Ten eerste is het prima mogelijk om een bestuursfunctie te vervullen naast een
reguliere functie, want bij veel fondsen is een bestuursfunctie niet fulltime.
Zeker voor wie flexibel is met tijd of tijd hiervoor krijgt van de werkgever is het
goed te doen.
Ten tweede biedt dit ruimte voor persoonlijke ontwikkeling op een breed
scala aan deskundigheidsgebieden – soms in detail, vaker op bestuurlijk niveau.
Voorbeelden van deskundigheidsgebieden zijn:
––
––
––
––
het besturen van een organisatie
relevante wet- en regelgeving
pensioenregelingen en pensioensoorten
financieel-technische en actuariële aspecten, waaronder financiering,
beleggingen, actuariële principes en herverzekering
–– administratieve organisatie en interne controle
–– communicatie
–– uitbesteding
Auteurs:
AnneMarie Smit & Evelien Vlastuin
© 2017 KPMG Advisory N.V.
22 | De Pensioenwereld in 2017
Voor een bestuursfunctie is financiële kennis nodig. Wie hier al affiniteit mee
heeft, heeft daarmee zeker een pre. Een gebrek aan financieel-technische
kennis is voor veel potentiële bestuurders een drempel, maar hoeft dat niet te
zijn want het is te leren en velen blijken het ook interessant te vinden als ze zich
erin verdiepen. Een verdieping op dit vlak is voor veel mensen erg nuttig, zowel
voor hun persoonlijke financiële planning als voor hun aantrekkelijkheid op de
arbeidsmarkt.
Bij persoonlijke ontwikkeling gaat het niet alleen om kennis, maar ook om
competenties die nodig zijn om een bestuursfunctie te vervullen. Denk aan
besluitvaardigheid, oordeelsvorming, overtuigingskracht, verantwoordelijkheid
en omgevingssensitiviteit. Competenties die ook zeer waardevol zijn in andere
(geambieerde) functies.
Een derde reden om een bestuursfunctie in de pensioensector te ambiëren
is dat het veel voldoening geeft om een maatschappelijk belang te dienen.
De pensioenwereld blijft verversing nodig hebben, met nieuwe manieren van
communiceren en een frisse kijk op de zaak. De pensioenwereld heeft juist
daarom vers bloed nodig. De functie biedt bovendien ook echt mogelijkheden
om invloed uit te oefenen op het beleid en de gang van zaken. Een bestuurder
heeft immers een grote verantwoordelijkheid voor de (toekomstige) financiële
positie van de pensioendeelnemers en de beleving daarvan en kan ook echt wat
doen.
Last but not least. Een dergelijke functie is ook een prima opstap naar andere
bestuursfuncties. Goede bestuurders zijn niet altijd gemakkelijk te vinden, dus
wie hier echt voor gaat, heeft grote kansen op een mooie volgende stap op de
carrièreladder.
Wat zijn de te nemen stappen om een goede bestuurder te worden?
De Pensioenwereld in 2017 | 23
1. Een plan voor de ontwikkeling tot geschikte kandidaat
Veel kandidaten zullen op verschillende aspecten een ontwikkeling moeten
doormaken. De eerste stap om dat gestructureerd te doen, is te inventariseren
waar de eigen (on)mogelijkheden liggen. Een aantal generieke adviezen daarbij:
–– Bekijk je CV en benoem je eigen kwaliteiten en interesses (de sterke
punten).
–– Breng de eigen deskundigheidsgebieden in kaart.
–– Analyseer op welke gebieden je potentieel hebt, bijvoorbeeld door je ambitie
met vrienden of kennissen te bespreken en hun advies te vragen over je
eigen kwaliteiten. Gesprekken met iemand uit de pensioensector of een
adviseur van een werving-en-selectiebureau helpen om dat beeld aan te
scherpen. Mogelijk is de conclusie dat er eerst aanvullende opleiding of
ervaring noodzakelijk is.
–– Via internet worden diverse opleidingen voor pensioenfondsbesturen
aangeboden. Het is sowieso verstandig om op enig moment in dit traject een
dergelijke opleiding te doen.
–– Een coach, mentor of maatje met dezelfde ambitie kan helpen om de
voortgang van de ontwikkeling in de gaten te houden en dwingt tot een
planmatige aanpak. Ook een intervisiegroep met een aantal anderen die
dezelfde ambitie hebben, is een optie en biedt de kans om van elkaar te
leren.
–– Bestuurservaring opdoen bij een (sport)vereniging, een stage bij besturen van
een pensioenfonds, een charitatieve instelling, of vergelijkbare acties geven
inzicht in hoe het werkt in verschillende besturen.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
24 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 25
2. Algemene kennis
3. Juridische kennis
Een opleiding voor pensioenfondsbestuurders is niet de enige manier om de
vereiste kennis op te bouwen. Andere (aanvullende) alternatieven zijn:
De pensioenwereld is sterk gereguleerd: er zijn verschillende wetten die de
kaders beschrijven voor een pensioenfonds en het is zinnig om daar eens
doorheen te bladeren. De Pensioenwet is een goed startpunt, daarnaast zijn
ook andere wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële en
toezichthouderregelingen relevant. De toezichtwebsite van DNB – Open Boek
Toezicht – is een prima startpunt en geeft een overzicht van de wetgeving.
–– Volg al het nieuws op het gebied van het pensioen(stelsel).
–– Abonneer je op specifieke nieuwsbrieven in pensioenland, inclusief de
nieuwsbrieven van de toezichthouders, De Nederlandsche Bank (DNB) en de
Autoriteit Financiële Markten (AFM).
–– Lees alle info van je eigen pensioenfonds. Bekijk je UPO en maak 20 vragen
op basis daarvan, en zoek daar dan het antwoord op.
–– Als je een eigen beleggingsverzekering hebt, lees dan alle info die je krijgt
over die fondsen zorgvuldig, bedenk hier ook weer 20 vragen.
–– Spreek eens met iemand die in bestuur of raad van toezicht of bestuurs­
bureau van een pensioenfonds zit.
–– Lees relevante artikelen of webpagina’s die je vindt op internet over
onderwerpen als pensioenstelsel, uitbesteding pensioenadministratie,
pensioencommunicatie, administratieve organisatie pensioenfondsen, het
Financieel Toetsingskader (FTK), actuariële en bedrijfstechnische nota (Abtn),
en pensioenregelingen en pensioensoorten.
Je gaat veel lezen – mogelijk ook een selectie uit de vele boeken die er
zijn – en dat leidt tot passieve kennis. Door er met anderen over te praten
en vervolgvragen te formuleren, gaat de stof leven en maak je die jezelf
meer eigen. Dat is vooral een goede techniek bij de wat zwaardere kost:
de wetgeving.
Ook de beleidsregel geschiktheid is daar te vinden. In deze beleidsregel staat
beschreven wat DNB en AFM verstaan onder ‘geschiktheid’ en welke aspecten
bij de toetsing van een beleidsbepaler in aanmerking worden genomen. De
zeven deskundigheidsgebieden zoals genoemd in het begin van dit artikel
staan daarin benoemd.
Tijdens het doornemen van alle wet- en regelgeving is het nuttig om een lijst
met vervolgvragen te maken en deze via je netwerk te bespreken met een
pensioenjurist.
4.Beleggingskennis
Voor veel kandidaten is beleggingskennis een heikel punt. Toch hoeft dit voor
de meesten geen beletsel te vormen. Het vereiste kennisniveau is onder meer
afhankelijk van de context van het fonds en de potentiële rol. Wie plaats neemt
in de beleggingscommissie heeft diepgaande kennis nodig en dat kennis­niveau
is alleen haalbaar voor wie in een andere functie al ervaring daarmee heeft
opgedaan. Ook in andere functies is echter wel wat basiskennis nodig.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
26 | De Pensioenwereld in 2017
DNB heeft in de Nieuwsbrief pensioenen van november 2014 aandacht besteed
aan de toetsing van kandidaat-bestuursleden die vermogensbeheer in hun
portefeuille krijgen. DNB verwacht van hen dat ze:
–– goede kennis hebben van beleggingen
–– die kennis kunnen toepassen in de context van het pensioenfonds
–– goed tegenwicht kunnen bieden aan vermogensbeheerders.
De Pensioenwereld in 2017 | 27
Ook op dit terrein zijn er tal van mogelijkheden om dat minimale niveau te
bereiken. Een paar boeken over (institutioneel) beleggen geven basiskennis,
zowel voor algemene beleggingskennis als voor het aanhouden van fondsen.
Analyses over hoe en waar het in het verleden mis ging zijn daarbij zeer
relevant.
Gesprekken met personen die professioneel beleggen of zelf in een beleggingscommissie zitten zijn ook nuttig. In dergelijke gesprekken kan ook het stellen
van vragen – een van de belangrijkste competenties van een goede bestuurder
– worden getraind.
DNB beoordeelt kennis, vaardigheden en professioneel gedrag op de volgende
vier hoofdonderdelen:
5. Keuze voor fonds
–– vormgeving van beleggingsbeleid, denk hierbij onder meer aan de
totstandkoming van de strategische beleggingsportefeuille
–– implementatie van beleid, denk hierbij onder meer aan de selectie van
vermogensbeheerders en de vormgeving van vermogensbeheercontracten
–– beheersing van het beleggingsbeleid/risicomanagement, denk hierbij
onder meer aan de monitoring van de beleggingsportefeuilles en risicobeoordeling van (deel)portefeuilles
–– het (regelgevings)raamwerk waarbinnen het beleggingsbeleid
vormgegeven mag worden, denk hierbij aan het juridisch kader vanuit
de Pensioenwet, het Besluit FTK en de relevante beleidsregels en andere
uitingen van DNB.
Wie de voorgaande inspanningen levert wordt mogelijk vanzelf benaderd door
een pensioenfonds. In andere gevallen is het mogelijk naar een gespeciali­
seerd searchbureau te gaan of bijvoorbeeld het eigen pensioenfonds te
benaderen. Oriënterende gesprekken met een stuk of drie fondsen – op
basis van een doordachte vragenlijst – leveren een goed beeld op van de
mogelijk­heden. Onderwerpen zijn bijvoorbeeld de wijze waarop de voorzitter
werkt (de voorzitter heeft belangrijke invloed op de manier waarop het
bestuur functio­neert), de sterke en zwakke punten van het huidige bestuur,
de belang­rijkste uitdagingen van het pensioenfonds en hoe bestuurders hun
kennis op peil houden (oftewel: permanente educatie).
Deze stap kan uiteraard ook al eerder worden gezet. Bij wederzijdse interesse
kan de ontwikkeling en kennisopbouw samen met het fonds worden
uitgevoerd.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
28 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 29
6. Het pensioenfonds leren kennen
7.Benoeming
Een bestuurder draagt vanaf dag één verantwoordelijkheid en mede daarom
is het zinvol om daarvoor al het fonds te leren kennen, vaak aan de hand van
een kennismakings- of inwerkprogramma. Generieke adviezen om daar het
maximale uit te halen:
Het pensioenfonds dient voor nieuwe bestuurders bij DNB een aanvraag in tot
keuring op geschiktheid en betrouwbaarheid. Wie bovenstaande stappen heeft
doorlopen, hoeft zich over de uitkomst geen zorgen te maken. Niettemin nog
een paar generieke adviezen.
–– Vraag belangrijke documentatie op, denk aan alle toezichtbrieven die
het fonds de afgelopen jaren heeft gekregen van DNB en AFM en de
antwoorden daarop, het rapport visitatiecommissie, het jaarverslag en ABTN,
de belangrijkste beleidsstukken en een overzicht van de historie van het
fonds en de belangrijkste besluiten die het bestuur de afgelopen jaren heeft
genomen.
–– Zorg dat je de stukken die het pensioenfonds inlevert bij de aanvraag,
voor inlevering ziet, zodat je weet welk beeld het bestuur van je schetst:
dat beïnvloedt de verwachtingen van DNB ten aanzien van jou als kandidaat.
Het moet eenieder helder zijn welke rol jij in het bestuur gaat vervullen en
wat jouw toegevoegde waarde is. De hamvraag: zou jij jezelf op basis van de
schriftelijke documentatie geschikt achten?
–– Maak kennis met bestuursleden, de raad van toezicht en de directeur. Maak
hiervoor ook weer een vragenlijst en ga ook hier de diepte in: stel inhoude­­
lijke vragen over elk van de deskundigheidsgebieden (zie het eerdere kader).
–– Je zult zelf het betrouwbaarheidsformulier moeten invullen. Wees eerlijk
en precies! Zorg dat je de vragen goed begrijpt, zodat je correct kunt
antwoorden. Overleg desgewenst met het fonds. Voeg een bijlage bij met
nadere toelichting als dat nodig is, zodat alles voor DNB kraakhelder is. Zorg
ook voor een compleet cv en laat geen (neven)functies weg, zeker niet als er
in die functies gedoe is geweest.
–– Schuif aan bij een bestuursvergadering of beter nog: misschien bestaat de
mogelijkheid om aspirant-bestuurder te worden en een aantal maanden mee
te lopen.
–– Loop een dagdeel mee met de directeur van het bestuursbureau.
–– Maak kennis met de uitvoeringsorganisatie, vermogensbeheerder, en andere
partijen die een belangrijke rol spelen bij het fonds.
–– Maak kennis met leden van het verantwoordings- of belanghebbende orgaan.
–– Spreek eens met een deelnemer.
–– Lees op Open Boek Toezicht alle informatie over toetsingen. DNB houdt
regelmatig informatiesessies over toetsingen, probeer er eentje bij te wonen.
Kandidaten kunnen voorafgaand aan het gesprek contact opnemen met
degene van DNB die het toetsingsgesprek gaat voeren om vragen te stellen
over de toetsing.
–– Indien er sprake is van een toetsingsgesprek, oefen dat dan bijvoorbeeld
met een bestuurder die zelf zo’n gesprek heeft gehad. Dat is een goede
voorbereiding op wat komen gaat. Angst ervoor is onnodig: wie alle stappen
heeft doorlopen is klaar en geschikt voor de functie.
Bij het voorgaande geldt: observeer, stel vragen en geef feedback.
–– Wees tijdens het toetsingsgesprek net zo nieuwsgierig als in de ontwikkelingsstappen van het afgelopen jaar. Wees open en bescheiden, én vertrouw
op alle opgedane kennis en ervaring.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
30 | De Pensioenwereld in 2017
03
Zelfevaluatie
pensioen­fonds­
besturen moet
beter
De Pensioenwereld in 2017 | 31
DNB stelt hoge eisen aan bestuurders van pensioenfondsen en in de prak­
tijk is te zien dat steeds vaker een ‘aftoetsing’ in de lucht hangt. Daarmee
rijst de vraag of pensioenfondsbesturen wel voldoende kritisch zijn op het
eigen functioneren. Zelfevaluatie verdient professionalisering, zeker nu De
Nederlandsche Bank (DNB) in september 2016 haar onderzoek is gestart
naar de kwaliteit van deze zelfevaluaties bij pensioenfondsen. Het laten
begeleiden hierin wordt als handreiking aangegeven. Wat kan de waarde
zijn van een externe facilitator daarbij?
Om het belang van dit thema goed te doorgronden is het noodzakelijk helder te
krijgen wat de toegevoegde waarde van een zelfevaluatie is en wanneer deze
adequaat werkt. De praktijk leert dat de volgende aspecten hierbij belangrijk zijn.
Een externe blik; het invullen van een checklist is niet voldoende om kritisch
naar jezelf te kijken. Een extern persoon is goed in staat om door te vragen
van buiten naar binnen. Daarnaast kan een externe facilitator de zelfevaluatie
vergelijken met andere evaluaties van interne toezichthouders.
Onafhankelijkheid; ook vanuit het belang van de deelnemers in het fonds is
het belangrijk dat een onafhankelijk iemand de evaluatie begeleidt. Hierdoor
wordt belangenverstrengeling van welke aard dan ook uitgesloten.
Blootleggen onderliggende thematiek; bij zelfevaluaties zonder externe
facilitator blijft het lastig om de echte issues – die wat verder onder de
oppervlakte liggen – naar boven te brengen. Om deze bloot te leggen is
volhardend doorvragen naar het waarom nodig.
Auteur:
Bert Kempen
© 2017 KPMG Advisory N.V.
32 | De Pensioenwereld in 2017
Veiligheid; het zorg dragen voor veiligheid tijdens de discussies over gevoelige
onderwerpen versterkt en verdiept de dialoog en zorgt ervoor dat men de kern
van het probleem durft te raken.
Afhechting; vaak wordt onderschat hoe belangrijk het is om opengelegde
thema’s adequaat af te hechten in hanteerbare verbetersuggesties en
afspraken. Daarmee is de zelfevaluatie niet alleen constaterend, maar draagt
deze ook bij aan de verbetering van het functioneren. Een externe facilitator lijkt
beter in staat deze drempel te verlagen.
Vastgeroeste patronen; waar bestuurders vaak al jaren met elkaar samen­­
werken zien we dat discussies volgens bepaalde patronen verlopen hetgeen
de analyse en de kwaliteit van besluitvorming ondermijnt. Juist in dergelijke
situaties kan een externe persoon op gepaste wijze inzicht geven en/of de
patronen doorbreken. Inzicht in en omgang met mogelijke disfunctionele
persoonlijkheidseigenschappen van bestuurders zijn hierbij van groot belang.
De Pensioenwereld in 2017 | 33
Voorbeeld: Narcisme in het bestuur
Individuele persoonlijkheidskenmerken zijn bij bestuurders essentieel en
bepalend voor het succes als bestuurder en de kwaliteit van besluitvorming.
Ook als de kennis en competenties ruim op orde zijn, is dat nog geen garantie
voor een effectief bestuur als geheel. De praktijk is leerzaam in dit verband. Bij
sommige evaluaties blijkt het veel energie te kosten om de discussie tussen de
bestuursleden adequaat te laten verlopen. Je hoeft als facilitator geen gecertificeerd psycholoog te zijn, om deze problemen in de dialoog te duiden naar de
individuele bestuurders.
Een voorbeeld van disfunctionele persoonlijkheidskenmerken is narcisme bij
een bestuurder. De afgelopen jaren is er veel onderzoek geweest naar narcisme
in de bestuurskamer, en zijn er checklists ontwikkeld om hierop te toetsen. Het
heeft echter weinig zin om als rechercheur een narcist te identificeren met deze
checklist in de hand. Maar het is het wel van belang dit te kunnen benoemen en
hier in de dagelijkse gang van zaken juist mee om te gaan.
Hoe kan een facilitator bij de zelfevaluaties hier adequaat mee omgaan?
Opnieuw leert ervaring uit de praktijk wat het beste werkt: een narcist positieve
aandacht geven, inspelend op zijn behoefte aan erkenning. Zaak blijft het om
hierbij onafhankelijk te blijven. Hiermee wordt de disfunctionele kant van zijn
gedrag geïsoleerd, vaak tot opluchting van de medebestuursleden. Hierdoor kan
de dialoog over verdere issues zonder problemen worden voortgezet.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
34 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 35
Tot slot
Waaraan herken ik een narcist (bron o.a. DSM-5)
1. Refereert overmatig naar zichzelf
2. Onredelijk ambitieus om zich te kunnen onderscheiden
3. Verminderd vermogen zich in te leven in de gevoelens en behoeften van
anderen
4. Interpersoonlijke relaties zijn zwak en dienen om het zelfbeeld te reguleren
5. Grandiositeit in combinatie met de gedachte beter te zijn dan anderen
6. Overmatige pogingen de aandacht van anderen te trekken en vast te houden
7. Onvoorspelbaar omslaan van aardig naar dwingend
8. Manipulatief en welbespraakt
Waarschijnlijk zal bij het lezen van deze punten een kleine glimlach op het
gezicht van de lezer verschijnen. Iedereen herkent wel iemand die hier – in ieder
geval deels – aan voldoet. Een kleine troost is dat u waarschijnlijk hier zelf ook
niet helemaal vrij van bent en dat een echte narcist nagenoeg geen van deze
kenmerken op hem van toepassing ziet.
Vanzelfsprekend horen diagnoses van persoonlijkheidsstoornissen niet thuis
in een zelfevaluatie. Het effect daarvan op de kwaliteit van het pensioenfondsbestuur is echter wel degelijk relevant. Denk hierbij aan de kwaliteit van
de besluitvorming met grote consequenties voor de deelnemers, maar ook
belangrijke thema’s die blijven liggen of het veelvuldig vroegtijdig vertrekken van
medebestuursleden. Dit thema verdient aandacht in een eerdere fase namelijk
al bij de selectie van bestuursleden, aangezien dergelijk kenmerken later niet
makkelijk te corrigeren vallen. Buiten kijf staat dat het ook tijdens de selectie
een lastig onderwerp is, want disfunctionele aanleg is bij de aanstelling nog
onvoldoende tot ontwikkeling gekomen en daardoor lastig vast te stellen zonder
een uitvoerige test.
DNB legt de lat hoog en roept pensioenfondsen op zich extern te laten
facili­­teren bij de zelfevaluatie. Het belang dat DNB daaraan hecht vertaalt
zich ook in hoge eisen aan deze facilitators. Grofweg zijn de volgende zaken
essentieel:
Facilitator; bovenal moet hij/zij een groep effectief kunnen begeleiden bij
zelfreflectie en goed in staat zijn om uitkomsten concreet en objectief te
formuleren en gedragen te krijgen. Een zelfevaluatie neemt 3 á 4 uur in beslag.
Kennis en visie op de pensioensector; naast een goede basiskennis over de
pensioensector en verschillende pensioenproducten zal de facilitator ook een
visie hierop moeten hebben als referentiekader.
Kennis van toezichtkunde & governanceproblematiek; naast diepgaande
kennis van de verschillende governancestructuren, zal de externe facilitator
vanuit ervaring ook moeten kunnen reflecteren op de praktijkissues die hieruit
voortvloeien.
Kennis van psychologie/groepsdynamica; uitdrukkelijk moet de facilitator
zich niet laten verleiden tot coachende interventies. Hij/zij moet echter wel
de dynamiek in het team en eventuele pathologische kenmerken kunnen
herkennen. Dit gaat verder dan alleen maar kennis nemen van checklists op
dit gebied.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
36 | KPMG 100 jaar
KPMG 100 jaar | 37
De oude
dag is maar
een abstract
begrip als je
een twintiger
bent
NAAM: Claire Gersen
LEEFTIJD: 26
WOONPLAATS: Amsterdam
PENSIOEN IN ÉÉN WOORD:
mogelijkheden
© 2017 KPMG Advisory N.V.
38 | KPMG 100 jaar
| 39
De Pensioenwereld
KPMG 100 in
jaar
2016
Interview
Voor Claire Gersen – bijna klaar met haar studie geschiedenis –
is het leven geen uitgestippelde route. Ze laat zich graag leiden
door spontane ingevingen en vindt niets leuker dan verrassingen.
Maar verwar haar onbevangenheid niet met argeloosheid: over
pensioenen is Claire behoorlijk uitgesproken.
Wat ga je doen als je bent afgestu­
deerd?
‘Ik zou graag de journalistiek ingaan, als
freelancer. Mijn droomwens is om te
schrijven voor National Geographic. Daar­
in staan prachtige reportages over de
natuur, de wereld en onze geschiede­
nis. Als ik daarvoor toch eens op reis
mocht gaan! Aan de andere kant ben ik
realist genoeg om te weten dat ik ook
minder avontuurlijk werk zal moeten
doen.’
Hoe ziet je leven eruit als je klaar
bent met werken? Denk je daar wel
eens over na?
‘Pensioen is zo’n ongelooflijk abstract
begrip als je een twintiger bent en
alles nog moet beginnen. Ik laat het
leven liever op me afkomen en be­paal
gaandeweg welke kant ik op ga. Mijn
motto is: als ik een beslissing heb
geno­men waar ik gelukkig van word,
dan weet ik dat het juiste heb gedaan.
Ik zal niet snel spijt hebben van de
dingen die ik heb aangedurfd.’
Wat betekent pensioen voor jou?
‘Ik dacht altijd dat je dan lekker op reis
kan gaan. Maar zo vanzelfsprekend is
dat niet. Daar ben ik achter gekomen
toen ik het er laatst met mijn moe­der
over had. Zij is zzp’er en heeft haar
spaargeld gebruikt om een tweede
huis te kopen. De opbrengsten uit de
huur beschouwt ze als een vorm van
pensioen. Ik ben toen ook over mijzelf
gaan nadenken. Want als ik freelancer
word, bouw ik dan wel pensioen op?
En hoe zit het met ziektedagen? Het
zal ongetwijfeld veiliger zijn om in
vaste dienst te gaan. Maar ik ben nog
on­gebonden en vrij. Als ik morgen de
hort op wil voor een mooi artikel, dan
kan dat. En mocht het niet lukken, dan
ben ik nog jong genoeg om weer iets
anders te gaan doen.’
Wat heb je liever en waarom:
zelf een potje met geld opbouwen
voor later, of het aan een pensioen­
uitvoerder overlaten?
‘Dat weet ik nog niet precies. Ik wil daar
wel zelf een rol in spelen. Word ik inderdaad free­
lancer, dan
ben ik daar toch al
verantwoordelijk voor.
Zodra ik ben af­ge­stu­
deerd en werk heb
gevonden, ga ik mij
ermee bezig­­houden.
Ik denk dat ik met een
spaar­­rekening begin.
Wat ik kan missen,
zet ik dan opzij voor
later.’
ieder geval voor dat het pen­sioen wél
je aandacht heeft. Daar is toegankelijke
taal voor nodig. Doelgroepgericht ook,
zodat je het gevoel krijgt dat het over
jou gaat. Niemand vindt het leuk om al
die ingewikkelde pensioen­con­structies
uit te pluizen. Wat ik
wil weten, is of ik
leuke dingen kan blij­
ven doen. Als je van
die wens uitgaat, kun
je daar als pen­sioen­
verstrek­ker je advies
op baseren.’
Als ik met mijn
vriendinnen de stad in
ga, is er niemand die
zegt: welk pensioen­
fonds heb jij?
Wat als je één dag mocht bepalen wat er met alle pensioenen
gebeurt. Wat zou je veranderen?
‘Ik zou het pensioen veel toegank­elijker
maken. Als ik met mijn vriendinnen de
stad in ga om koffie te drinken, is er
niemand die zegt: welk pensioenfonds
heb jij? Oud worden is toch al geen prettig gespreksonderwerp, zorg er dan in
Wat verwacht je
van je leven als je
met pensioen gaat?
‘Dat ik een cruise over de Amazone
kan maken! Ik zie mijzelf al aan boord
van zo’n luxe boot, genietend van
het uitzicht. Maar als ik voor National
Geographic nog een reportage mag
maken, ga ik net zo lief met een motorbootje de rimboe in. Mijn ideale pensioenvoorziening is dan zo ingeregeld, dat
ik het allebei kan doen.’
© 2017 KPMG Advisory N.V.
40 | De Pensioenwereld in 2017
04
Privacy: de lat
wordt hoger
gelegd in weten regelgeving
De Pensioenwereld in 2017 | 41
Het onderwerp privacy staat volop in de belangstelling, mede als gevolg
van de Wet meldplicht datalekken en een nieuwe Europese verordening.
De verwachting is dat de Autoriteit Persoonsgegevens zich meer zal laten
gelden. Voor pensioenfondsen en pensioenuitvoerders is er werk aan de
winkel.
Privacybescherming krijgt de laatste jaren de volle aandacht en de aandacht
groeide in 2016 verder als gevolg van actuele ontwikkelingen. De meest
bekende is de Wet meldplicht datalekken. Deze ziet op formele melding van
datalekken bij de Autoriteit Persoonsgegevens (de nieuwe naam van het College
bescherming persoonsgegevens) en kent stevige sancties voor een grotere
impact. In dit artikel gaan we in op de gevolgen voor de pensioenwereld van
de Wet meldplicht datalekken, maar gaan we ook in op de nieuwe Europese
General Data Protection Regulation (EU 2016/679).
Meldplicht datalekken
De Wet meldplicht datalekken is op 1 januari 2016 in werking getreden en
heeft als doel de Autoriteit Persoonsgegevens te informeren wanneer er
(door een datalek) een verhoogd risico is ontstaan dat de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer van een of meerdere personen of een zorgvuldige
omgang met persoonsgegevens onvoldoende is gewaarborgd. Volgens de Wet
bescher­ming persoonsgegevens (Wbp) heeft de verantwoordelijke (bijvoorbeeld
het pen­sioen­fonds) de plicht zorg te dragen voor beveiliging tegen verlies van
data en onrechtmatige verwerking (artikel 13 Wbp). Feitelijk is een datalek dus
een overtreding van de Wbp.
Auteur:
Herman van Gils
© 2017 KPMG Advisory N.V.
42 | De Pensioenwereld in 2017
Organisaties (zowel bedrijven als overheden) dienen binnen 72 uur een melding
te doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens zodra zij een ernstig datalek hebben
ontdekt. Soms moeten zij dit ook melden aan de betrokkenen (de mensen
van wie de persoonsgegevens zijn gelekt). Dit geldt niet voor financiële
ondernemingen, waartoe ook pensioenfondsen behoren: de Wet op het
financieel toezicht (Wft) maakt namelijk voor hen een uitzondering (artikel 34a,
lid 10, Wbp). Als het pensioenfonds de betrokkenen wel informeert, dan doet
het dat op grond van de zorgplicht als financiële onderneming.
De Pensioenwereld in 2017 | 43
De meeste meldingen zijn gedaan vanuit:
––
––
––
––
––
de zorg & welzijnsector (30%);
de sector financiële dienstverlening (20%);
het openbaar bestuur (13%);
de informatie- & communicatiesector (13%); en
de sector vervoer (10%).
Bij de gemelde datalekken ging het veelal om:
Niet ieder datalek hoeft te worden gemeld. In een brochure van de Autoriteit
Persoonsgegevens (‘Beleidsregels voor toepassing van artikel 34a van de Wbp’)
wordt uitgelegd wat een datalek is en wanneer het moet worden gemeld.
Melding is verplicht als het datalek leidt tot een aanzienlijke kans op ernstige
nadelige gevolgen voor de bescherming van persoonsgegevens. Ondanks
de Beleidsregels kan natuurlijk een discussie ontstaan over de interpretatie
van deze formulering. Voor pensioenfondsen zal een lek vaak ook financiële
gegevens bevatten. Volgens de Beleidsregels zal het lekken van persoonsgegevens met een financiële aard (zoals salaris- of betalingsgegevens) vrijwel
altijd tot een melding moeten leiden.
Er zijn geen publieke cijfers bekend over gemelde datalekken bij pensioenfondsen, maar het kan worden aangenomen dat bijvoorbeeld bij de verzending
van UPO’s datalekken zullen voorkomen. Er zijn klachten bekend van verkeerd
bezorgde UPO’s (ook als het pensioenfonds niet zelf de bezorging verzorgt blijft
het pensioenfonds verantwoordelijk), open enveloppen of UPO’s van meerdere
personen in één envelop.
Tijdens een bijeenkomst van het Nederlands Genootschap van Functionarissen
voor de Gegevensbescherming (NGFG) in september 2016 lichtte de Autoriteit
Persoonsgegevens een tipje van de sluier op. Vanaf de inwerkingtreding van
de meldplicht tot begin september zijn er ruim 3600 datalekken gemeld bij de
Autoriteit Persoonsgegevens: minder dan de Autoriteit tevoren had verwacht.
––
––
––
––
gestolen of verloren USB-sticks of laptops;
poststukken die verkeerd zijn bezorgd;
klantportalen die aan verkeerde klanten worden gepresenteerd; of
e-mails die naar verkeerde geadresseerde(n) zijn verzonden.
Zoals aangegeven is het aantal meldingen vanuit pensioenfondsen
onbekend, maar de tweede bullet is zeer herkenbaar in het eerder gegeven
UPO-voorbeeld.
Indien de overtreding niet opzettelijk is gepleegd en er geen sprake is van
ernstig verwijtbare nalatigheid, dan zal de Autoriteit Persoonsgegevens eerst
een bindende aanwijzing opleggen, voorafgaand aan een eventuele oplegging
van een bestuurlijke boete. Hiervan is een recent voorbeeld bekend. Een
bestuurlijke boete kan worden opgelegd met een maximum tot EUR 820.000
of, als dat niet passend is, 10% van de netto jaaromzet van de onderneming.
Voor zover bekend heeft de Autoriteit Persoonsgegevens inzake datalekken
bijna geen boetes opgelegd. Daar kan verandering in komen, zeker nu advocaat
Aldo Verbruggen heeft aangegeven dat het verstandiger kan zijn niet te melden
(Het Financieele Dagblad, 24 oktober 2016; later, in dezelfde krant, heeft hij deze
uitspraak na veel kritiek weer teruggetrokken). De Autoriteit zal waarschijnlijk
haar tanden laten zien en Het Financieele Dagblad van 24 oktober 2016 geeft
daarvan een indicatie: “Naar aanleiding van de meldingen die tot nu zijn gedaan,
is de toezichthouder tientallen onderzoeken gestart waar hoogstwaarschijnlijk
ook boetes uit zullen voortkomen”.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
44 | De Pensioenwereld in 2017
Nieuwe Europese regelgeving
De huidige Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens baseert zich op
de oude Europese richtlijn uit 1995. Het Europees parlement is van mening dat
herziening naar de huidige tijd nodig is en ook dat de invulling door alle landen
harmonisering verdient. Daarom is dit jaar de ‘EU Verordening 2016/679 van het
Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn
95/46/EG’ aangenomen. Deze wordt ook wel de ‘Europese Privacyverordening’
of ‘Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)’ genoemd. Deze brengt
inhoudelijk nieuwe elementen en is bovendien voor alle landen direct van
toepassing. Dit is in tegenstelling tot de eerdere Richtlijn waarvoor alle landen
nog zelf wetgeving moesten opstellen. Overigens laat de Verordening nog wel
ruimte aan de verschillende Europese landen om in beperkte mate elementen
op nationaal niveau nader te regelen.
De Verordening treedt op 25 mei 2018 in werking. 2016 en 2017 zijn een
overgangsperiode. Organisaties moeten dus aan de slag om op 25 mei 2018
volledig aan de nieuwe regelgeving te voldoen.
De Verordening kent enkele nieuwe principes (met name ‘het recht op vergetelheid’) en mogelijk verwarrende nieuwe woorden voor bestaande begrippen.
Zijn wij in Nederland inmiddels gewend aan de situatie dat de Verantwoordelijke
(bijvoorbeeld een pensioenfonds) een bewerkersovereenkomst afsluit met een
bewerker (bijvoorbeeld een pensioenuitvoerder), dan vertaalt dat zich nu in: de
verwerkingsverantwoordelijke sluit een verwerkersovereenkomst af met een
verwerker. Het ingeburgerde begrip PIA (Privacy Impact Assessment) wordt
nu ‘Gegevensbeschermingseffectbeoordeling’. Het is maar de vraag of in de
praktijk deze namen worden overgenomen.
De Pensioenwereld in 2017 | 45
–– Privacy Impact Assessment (PIA). Het doel van een PIA is om in een vroeg
stadium de risico’s in te schatten die verwerking van persoonsgegevens
met zich meebrengt. De PIA is een reeds bekende methode om de impact
op de privacy te kunnen bepalen van bijvoorbeeld een nieuw of gewijzigd
informatiesysteem. De Verordening beschrijft wanneer het uitvoeren van
een PIA verplicht is. Overigens is dit een onderwerp waarvoor de Autoriteit
Persoonsgegevens nog aanvullende eisen kan opstellen. Tevens is het
inwinnen van advies van de functionaris voor de gegevensverwerking, indien
aanwezig (zie volgende punt), verplicht.
–– Functionaris voor de gegevensbescherming (FG). In bepaalde gevallen
is de instelling van de FG verplicht. Deze functionaris kan een personeelslid
van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker zijn, of kan de taken
op grond van een dienstverleningsovereenkomst verrichten. De verplichting
geldt vooral voor organisaties die vanwege aard of omvang op grote schaal
persoonsgegevens verwerken. Hier kunnen dus ook pensioenfondsen en
pensioenuitvoerders onder vallen. Ook hier geldt dat per land verplichte
situaties kunnen worden toegevoegd. De aanvankelijke eis dat een FG
verplicht is bij organisaties met meer dan 250 werknemers is vervallen.
–– Recht op vergetelheid. Een persoon heeft volgens de Verordening in
een aantal gevallen het recht om vergeten te worden. De verwerkingsverantwoordelijke moet ook bij andere organisaties die deze data van hem
hebben gekregen, de data laten verwijderen. De verantwoordelijke dient (op
uitzonderingen na) aan een betrokkene, op zijn verzoek, een kopie van zijn
data in een portable formaat te verstrekken. Deze datakopie kan bijvoorbeeld
worden gebruikt om elders te importeren. De impact van deze regel zal bij
pensioenfondsen en -uitvoerders beperkter zijn dan bijvoorbeeld Facebook en
Google. Toch dienen zij rekening te houden met de mogelijkheid om data ook
inderdaad te kunnen verwijderen, in welke opslag ze ook terecht is gekomen
(databases, back-ups et cetera).
Natuurlijk zijn de uitgangspunten van de huidige Wbp nog steeds aanwezig in
de Verordening. De Wet meldplicht datalekken is nu voor alle landen verplicht
geworden door soortgelijke regelgeving in de Verordening. Onderstaand lichten
we enkele praktische nieuwe onderwerpen kort toe.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
46 | De Pensioenwereld in 2017
–– Verwerker. De eisen die een verantwoordelijke stelt aan een verwerking zijn
dwingender voorgeschreven. In de toelichting staat letterlijk: “Teneinde te
waarborgen dat met betrekking tot de verwerking die door de verwerker ten
behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke moet worden verricht, aan
de voorschriften van deze verordening wordt voldaan, mag de verwerkings­
verantwoordelijke, wanneer hij een verwerker verwerkingsactiviteiten
toevertrouwt, alleen een beroep doen op verwerkers die voldoende garanties
bieden, met name op het gebied van deskundigheid, betrouwbaarheid
en middelen, om ervoor te zorgen dat de technische en organisatorische
maatregelen beantwoorden aan de voorschriften van deze verordening,
mede wat de beveiliging van de verwerking betreft”. De in Nederland goede
gewoonte dat een pensioenuitvoerder een assurancerapport afgeeft aan
het pensioenfonds geeft een goede invulling aan de verantwoordelijkheid
van het pensioenfonds. Overigens is ook in de Verordening opgenomen dat
de Autoriteit Persoonsgegevens een inspanningsverplichting heeft om in de
markt tot een Privacycertificaat te komen.
De Pensioenwereld in 2017 | 47
Conclusie
Privacy zal ook de komende tijd hoog op de agenda blijven. Op het vlak van
wet- en regelgeving heeft eerst de Wet meldplicht datalekken en vervolgens de
Europese Verordening de lat wat hoger gelegd voor organisaties. De Autoriteit
Persoonsgegevens is tot nu toe mild tegenover ‘datalekkers’ en datalekkers die
hebben verzuimd te melden. De verwachting is dat de Autoriteit zich meer zal
laten gelden. Op een aantal (nieuwe) thema’s is er voor pensioenfondsen en de
pensioenuitvoerders ieder voor zich, maar ook in de onderlinge keten, nog wel
wat werk aan de winkel om aan de eisen van de nieuwe Verordening te kunnen
voldoen. Ook de inhoud van een verwerkingsovereenkomst verdient aandacht
met de implementatie van de Verordening. Het jaar 2017 kan daarvoor worden
gebruikt (met een klein overloopje naar 2018).
–– Registratie van bewerkingen van persoonsgegevens. De tot nu toe
verplichte melding van verwerkingen aan de Autoriteit Persoonsgegevens
komt te vervallen. Wel moet een soortgelijke registratie door de verwerkings­
v­erantwoordelijke en door de verwerker zelf worden bijgehouden en op
verzoek van de Autoriteit aan haar worden verstrekt.
Bovenstaande is slechts een greep uit de aanpassingen die in de Verordening
staan. Het gaat om de punten die het meest relevant zijn voor de pensioen­
wereld.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
48 | De Pensioenwereld in 2017
05
Risico’s van
cybercrime bij
pensioenfondsen:
stel de juiste vragen
Auteurs:
Bert Koelewijn & Ton Diemont
De Pensioenwereld in 2017 | 49
De risico’s van cybercrime zijn – mede als gevolg van in de media breed
uitgemeten incidenten – wel duidelijk. Er is minder besef dat ook pensioen­
fondsen te maken hebben met deze risico’s. Welke vragen moet een
bestuurder van een pensioenfonds stellen ten aanzien van dit thema?
Cybercrime is allang niet meer een topic voor alleen banken en verzekeraars.
Sterker nog: in oktober 2016 meldde de Nederlandse Vereniging van Banken
dat de schade door fraude bij onlinebankieren bij banken juist drastisch daalde
(-82%) door diverse maatregelen die door de banken individueel dan wel
gezamenlijk zijn genomen. Dit komt enerzijds door effectievere monitoring
en detectie en anderzijds doordat banken cybercrime intelligence met elkaar
delen. Banken en verzekeraars zijn trendsetters in cybercrimebestrijding en het
implementeren van cyber resilience-maatregelen. Een van de gevolgen hiervan
is dat criminele groepen hun focus verschuiven. Onder andere naar pensioenfondsen.
Voorbeelden van hacks in andere sectoren laten parallellen zien met pensioenfondsen die vergelijkbare informatie verwerken en transacties uitvoeren.
Daarmee is het een kwestie van tijd voordat het publieke vertrouwen in deze
sector onder druk komt te staan door het eerste grote cyberincident bij een
Nederlands pensioenfonds. We geven enkele voorbeelden om aan te geven
welke potentiële risico’s er zijn.
De uitvoeringsorganisatie van een pensioenfonds verwerkt persoonsgegevens
van deelnemers. Deze persoonsgegevens zijn waardevol voor cybercriminelen,
omdat zij op naam van vermogende klanten proberen leningen, verzekeringen
of creditcards aan te vragen, eventueel fysieke post te onderscheppen of
aankopen te doen. Stel je de maatschappelijke impact voor als bekend wordt dat
een cybercrimineel pensioengegevens van 100.000 Nederlanders aanbiedt op
een criminele marktplaats.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
50 | De Pensioenwereld in 2017
Pensioenfondsen worden met de nieuwe Wet pensioencommunicatie
gestimuleerd om via e-mail en web portals deelnemers te informeren over hun
pensioen. Daardoor krijgen cybercriminelen meer mogelijkheden om direct in
te breken op portals van pensioenfondsen, of deelnemers te misleiden door
de formele communicatie van pensioenfondsen na te bootsen en vervolgens
wachtwoorden te stelen of computers te infecteren.
Een ander voorbeeld is een moderne digitale variant van de aloude handel
met voorkennis. De vermogensbeheerder van een pensioenfonds kan
met omvangrijke investeringen impact hebben op koersen. Een crimineel
zou kunnen binnendringen en met buitgemaakte informatie anticiperen op
investeringsbeslissingen van een vermogensbeheerder, of speculeren op
beursgevoelige informatie die nog niet is gepubliceerd. Criminelen stelen in de
praktijk beursgevoelige informatie uit de computersystemen van persbureaus
en potentieel dus ook van vermogensbeheerders van pensioenfondsen. Zij
verstrekken deze informatie vervolgens aan malafide beurshandelaren en
strijken een deel van de winst op.
Vanwege de maatschappelijke verantwoordelijkheid van pensioenfondsen zou
een grootschalige cyberfraude of een datalek direct impact hebben op het
publieke vertrouwen in de sector.
De geschetste verschuivingen van de modus operandi en opkomende nieuwe
cybertrends worden ook opgemerkt door het Nationaal Cyber Security Center
(NCSC) die in zijn Cybersecuritybeeld 2016 ontwikkelingen aanstipt die ook voor
pensioenfondsen zeer relevant zijn, namelijk het feit dat beroepscriminelen
steeds vaker langdurige, hoogwaardige en geavanceerde operaties uitvoeren.
Niet voor niets heeft De Nederlandsche Bank (DNB) naast banken en verzekeraars ook de pensioenfondsen verzocht hun volwassenheid van de informatiebeveiliging te meten en maatregelen te treffen om de gewenste volwassenheidsniveaus te behalen. Deze periodieke self-assessments zijn uiteraard een
goed middel om vast te stellen waar je als organisatie staat.
De Pensioenwereld in 2017 | 51
Wat kan een bestuurder van een pensioenfonds doen om voldoende betrokken
te zijn en inzicht te hebben in de cyber resilience? En welke factoren spelen een
rol bij uitbesteding van pensioenuitvoering, IT-dienstverlening en vermogensbeheeractiviteiten?
Bestuurders dienen in elk geval de juiste vragen te stellen aan de betrokken
afdelingen. Denk hierbij aan:
1. Weet u hoe de organisatie de impact bepaalt van cybersecurityrisico’s
op de strategie?
Een goede digitale weerbaarheid begint bij inzicht in de cyberrisico’s die
echt een bedreiging voor het realiseren van de organisatiestrategie kunnen
vormen. Een organisatie die structureel met cyber bezig is formuleert
bijvoorbeeld een top 5 van strategische cyberrisico’s en stuurt hier actief op.
2. Krijgt u voldoende inzicht in de mate waarin de organisatie relevante
cybersecurityrisico’s onderkent en mitigeert?
Goede stuurinformatie is essentieel voor het beheersen van risico’s. Dat
geldt ook ten aanzien van cybersecurityrisico’s, een domein waar de
managementinformatie echter vaak beperkt is tot incidenten die hebben
plaatsgevonden.
3. Bent u op de hoogte van de wijze waarop de noodzakelijke maatregelen en investeringen van uw organisatie zich ten opzichte van de sector
verhouden?
Commissarissen willen vaak weten of er genoeg wordt gedaan om het
thema het hoofd te bieden. Eén van de indicatoren hiervoor is inzicht in hoe
de acties, maatregelen en investeringen van de organisatie zich verhouden
ten opzichte van wat gebruikelijk is in de sector.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
52 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 53
4. Hebt u zekerheid over de mate waarin uw belangrijkste leveranciers
weerbaar zijn tegen cybercriminelen?
Belangrijke leveranciers behoren aantoonbaar te voldoen aan wet- en
regelgeving die op het pensioenfonds van toepassing is, zoals de
beheersmaatregelen uit het DNB self-assessment of de privacywetgeving. Een volwassen regieorganisatie legt deze eisen contractueel vast
en eist een externe verklaring over de beheersing van IT. Een dergelijke
verklaring geeft echter maar beperkt zekerheid over de weerbaarheid tegen
cybercrime. Het is van belang dat leveranciers op tactisch niveau rapporteren over hoe zij omgaan met dreigingen, kwetsbaarheden en beveiliging van
kritieke IT-middelen. Daarnaast kan een pensioenfonds de weerbaarheid
van leveranciers zelf onafhankelijke laten testen, zoals door middel van een
zogenaamde Red Teaming Test waarbij daadwerkelijk criminele handelingen
worden gesimuleerd.
5. In hoeverre bent u met uw leveranciers voorbereid op een groot
cybersecurity-incident?
De impact op de publieke opinie en politieke gemoederen van een
cybersecurity-incident hangt voor een belangrijk deel af van de reactie na het
incident. Een trage onvoorbereide reactie kan grote gevolgen hebben voor
het vertrouwen, terwijl een zeer adequate reactie zelfs positief kan uitstralen.
Een goede voorbereiding op de meest voorkomende ernstige cyberscenario’s
en periodieke training van de crisisorganisatie zijn dan ook cruciaal. Uiteraard
ook weer in gezamenlijkheid met de belangrijkste leveranciers van het
pensioenfonds.
Er is geen specifieke cybersecuritydeskundigheid nodig om deze vragen aan
de orde te stellen. Een kritische houding in combinatie met gezond verstand
is eigenlijk al voldoende. Verder is het ook zaak om hierbij niet te veel blind te
varen op papierwerk, want weerbaar zijn tegen cybercriminaliteit gaat vooral
over kortcyclisch maatregelen nemen, leren en verbeteren. De dialoog hierover
met specialisten en leveranciers is cruciaal.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
54 | KPMG 100 jaar
KPMG 100 jaar | 55
Mijn generatie
is echt op
zichzelf aan­
gewezen
NAAM: Rudolf van der Velde
LEEFTIJD: 32
WOONPLAATS: Heino
PENSIOEN IN ÉÉN WOORD:
dubieus
© 2017 KPMG Advisory N.V.
56 | KPMG 100 jaar
| 57
De Pensioenwereld
KPMG 100 in
jaar
2016
Interview
Hoewel Rudolf van der Velde nog aan het begin staat van zijn
loopbaan, denkt hij al serieus na over zijn oudedags­voorziening.
Zo bouwde hij zijn eigen huis, om nu kosten te besparen en
later te kunnen profiteren van de overwaarde. ‘Waar dat kan,
anticipeer ik op de toekomst. Ik vraag mij namelijk sterk af of
er voor mijn generatie wel genoeg overblijft.’
Wat betekent pensioen voor u?
‘Dat ik via mijn werkgever pensioen
opbouw is wel een prettige gedachte.
Ik heb een fulltime baan als designer
bij een ontwerp- en adviesbureau.
Mijn vrouw heeft ook een bedrijfspen­
sioen, maar zij bouwt minder op omdat
zij vier dagen werkt. Ik
heb een beleggingspensioen met een relatief
hoog risico. Ik durfde
dat wel aan: de kans is
namelijk groter dat je er
meer uithaalt. Pensioen
is be­
lang­
rijk voor ons
gezin, maar ik zie het
als een ba­sis­inkomen.
Daarom spaar ik zoveel mogelijk en
probeer ik waar dat kan, kosten te
besparen. Ik was opzichter van mijn
eigen huis, een oude boerderij die we
helemaal hebben gestript en uitgebouwd. Dat heeft een jaar geduurd,
maar het loonde de moeite. Op de
vloer­verwarming alleen al, waar ik zelf
drie dagen ach­ter­een mee bezig was,
bespaarde ik zesduizend euro. Maar
het doel is, dat de waarde van het huis
zich later uitbetaalt. Er zit een mooie
hypotheek op, die ik tijdig hoop af te
betalen. Dat zou een
interessante aanvulling
zijn op mijn pensioen.’
Een hypotheekvrij
huis is een mooie
aanvulling op het
pensioen
Wanneer denk je met
pensioen te gaan?
‘Hopelijk eerder dan op
mijn 70ste. Als ik het
nu verstandig regel, zou
ik niet zo lang hoe­
ven
door te werken. Dan hoop ik er te
kunnen zijn voor mijn klein­
kinderen.
Een wereld­reis hoef ik niet zo nodig te
maken. Als we met vakantie gaan, wil
ik na twee weken alweer naar huis. Ja,
ik ben wel een beetje een huismus.’
Als ik het nu verstandig regel, hoef ik
niet tot mijn 70ste door te werken
Wat heb je liever, zelf geld sparen
voor later of het aan de pensioen­
uitvoerder overlaten?
‘Mag het ook allebei zijn? Sparen
moet je sowieso doen, vind ik. Wij
zetten ook geld opzij voor onze kinde­
ren Tobias en Lieke. Verzekeringen
zijn ook belangrijk, hoe duur ze soms
ook zijn. Ik snap die zzp’ers niet, die
omwille van de premie geen arbeids­
ongeschiktheidsverzekering afsluiten.
Dan neem je echt een gok, vind ik.
Ik zou ook meer willen investeren en
beleggen. Zo denk ik erover om nog
eens in het vastgoed te gaan. Woningen
verbouwen en doorverkopen. Dat is
een fantasie, die best serieuze vormen
kan aannemen. Het is mij immers ook
gelukt om ons huis tot op de plint
nauwkeurig op te leveren.’
Kun je je een toekomst zonder pen­
sioen voorstellen?
‘Ja, helaas wel. De toekomst is voor
mensen van mijn leeftijd heel on­zeker.
Alles is ook steeds duurder. Een huis
kun je al niet meer op één salaris kopen.
We zijn echt op onszelf aangewezen.’
Wat als je één dag mocht bepalen
wat er met alle pensioenen gebeurt.
Wat zou je veranderen?
‘Ik zou het mogelijk maken dat je de
overwaarde van het huis naar eigen
inzicht kunt gebruiken. Nu moet je
dat bedrag besteden aan een nieuwe
woning of om je hypotheek te ver­­
hogen. Maak het vrij besteedbaar en
er zal heel veel geld in de economie
gepompt worden. En dan hoeft het niet
uit de pensioenpot te komen.’
© 2017 KPMG Advisory N.V.
58 | De Pensioenwereld in 2017
06
Operational
Due Diligence:
belangrijke
blik onder de
motorkap
De Pensioenwereld in 2017 | 59
Operational Due Diligence (ODD) op vermogensbeheerders is niet het
meest sexy onderwerp binnen de wereld van pensioenen en vermogens­
beheer. Wij zijn er stellig van overtuigd dat ODD op vermogensbeheerders
wel een centraal thema wordt in de komende jaren. Dit omdat het onze
verwachting is dat de toezichthouder explicietere eisen zal gaan stellen
aan de beheersing van operationele risico’s bij externe beheerders. Maar
boven­al omdat wij denken dat de pensioenwereld de waarde van ODD in
deze context in toenemende mate zal gaan onderkennen. ODD mag dan
geen sexy onderwerp zijn, het is wel een belangrijk instrument om onder
de motorkap te kijken. Het is de vraag hoe pensioenfondsen hier zo prak­
tisch en effectief mogelijk invulling aan kunnen geven.
Veel integraal vermogensbeheerders voeren, in opdracht van hun klanten
zoals pensioenfondsen, uitgebreide due diligence-onderzoeken uit bij onder­liggende beheerders. De focus ligt daarbij doorgaans puur op het beheer van
de beleggingen. Men kijkt nadrukkelijk naar zaken als beleggingsfilosofie,
beleggingsaanpak, stijlconsistentie, gebruik van instrumenten, risicoparameters,
ESG-integratie, performance, track record en kosten. Deze Investment Due
Diligence-onderzoeken (IDD) richten zich ook op het investment team en de
aanwezige processen en procedures, maar de technische en operationele kant
daarvan komt meestal slechts oppervlakkig aan de orde.
Een ODD-onderzoek heeft een ander karakter. De focus ligt daar op het
operationeel risico binnen – in dit geval – de uitvoering van het vermogens­
beheer van het pensioenfonds met als doel dit risico binnen aanvaardbare
grenzen te houden en materiële schade als gevolg van tekortkomingen en
incidenten van operationele aard te minimaliseren. Met andere woorden:
ODD levert een blik onder de motorkap. Onderstaande figuur geeft een
overzicht van de aandachtsgebieden van een klassiek ODD-onderzoek.
Auteurs:
Tim Barlage & Jeroen Ruepert
© 2017 KPMG Advisory N.V.
60 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 61
Algemene
informatie
Externe
dienstverleners
IT & infrastructuur
Financiële
stabiliteit
KERNTHEMA’S
OPERATIONAL
DUE DILIGENCE
Op dit moment wordt bij veel integraal beheerders of managerselectiehuizen de
operationele kant afgedekt door investment professionals. Wij zijn van mening
dat ODD pas waarde heeft als het onderzoek grondig gebeurt door mensen die
in de operatie hebben gewerkt en zelf hebben ondervonden waar de zwakke
plekken in processen en systemen kunnen zitten. In onze ervaring blijft de
curve van grondigheid afgezet tegen waarde lange tijd vlak, totdat hij de lucht
in schiet voorbij het punt dat een ervaringsdeskundige doorprikt op de echte
risicogebieden. In lijn hiermee durven wij te stellen dat een ODD-rapport met
uitsluitend ‘groene’ scores zeer waarschijnlijk een slecht uitgevoerd onderzoek
is. Bij elke beheerder zijn er immers wel verbeterpunten te identificeren.
Menselijk
kapitaal
Voorbeelden grote problemen
Risicomanagement,
compliance &
juridisch
Beleggingsprocessen
Operatie
Pensioenfondsen jarenlang benadeeld door niet naleven best
execution-beleid
De toezichthouder heeft twee vermogensbeheerders een boete gegeven omdat
zij niet het best execution-beleid volgden voor transacties van hun klanten met
hun in-house brokerage-afdeling. In één geval deed de vermogensbeheerder
geen evaluatie of zijn klanten profiteerden van voordelen die werden behaald
met (her)onderhandeling met de clearing firm. Deze voordelen bleken ook niet
door te vloeien naar de klant.
Geld van pensioenfondsen verduisterd door PE-beheerder
Institutionele beleggers en toezichthouders krijgen wereldwijd steeds meer
aandacht voor het operationeel risico bij uitbesteed vermogensbeheer. In het
huidige Nederlandse toezichtskader zijn fondsen al expliciet verantwoordelijk
SCORINGSMATRIX
voor het waarborgen van een beheerste
en integere bedrijfsvoering inclusief het
risico samenhangend met …
beheersen van uitbestede processen en hiermee samenhangende risico’s. Het
ligt in de lijn der verwachting dat de toezichthouder daar nadere invulling aan zal
geven ten aanzien van ODD. Belangrijker dan de wensen van de toezicht­houder
is echter dat een gedegen uitgevoerd ODD-onderzoek waardevol kan zijn om
grote reputatieschade LAAG/HOOG
of financiële schade te voorkomen
(zie “voorbeelden grote
HOOG/HOOG
problemen”) of simpelweg om in het hier en nu reële risico’s eerder en beter in te
kunnen schatten en de beheersing van operationeel risico te verbeteren.
De toezichthouder geeft een boete aan een private equity-bedrijf voor fraude.
De PE-beheerder heeft middelen van drie verschillende pensioenfondsen
geworven voor een start-up equity fund ten behoeve van investering in kleine
en middelgrote ondernemingen. De eigenaar van de private equity-onderneming
heeft jarenlang ongeoorloofd miljoenen opgenomen voor privégebruik.
fiel manager
rd relatie
og
ho
Figuur 1: Kernthema’s ODD
© 2017 KPMG Advisory N.V.
62 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 63
Algemene
informatie
Een risicogebaseerde
aanpak
Externe
Financiële
stabiliteit
dienstverleners
De eenvoudigste aanpak voor invoering van ODD is het onderwerpen van
alle externe beheerders aan een diepgaande ODD op de hiervoor geschetste
gebieden, zowel bij aanstelling als periodiek daarna. De pensioenfondsen
met een brede portefeuille van externe
managers zouden daarmee echter
KERNTHEMA’S
IT & infraMenselijk
geconfronteerd
worden met een OPERATIONAL
enorm tijdrovende en kostbare
klus, al dan
kapitaal
structuur
DUE DILIGENCE
niet op te pakken door hun integraal beheerder.
Er is een prima alternatief: een risicogebaseerde aanpak van ODD.
Risico-
management,
Deze aanpak start
met een risicoclassificatie van de externe
managers. Dit
Beleggingscompliancemanieren
&
processen
kan op vele verschillende
gebeuren. Eén manier
is om het risico
juridisch
samenhangend met de beleggingsstrategie af te zetten tegen het risico
gerelateerd aan de aard van de relatie
en de manager. Voorbeelden van
Operatie
risico-indicatoren op de eerste as zijn de activacategorie, de gehanteerde stijl
en de liquiditeit van de strategie. Bij de tweede as kan gedacht worden aan de
absolute en relatieve grootte van het mandaat, de reputatie van de organisatie
van de beheerder en de jurisdictie waarin de beheerder onder toezicht staat.
Onderstaande figuur illustreert deze aanpak.
ho
SCORINGSMATRIX
risico samenhangend met …
og
laa
LAAG/LAAG
HOOG/HOOG
–– Frequentie follow-up ODD: de frequentie waarmee de manager wordt
onderworpen aan een volledige ODD en aan tussentijdse beperkte
onderzoeken.
–– Diepgang ODD: de diepgang van het ODD-onderzoek in het spectrum van
het opvragen van een confirmatie van geen wijziging, via het uitsturen van
vragenlijst en het uitvoeren van process walkthroughs tot het uitvoeren van
background checks op sleutelfiguren.
Deze aanpak draagt eraan bij dat ODD geen afvinkexercitie wordt en dwingt
het pensioenfonds (en/of de integraal beheerder) te denken vanuit risico’s. De
energie en middelen worden daardoor ook primair gericht op de onderdelen van
de portefeuille waar sprake is van de grootste risico’s. Er zijn overigens andere
– en verdergaande – methoden denkbaar om de aanpak te differentiëren. Een
pensioenfonds kan bijvoorbeeld voor laagrisicomanagers gebruikmaken van
een standaard-ODD uitgevoerd door een bureau dat dit soort producten ‘van de
plank’ levert en voor meer exotische managers of beheerders die verantwoordelijk zijn voor een op het fonds toegesneden mandaat gebruikmaken van een
maatwerk-ODD.
De beschreven aanpak heeft een bijkomend, meer tactisch, voordeel: op
het moment dat een beleid is aangenomen dat een stevig inhoudelijk kader,
een robuust programma en een heldere governance bevat en aan het eerste
ODD-onderzoek is begonnen, heeft het pensioenfonds ODD geïmplementeerd.
Dat de laatste van de bestaande beheerders pas na een periode van twee of
drie jaar is bezocht, is in dit geval goed te verdedigen richting toezichthouder.
HOOG/LAAG
… complexiteit
beleggingsstrategie
–– Urgentie initiële ODD: het moment binnen de opstartperiode waarin de
betreffende (bestaande) manager wordt bezocht.
og
ho
g
… profiel manager
aard relatie
LAAG/HOOG
De risicoclassificering bepaalt het regime waaraan de betreffende manager
wordt onderworpen. Een monitoringprogramma definieert per risicoclassificatie
de volgende zaken:
Figuur 2: Risicomatrix
© 2017 KPMG Advisory N.V.
64 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 65
Conclusie
Australische casus
De kritiek op ODD is vaak dat het leidt tot een grote belasting van vermogensbeheerders als zij vanuit al hun (grote) klanten apart onderworpen worden
aan ODD-onderzoeken. Daarnaast is het een enorme kostenpost voor de
beleggers. Er gaan dan ook vaak stemmen op om een uniforme standaard
in te stellen. Het Australian Institute of Superannuation Trustees (AIST) doet
een poging, ingegeven door een eind 2014 door de Australische prudentiële
toezichthouder uitgevaardigde ‘herinnering’ aan de industrie aan de verplichting van pensioenfondsen om ODD uit te voeren op externe beheerders. AIST
heeft, in samenwerking met zijn leden, richtlijnen opgesteld voor ODD. Deze
in juni 2016 gepubliceerde richtlijnen betreffen de inhoudelijke reikwijdte
van ODD-onderzoeken, maar bijvoorbeeld ook de eisen aan partijen die in
aanmerking komen om een ODD uit te voeren. AIST moedigt namens zijn
leden de industrie aan zelf periodiek een ODD, conform haar richtlijnen, uit te
laten voeren en deze aan hun (prospectieve) opdrachtgevers ter beschikking te
stellen. Het is nog te vroeg om vast te stellen of dit initiatief tot een standaard
in de Australische markt zal leiden.
De beheersing van operationeel risico bij uitbesteed vermogensbeheer krijgt in
de pensioenwereld steeds meer aandacht. In dit artikel hebben we handvatten
aangereikt om de daartoe noodzakelijke ODD met een risicogebaseerde aanpak
te benaderen. Met deze aanpak worden de urgentie, de frequentie en de
diepgang afhankelijk gemaakt van een risico-inschatting. Een zekere mate van
uniformering – zoals in Australië wordt getracht te realiseren – zou daarbij toe
te juichen zijn. Dat zou er immers aan bijdragen dat ODD op een doelmatige,
pragmatische en hiermee kostenefficiënte manier waarde creëert.
De mogelijkheden voor een dergelijke aanpak binnen de Nederlandse context
hangen af van een aantal factoren. Onder andere de mate waarin pensioenfondsen overeenstemming weten te bereiken over een raamwerk, waarin
maatwerkoplossingen (bijvoorbeeld ten aanzien van de renteafdekking) zich
blijken te lenen voor een standaardaanpak en waarin de sector bereid is zich te
conformeren aan het verzorgen van een (frequent herziene) ODD in lijn met de
gestelde standaard.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
66 | De Pensioenwereld in 2017
07
Veranderingsprocessen
binnen pensioen­
uitvoeringsorganisaties:
een geheel eigen
dynamiek
De Pensioenwereld in 2017 | 67
Bijna elke pensioenuitvoeringsorganisatie (PUO) heeft te maken met een
uitdagende veranderagenda. Een blik op de inhoudsopgave van deze of
vorige edities van De Pensioenwereld maakt duidelijk waarom. Het brede
spectrum aan thema’s die de aandacht vragen in verhouding tot de grootte
van de organisatie is een van de aspecten die verandering binnen de wereld
van de PUO’s tekent. In dit artikel koppelen we dit aspect en andere PUOspecifieke aspecten aan handvatten voor de inrichting en uitvoering van
effectieve verbeterprogramma’s binnen de wereld van pensioenuitvoering.
De dynamiek binnen PUO’s
Elke PUO heeft een eigen ontstaansgeschiedenis, een eigen interne dynamiek
en een eigen beeld van de toekomst met hierbinnen een visie op haar eigen
positie binnen het pensioenveld. In algemene zin geldt echter dat PUO’s zich
op een aantal vlakken onderscheiden van andere organisaties in de financiële
sector. In onderstaande figuur hebben wij de vier kenmerken weergegeven
die wij herkennen als het meest onderscheidend met het oog op de impact op
veranderingsprocessen. In het vervolg van deze paragraaf lichten wij deze vier
kenmerken toe.
Auteurs:
Chandel Hermelijn & Jeroen Ruepert
© 2017 KPMG Advisory N.V.
68 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 69
Dispersie in kleur betrokkenen
De breedte van de domeinen vertaalt zich ook in een breed spectrum aan
professionals: van actuarissen en excassomedewerkers tot deskundigen op
het vlak van pensioencommunicatie. Daarbovenop komen alleen al binnen de
wereld van het vermogensbeheer zeer diverse disciplines, en daarmee soorten
specialisten, samen: van ALM-studie, het invulling geven aan ESG-beleid en
managerselectie tot performancemeting.
VERANDERAGENDA
Figuur 1: Unieke kenmerken PUO’s
Breed veranderspectrum
Binnen PUO’s is het spectrum aan activiteiten zeer divers voor de omvang
van de organisatie. Voor intimi binnen de industrie is het een natuurlijke logica
dat de domeinen vermogensbeheer, pensioenadministratie en beleidsonder­
steuning binnen één huis zijn ondergebracht. Het zijn echter behoorlijk ver
uiteen liggende terreinen. En stuk voor stuk zijn dit terreinen met grote
uit­dagingen die vragen om vergaande verandering. Professionalisering is een
VERANDERsleutelbegrip voor alle aspecten vanAGENDA
pensioenuitvoering, al dan niet aangejaagd
door de toezichthouder. En natuurlijk vraagt ook de nationale dialoog over de
toekomst van het pensioenstelsel om bezinning op positionering, organisatie
en operationele inrichting.
PUO’s zijn vaak vrij kleine organisaties. Dit maakt dat veranderingsprocessen vaak een grote impact hebben op de operatie. Ook hebben de vereiste
veranderingen vaak een inhoudelijke component waardoor directe betrokkenheid van de respectievelijke professionals doorgaans noodzakelijk is. Dit alles
leidt er toe dat veranderingstrajecten binnen PUO’s vaak worden doorlopen
met een grote dispersie in kleur van betrokkenen.
Beweging naar klant centraal
Binnen de gehele financiële wereld is een trend gaande van taakgerichte
aansturing binnen een klassieke functionele organisatie naar een meer klant­­
gerichte inrichting, vaak ontworpen vanuit ketens van bedrijfsprocessen. De
pensioenwereld is hierop geen uitzondering. De uitdagingen van vandaag vragen
immers in veel gevallen om een integrale benadering. Neem bijvoorbeeld het
opzetten en uitrollen van een APF (algemeen pensioenfonds). Dit geldt nog
meer voor het inspelen op toekomstige uitdagingen in een pensioenwereld
waar de integratie van tweede, derde en vierde pijler wellicht een gegeven
is, opdrachtgevers wellicht opereren in een competitief veld en interactie met
deelnemers wellicht veel intensiever, omnimedium en meer tweerichting is.
Culturele aspiraties
De hierboven geschetste uitdagingen vragen om een culturele herijking. Het
is dan ook geen toeval dat binnen veel PUO’s initiatieven lopen gericht op de
ontwikkeling van (zachte) competenties en de bevordering van houding en
gedrag op het vlak van onder andere denken vanuit de klant, betrokkenheid,
eigenaarschap en samenwerking. Hieruit vloeit vaak een cultuuragenda voort
rond zaken als open communicatie, nee-zeggen, geven van en actief vragen
om feedback, (van elkaar) accepteren dat fouten maken mag en een focus
op continu leren. Het is een stevige uitdaging dit soort culturele aspiraties te
realiseren, zeker in een omgeving waar ook veel ‘harde’ change vereist is.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
70 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 71
VERANDERAGENDA
Onze leerervaringen
Wat zijn de succesfactoren voor een veranderingstraject binnen PUO’s?
Uiteraard is er geen recept voor succes, want elke situatie vraagt om maatwerk.
We hebben echter wel leerervaringen opgedaan in de praktijk die het waard zijn
om te overwegen bij het opzetten van een nieuw programma. De belangrijkste
daarvan hebben wij hieronder weergegeven.
Focus & eenvoud
Dat een brede veranderagenda om focus en eenvoud vraagt, is waarschijn­lijk
evident. Naast een simpele, maar goed doordachte projectstructuur en projectplanning, is wat ons betreft strakke sturing essentieel. Het helpt daarbij als
besluitvormers zelf intensief binnen het project betrokken zijn, bijvoorbeeld door
zitting te nemen in een vorm van een coördinerend comité dat op frequente
basis samenkomt om knopen door te hakken. Als de leden tevens directe
verantwoordelijkheid dragen voor executie binnen één of meer werkstromen
kan een dergelijk gremium, veel meer dan een klassieke stuurgroep, zorgen
voor continue samenhang in activiteiten, snelle besluit­vorming en een manier
van samenwerken waarbij de ruimte voor ‘open eindjes’ en ruis minimaal is.
Voorbij klassieke communicatie
Goede communicatie is per definitie een belangrijk aspect in veranderings­
processen, maar veel conventionele media, zoals nieuwsbrieven, blijken niet
effectief. Fysieke bijeenkomsten zijn vaak een belangrijk onderdeel van de
oplossing, zeker daar de omvang van (groepen sleutelfiguren binnen) PUO’s dit
praktisch ook mogelijk maakt.
VERANDERAGENDA
Figuur 2: Leerpunten gekoppeld aan unieke kenmerken PUO’s
Binnen het project is het belangrijk om afhankelijkheden periodiek af te
stemmen en updates onderling te delen. Dit zorgt voor meer samenhang
van activiteiten, minder kans op vertraging en een grotere kans op op elkaar
aansluitende uitkomsten. Naast de bijeenkomsten binnen het project of
de werkstromen zijn in onze ervaring organisatiebrede bijeenkomsten zeer
effectief. Tijdens deze bijeenkomsten kunnen de verschillende projecten en/
of werkstromen worden toegelicht en nog essentiëler: kan er informatie
worden opgehaald bij de business. Deze transparante, duidelijke en eenduidige
communicatievorm kan tevens zorgen voor meer begrip en betrokkenheid van
de bredere organisatie. Deze bijeenkomsten kunnen worden gehouden in de
vorm van bijvoorbeeld efficiënte lunchbijeenkomsten of creatieve, actieve en
inspirerende off-sites waarin werkvormen worden gebruikt die verschillende
soorten professionals aanspreken.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
72 | De Pensioenwereld in 2017
Eigenaarschap in de business
Vaak worden externen ingehuurd voor verbetertrajecten en dat is heel logisch
vanuit de wens om de reguliere werkzaamheden zo min mogelijk te verstoren.
Een project dat parallel naast de staande organisatie wordt uitgevoerd, levert
echter zelden het gewenste resultaat op. Het inbrengen van sleutelpersonen
uit de organisatie is doorgaans dan ook nodig om het verbeterproject ook
echt in de organisatie te borgen. Het geven van verantwoordelijkheden aan
mensen binnen de organisatie kan zorgen voor meer eigenaarschap en meer
buy-in tijdens het project en na afronding. Hiermee is er een grotere kans dat
het project succesvol is, dat resultaten worden gedragen en dat veranderingen
beklijven. Naast alle voordelen voor het project kan participatie binnen projecten
ook bijdragen aan de ontwikkeling van betrokken individuen op het vlak van
diverse soft skills waaronder niet in de laatste plaats het nemen van eigenaarschap als competentie.
De Pensioenwereld in 2017 | 73
Conclusie
Wij zijn ons ervan bewust dat elke PUO uniek is en dat elk veranderingstraject
vraagt om een specifieke aanpak. Door wat wij in de praktijk van pensioen­
uitvoering zien aan meer en minder geslaagde projecten, denken wij wel dat het
zinvol is een paar algemene leerpunten te overwegen bij het inrichten van een
breed veranderprogramma. Wie dat doet en wie met succes de juiste energie
weet aan te boren en weet om te zetten in positieve spirit en executiekracht,
kan voor elkaar krijgen dat veranderingstrajecten niet alleen leveren wat ze
moeten leveren, maar ook in bredere zin bijdragen aan de toekomstbestendigheid van de organisatie.
Cultuurverandering verweven in projectopzet
Het woord cultuurverandering roept haast per definitie scepsis op. Het blijkt
ook niet eenvoudig te zijn om de verbinding tussen een specifiek op cultuur
gericht project en de dagelijkse praktische realiteit te maken. Een groot
verander­­programma is op zichzelf een uitgelezen kans om ook te werken aan de
organisatiecultuur. De culturele aspiraties kunnen onder andere tot uiting komen
in de projectgovernance, de werkafspraken en meer aan de oppervlakte tijdens
de eerder genoemde bijeenkomsten binnen het project en organisatiebreed.
Een praktische ‘learning by doing’-aanpak is vaak zinvol en maakt het mogelijk
zachte aspecten te adresseren zonder dat onder de noemer van een ‘cultuur­­
verandering’ te doen.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
74 | De Pensioenwereld in 2017
08
Integraal beheer:
waarom genoegen
nemen met
suboptimaal?
De Pensioenwereld in 2017 | 75
Veel (middel)grote pensioenfondsen hebben één integraal beheerder
aangesteld, terwijl niet alle bouwstenen van de dienstverlening bij de
betreffende partij ‘top notch’ en helemaal passend bij de wensen van
het fonds zijn. Dit is niet direct een oproep om het integraal beheer op te
splitsen over meerdere partijen. Dat kan een oplossing zijn. De integraal
beheerder met zachte dwang bewegen te investeren om zijn assortiment
op te poetsen, is echter ook een optie.
Het nut van reflectie
In eerdere edities van ‘De Pensioenwereld in…’ is een lans gebroken voor
het regelmatig evalueren van de relatie tussen pensioenfonds en integraal
beheerder door te wijzen op het belang van een bewuste keuze voor de
reikwijdte van de evaluatie op het spectrum: beheerder – dienstverlening –
relatie – model van uitbesteding.1 De kernboodschap: het evalueren van de
kwaliteiten van de integraal beheerder heeft veel waarde, mits de reikwijdte van
de evaluatie bewust gekozen wordt en er sprake is van een passende mate van
zelfreflectie. Een andere belief die wij graag uitdragen, is dat een constructief
ingestoken evaluatie de bestaande relatie tussen een pensioenfonds en zijn
integraal beheerder kan versterken. Wij zien dat fondsen in toenemende mate
periodiek grondige en constructieve evaluaties uit laten voeren.
De kritische noot
Auteurs:
Erwin Blom & Jeroen Ruepert
Tot zover het positieve geluid. Het minder goede nieuws is dat evaluaties vaak
laten zien dat fondsen niet tevreden zijn over één of meerdere bouwstenen
van de dienstverlening van hun integraal beheerder. Gedeeltelijk is dat
inherent aan het principe van integraal beheer. Tenzij de dienstverlening
is ontwikkeld en is ingericht rond één specifieke opdrachtgever, zou het
heel toevallig zijn als voor al de opdrachtgevers het bouwwerk bestaat uit
lego­­blokjes van de juiste vorm en kleur.
1
Evaluatie uitbesteding vermogensbeheer: de reikwijdte is een bewuste keuze (Tim Barlage, Jeroen Ruepert; De Pensioenwereld in 2015)
© 2017 KPMG Advisory N.V.
76 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 77
De vraag is echter waarom pensioenfondsen dit accepteren. Wij pleiten niet
voor het per definitie opsplitsen van de dienstverlening over best-in-class
partijen. Dit heeft immers ook veel nadelen. Vaak kan een wereld gewonnen
worden door een integraal beheerder te bewegen richting meer investeren. Een
formele evaluatie, met een aantal dieprode punten, kan hiervoor een breekijzer
zijn, soms ook intern bij de integraal beheerder. De optie opsplitsen verdient in
onze ogen wel meer aandacht.
Feitelijk zijn er in de markt slechts twee alternatieve modellen voor volledige
uitbesteding aan één partij.2 Eén van deze modellen betreft een opsplitsing
van de integrale dienstverlening in (externe) managerselectie en -monitoring
enerzijds en de overige bouwstenen anderzijds.
Kracht:
–– Dit model geeft een pensioenfonds de mogelijkheid tot het selecteren van
best-in-class partijen voor integraal beheer en voor managerselectie en
-monitoring.
De modellen beschouwd
Onderstaande figuur illustreert de bouwstenen van integraal beheer.
INTEGRAAL BEHEER
STRATEGISCH BEHEER
Portefeuilleconstructie
Strategische
advisering
Risicomanagement
Externe managerselectie & -monitoring
Beleggingsrapportage
Renteoverlay
OPERATIONEEL VERMOGENSBEHEER
Figuur 1: Vereenvoudigd model van integraal beheer
Rendement
Premies
Uitdagingen:
–– Dit model vereist meer coördinatie en afstemming vanuit een bestuursof pensioenbureau, omdat er sprake is van twee uitbestedingspartijen.
Beleggingsadministratie
Portefeuillemanagement
Uitvoeringskosten
Resultaat
collectieve
risicodeling
–– Door de opsplitsing is het aantal credible in aanmerking komende partijen
groter dan als er één kavel wordt aangeboden. Dit geldt specifiek voor het
kavel integraal beheer minus managerselectie en -monitoring.
–– Er is sprake van extra interfaces tussen partijen waarbij het aansprakelijkheidsvraagstuk in geval van operationeel falen minder helder is.
Andere overwegingen:
–– Opsplitsing in de vorm van dit model is vanuit het oogpunt van complexiteit
en aansprakelijkheid minder bezwaarlijk dan bij modellen waar de knip elders
wordt gelegd. De verwevenheid van de processen rond managerselectie
en -monitoring en de overige integrale dienstverlening is immers relatief
beperkt.
2 Een custodian, administrateur of externe risicomanager levert vaak ook diensten op deelterreinen.
Dit gegeven laten we hier omwille van de overzichtelijkheid buiten beschouwing.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
78 | De Pensioenwereld in 2017
Een ander model kenmerkt zich door een opsplitsing van de integrale
dienst­verlening in het beheer van de rente-overlay enerzijds en de overige
bouwstenen anderzijds.
Kracht:
–– Dit model geeft een pensioenfonds de mogelijkheid tot het selecteren
van een best-in-class partij voor integraal beheer en het uitvoeren van de
renteoverlay.
–– Dit model geeft een pensioenfonds de mogelijkheid de uitbesteding zo in
te richten dat twee partijen elkaar scherp houden op een kernaspect van
het beheer: het ontwerpen en implementeren van een effectieve rente-­
afdekking.
De Pensioenwereld in 2017 | 79
Conclusie
Er is geen ultiem succesrecept voor fondsen die het integraal beheer
uitbesteden aan één partij. Maar het is wel zinnig dat fondsen zich de vraag
stellen of al de legoblokjes binnen het integraalbeheerbouwwerk helemaal
passend zijn. Als het antwoord op die vraag ontkennend is, dan mag er best
meer druk op de integraal beheerder worden gezet om dat te verbeteren. ‘Van
Lego kun je alles maken’, zo luidde jarenlang de slogan van de speelgoedfabrikant. Men deed daarmee een beroep op de creativiteit, een beroep wat ook
kan worden gedaan op de integraal beheerder. Daarnaast zijn er in BanBao,
K’nex, Best-lock en Mega Bloks andere leveranciers die Lego-compatible blokjes
leveren die soms wel net de maat en de kleur hebben die je zoekt.
Uitdagingen:
–– Dit model vereist meer coördinatie en afstemming vanuit een bestuursof pensioenbureau, omdat er sprake is van twee uitbestedingspartijen.
–– Er is sprake van extra interfaces tussen partijen binnen een cruciaal deel
van de waardeketen waarbij het aansprakelijkheidsvraagstuk in geval van
operationeel falen minder helder is.
Andere overwegingen:
–– Daar waar het aansprakelijkheidsvraagstuk voor het model waarbij
managerselectie en -monitoring aan een derde partij wordt uitbesteed
relatief te overzien is, heeft dit vraagstuk binnen dit model een zwaardere
lading. De mate van samenhang en verwevenheid tussen het beheer van de
renteoverlay en de overige aspecten van portefeuillebeheer is groot. In geval
van operationeel falen is het risico dat de contractspartijen naar elkaar gaan
wijzen dan ook groter.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
80 | KPMG 100 jaar
KPMG 100 jaar | 81
Sparen voor
later? Niet
iedereen
is zo zelf­
redzaam
NAAM: Kim Schrijver
LEEFTIJD: 40
WOONPLAATS: Olst
PENSIOEN IN ÉÉN WOORD:
misschien
© 2017 KPMG Advisory N.V.
82 | KPMG 100 jaar
| 83
De Pensioenwereld
KPMG 100 in
jaar
2016
Interview
Uit eigen ervaring weet Kim Schrijver dat pensioen een gevoelig
onderwerp is voor veel mensen. In zijn werk ontmoet hij mensen
die door psychische beperkingen kwetsbaar zijn en hulp nodig
hebben. ‘Die functioneren niet zoals andere mensen, laat staan
dat ze hun zaakjes financieel op orde hebben.’
Hoe vindt u dat mensen over pen­­­
sioen geïn­formeerd moeten worden?
‘Voor mensen zoals ik mag dat een­
voudiger. Maar wij redden ons wel.
Er zijn ook mensen die je volledig bij
de hand moet nemen. Eén op de vijf
Nederlanders is niet goed in staat voor
zichzelf te zorgen. Ik zie deze mensen in
de geestelijke gezond­heids­zorg, maar
ze leven ook bui­
ten de instel­
lingen.
Die mensen functio­neren vol­gens vaste
patro­nen, maar zijn heel kwets­baar als
er iets onverwachts gebeurt. Zoals een
schei­
ding of ziekte. Van die mensen
kun je niet verwachten dat ze weten
wat hun pensioen inhoudt, iets wat zo
ver afstaat van hun dagelijkse struggle.’
Wat betekent pensioen voor u?
‘Ik ben op mijn 23ste in de zorg
gaan werken en heb dus een rede­
lijk pen­­
sioen opgebouwd. Vijf jaar
geleden begon ik voor mijzelf: ik
ben mede-­
eigenaar van een bureau
dat zorg­
verleners traint in agressie­
han­
tering en sociale veiligheid. Ook
werk ik nog vier uur per week op
een gesloten afdeling. Ik was toen al
begonnen met het verzamelen van
whisky. Dat is nu mijn appeltje voor de
dorst. Whisky is een heel interessante,
waardevaste belegging. Mijn collectie
omvat in­
middels meer dan 400 fles­
sen, die ik el­ders in een kluis bewaar.
Dat gaat van populaire whisky’s zoals
Bowmore en Macallan tot single malts
die historisch zijn gedistilleerd in pot
stills. Soms zijn het flessen uit een
beperkte oplage. Of ze zijn zeldzaam
geworden, omdat de distilleerderij niet
meer bestaat. Een mooi voorbeeld is
het Japanse Karuizawa. Ik kocht daar
eens een fles van voor EUR 180. Die
heb ik later verkocht voor EUR 2000.
Een mooi rendement, al had ik de fles
beter kunnen bewaren, want hij is nu
het viervoudige waard.’
Wie is er verantwoordelijk voor de
opbouw van pensioen: de werk­­gever,
de staat of uzelf?
‘Zolang de werkgever pensioenpremie
inhoudt, is hij er ook verantwoorde­
lijk voor dat je daadwerkelijk pensioen
opbouwt. Ik vind wel dat de burger
beter met dat geld moet leren omgaan.
De meeste mensen ge­ven alle extraatjes
gelijk uit. Er is betere voor­­lichting nodig.’
Wat heeft u liever: zelf
sparen voor later of
het aan een pensioen­
uitvoerder overlaten?
‘Als zzp’er doe ik dat lie­
ver zelf. Voor onze kin­­
deren, die nu 3 en 5
jaar oud zijn, heb ik een
soort Zilvervlootrekening
bedacht. Dat is geen echte
spaar­
reke­
ning, maar een plankje met
whisky’s. Van de Kinderbijslag koop ik
bijzon­dere flessen voor ze, waarvan ik
verwacht dat die op hun 18e levensjaar
zo’n EUR 40.000 zullen opbrengen.
Dat is meer dan de EUR 15.000 die
de Kinderbijslag oplevert. Datgene
waar­
voor de Kinderbijslag bedoeld
is, namelijk de zorg voor de kinderen,
betaal ik uit eigen middelen. Onze kinderen komen niets tekort!’
Wat zou u veranderen als u één dag
mocht bepalen wat er met alle pen­
sioenen gebeurt?
‘Lastig. Ik zou er in ieder geval voor zorgen dat iedereen die pensioen­premie
betaalt, later iets terug­
ziet van die inves­
tering.
Bij voor­­
keur met een
stukje rendement.’
Ik spaar niet, ik
beleg. Whisky
is mijn appeltje
voor de dorst
Wat hoopt u te kunnen
doen als u met pen­
sioen bent?
‘Dan ben ik 60 jaar en
wijd ik mij aan de klein­
kinderen. En in de wintermaanden zoeken mijn vrouw en ik de
zon op. Ik zie mijzelf al zitten op een
bootje op de Middellandse Zee. Ik ben
in Zuid-Korea geboren en het zou mij
niets verbazen dat ik daarom niet zo
goed tegen de Nederlandse kou kan.’
© 2017 KPMG Advisory N.V.
84 | De Pensioenwereld in 2017
09
Fiscale aspecten van
pensioenopbouw bij
werkzaamheden voor
een buitenlandse
groepsentiteit
De Pensioenwereld in 2017 | 85
Een uitgezonden werknemer op een lokaal contract met een buitenlandse
werkgever heeft een aantal fiscale mogelijkheden om deelname aan een
Nederlandse pensioenregeling voort te zetten. Dat is mogelijk via twee
routes: door achteraf een opbouw in Nederland te doen of via een toe­
zegging van de buitenlandse werkgever te blijven opbouwen in Nederland.
Een analyse van de mogelijkheden en bijbehorende risico’s.
De internationale arbeidsmobiliteit neemt al jaren toe en het vrije verkeer van
werknemers staat hoog in het vaandel bij de EU. Een werknemer die wordt
uitgezonden naar het buitenland heeft er belang bij om geen pensioengaten op
te lopen, en ook om zijn pensioensituatie zo overzichtelijk mogelijk te houden.
Om die redenen wordt geregeld bedongen dat de bestaande pensioenregeling
mag worden voortgezet. Fiscaal is dat op zichzelf geen probleem, maar er is wel
een aantal aandachtspunten.
Praktijk casus
Een werknemer is vanuit Nederland in concernverband uitgezonden naar
het buitenland. Hij is fulltime in dienst getreden van een Belgische fulltime
bvba (besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid), die gelieerd
is aan een Nederlandse bv. Het gaat om zustervennootschappen waarbij de
moedermaatschappij in elk van beide dochters een belang van ten minste
33 1/3% heeft.1 In het arbeidscontract met de Belgische bvba is overeengekomen dat de uitgezonden werknemer blijft deelnemen aan de Nederlandse
pensioenregeling. De werknemer werkt niet alleen voor het Belgische deel
van het concern (60%), maar ook voor het Nederlandse deel (40%). In het
arbeidscontract is dan ook een ‘salary split’ overeengekomen. De werknemersbijdrage voor het pensioen wordt naar rato van de salary split toegerekend.
Auteurs:
David Morales & Marlies Kastelein
1 Er is dan sprake van een verbonden lichaam in de zin van art. 10a, lid 4 Wet Vpb 1969.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
86 | De Pensioenwereld in 2017
De Belgische bvba heeft zich als inhoudingsplichtige aangemeld voor de
inhouding en afdracht van de Nederlandse loonheffingen. De Nederlandse bv
belast de pensioenkosten integraal door aan de Belgische bvba en op grond van
de Belgische fiscale wetgeving is daarmee rekening gehouden bij het bepalen
van het Belgische loon. De pensioenverzekeraar wilde de deelname aan de
Nederlandse pensioenregeling met terugwerkende kracht beëindigen, omdat de
werknemer niet (meer) in dienstbetrekking was van de Nederlandse werkgever.
De pensioenpremies werden met terugwerkende kracht teruggestort. In deze
situatie werd met de Belastingdienst afgestemd dat de Belgische vennootschap
achteraf gezien geen pensioentoezegging had gedaan. De werknemer kon
als gevolg daarvan na ommekomst van de detacheringsperiode aannemelijk
maken dat sprake was van een pensioentekort, gerelateerd aan de pensioen­
regeling bij de huidige inhoudingsplichtige (de Nederlandse werkgever). Er werd
alsnog pensioen ingekocht ten laste van het Nederlandse deel van het concern.
De Belastingdienst stelde zich wel op het standpunt dat de vraag of sprake
is van een pensioentekort moet worden beoordeeld naar het moment dat de
inkoop plaatsvindt. Sinds 1 januari 2015 kan het gevolg zijn dat de werknemer
wordt geconfronteerd met de aftoppingsgrens2 en hij dus niet meer over zijn
volledige salaris pensioen kan opbouwen. Strikt genomen is dat nergens voor
nodig. De situatie kan zo worden ingericht dat dit probleem zich niet voordoet.
Uitzending
Wanneer een werknemer tijdelijk in het buitenland gaat werken, kan dit op
verschillende manieren worden georganiseerd:
De Pensioenwereld in 2017 | 87
In de eerste situatie blijft de Nederlandse dienstbetrekking in stand en
ontstaat er geen dienstbetrekking met de buitenlandse concernmaatschappij.
De salariskosten blijven voor rekening van de uitzendende vennootschap. Er is
geen enkele civielrechtelijke of fiscale reden waarom de Nederlandse pensioenregeling niet zou kunnen worden voortgezet. Sterker nog, met Dieleman zijn
wij van mening dat de gedetacheerde werknemer niet kan worden gedwongen
tot deelname aan de buitenlandse pensioenregeling.3 Waar de werkzaamheden plaatsvinden is voor de rechtsgeldigheid van de arbeidsovereenkomst
irrelevant. Een fiscaal zuiver pensioen kan ook niet onzuiver worden door het
enkele feit dat in het buitenland wordt gewerkt.4 Het blijft voldoen aan alle eisen
van Hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964).
De eerste situatie wordt behandeld in de bijdrage ‘Voortzetting deelname aan
Nederlandse pensioenregeling tijdens uitzending naar het buitenland: andere
juridische aspecten dan fiscale’ van Peter Karman en Marlies Kastelein, maar
daarin valt de nadruk vooral op de nationale en internationale civielrechtelijke
aspecten. In deze bijdrage komen de tweede en derde situatie aan de orde,
met de focus op de fiscaliteit. Ook wordt de salary split behandeld.
Fiscale aspecten
Het beleid over voortzetting van een Nederlandse pensioenregeling bij
uitzending in concernverband naar het buitenland was tot 31 januari 2008
neergelegd in de besluiten van 16 april 20015 en 24 juli 20026. Hoewel deze
besluiten al geruime tijd geleden formeel werden ingetrokken,7 is de inhoud
van deze besluiten nog wel steeds van belang.
1. via een uitzendbrief (formele of zuivere detachering);
2. via een lokaal contract met de buitenlandse werkgever;
3. via separate contracten met verschillende concernmaatschappijen, waarbij in
de regel een (formele of materiële) salary split wordt overeengekomen.
2 Art. 18ga Wet LB 1964, op basis waarvan sinds 1 januari 2015 geen fiscaal gefacilieerd pensioen
mag worden opgebouwd over salaris van meer dan EUR 100.000 (EUR 103.317 per januari 2017).
3 B. Dieleman, ‘Voortzetting Nederlandse pensioenregeling door uitgaande werknemers’, PensioenMagazine 2015/67.
4 M.P. Wijsbek, ‘De uitgaande werknemer en zijn pensioen’, PensioenMagazine 2016/19; B. Dieleman, ‘Voortzetting
Nederlandse pensioenregeling door uitgaande werknemers’, PensioenMagazine 2015/67.
5 Nr. RTB2001/1325M.
6 Nr. CPP2002/1073M.
7 Besluit van 31 januari 2008, nr. CPP2007/98M, Stcrt. 2008, 27, onderdeel 5.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
88 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 89
Bij voortzetting van de Nederlandse pensioenregeling zijn er in principe twee
mogelijkheden:
1. pensioen ten laste van Nederland;
2. pensioen ten laste van het buitenland.
‘Na terugkomst in Nederland via een eenmalige/periodieke storting het
pensioengat opvullen’ is, afgezien van bovenstaande nadelen, op zichzelf
een goed en uitvoerbaar idee. Op het moment dat er daadwerkelijk wordt
toegezegd/betaald, komen de kosten ten laste van de Nederlandse werkgever.
1. Pensioen ten laste van Nederland
In Nederland geldt als hoofdregel dat geen pensioen kan worden opgebouwd
indien en voor zover geen salaris wordt genoten.8 Op die hoofdregel wordt
een uitzondering gemaakt voor zover diensttijd werd doorgebracht bij een
verbonden lichaam in het buitenland, voor zover althans in het buitenland niet
werd deelgenomen aan een pensioenregeling. Verbonden lichamen zijn in dit
verband bijvoorbeeld een moedermaatschappij die een aandelenbelang heeft
van ten minste 33 1/3% in een dochtervennootschap.9 Wanneer ten tijde van
de werkzame periode bij een concernvennootschap in het buitenland geen
pensioen wordt opgebouwd, kan na terugkeer pensioen worden ingekocht in
de Nederlandse concernvennootschap over de verstreken dienstjaren bij het
buitenlandse lichaam.
2. Pensioen ten laste van het buitenland
Een mogelijkheid waarbij de hiervoor genoemde nadelen niet aan de orde
zijn is de volgende. De buitenlandse concernvennootschap kan een pensioen­
toezegging doen aan de uitgezonden werknemer die exact overeenkomt met
de Nederlandse pensioenregeling van het Nederlandse concernonderdeel. Deze
toezegging kan worden ondergebracht bij de Nederlandse pensioenuitvoerder.
Uit de feiten moet blijken dat de aanspraken over de buitenlandse diensttijd
daadwerkelijk zijn toegekend door de buitenlandse werkgever. ‘Blijken’ is fiscaal
de zwaarste vorm van bewijs. De kosten van de pensioenaanspraak over het
buitenlandse salaris moeten ten laste komen van de buitenlandse werkgever.
Indien deze kosten in eerste aanleg worden voldaan door de Nederlandse
(voormalige) inhoudingsplichtige, dan moeten ze aan de buitenlandse werkgever
worden doorbelast. De doorbelaste kosten moeten de integrale kosten
omvatten die het Nederlandse pensioenfonds op basis van de financierings­
overeenkomst van de Nederlandse pensioenregeling voor financiering van het
pensioen over het buitenlandse salaris in rekening brengt (inclusief de kosten
van eventuele backservice bij salarisverhogingen). Ook aan deze optie kunnen
nadelen verbonden zijn. Ten eerste: wanneer er vanuit het buitenland premies
zouden worden betaald aan een niet in dat buitenland gevestigde pensioenuitvoerder voldoet de Nederlandse pensioenregeling waarbij wordt aangesloten
wellicht niet aan de buitenlandse fiscale pensioennormen. Wellicht geldt dat
ook voor andere elementen van de Nederlandse pensioenregeling, die niet
voldoen aan de buitenlandse voorwaarden. Dit betekent dat de buitenlandse
fiscale wetgever wellicht geen fiscale faciliteiten verleent, waardoor per saldo
meer belasting betaald moet worden. Dit probleem wordt niet opgelost door
het besluit van 24 juli 2002. Ten tweede: de lasten kunnen nooit in Nederland
worden genomen, op straffe van een belaste pensioenaanspraak.
De Nederlandse belastingdienst stelt zich op het standpunt dat de in het
buitenland doorgebrachte diensttijd uitsluitend achteraf mag worden ingekocht,
dus wanneer de betrokkene weer is teruggekeerd in Nederland. Dit wordt
afgeleid uit de bewoordingen ‘in dienstbetrekking heeft gestaan’.
Een nadeel van deze optie is het volgende: wanneer de betrokken werknemer
tussentijds komt te overlijden, blijkt er geen nabestaandenpensioen te
zijn opgebouwd over de periode in het buitenland. Een ander risico voor
de werknemer is verandering van dienstbetrekking tijdens of direct na de
buitenlandse periode, waarbij het de vraag is of de werkgever onder die
omstandigheden het pensioen nog kan/wil aanvullen. Als werkgever en
werknemer niet met de beste betrekkingen uit elkaar gaan, zou het zo
kunnen zijn dat de werkgever het pensioen niet meer wil aanvullen. Wordt
aanvulling van het pensioen van tevoren (voor of tijdens de buitenlandse
periode) af­ge­sproken, dan kan dit de pensioenaanspraak onzuiver maken.
De Nederlandse werkgever mag dus geen pensioenaanspraken voor of
tijdens de buitenlandse dienstbetrekking toekennen.
8 Art. 19 Wet LB 1964.
9 Art. 10a, lid 4 Wet Vpb 1969.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
90 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 91
In het geval van een salary split moeten de kosten van het aan het buitenlandse
salaris toe te rekenen deel van het pensioen blijven worden doorbelast naar het
buitenland, ook voor de toekomst. Indien de Nederlandse inhoudingsplichtige
pensioenrechten toekent over het totale loon wordt het pensioen bovenmatig.
Van een vrijgestelde aanspraak is slechts sprake indien het pensioengevend
loon niet hoger is dan het loon bij de Nederlandse inhoudingsplichtige.
Resumerend
Voor een uitgezonden werknemer die een lokaal contract in het buitenland
aangaat of verschillende deelcontracten aangaat, bestaan fiscale mogelijkheden
om de Nederlandse pensioenregeling voort te zetten.
Er zijn hiervoor twee mogelijkheden.
1. Achteraf opbouwen in Nederland. Consequenties:
–– Gedurende de buitenlandse periode wordt er niet opgebouwd (risico’s).
–– De pensioenlast drukt op Nederland.
2. Via een toezegging van de buitenlandse werkgever blijven opbouwen in
Nederland. Consequenties:
–– De pensioenlast drukt op het buitenland.
–– Wellicht vindt ontzegging plaats van fiscale faciliteiten aldaar.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
92 | De Pensioenwereld in 2017
10
Voortzetting deelname
aan Nederlandse
pensioenregeling tijdens
uitzending naar het
buitenland: andere juridische
aspecten dan fiscale
Auteurs:
Marlies Kastelein & Peter Karman
De Pensioenwereld in 2017 | 93
Werknemers die worden uitgezonden naar het buitenland krijgen in
de praktijk soms te horen dat zij niet langer kunnen deelnemen aan de
Neder­landse pensioenregeling, omdat de Nederlandse socialezekerheids­
wetgeving en daarmee de PW niet langer van toepassing zou zijn. Dat is
echter niet per definitie het geval. Voortgezette deelname toestaan is onder
omstandigheden mogelijk, en dat heeft een aantal voordelen. Koudwater­
vrees lijkt onnodig, zo blijkt uit een analyse.
Een werknemer die wordt uitgezonden naar het buitenland heeft er belang
bij om geen pensioenbreuken op te lopen, en ook om zijn pensioensituatie zo
overzichtelijk mogelijk te houden. Meer aangesloten deelnemers impliceert
een groter draagvlak voor het fonds. Een groter draagvlak betekent in de regel
lagere kosten per deelnemer. Een kans die in dit verband soms over het hoofd
wordt gezien, is de mogelijkheid om uitgezonden werknemers te laten blijven
deelnemen aan de pensioenregeling. In de praktijk komt het echter vaker dan
incidenteel voor dat een pensioenfondsbestuur het standpunt inneemt dat een
naar het buitenland uitgezonden werknemer niet (meer) onder de Pensioenwet
(PW) valt, en voortgezette deelname aan de pensioenregeling tijdens de
uitzending weigert. De hoofdreden die veelal wordt aangevoerd is het niet
langer van toepassing zijn van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving.
Die opvatting is beslist niet in alle gevallen juist!
In de situatie van een zuivere detachering, waarbij de werknemer in dienst
blijft van het Nederlandse bedrijf, zien wij geen enkele civielrechtelijke of
fiscale reden waarom de Nederlandse pensioenregeling niet zou kunnen
worden voortgezet. Sterker nog, met Dieleman zijn wij van mening dat de
gedetacheerde werknemer niet kan worden gedwongen tot deelname aan
een buitenlandse pensioenregeling.1 Naar onze mening maakt het hierbij niet
uit of de werknemer binnen of buiten de EU wordt uitgezonden en ook bij
het gelijktijdig in meerdere (lid)staten werken is naar onze mening de PW nog
steeds van toepassing. Ten onrechte wordt naar onze mening artikel 97 PW
vaak aangevoerd als argument dat de PW niet langer van toepassing zou zijn
1 B. Dieleman, ‘Voortzetting Nederlandse pensioenregeling door uitgaande werknemers’, PensioenMagazine 2015/67.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
94 | De Pensioenwereld in 2017
(a contrario redenering) en dat voortgezette deelname niet mogelijk is wanneer
geen sprake is van een detachering in de zin van Verordening 1408/71 en/of
883/2004 (zie verderop in het artikel over de verordeningen). Naar onze mening
bevestigt de letterlijke tekst van artikel 97 PW enkel dat in die situatie waarin
een werknemer naar een andere EU-lidstaat is uitgezonden (onder het bereik
van de verordening), deze werknemer deel kan blijven nemen aan de pensioenregeling. Wij zijn van mening dat noch de letterlijke tekst van artikel 97 PW,
noch de bedoeling ervan, dan ook met zich zou brengen dat een werknemer
geen deelnemer kan blijven als geen sprake is van een uitzending die onder
de verordeningen inzake sociale zekerheid (1408/71 en/of 883/2004) valt
(bijvoorbeeld bij een uitzending naar een niet-EU-staat). Een dergelijke opvatting
zou wat ons betreft in strijd komen met het arbeidsrecht. Indien het EVO en/
of Rome I2 bepalen dat het Nederlandse arbeidsrecht van toepassing is, dan
geldt dat in onze optiek ook onverkort voor de pensioenovereenkomst, die
immers onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst tussen werkgever
en werknemer. Wordt een Nederlands ingezetene tijdelijk in het buitenland
gedetacheerd (ongeacht de formele vestigingsplaats van de werkgever), dan
geldt het Nederlandse arbeidsrecht dus onverkort en dan blijft ook de PW van
toepassing. Indien overigens werkgever en werknemer in de pensioen (en/of
arbeids-)overeenkomst anders overeenkomen, dan kan deelnemerschap tijdens
uitzendingen mogelijk wel anders uitpakken.
Voor de uitvoeringsovereenkomst, de overeenkomst tussen werkgever en
pensioenuitvoerder, ligt dit mogelijk wel anders, aangezien deze overeenkomst
in beginsel niet wordt beheerst door het arbeidsrecht.
De kwestie ligt iets ingewikkelder als sprake is van een lokaal contract of
separate contracten met verschillende concernmaatschappijen. In zoverre
de uitgezonden werknemer blijft werken voor de Nederlandse concern­­
vennootschap, blijft de PW in ieder geval onverkort van toepassing op
het op te bouwen pensioen dat correspondeert met de werkzaamheden
die voor Nederland worden verricht. Hierbij blijven dienstbetrekking en
pensioentoezegging ook gewoon in stand.
2 Op 1 april 1991 trad het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 (80/934/EEG), Europees Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op
verbintenissen uit overeenkomst (EVO) in werking; voor overeenkomsten die na 17 december 2009 zijn gesloten, geldt Verordening
(EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit
overeenkomst (Rome I).
De Pensioenwereld in 2017 | 95
Pensioenwet
Voor wat betreft de toepasselijkheid van de PW bestaat in de situatie
van een lokaal – buitenlands – contract of verschillende contracten geen
eenduidige opvatting. Wat is de datum van de pensioentoezegging als de
bestaande pensioenovereenkomst wordt voortgezet, waarbij het buiten­landse
concernonderdeel in het vervolg de premies betaalt? Hoewel ons hierover
geen rechtspraak bekend is, wordt veelal aangenomen dat de PW uitsluitend
van toepassing is indien de arbeidsprestatie plaatsvindt in Nederland. Vanuit
die opvatting zou de PW niet van toepassing zijn op een pensioentoezegging
door een buitenlandse concernmaatschappij. De arbeidsverhouding wordt
geheel beheerst door buitenlands recht en de enige band met Nederland is de
woonplaats, als de uitgezonden werknemer tenminste nog in Nederland woont.
In artikel 97 PW is echter geregeld dat een gedetacheerde werknemer tijdens
de periode van uitzending kan blijven deelnemen aan de pensioenregeling.3
Dit geldt voor alle detacheringen die op of na 25 juli 2001 zijn aangevangen.4
Kan een uit te zenden werknemer die graag wil blijven deelnemen aan de
Nederlandse pensioenregeling daaraan rechten ontlenen?
Een gedetacheerde werknemer in dit verband is een werknemer die in een
andere lidstaat wordt gedetacheerd om daar te werken en die krachtens titel II
van Verordening (EEG) nr. 1408/715 onderworpen blijft aan de (socialezekerheids)
wetgeving van de lidstaat van oorsprong.6 Detachering binnen concernverband
is niet per se vereist. Artikel 97 PW is blijkens de tekst van Verordening (EEG)
nr. 1408/71 dus slechts geschreven voor de situatie van tewerkstelling binnen
de EU, waarbij in de meeste detacheringssituaties de werknemer in dienst blijft
van de Nederlandse werkgever. Opvallend is overigens dat in de PW nergens
wordt gerept over Verordening (EG) 883/2004. Dit kan het gevolg zijn van het
feit dat een verordening rechtstreekse werking heeft, niet hoeft te worden
geïmplementeerd in nationale wetgeving en desalniettemin bindend is binnen
de gehele EU. De nationale wet kan het EU-recht niet opzijzetten, omdat het
EU-recht van hogere orde is. Waar dus in artikel 1 PW staat: ‘Verordening (EEG)
nr. 1408/71’ moet worden gelezen ‘Verordening (EEG) nr. 1408/71 dan wel
Verordening (EG) 883/2004.’
3 Art. 97, lid 1 PW.
4 Art. 97, lid 3 PW.
5 Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale
zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149).
6 Art. 1 PW.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
96 | De Pensioenwereld in 2017
Wanneer een lokaal arbeidscontract wordt aangegaan met een buitenlands
concernonderdeel, kan de werknemer in beginsel niet afdwingen dat de
Nederlandse pensioenregeling van toepassing blijft. Het pensioenfondsbestuur
kan de uitgezonden werknemer echter wel toestaan om te blijven deelnemen
aan de Nederlandse regeling. Het feit dat de PW niet van rechtswege van
toepassing is, neemt niet weg dat de PW dit evenmin verbiedt. ‘Niet verplicht’
is niet hetzelfde als ‘niet bevoegd’.
In het verleden waren pensioenfondsbestuurders er wellicht beducht voor dat
in deze situatie een vergunning van De Nederlandsche Bank (DNB) vereist
was. Als een pensioenfonds namelijk een pensioenregeling uitvoert waarop de
sociale- en arbeidswetgeving van een andere lidstaat van toepassing is, heeft
men daarvoor een vergunning nodig.7 Die eis wordt echter niet meer gesteld
als een elders in de EU gevestigde onderneming bijdragen stort voor deelname
aan de Nederlandse pensioenregeling. Bij onderdekking wordt in deze situatie
evenmin meer de eis gesteld dat een kortetermijnherstelplan moet worden
ingediend met een looptijd van een jaar in plaats van drie jaar.8,9 Ook fiscaal
ontmoet het geen enkel bezwaar als de buitenlandse werkgever een pensioentoezegging doet die identiek is aan de Nederlandse.10
Een pensioenfonds hoeft dus niet twee verschillende regelingen uit te
voeren als voortgezette deelname wordt toegestaan. Administratief is het
zo simpel als wat. Als het pensioenreglement niet zou toestaan dat een
voor een buiten­landse werkgever werkzame werknemer blijft deelnemen
in de Nederlandse regeling, kan dit eenvoudig worden gewijzigd. Ook kan
een bepaling dat in alle niet in het reglement voorziene gevallen het bestuur
beslist onder deze omstandigheden goede diensten bewijzen.
7
8
9
10
Art. 125, lid 1, aanhef en onderdeel a PW.
Art. 140, lid 3 PW.
Memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 226, nr. 3, blz. 10.
Zie de bijdrage ‘Fiscale aspecten van pensioenopbouw bij werkzaamheden voor een buitenlandse groepsentiteit’
van David Morales & Marlies Kastelein in hoofdstuk 9.
De Pensioenwereld in 2017 | 97
EU-verordeningen
De internationale arbeidsmobiliteit neemt al jaren toe.11 De arbeidsmobiliteit
binnen de EU wordt echter ontmoedigd vanwege belemmeringen op het vlak
van de sociale zekerheid en de aanvullende pensioenen.
Al in 1958 was er een EEG-Verordening tot stand gekomen die vastlegde
welk stelsel van sociale zekerheid van toepassing was op in het vrije verkeer
migrerende werknemers. In 1971 werd de afstemming van de wettelijke sociale
zekerheid in de EU geregeld in (onder meer) Verordening (EEG) nr. 1408/71.
Inmiddels is Verordening (EG) 883/2004 van toepassing binnen de EER en voor
Zwitserland op personen die van woon- of werkland veranderen.12
Verordening (EEG) nr. 1408/71
Onder Verordening (EEG) nr. 1408/71 bleven werknemers in principe uitsluitend
onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van hun thuisland, mits de
te verwachten duur van de uitzending niet meer dan twaalf maanden bedroeg
en de werknemer niet werd uitgezonden ter vervanging van een andere
werk­nemer wiens detachering was beëindigd.13 Verder was vereist dat ook in
het woonland werkzaamheden werden verricht, waarbij één werkdag per maand
over het algemeen al toereikend was. De periode kon op tijdig gedaan verzoek
desgewenst worden verlengd tot 24 maanden, mits de bevoegde autoriteit van
de werkstaat daarmee instemde.14
Overgangsrecht kan nog van toepassing zijn op werknemers op wie Verordening
(EEG) nr. 1408/71 van toepassing was op 1 maart 2010. Zolang hun situatie niet
wijzigt, blijven ze onveranderd onderworpen aan de voor die datum toepasse­
lijke socialezekerheidswetgeving. Dit geldt voor een periode van maximaal tien
jaar. Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt dan en slechts dan toepasselijk als
er een verandering in de feiten en omstandigheden optreedt. Overigens is het
van belang op te merken dat Verordening (EEG) nr. 1408/71 ook van toepassing
11 CBS, ‘Emigratie en immigratie in de periode 1999-2013’ en ‘Emigratie naar sociaal-economische
categorie in 2011’, www.cbs.nl.
12 Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende
de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
13 Art. 14, lid 1, aanhef en onderdeel a, (i) Verordening (EEG) nr. 1408/71.
14 Art. 14, lid 1, aanhef en onderdeel a (ii) Verordening (EEG) nr. 1408/71.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
98 | De Pensioenwereld in 2017
blijft op grensoverschrijdende situaties met IJsland, Noorwegen, Liechtenstein
en Zwitserland, en op personen met nationaliteiten van derde landen, zolang
de bestaande regelingen ter zake niet zijn aangepast. In de situatie dat de
werknemer gelijktijdig of afwisselend werkzaamheden verrichtte in twee of
meer landen gold onder Verordening (EEG) nr. 1408/71 het volgende. Hoofdregel
was dat het socialezekerheidsstelsel van de woonstaat van toepassing bleef.15
Een uitzondering gold indien niet werd gewoond op het grondgebied waar
tevens werd gewerkt. In die situatie was het socialezekerheidsstelsel van het
land waarin werd gewerkt (zetelland) van toepassing.16
Verordening (EG) nr. 883/2004
Hoofdregel onder Verordening (EG) nr. 883/2004 is dat een werknemer sociaal
verzekerd is in het land waar hij zijn werkzaamheden verricht. Uitzonderingen
vormen werknemers die door hun werkgever tijdelijk naar het buitenland
worden uitgezonden om daar een duidelijk bepaalde werkzaamheid uit
te voeren. Deze werknemers blijven voor een periode van maximaal 24
maanden uitsluitend onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van
hun thuisland.17 Er is sprake van dwingend recht. De mogelijkheid bestaat
overigens om ook na afloop van deze termijn nog een verzoek in te dienen om
sociaal verzekerd te blijven in het thuisland. De uitzendende werkgever moet
gewoon­lijk activiteiten verrichten op het grondgebied van het uitzendende
land.18
In de situatie dat de werknemer gelijktijdig of afwisselend werkzaamheden
verricht in twee of meer landen geldt het volgende. Er kan slechts één stelsel
van sociale zekerheid van toepassing zijn (‘the winner takes it all’). De sociale­-
zekerheidswetgeving van het thuisland kan van toepassing blijven, mits sprake
is van substantiële werkzaamheden (ten minste 25% van de werktijd wordt in
het woonland gewerkt, dan wel minimaal 25% van het inkomen wordt verdiend
in het woonland).19 Als geen sprake is van substantiële werkzaamheden in het
woonland is de socialezekerheidswetgeving van het zetelland van toepassing.20
15 Art.
16 Art.
17 Art.
18 Art.
19 Art.
20 Art.
14,
14,
12,
12,
16,
16,
lid
lid
lid
lid
lid
lid
1, aanhef en onderdeel c, aanhef en onder (i) Verordening (EEG) nr. 1408/71.
1, aanhef en onderdeel c, aanhef en onder (ii) Verordening (EEG) nr. 1408/71.
1 en art. 16, lid 1 Verordening (EG) nr. 883/2004.
1 Verordening (EG) nr. 883/2004.
1, aanhef en onderdeel a Verordening (EG) nr. 883/2004.
1, aanhef en onderdeel b Verordening (EG) nr. 883/2004.
De Pensioenwereld in 2017 | 99
Als iemand voor de sociale zekerheid werknemer is in het ene land en zelfstandige in het andere land, geldt de socialezekerheidswetgeving van het land waar
de werkzaamheden in loondienst worden verricht.21 De socialezekerheids­
premies die het werkland int, worden dan geheven over het totale inkomen
dat is verdiend uit de werkzaamheden verricht in beide landen.
Bij meerdere werkgevers in verschillende lidstaten is het socialezekerheids­
stelsel van het woonland van toepassing.22
Het is dus nog niet eens zo eenvoudig om te bepalen onder welke verordening
een uitzendsituatie valt en welk socialezekerheidsstelsel van toepassing is.
Uitsluitend afgaan op de tekst van de PW is niet voldoende. De conclusie dat
het toepasselijke socialezekerheidsstelsel bepaalt of de uitzendsituatie al dan
niet onder de PW valt, is niet gewettigd. Slechts bij een formele detachering
binnen de EU en mits wordt voldaan aan de voorwaarden van de toepasselijke verordening is dat het geval. Omgekeerd bestaat de mogelijkheid dat de
(buitenlandse) werkgever en uitgezonden werknemer een rechtskeuze maken
op basis waarvan de PW van toepassing is.
Rechtskeuze
Werkgever en werknemer kunnen al zeker sinds de vroege jaren negentig
van de vorige eeuw het toepasselijke recht beïnvloeden door het maken
van een rechtskeuze. Daarbij zijn EVO en Rome I van toepassing op
arbeids­overeenkomsten. Aangezien pensioen een arbeidsvoorwaarde is,
zijn EVO en Rome I eveneens van toepassing op de pensioenovereenkomst.
Verzekeringsmaatschappijen kunnen over het algemeen terughoudend zijn om
overeenkomsten af te sluiten met in het buitenland woonachtige verzekeringnemers, omdat dan in beginsel buitenlands recht van toepassing is. Maar indien
sprake is van een natuurlijk persoon met de Nederlandse nationaliteit kunnen
partijen in alle gevallen kiezen voor Nederlands recht. Overigens kan in dat
geval de andere lidstaat nog wel lokale bepalingen van algemeen belang van
toepassing verklaren.23
21 Art. 16, lid 1, aanhef en onderdeel c Verordening (EG) nr. 883/2004.
22 Art. 13, lid 1, aanhef en onderdeel a Verordening (EG) nr. 883/2004.
23 H.M. Kappelle, ‘Geëmigreerde pensioengerechtigde kan geen kant uit! Standpunt DNB in combinatie met besluit Staatssecretaris van
Financiën leidt tot belemmering vrij verkeer bij uitvoeren van pensioen- of lijfrenteclausule door emigrant’, WFR 2012/218.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
100 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 101
Resumerend
De beoordeling onder welk socialezekerheidsstelsel een uitgezonden
werk­­nemer valt, verdient de nodige aandacht en zorgvuldigheid, zowel vanwege
het feit dat dit nog niet zo gemakkelijk te bepalen is als vanwege het belang van
deze deelnemer bij ongewijzigd gecontinueerde pensioenopbouw. Uitgezonden
werknemers toestaan te blijven deelnemen aan de Nederlandse pensioen­regeling
kan zijn voordelen hebben, ook als de deelnemer dit niet kan afdwingen. Het
vergroot het draagvlak van het fonds; het is niet be­zwaa­r­­­­lijk want het fonds hoeft
geen twee verschillende regelingen uit te voeren. De uitgezonden werknemer
loopt geen pensioenbreuk of versnippering van pensioen­rechten op en latere
dure internationale waardeoverdrachten zijn niet nodig. Bestuursrechtelijke
belemmeringen uit het verleden (vergunning, kortetermijnherstelplan) zijn
inmiddels opgeheven. Fiscaal is hier niets op tegen. Het risico dat buitenlands
recht van toepassing wordt, kan worden beperkt of uitgesloten door een
(tripartite) rechtskeuze. Veel koudwatervrees hoeft er niet te zijn. Het fonds
dat voortgezette deelname toestaat, werkt mee om belemmeringen voor de
internationale arbeidsmobiliteit op te heffen. Kortom, dit lijkt een kans die alle
betrokkenen alleen maar voordeel biedt!
© 2017 KPMG Advisory N.V.
102 | KPMG 100 jaar
KPMG 100 jaar | 103
De werkelijkheid
is anders
dan je wordt
voorgehouden
NAAM: Paula Pegman
LEEFTIJD: 59
WOONPLAATS: Arnhem
PENSIOEN IN ÉÉN WOORD:
toekomstmuziek
© 2017 KPMG Advisory N.V.
104 | KPMG 100 jaar
| 105
De Pensioenwereld
KPMG 100 in
jaar
2016
Interview
Het kan verkeren. Heb je jarenlang een goedbetaalde baan bij
een arbo­dienst, kom je door een reorganisatie op straat te staan.
Het overkwam Paula Pegman, die zich nu probeert te redden met
uitzendwerk.
Wat betekent pensioen voor u?
‘Daar ben ik nog helemaal niet mee bezig.
Ik ben nu huizenpoetser. Dat is wat je doet
in de thuiszorg: huizen schoon­maken.
Een heel verschil met het uitdagende werk dat ik als account­
manager
gewend was. Om over het salaris
maar te zwijgen. Ik werk nu 22 uur per
week in de thuiszorg, ook in het weekend. Maar ik hoop nog op een baan op
niveau, al was het maar
voor de in­tellec­tuele
uit­daging. Dat is op mijn
leeftijd niet eenvoudig.
Welke keuze heb ik? Ik
moet nog tien jaar tot
mijn pensioen­datum. En
de bijstands­
regeling zie
ik niet zitten.’
Hoe lang denkt u pensioen nodig te
hebben?
‘Als ik niet boventallig was verklaard,
had ik daar vast studie van gemaakt.
Nu niet meer. Ik weet ook niet hoe oud
ik word. Daarom leef ik bij de dag. Ik
begin weer van onderaf. En hoe ver­velend ik dat ook vind, het is een begin.
Ik ben er de vrouw niet naar om bij de
pakken neer te zitten.’
Eigenlijk had ik
net wat ouder
moeten zijn, die
generatie heeft
het goed.’
Hoeveel vertrouwen
heeft u in de in­stel­ling
die uw pensioen be­­­
heert en straks uit­keert?
‘Ik vertrouw alleen nog
maar op mijzelf. Ik mag
ho­pen dat het pen­sioen,
dat ik vóór mijn ontslag
heb opge­
bouwd, netjes
wordt uitgekeerd. Maar
hoe­veel wordt er afgeroomd en hoe­­­veel
is het dan nog waard? Eigenlijk had ik
net wat ouder moeten zijn, die ge­
ne­
ratie heeft het goed. De jaren ’70 tot
aan de jaren ‘90, dat waren de beste
jaren. De verzorgingsstaat bestond
nog. Maar sinds de kredietcrisis weet
ik niet meer wat ik moet geloven. De
praktijk is weer­barstiger dan je wordt
voorgehouden. Banken die onverantwoordelijk met spaar­geld om­springen,
verzek­eraars die op de stoel van de arts
gaan zitten, een overheid die zich niet
sterk maakt voor solidariteit – de burger
is het kind van de rekening.’
Wat zou u doen als u één dag mocht
bepalen wat er gebeurt met alle
pensioenen?
‘Ik zou de pensioenen beter be­schermen. Werkende mensen hebben
al­­tijd pensioen betaald voor anderen.
Kunnen ze dat niet meer opbrengen?
Houd ze dan uit de wind, belast ze niet
extra. De overheid kan best uit andere
potjes putten. Er is geld genoeg in
Nederland. Het wordt alleen niet goed
verdeeld.’
Hoe ziet uw leven eruit als u met
pensioen bent?
‘Ik ben meer geïnteresseerd in het hier
en nu. Waarom zou je plannen maken
voor later? Er kan je zomaar iets overkomen. Mijn geld gaat op aan leuke
dingen, zoals reizen. Ik heb vrienden
over de hele wereld. Die hebben mij
veel geleerd. Zoals wat gastvrijheid
betekent, en zorgen voor elkaar. Dat
doen wij niet meer in de westerse
maatschappij. Het is alleen nog ik, ik, ik.
Maar ik wil niet cynisch door het leven.
Ik zat een keer naast een jongen in het
vliegtuig. Hij had zijn familie op Sicilië
achtergelaten en ik vroeg hem wat hij
in Nederland ging doen. “Een nieuw
bestaan op­bouwen”, zei hij. Als je dat
hoort, besef je pas werkelijk dat je er
alleen voor staat. Mensen moeten veel
meer leren op zichzelf te vertrouwen.’
Er is geld genoeg in Nederland.
Het wordt alleen niet goed verdeeld.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
106 | De Pensioenwereld in 2017
11
Het nieuwe Besluit
internationale aspecten
van pensioenen en
stamrechten roept
vragen op over de
tienjaarstermijn
De Pensioenwereld in 2017 | 107
Regelgeving rondom fiscale aspecten van pensioenen blijft zich ontwik­
kelen. Een voorbeeld daarvan is het Besluit internationale aspecten van
pensioenen en stamrechten dat diverse wijzigingen in petto heeft en dat
vragen oproept. Met name voor ingekomen werknemers bevat het nieuwe
besluit een aantal wijzigingen, zoals de introductie van de tienjaarstermijn
voor de aanwijzing van een buitenlandse pensioenregeling – en daarmee
de toepassing van de voor werknemers aantrekkelijke omkeerregeling.
Op 9 oktober 2015 is het Besluit internationale aspecten van pensioenen en
stamrechten geactualiseerd.1 Het besluit voorziet in diverse tegemoetkomingen
bij pensioenopbouw in grensoverschrijdende situaties, in aanvulling op de
fiscale wetgeving van Hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964.
Met name voor ingekomen werknemers bevat het nieuwe besluit een aantal
wijzigingen, zoals de introductie van de tienjaarstermijn voor de aanwijzing van
een buitenlandse pensioenregeling op grond van een pensioenpremiebepaling
opgenomen in belastingverdragen. In dit artikel zullen wij deze termijn, na een
algemene inleiding, nader toelichten.
Het nieuwe besluit in een notendop
Het besluit is een actualisering van het besluit van 31 januari 2008.2 Het
ziet zowel op werknemers die in Nederland komen werken (inkomende
werknemers) als op werknemers die in het buitenland gaan werken (uitgaande
werknemers). Tevens wordt een aantal regelingen aangewezen als pensioen­
regelingen.
Het nieuwe besluit bevat diverse nieuwe standpunten en voorwaarden
betreffende een aantal aspecten van internationale pensioenen:
Auteurs:
Fanny Pols-Beurskens & Ton Van Dael
1 Besluit van 9 oktober 2015, nr. DGB2015/7010M, Stcrt. 2015, nr. 36798.
2 Besluit van 31 januari 2008, nr. CPP2007/98M, Stcrt. 2008, nr. 27, waarin zes besluiten zijn samengevoegd en geactualiseerd.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
108 | De Pensioenwereld in 2017
–– de mogelijkheid om naast de buitenlandse regeling deel te nemen in een
aanvullende Nederlandse regeling;
–– uitbreiding tot aanwijzing bij tewerkstelling vanuit EER-landen (Europese
Economische Ruimte);
–– voortzetting van de bestaande deelneming in een buitenlandse pensioenregeling op grond van bilaterale belastingverdragen;
De Pensioenwereld in 2017 | 109
Dit geldt temeer als zij verwachten slechts enkele jaren te blijven. Omdat deze
pensioenregelingen vrijwel nooit voldoen aan de voorwaarden van hoofdstuk IIB
van de Wet op de loonbelasting 1964, is de werknemerspremie niet aftrekbaar
en is de werkgeverspremie belast. Om dit te voorkomen kunnen de werkgever
en de werknemer bij de Belastingdienst de zogeheten “corresponding approval”
aanvragen voor de buitenlandse pensioenregeling op basis van het besluit. In
het geval van “corresponding approval” wijst de Belastingdienst de buitenlandse pensioenregeling voor Nederlandse fiscale doeleinden tijdelijk aan als een
kwalificerende pensioenregeling.
–– toepassing van de saldomethode na een waardeoverdracht vanuit het
buitenland;
–– vervolgoverdracht van pensioenkapitaal na een eerdere waardeoverdracht
naar een buitenlandse pensioenuitvoerder;
–– het achterwege blijven van een fiscale afrekening bij afkoop van een
buitenlandse pensioenregeling voor zover het afgekochte deel niet ten laste
van het Nederlandse inkomen is opgebouwd;
–– vervallen van de aansprakelijkheid van de pensioenuitvoerder na een
waardeoverdracht naar de pensioenregeling van de EU/ECB;
–– onderbrengen van pensioenen en stamrechten in buitenlands eigen beheer.
Pensioen voor inkomende werknemers
In de Nederlandse belastingwetgeving is de zogenoemde omkeerregel voor de
opbouw van fiscaal gekwalificeerde pensioenen opgenomen. Op basis hiervan
zijn pensioenaanspraken niet belast in box 1 en zijn pensioenuitkeringen te zijner
tijd belast in box 1. Daarnaast zijn pensioenvermogens vrijgesteld van belastingheffing in box 3. De fiscale facilitering vindt plaats binnen de strikte regels
volgens de Wet op de loonbelasting 1964, waaraan buitenlandse pensioenregelingen vrijwel nooit voldoen. Werknemers die vanuit het buitenland in Nederland
komen werken en in Nederland worden belast voor hun inkomen, hebben
doorgaans de voorkeur om hun buitenlandse pensioenregeling voort te zetten.
Aanwijzing buitenlandse pensioenregeling onder het
oude besluit
Het oude besluit uit 2008 bevatte twee aanwijzingen, namelijk inzake
pensioenen van werknemers die vanuit een lidstaat van de EU in Nederland
werden tewerkgesteld en inzake pensioenen van werknemers bij tewerkstelling
in Nederland vanuit een niet-lidstaat. In het eerste geval vond fiscale facilitering
plaats conform de buitenlandse wetgeving. Bij de tweede groep vond fiscale
facilitering plaats conform de Nederlandse wetgeving, tenzij de buitenlandse
wetgeving minder ruim was. Voor pensioenregelingen van niet-EU-landen gold
dus ook het in 2015 geïntroduceerde maximale pensioengevend loon. Tevens
diende voor deze laatste groep een uitgebreide aanwijzingsprocedure te worden
gevolgd en vond een inhoudelijke toetsing door de Belastingdienst plaats.
Om voor aanwijzing in aanmerking te komen, moest aan een aantal
voorwaarden worden voldaan.3 De belangrijkste voorwaarde was dat sprake
moest zijn van een voortzetting van de buitenlandse pensioenregeling. Tevens
mocht niet worden deelgenomen aan een Nederlandse pensioenregeling.
In beide situaties gold de aanwijzing voor de periode van de tewerkstelling in
Nederland, echter voor een maximale periode van vijf jaar.
3
Bijlage I en Bijlage II bij het besluit van 31 januari 2008, nr. CPP2007/98M.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
110 | De Pensioenwereld in 2017
Aanwijzing buitenlandse pensioenregeling onder het
nieuwe besluit
Onder het nieuwe besluit blijven de voorwaarden van het oude besluit
grotendeels van toepassing. Ten opzichte van het oude besluit maakt het
nieuwe besluit echter onderscheid tussen drie typen pensioenregelingen,
namelijk voor werknemers die vanuit een:
De Pensioenwereld in 2017 | 111
de normeringen volgens de Nederlandse wetgeving. Overigens verleent de
Belastingdienst de fiscale facilitering in Nederland van een pensioenregeling
van een EU-land waarmee tevens een belastingverdrag is gesloten met een
pensioenpremiebepaling, op basis van de facilitering van dat EU-land. De
beperking tot de Nederlandse fiscale maatstaven geldt dus niet – in elk geval
niet gedurende de eerste vijf jaar.
–– EU/EER-land in Nederland tewerk worden gesteld;
Geldigheidsduur van aanwijzingen onder het nieuwe besluit
–– niet-EU/EER-land in Nederland tewerk worden gesteld;
Onder zowel het oude als het nieuwe besluit is aan de fiscale facilitering een
maximumtermijn verbonden. De gedachte achter de fiscale facilitering is het
verminderen van mogelijke belemmeringen in het kader van de internationale
mobiliteit van werknemers als gevolg van de diversiteit in de fiscale regelgeving
ten aanzien van pensioenregelingen en het verminderen van complicaties in
de uitvoering. Naarmate de tijd vordert en de tewerkstelling voortduurt, speelt
dit aspect minder. Om deze reden stelt Nederland een maximumtermijn aan
de fiscale facilitering. In beginsel geldt de aanwijzing voor de periode van de
tewerkstelling in Nederland met een maximale duur van vijf jaar. Indien een
belastingverdrag een afwijkende termijn heeft, dan geldt de aanwijzing voor
buitenlandse pensioenregelingen uit een verdragsland op grond van het nieuwe
besluit voor de periode genoemd in het verdrag. Als het verdrag geen periode
noemt, geldt de aanwijzing voor maximaal tien jaar.4
–– bilateraal verdragsland in Nederland tewerk worden gesteld.
Voor pensioenregelingen binnen de EER vindt een versoepeling plaats ten
opzichte van het oude besluit. Deze worden in het nieuwe besluit namelijk
gelijkgesteld met pensioenregelingen binnen de EU.
Tevens is de voorwaarde vervallen dat aanwijzing alleen mogelijk is als niet
wordt deelgenomen aan een Nederlandse pensioenregeling. Een inkomende
werknemer mag dus naast zijn buitenlandse pensioenregeling ook deelnemen
in een Nederlandse pensioenregeling, mits de totale aanspraken binnen de
grenzen van Hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 blijven.
In diverse belastingverdragen die Nederland heeft gesloten is een specifieke
pensioenpremiebepaling opgenomen. Op grond hiervan wordt, kort gezegd,
de buitenlandse pensioenregeling van het ‘thuisland’/‘herkomstland’ fiscaal
gefaciliteerd in het ‘gastland’ bij tewerkstelling in het gastland. Indien
bijvoorbeeld een werknemer uit het Verenigd Koninkrijk in Nederland komt
werken en hij voor zijn komst reeds deelnam aan een Engelse pensioenregeling, dan dient Nederland (gastland) een fiscale facilitering te geven aan de
deelnemer in de pensioenregeling van het Verenigd Koninkrijk (het thuisland/
herkomstland). Nieuw in het besluit zijn de expliciete vermelding van deze
groep pensioenregelingen en de voorwaarde dat ook hiervoor een verzoek tot
aanwijzing moet worden ingediend. Aandachtspunt voor de aanwijzing van deze
pensioenregelingen is dat Nederland de fiscale facilitering verleent conform
Hoewel vanuit de hierboven vermelde gedachte begrip kan worden opgebracht
voor deze maximale termijn, is het de vraag of Nederland door middel van
een beleidsbesluit zelfstandig een maximumtermijn kan stellen aan de fiscale
facilitering die afwijkt van een duidelijke verdragstekst. Indien een dergelijk
maximum niet in het verdragsartikel is opgenomen, kan dat erop duiden
dat dit blijkbaar niet de bedoeling is geweest van in elk geval een van de
verdragspartijen, of dat dit op zijn minst niet ter sprake is gekomen. Inperking
via een eigen beleidsbesluit (geen formele wetgeving) is dan niet op zijn plaats
en kan mogelijk strijd opleveren met de verdragstrouw ten opzichte van de
verdragspartner die een dergelijke beperking niet voor ogen heeft gehad.
4 Bijlage III onderdeel j bij het besluit van 9 oktober 2015, nr. DGB2015/7010M.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
112 | De Pensioenwereld in 2017
Als belastingplichtige zou men voorts moeten kunnen vertrouwen op een
duidelijke verdragstekst. Het kan immers niet zo zijn dat een partij in een
beleidsbesluit of zelfs beide verdragspartijen in een gezamenlijke regeling
een duidelijke verdragstekst opzij kunnen zetten of inperken. Vergelijk in dit
verband ook de rechtspraak zowel in Nederland als in Duitsland betreffende de
gezamenlijke regeling van Nederland en Duitsland over de fiscale behandeling
van ontslagvergoedingen.5 De door beide landen gezamenlijk overeengekomen
regeling moet buiten toepassing blijven nu deze niet past binnen de overeen­-
gekomen verdragsbepalingen.
In de praktijk kan de samenloop van het oude besluit met het nieuwe besluit
met betrekking tot pensioenpremiebepalingen in belastingverdragen opmer­ke­
lijk uitvallen. Onderstaand voorbeeld laat dat zien.
Werknemer X is door zijn werkgever in het Verenigd Koninkrijk in Nederland
tewerkgesteld sinds 1 maart 2008. De Engelse pensioenregeling is aangewezen
op basis van het oude besluit van 31 januari 2008, voor een maximale periode
van vijf jaar. Het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk bevat een
pensioenpremiebepaling zonder maximale periode. De periode van vijf jaar is
verstreken op 1 maart 2013. Op basis van het nieuwe besluit kan een verlenging
van de aanwijzing worden verkregen voor een periode van vijf jaar, derhalve in
beginsel tot 1 maart 2018 (= tien jaar vanaf het moment dat de tewerkstelling
is aangevangen), hoewel het belastingverdrag geen maximumtermijn kent.
De Belastingdienst stelt zich echter op het standpunt dat verlenging alleen kan
worden verkregen voor de periode 9 oktober 2015 tot 1 maart 2018, omdat het
nieuwe besluit op 9 oktober 2015 in werking is getreden.
De Pensioenwereld in 2017 | 113
Het is de vraag of dit terecht is. De pensioenpremiebepaling in het verdrag
met het Verenigd Koninkrijk stelt als voorwaarde dat de Engelse pensioen­
regeling moet zijn aanvaard als zijnde over het algemeen gelijkwaardig aan een
in Nederland voor de belastingheffing als zodanig erkende pensioenregeling.
Deze aanvaarding heeft in het verleden reeds plaatsgevonden, waardoor aan
deze en de overige voorwaarden op grond van de pensioenpremiebepaling in
het belastingverdrag wordt voldaan. Mag aanwijzing voor de periode tussen
1 maart 2013 en 9 oktober 2015 dan wel worden geweigerd? Die vraag kan
overigens ook worden gesteld voor de periode na 1 maart 2018, zoals hiervoor
uiteengezet.
Conclusie
Zowel het oude als het nieuwe besluit bevat een maximale termijn voor de
aanwijzing van een pensioenregeling. Bepaalde belastingverdragen bevatten
echter geen termijn of een afwijkende termijn. Het zou in strijd met de goede
verdragstrouw kunnen zijn dat Nederland door middel van een beleidsbesluit
zelfstandig een maximum termijn kan stellen aan de fiscale facilitering die
afwijkt van een duidelijke verdragstekst. Tevens mag een verdragstekst niet
door één partij opzij worden gezet of worden ingeperkt. In de praktijk zien wij
dat de samenloop tussen het oude besluit en het nieuwe besluit bijzondere
situaties oplevert. In het geval de wens bestaat om voor een inkomende
werknemer de deelname aan een buitenlandse pensioenregeling voort te
zetten, adviseren wij (gezien het grote belang) een specialist in te schakelen
om vooraf te kijken naar de mogelijkheden en de termijnen.
5 Nederland: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4530 naar aanleiding van
het besluit van 14 november 2007, nr. IFZ 2007/754M, ingetrokken bij besluit van 24 december 2015.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
114 | De Pensioenwereld in 2017
12
Opbouw van dubbel
pensioen bij grens­
over­schrijdende
arbeid
Auteurs:
Jurgen Stormmesand & David Morales
De Pensioenwereld in 2017 | 115
In theorie zou er geen verschil in pensioenconsequenties moeten zijn
tussen een werknemer die vanuit een EU-land wordt gedetacheerd naar
Nederland en een werknemer vanuit een EU-land die een lokaal contract
met een Nederlandse werkgever aangaat. In de praktijk is dat verschil er
wel. Er ligt een taak voor de wetgever om dit verschil te herstellen.
Een werknemer die in het buitenland blijft wonen maar vanuit het buitenland
in Nederland komt werken (hierna: de inkomende werknemer), heeft niet
steeds de keuze tussen deelname in de pensioenregeling van zijn Nederlandse
werkgever of voortzetting van de buitenlandse pensioenregeling. De situatie
kan zich voordoen dat de inkomende werknemer verplicht in beide regelingen
deelneemt. Het gaat hier vooral om gevallen waarin een inkomende werknemer
een algemeen ouderdomspensioen naast een aanvullend pensioen opbouwt via
het socialezekerheidssysteem in zijn woonland en voorts moet deelnemen in
een aanvullend pensioen in Nederland via zijn Nederlandse werkgever.
De vraag die dan centraal staat, is of de werknemer en werkgever bij gelijk­
tijdige verplichte deelname aan een regeling in het land van herkomst en
deelname aan een aanvullende pensioenregeling in Nederland, ervoor kunnen
kiezen om niet deel te nemen aan de Nederlandse pensioenregeling.
Dit vraagstuk is van belang omdat de inkomende werknemer in zo’n situatie
dubbel verzekerd is voor zijn aanvullend pensioen en daardoor ook dubbel
premies betaalt. Dat heeft een impact op zijn nettosalaris. Daarnaast is er
het risico dat de premies van de Nederlandse pensioenregeling voor een
gedeelte tot het belastbaar loon behoren in het land van herkomst, omdat de
Nederlandse pensioenregeling in dat land als een niet-kwalificerende pensioenregeling wordt beschouwd. Als de inkomende werknemer weer in zijn land
van herkomst woont ten tijde van het ontvangen van pensioenuitkeringen, zijn
deze uitkeringen in de regel in het woonland belast. Er kan dus dubbele heffing
ontstaan.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
116 | De Pensioenwereld in 2017
Ook voor de werkgever kan een onwenselijke situatie ontstaan. Het risico
bestaat dat de individuele pensioenaanspraak van de inkomende werknemer
fiscaal bovenmatig wordt. Dit zou leiden tot forse heffingen. Als gevolg van de
dubbele verzekering voor het aanvullend pensioen van de werknemer stijgen de
lasten voor de werkgever. Daarnaast is het niet de bedoeling om werknemers
dubbel te verzekeren voor pensioen.
In deze bijdrage bespreken wij aan de hand van een casus de pensioenopbouw
van een inkomende werknemer die tijdelijk in Nederland komt werken op basis
van een arbeidsovereenkomst met een Nederlandse werkgever. Wij zullen
vanuit de Pensioenwet (hierna: PW) de pensioenconsequenties beoordelen bij
een detachering naar Nederland en het sluiten van een (lokale) arbeidsovereenkomst met de Nederlandse werkgever. Vervolgens wordt ingegaan op de (on)
mogelijkheden om de werknemer en de werkgever civielrechtelijk te ontheffen
van deelname aan de Nederlandse pensioenregeling. Aansluitend bespreken wij
de eventuele fiscale risico’s, om af te sluiten met onze conclusies.
Casus
Een individu is vanuit Frankrijk aangeworven om op basis van een Nederlandse
arbeidsovereenkomst in dienst te treden bij een Nederlandse werkgever.
Werkgever en werknemer spreken af dat de werknemer de dienstbetrekking
gedeeltelijk vanuit zijn woonland mag uitoefenen. Zij komen hierbij overeen dat
hij ten minste 25% van zijn werktijd in Frankrijk werkt.
Op grond van Europese regels inzake sociale zekerheid blijft de werknemer
onder het Franse systeem voor sociale verzekeringen vallen.1 In Frankrijk
vindt de opbouw van de oudedagsvoorziening nagenoeg geheel plaats via de
eerste pijler. Het Franse ‘eerstepijlerpensioen’ kent zowel elementen van een
algemeen wettelijk ouderdomspensioen zoals de AOW als elementen van een
aanvullend pensioen.
1 Art. 13 EU-Verordening 883/2004.
De Pensioenwereld in 2017 | 117
Op grond van een mededeling van de staatssecretaris van Financiën zijn
de premies die betrekking hebben op het aanvullende deel van het Franse
pensioen voor de werknemer aftrekbaar van zijn Nederlandse fiscale loon.2
De premies die door de werkgever worden betaald zijn niet belast als loon.
In Nederland neemt de werknemer deel aan de verplichte pensioenregeling
van de werkgever. De pensioenregeling is dusdanig vormgegeven dat er een
verplichte deelname voor alle werknemers is.
De vraag is of de werknemer en de werkgever er in deze situatie alsnog voor
kunnen kiezen om niet deel te nemen aan de Nederlandse pensioenregeling nu
de werknemer een aanvullend pensioen opbouwt in Frankrijk.
Civielrechtelijke analyse
De territoriale werking van de PW is niet expliciet afgebakend. In de literatuur
wordt verdedigd3 dat in deze situatie het uitgangspunt is om aansluiting te
zoeken bij de arbeidsprestatie van de werknemer (werklandbeginsel4). Het
(gewoonlijk) werkzaam zijn in Nederland is dan beslissend en brengt mee dat
de PW van toepassing is.
Het zoeken van aansluiting bij de plaats van de arbeidsprestatie van de
werknemer is ook goed te verklaren op grond van een Europese verordening
voor het vrije verkeer van werknemers, die het discriminatieverbod5 verder
uitwerkt6. Deze verordening waarborgt dat ieder die op het grondgebied van
een lidstaat werkzaam is daar dezelfde sociale en fiscale voordelen geniet.
Het maken van onderscheid tussen (in Nederland) werkzame werknemers op
grond van hun woonplaats zou hiermee in strijd zijn. Inkomende werknemers
– die in Nederland werken, maar in het buitenland wonen – genieten derhalve
PW-bescherming. De met deze verordening beoogde gelijke behandeling
ongeacht de woonplaats van de werknemers, verzet zich er ook tegen om bij
toepassing van de PW onderscheid te maken op basis van de vestigingsplaats
van de werkgever.
2 Mededeling van 5 januari 2016, DGB 2016/20, ‘Fiscale kwalificatie buitenlandse socialezekerheidsstelsels’.
3 E. Lutjens, ‘Arbeidspensioenen en grensoverschrijdend verkeer van pensioenuitvoerders en van werknemers’ in Onderneming &
Financiering, 2004, nr. 61 en A.C.M. Kuypers & M.W. Minnaard, ‘De Pensioenwet’ in Arbeidsrecht, 2007, nr. 26.
4 Relevant in dit verband zijn de werknemersbescherming en het vertrouwen dat werkgevers door passende uitvoeringsmaatregelen de
pensioenverwachtingen van de werknemers waarborgen.
5 Verwezen wordt naar het discriminatieverbod in art. 45 VWEU.
6 Art. 7, lid 1 EG-Verordening 1612/68.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
118 | De Pensioenwereld in 2017
Dat noch de vestigingsplaats van de onderneming, noch het op de arbeidsverhouding toepasselijke recht relevant is, valt logisch te verklaren vanuit de
beoogde werknemersbescherming van de PW. De PW-bescherming moet niet
ontdoken kunnen worden doordat werknemers – die in Nederland werkzaam
zijn – in dienst treden bij een in het buitenland gevestigde onderneming, of door
op de arbeidsverhouding buitenlands recht van toepassing te verklaren. Het
dwingende karakter van de PW verzet zich daartegen.
Er zijn verschillende pensioenconsequenties bij detachering en werken op basis
van een lokaal contract.
Detachering
Voor de werknemer die vanuit een buitenlands dienstverband op tijdelijke basis
in Nederland komt werken geldt dat hij de keuze heeft om een verzoek te doen
op grond van de PW om te worden vrijgesteld van deelname aan een verplicht
gestelde pensioenregeling.7
Op deze wijze is gewaarborgd dat werknemers hun bestaande pensioen­
regeling tijdens de detachering naar het buitenland kunnen voortzetten. Als de
werknemer in zijn woonland sociaal verzekerd is en pensioen opbouwt, sluiten
de eerstepijlervoorziening en de tweedepijlervoorziening naadloos op elkaar aan.
Belangrijk is dat de werknemer dan wel gedetacheerd moet zijn. Wat onder het
begrip ‘gedetacheerde werknemer’ moet worden verstaan is gedefinieerd in
de PW. Daaruit blijkt dat het moet gaan om een werknemer die in een andere
lidstaat wordt gedetacheerd krachtens een EU-verordening8 en die onderworpen
blijft aan de wetgeving van de lidstaat van herkomst. Het gaat derhalve alleen
om detacheringen binnen EU-verband.
Verder geldt als voorwaarde dat de werknemer aan een aanvullende pensioenregeling deelneemt in zijn woonland en dat de bijdrage aan deze regeling tijdens
de detachering en/of de tewerkstelling wordt gecontinueerd.
De Pensioenwereld in 2017 | 119
Lokaal contract
Voor de werknemer uit onze casus lijkt geen beroep te kunnen worden gedaan
op dit artikel, omdat het artikel spreekt over detachering. Daarvan is geen
sprake en derhalve is de PW van toepassing. Omdat de PW van toepassing is,
geldt dat voor de werknemer een pensioentoezegging conform de PW moet
worden uitgevoerd of dat de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioen­
fonds van toepassing zal zijn. Hierdoor ontstaat voor zowel de werkgever als
voor de inkomende werknemer die niet is gedetacheerd, het ongewenste
gevolg van dubbele premies. Er zijn mogelijkheden om hier iets aan te doen.
Wanneer de pensioenregeling dusdanig is vormgegeven dat zij een verplichte
deelname voor alle werknemers bevat, komt de vraag op of de werkgever geen
pensioentoezegging hoeft te doen aan de inkomende werknemer. Behoudens
de situatie dat in een bedrijfstak een verplicht gestelde pensioenregeling geldt
dan wel sprake is van een bindende cao die geen afwijkingsmogelijkheden
toelaat, kan een individuele werknemer op grond van de PW met zijn werkgever
schriftelijk overeenkomen van deelname aan de Nederlandse pensioenregeling
af te zien.9
Fiscaal-juridische analyse
In de situatie dat de PW van toepassing is, zal in onze casus in beginsel sprake
zijn van dubbele pensioenopbouw.
Naast een algemene ouderdomsvoorziening vindt een aanvullende pensioen­
opbouw plaats via de Franse eerste pijler. Voor het deel van de premies dat
betrekking heeft op het aanvullend pensioen in de Franse eerste pijler geeft
Nederland een fiscale faciliteit. De werkgever houdt hier bij het bepalen van het
fiscale loon rekening mee door het werknemersdeel van de aanvullende Franse
pensioenpremie als aftrekpost van het loon te behandelen.
Tegelijkertijd bouwt de werknemer in Nederland een aanvullend pensioen op,
waarvoor ook een fiscale faciliteit wordt gegeven.
7 Art. 97, lid 2 PW.
8 De EU-verordeningen waarop gedoeld wordt zijn 1408/71/EEG, PbEG L 149,[63], nu vervangen door EU-verordening 883/2004.
9 Art. 7, lid 1 PW.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
120 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 121
De vraag rijst dan of als gevolg van het toepassen van de omkeerregel voor het
Franse aanvullend pensioen in de Franse eerste pijler, de pensioenaanspraak
bovenmatig wordt. Naar onze mening is daarvan geen sprake.
De reden is dat de fiscale faciliteit in Nederland van het Franse eerstepijler­
pensioen niet is gebaseerd op de Wet op de loonbelasting 1964, maar op een
overeenkomstige toepassing van deze wettelijke regeling. Als gevolg daarvan
vindt behandeling als een ‘echte’ pensioenregeling plaats.10 De werknemers­
premies zijn aftrekbaar en de werkgeverspremie behoort niet tot het loon.
Conclusies
Voor grensoverschrijdend werknemersverkeer vanuit een EU-land ontstaan er in
sommige situaties verschillende pensioenconsequenties voor wat in feite gelijke
gevallen zijn. Naar onze mening zou er geen verschil in behandeling moeten zijn
tussen een werknemer die een adequaat pensioen opbouwt in zijn woonland en
gedetacheerd wordt naar Nederland ten opzichte van een werknemer die lokaal
in dienst wordt genomen.
Toch kan de naar Nederland gedetacheerde werknemer een verzoek doen om
te worden vrijgesteld van deelname aan een verplichte pensioenregeling en dus
van toepassing van de PW en kan de werknemer die op basis van een (lokaal)
Nederlands contract wordt aangenomen dat niet, althans wanneer het gaat
om een verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds of een algemeen
verbindend verklaarde cao.
Op grond van het vorenstaande menen wij dat er een taak voor de wetgever
ligt om deze belemmering in de PW voor wat in de kern gelijke gevallen zijn te
herstellen.
10 Zie 2.4 van het besluit van 24 maart 2014, nr. 2014/1441M.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
122 | De Pensioenwereld in 2017
13
Zet Hoge Raad
pensioenfondsen
schaakmat in
btw-spel?
De Pensioenwereld in 2017 | 123
Eind 2016 oordeelde de Hoge Raad dat een pensioenfonds met een defined
benefit-regeling (hierna: DB-regeling) geen gemeenschappelijk beleggings­
fonds is in de zin van de btw-vrijstelling. Het beheer van het desbetreffende
pensioenfonds is daarom volgens de Hoge Raad belast met btw. Zet de
Hoge Raad de pensioenfondsen hiermee schaakmat ten aanzien van de
btw-vrijstelling?
Arrest van de Hoge Raad
Het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2016 ziet op de btw-behandeling
van vermogensbeheerdiensten verricht aan een bedrijfstakpensioenfonds voor
werknemers in de sector zorg en welzijn. Dit pensioenfonds keert pensioenen
uit op basis van het gemiddeld verdiende loon van de werknemers en hun
aantal dienstjaren bij de werkgevers. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde
eerder al (2014) dat het vermogensbeheer van dit pensioenfonds niet van
btw is vrijgesteld, omdat het karakter ervan wezenlijk anders is dan dat van
een instelling voor collectieve belegging (hierna: ICBE). De belangrijkste
over­wegingen van het gerechtshof hierbij waren dat:
–– het pensioenfonds niet opereert met het uitsluitende doel om zijn vermogen
te beleggen;
–– de rechten van deelneming niet (in)direct worden ingekocht of terugbetaald;
–– de deelnemers niet zelf de beleggingsproducten van het pensioenfonds
bezitten;
–– niet kan worden gezegd dat het risico bij de deelneming enkel afhankelijk is
van en wordt gespreid over een aantal beleggingen.
Auteurs:
Karim Hommen & Gert-Jan van Norden
De Hoge Raad sluit zich aan bij het oordeel van het gerechtshof en oordeelt
dat het beleggingsrisico van onvoldoende betekenis is om dit gelijk te
stellen met het risico dat deelnemers in een ICBE dragen. De hoogte van de
pensioen­­uitkeringen wordt namelijk in eerste instantie bepaald door het aantal
© 2017 KPMG Advisory N.V.
124 | De Pensioenwereld in 2017
dienstjaren en het gemiddeld verdiende loon. Het risico van het niet indexeren
dan wel het risico dat pensioenen worden verminderd doet daaraan niet af.
Deze risico’s zijn naar de mening van de Hoge Raad van een andere orde dan
het risico van tegenvallende beleggingsresultaten voor deelnemers in een
ICBE. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende dan
ook ongegrond, waarmee de staatssecretaris van Financiën in het gelijk wordt
gesteld.
De Pensioenwereld in 2017 | 125
van btw. Hij geeft tevens aan dat dit oordeel geldt voor alle andere vergelijkbare pensioenfondsen. De vraag blijft echter wat moet worden verstaan onder
‘vergelijkbare pensioenfondsen’.
Zijn bijvoorbeeld CDC-regelingen (collectieve defined contribution-regelingen),
waarbij de werkgever geen verplichting heeft om af te storten bij onderdekking,
voor de btw vergelijkbaar met een DB-regeling? Dit zal afhankelijk zijn van
de specifieke kenmerken van de pensioenregeling. Is het niet afstorten bij
onderdekking door de werkgever van voldoende betekenis?
Paardensprong?
Betreft het oordeel van de Hoge Raad nu een paardensprong, of is sprake van
een logische zet? Opvallend is dat de Hoge Raad met name aansluit bij de
redenering uit het arrest Wheels van 7 maart 2013, waarin het Europese Hof van
Justitie oordeelde dat de leden van een pensioenfonds met een DB-regeling
niet de risico’s dragen die met het beheer van dat fonds gepaard gaan. De Hoge
Raad gaat echter niet specifiek in op de voorwaarden die door het Europese
Hof van Justitie zijn genoemd in het arrest ATP van 12 december 2013. Daarin
oordeelde het Europese Hof van Justitie dat een pensioenfonds wel als
gemeenschappelijk beleggingsfonds kwalificeert indien het wordt gefinancierd
door de pensioenontvangers, de ingelegde gelden worden belegd volgens het
beginsel van risicospreiding en het beleggingsrisico wordt gedragen door de
leden van het pensioenfonds. De Hoge Raad gaat bijvoorbeeld niet specifiek
in op de vergelijking tussen een ICBE en een pensioenfonds anders dan op
het punt van het beleggingsrisico. Zo zijn er ICBE’s die een kapitaalgarantie
bieden, waardoor de belegger ook niet direct het gehele beleggingsrisico loopt.
Dergelijke ICBE’s kwalificeren wel als gemeenschappelijk beleggingsfonds in de
zin van de btw-vrijstelling.
In zijn brief geeft de staatssecretaris ook aan dat hij door het arrest van de Hoge
Raad geen mogelijkheid ziet voor een heroverweging om het onderscheid voor
de btw tussen DB- en DC-regelingen te laten vervallen of een onafhankelijk
extern onderzoek hiernaar in te stellen. Dat duidt dan ook op een situatie van
schaakmat: het spel is afgelopen. De staatssecretaris biedt slechts een kleine
tegemoetkoming: hij zal de Europese Commissie op de hoogte stellen van het
oordeel van de Hoge Raad en aandacht vragen voor handhaving van het ‘level
playing field’ in Europa.
Volgende zet?
Gesterkt door het oordeel van de Hoge Raad en de visie van de staats­secretaris
verzoekt de Belastingdienst vele (bedrijfstak)pensioenfondsen en -uitvoer­ders
die bezwaarschriften hebben ingediend om deze bezwaarschriften in te
trekken. Zij kunnen een eigen gerechtelijke procedure starten, maar het zal
niet eenvoudig zijn om deze te winnen, aangezien de Belastingdienst en de
staatssecretaris van Financiën zich goed kunnen verdedigen met het recente
oordeel van de Hoge Raad.
Is dit dan niet een reden om pensioenfondsen gelijk te stellen met ICBE’s?
Schaakmat?
In zijn brief van 19 december 2016 geeft de staatssecretaris van Financiën aan
dat het arrest van de Hoge Raad zijn visie bevestigt dat vermogensbeheer­
diensten verricht voor pensioenfondsen met een DB-regeling niet zijn vrijgesteld
Het spel lijkt dus lastig nog te winnen. Mogelijk biedt een zet uit onverwachte
hoek, een Europese zet, meer kansen. Zeker gelet op de verschillen tussen
de verschillende EU-lidstaten zal in Europees verband verder moeten worden
gesproken over dit onderwerp. Een individuele zet van een (bedrijfstak)
pensioenfonds zal niet eenvoudig zijn en niet tot het gewenste resultaat leiden
op Europees niveau. Het is verstandiger als de sector als geheel de volgende
zet doet.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
126 | KPMG 100 jaar
KPMG 100 jaar | 127
Ik ga ervan
uit dat de
beste jaren
nog komen
NAAM: Catherine Jansen
LEEFTIJD: 65
WOONPLAATS: Deventer
PENSIOEN IN ÉÉN WOORD:
onafhankelijkheid
© 2017 KPMG Advisory N.V.
128 | KPMG 100 jaar
| 129
De Pensioenwereld
KPMG 100 in
jaar
2016
Interview
Na een bewogen leven begint Catherine Jansen aan de tweede
helft. ‘Mijn gigadrukke loopbaan begon op mijn 18e, toen ik als
verpleegkundige in het diepe werd gegooid. En in 1988 begon
ik aan een lerarenopleiding. Tot dit jaar was ik docent HBOVerpleegkunde. Ik heb altijd graag gewerkt, maar nu ik klaar
ben voel ik me als herboren.’
Wanneer bent u met pen­­sioen ge­gaan?
‘In november, dus nog maar net! Ik
heb na mijn 65ste nog een half jaartje
doorgewerkt. Dat was wel een opgave.
Niet zozeer omdat ik het onderwijsvak niet leuk vond, maar vanwege de
randzaken. Op een gegeven moment
voelde ik dat het mij meer moeite
kost om mij de digitale ontwikkelingen
eigen te maken.’
Wat betekent pensioen voor u?
‘Dat ik de vrijheid heb om nog een
zinvol leven te leiden. Niet alleen door
te wandelen met mijn vriend en door
veel te lezen, wat ik heel graag doe,
maar ook door met jonge mensen op
te trekken en mijn levenservaring te
delen. Ik zit daarom ook in een yogaklasje met jonge mensen en niet met
senioren. Verder volg ik een opleiding
meditatie en spiritualiteit. Zo hoop ik
geestelijk scherp te blijven. Mijn grote
voorbeeld is Leonard Cohen, die met
zijn muziek en dichterlijke teksten veel
voor de mensen heeft betekend. Tot
zijn overlijden op 82-jarige leeftijd was
hij nog actief en had hij altijd een inspi­
rerende, hoopvolle boodschap.’
Hoe lang denkt u pensioen nodig
te hebben?
‘Ik kan het goed uitzingen, hoeveel
jaren ik ook voor me heb. Over mijn
pensioen ben ik best tevreden, maar
het had meer kunnen zijn. Dat komt
door een blokkade in mijn levensloop.
Ik ben namelijk geëmigreerd geweest
naar Algerije, met mijn toenmalige echtgenoot die daar vandaan kwam. Voor
dat avontuur heb ik mijn financiële
reserves gebruikt en daar was bij thuis­
komst in 1986 niet veel van over. Mijn
inleg bij het pensioenfonds van Zorg &
Welzijn had ik ingewisseld. Gelukkig bleef het
deel dat ik op­­bouw­de
bij het ABP behouden.
Later heb ik dat kunnen
aanvullen met het pensioen dat ik kreeg als
docent. Verder spaarde
ik alsnog voor mijn pensioen in het fonds van
Zorg & Wel­zijn, omdat ik
nog enkele nevenactivi­
teiten had als verpleegkundige. Maar ik heb het allemaal wel
zelf gedaan als alleen­­staande moeder
op mijn 35ste.’
ben je op je zestigste toch al behoorlijk
uitgeblust. Anderen hebben mis­schien
een minder belastend beroep en
kunnen wel langer door. Ik zou dus per
beroepsgroep rekening
houden met leef­
tijd en
zwaarte van het werk.
Daar­­
op zou ik dan de
arbeids­­­voorwaarden aan­
passen, eventueel vast­­
gelegd in een cao.’
Het mooie van de
oude dag is dat je
je ervaringen kunt
delen, gevraagd
en ongevraagd
Wat zou u veranderen als u één
dag mocht bepalen wat er met alle
pensioenen gebeurt?
‘Ik zou niet alle werkenden over één
kam scheren. Als je al heel jong met
werken begint in een veeleisende baan,
zoals veel mensen van mijn generatie,
Kunt u zich een leven
voor­stellen zonder
pen­­sioen?
‘Ja, maar dat zou niet eer­
lijk zijn. Iedereen heeft
recht op een basis­­uitkering. De hoogte
van je pensioen is trouwens maar rela­
tief. Wat echt belang­rijk is, zijn gezondheid en de mensen om je heen. Tijdens
een wandel­vakantie in Portugal heb ik
een mooi boek gelezen, De beste jaren
komen nu! Daar werd ik heel blij van.
En het is ook waar: wie zegt er dat je
zielig en ongezien oud moet worden?’
© 2017 KPMG Advisory N.V.
130 | De Pensioenwereld in 2017
14
Innovatie kan de
pensioensector helpen
bij maatschappelijke
uitdagingen
De Pensioenwereld in 2017 | 131
Technologie biedt mogelijkheden om de pensioensector beter te laten
inspelen op de toekomst, de maatschappelijke uitdagingen en om de
concurrentie met nieuwe toetreders aan te kunnen. Wendbaarheid is van
groot belang, omdat er geen zekerheden zijn over toekomstscenario’s.
Het formuleren van een expliciete innovatiestrategie is belangrijk bij het
vorm­geven van innovatie bij een pensioenfonds of pensioenuitvoerings­organi­
satie. Bij het doornemen van een tiental jaarverslagen van ondernemings- en
bedrijfs­takpensioenfondsen bleek dat weinig pensioenfondsen een expliciete
innovatie­strategie hebben geformuleerd. Daarentegen gaat meer dan de helft
van de onderzochte pensioenfondsen in op de onderwerpen innovatie of
digitalisering in het jaarverslag of geeft aan een programma hiervoor te hebben
opgestart. Hierbij gaat het met name om digitalisering van de communicatie en
functionaliteiten in pensioenplanners. Verder is het opmerkelijk dat sommige
fondsen ICT eerder zien als een risicofactor in plaats van een kans. Toch staat de
pensioensector niet stil qua innovatie. Er zijn drie typen innovaties1:
–– innovatie in het proces;
–– innovatie in het product;
–– innovatie in de markt.
Auteurs:
Han Gerrits & Joyce Groteclaes
1 Voort, P. van der & Ormondt, F. van Het innovatieboek: gids voor innoveren en innovatiemanagement (2e herziene druk). Academic Service.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
132 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 133
Innovatie in het proces
Innovatie in het product
Afgelopen jaren hebben diverse fondsen en pensioenuitvoeringsorganisaties
innovaties in de processen doorgevoerd. Zo zijn een aantal administratieve
processen gedigitaliseerd en handmatige handelingen omgezet in auto­matische
processen middels straight through processing (STP). Denk hierbij aan
gegevens­­­inwinning door middel van een werkgever- en/of werknemersportaal.
Ook de communicatie zelf is gedigitaliseerd en verbeterd met onder andere
Pensioenlaag 1-2-3. Met behulp van ‘persona’ of ‘explanimations’2 ontstaat beter
inzicht in life events en de effecten daarvan op het pensioen.
Al jaren staat er druk op het pensioenstelsel door de aanhoudend lage rente,
volatiele financiële markten, de stijgende levensverwachting en vergrijzing &
ontgroening, de veranderende arbeidsmarkt en het veranderd consumenten­
gedrag. Het huidige pensioenstelsel is niet meer houdbaar en er wordt gezocht
naar nieuwe varianten; kortom innovatie in het pensioenproduct. Dit blijkt niet
eenvoudig. De werkgroepen van de Pensioenfederatie hebben de impact van
een uitkeringsovereenkomst zonder garanties (pensioenvariant 1b) en een
premieregeling met een collectieve buffer (pensioenvariant 4c-r) onderzocht,
maar de conclusie is dat iedere variant voor- en nadelen heeft, waardoor er
verder doorgerekend en gediscussieerd moet worden.
Veel pensioenfondsen zetten in op herstel van vertrouwen en het vergroten
van de verbinding met de deelnemers. Diverse pensioenfondsen streven
ernaar om de informatie voor de deelnemer persoonlijker en toegankelijker te
maken middels communicatie via het door de deelnemer gewenste kanaal,
op het door de deelnemer gewenste moment, met een heldere boodschap.
Hierdoor kan het bewustzijn van de deelnemer over de consequenties van
een eventueel tekort aan pensioenopbouw op innovatieve wijze worden
vergroot. Hoe mooi zou het zijn als iedere Nederlander via een kort filmpje zijn
persoonlijke pensioensituatie jaarlijks toegezonden en uitgelegd krijgt in plaats
van een papieren UPO? Zo’n filmpje, ingesproken door een persoon waar een
grote groep mensen zich mee kan associëren (vanuit de ‘persona’ gedachte),
in begrijpelijke taal is krachtiger dan een UPO. Nieuwe technologieën maken
dergelijke gepersonaliseerde filmpjes al mogelijk.
Innovatie in het product kan op diverse aspecten worden gecreëerd.
Een paar voorbeelden van aspecten waarop je zou kunnen innoveren in de
product­­­­ont­wikkeling:
–– Toekomstbestendigheid: verhogen van de wendbaarheid en robuustheid
van het pensioenproduct waardoor er voor oudedagsvoorziening in brede
zin een oplossing wordt geboden in plaats van ‘alleen’ een pensioenproduct,
bijvoorbeeld door een combinatieproduct te ontwikkelen van zaken die je als
gepensioneerde nodig hebt en waarover je keuzevrijheid hebt (bijvoorbeeld
pensioen, inkomen en wonen).
–– Resultaat en transparantie: een product waarin een zo goed mogelijke
balans tussen de hoogte van de verwachte uitkering en de zekerheid wordt
gecreëerd en waarbij transparantie wordt gegeven over de onzekerheden.
–– Keuzevrijheid: een product dat inspeelt op de wens tot maatwerk en
keuzevrijheid, bijvoorbeeld een persoonlijk pensioenvermogen en een
individueel leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid en waar mogelijk met behoud
van collectieve risicodeling. Hierbij moet opgelet worden voor keuzestress.
–– Informatie: door gebruik te maken van data analytics zou de beschikbare
informatie over risico kunnen leiden tot betere risico-inschatting en
ge­detailleerder kalibreren van het risicomanagement en de nettorestrisico’s
(teneinde een lagere buffer aan te houden).
2 Een korte animatie waarmee een onderwerp duidelijk kan worden uitgelegd middels beeld, tekst en voice-over.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
134 | De Pensioenwereld in 2017
–– Uitvoering: wijzigingen in het pensioen- en/of vermogensbeheerproduct,
waardoor de uitvoerbaarheid en uitlegbaarheid verhoogd worden.
Dit betekent onder andere het beperken van overgangsregelingen.
–– Duurzaamheid: innovatieve beleggingsproducten die bijdragen aan de
duurzaamheid door bijvoorbeeld het terugdringen van de CO2 footprint in
de beleggingsportefeuille en het voorkomen van stranded assets3.
Innovatie in de markt
Afhankelijk van de regeling, wordt het risico steeds meer bij de deelnemer
gelegd. Dit zorgt ervoor dat een pensioenfonds steeds meer moeite heeft
zijn toegevoegde te laten zien. Op onderdelen met een lage toegevoegde
waarde kan worden ingezet op vergaande automatisering bijvoorbeeld met
Robo-advising, straight through processing en data analytics. Want in tal van
markten zien we innovatieve nieuwkomers de strijd aangaan met gevestigde
partijen; met name op het gebied van datagedreven activiteiten waardoor meer
toegesneden / op maat gemaakte oplossingen kunnen worden aangeboden.
Een voorbeeld daarvan is Google, die in de markt voor verzekeringen stapt.
Enerzijds zoomen deze partijen in op ontketening en specialisatie. Anderzijds
gaat het om het maken van (nieuwe) combinaties zoals samenwerking met
specialistische partijen.
De toegevoegde waarde van de individuele onderdelen in de keten wordt
steeds belangrijker. Een start-up die op een individueel onderdeel van de keten
excelleert kan die activiteit zomaar overnemen. Zo zijn er partijen die met gebruik
van big data en medische tools, geanonimiseerd en met inachtneming van de
privacy­wetgeving, de individuele gezondheid beter kunnen toetsen. Hierdoor
kan een fonds mogelijk in de toekomst de individuele levensverwachting beter
inschatten en daar de oudedagsvoorziening beter op laten aansluiten. Kortom,
invloed vanuit de technische en medische wereld op de pensioensector.
De Pensioenwereld in 2017 | 135
Organiseren van innovatie
Innovatie is dus belangrijk, ook voor pensioenfondsen en pensioenuitvoerings­
organisaties. Hoe kunnen zij daar ook echt gericht aan gaan werken? Dat vraagt
om actie op vier terreinen.
1. Innovatiestrategie
Innovatie wordt vaak geassocieerd met vrijheid en chaos. De werkelijkheid is echter dat succesvol innoverende organisaties ruimte creëren voor
creativiteit, maar de investeringen in innovatie goed richten op een beperkt
aantal strategische gebieden. Focus en inbedding van de innovatieagenda in
het reguliere proces zijn sleutelwoorden. Daardoor kunnen ze sneller leren en
vooruitgang boeken. Zij baseren hun innovatiestrategie op ontwikkelingen en
trends en op de bedrijfsstrategie en richten zich daardoor met hun initiatieven
op een beperkt aantal innovatiedomeinen.
2. Innovatiemanagement & control
Innovatie tot leven brengen in een organisatie vraagt om resources en
het organiseren van activiteiten. Op de eerste plaats gaat het dan om het
inrichten van de innovatieorganisatie, zowel top-down (vanuit bestuur) als
bottom-up (vanuit medewerkers). Top-down voor de grote innovaties en de
innovaties die de huidige business mogelijk kannibaliseren. Bottom-up voor
de kleinere procesinnovaties die bijdragen aan een cultuur van continue
verbetering. Een cultuur ook waarin medewerkers niet terughoudend zijn
met het aanleveren van ideeën voor verbeteringen.
Daarnaast gaat het om controle over de innovatiekosten en baten. Een
dashboard met key performance indicators helpt om inzicht te geven in de
resultaten en de voortgang van innovaties. Bij organisaties die al langer met
innovatie bezig zijn, zullen er concrete output-KPI’s in het dashboard staan,
bijvoorbeeld de daling van uitvoeringskosten of kosten per deelnemer door
innovatie. Bij organisaties die net beginnen gaat het vaker om input-KPI’s,
zoals het aantal uren dat aan innovatie is besteed en het aantal innovatie­
projecten dat is opgestart.
3 Stranded assets zijn activa die men wel bezit maar niet (meer) kan gebruiken of assets die het risico lopen om snel in waarde te kunnen
dalen, bijvoorbeeld een verbod op (verdere) exploitatie van fossiele brandstoffen zoals gas.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
136 | De Pensioenwereld in 2017
3. Innovatiecultuur en -competenties
Een innovatiecultuur is nodig om innovatie tot leven te brengen in de
organisatie. Dat begint bij leiderschap en daadwerkelijk commitment van
directie of bestuur om te willen innoveren. Verder moet er een ‘safe to fail’
cultuur komen. In zo’n cultuur mogen innovatieprojecten voortijdig worden
gestopt mits leerervaringen maar goed worden vastgelegd en worden
meegenomen naar volgende innovatieprojecten. Innoveren is in zo’n cultuur
leren. Fouten maken mag. Het is een kwestie van proberen en doen. In veel
gevallen vraagt dit ook om ontwikkeling van nieuwe competenties.
De Pensioenwereld in 2017 | 137
Conclusie
De maatschappij verandert en de technologie biedt mogelijkheden om de
pensioensector nog beter te laten aansluiten bij de toekomst en de individuele
werkelijkheid op ‘de oude dag’. Innovatie kan via de as van proces, product en/
of markt. De toekomst is per definitie onzeker en juist daarom is een wendbare
organisatie nodig. Belangrijke bouwstenen voor die wendbaarheid zijn een
innovatieve cultuur, innovatiestrategie, ruimte (tijd, mensen, geld ), innovatie­
management en innovatieve processen.
4. Systeem voor idee tot lancering
Zonder ideeën is er geen innovatie. Het is daarom nodig dat de organisatie
ruimte biedt voor de totstandkoming van ideeën (ideeëngeneratie). Dat kan in
workshops waarin methoden en technieken voor bevordering van creativiteit
worden ingezet. Het kan ook door crowdsourcing waarbij een online­platform
wordt ingezet om met alle medewerkers ideeën te genereren. Dat draagt
bovendien bij aan een meer innovatieve cultuur. Zo’n platform kan ook
worden ingezet om buitenstaanders, zoals klanten en toeleveranciers, bij
ideegeneratie te betrekken. Op die manier wordt een innovatie-ecosysteem
ontwikkeld. Zeker in de digitale wereld, en dus ook in de pensioenwereld,
zien we dat innovatie vaak om samenwerking van meerdere organisaties
vraagt.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
138 | De Pensioenwereld in 2017
15
Een individuele
pot voor pensioen,
wonen en zorg: hoe
haalbaar is dat?
De Pensioenwereld in 2017 | 139
Een individualiserende maatschappij vraagt om het verzetten van de bak­
ens in de pensioenwereld. Maar eigenlijk is er een bredere discussie nodig
over een (individuele) combinatie van zorg, wonen en inkomen in alle
levensfasen. In theorie zijn mooie oplossingen denkbaar, maar wat is de
praktische haalbaarheid ervan?
Voormalig minister van justitie mr. P.H. Donner was op 20 september 2016 in
het NRC heel duidelijk:
“Het zou verstandig zijn om alle grote kosten die mensen in
het leven maken, in samenhang te bekijken. Dan gaat het om
woonlasten, pensioen en de ziektekosten. Want met name ouderen
maken veel zorgkosten, terwijl die verder lagere lasten hebben.
Zij hebben vaak hun hypotheek al afbetaald. Het is gecompliceerd,
maar een kabinet zou naar die opbouw van kosten in het leven
moeten kijken”.
Donner snijdt hiermee een belangrijk thema aan en legt bloot dat we niet alleen
moeten nadenken over hervorming van pensioenen. De verkenning van de
Sociaal-Economische Raad (SER) in mei 2016 over persoonlijk pensioenvermogen
met collectieve risicodeling draagt zeker bij aan de benodigde moder­nisering
van het Nederlandse pensioenstelsel. Maar de discussie dient breder te worden
gevoerd: het gaat om een modernisering van de combinatie van zorg, wonen
en inkomen. Want op deze terreinen is er geen gelijke tred gehouden met de
maatschappelijke ontzuiling en de daaropvolgende individualisering.
Inkomen
Auteurs:
Arvid de Bruin & Frans Glorie
In dit artikel gaan we in op de combinatie van de drie genoemde elementen, te
beginnen met het inkomen. Uitgangspunt bij de invoering van de AOW in 1947
was een basispensioenvoorziening in de laatste (niet werkzame) levensjaren
(1e pijler). Dit kan dan worden aangevuld met collectieve pensioenvoorzieningen
via de werkgever (2e pijler) en bijvoorbeeld lijfrenteverzekeringen (3e pijler).
© 2017 KPMG Advisory N.V.
140 | De Pensioenwereld in 2017
Bij de invoering in 1947 bedroeg de uitkeringsduur gemiddeld 12 levensjaren.
In 2012 was dit opgelopen naar bijna 20 jaar, wat ook leidt tot een significant
effect op het benodigde kapitaal op ingangsdatum van pensioen in de 2e pijler
en daarmee tot druk op de financiering van ons pensioenstelsel. Overigens
zijn, als onderdeel van de wetgeving die toeziet op het geleidelijk verhogen
van de pensioenleeftijd naar 67 jaar, maatregelen getroffen om het verder
oplopen van de pensioenduur tegen te gaan. In deze wetgeving is opgenomen
dat de ingangsdatum van pensioenen verder verschuift als de gemiddelde
levensverwachting in Nederland stijgt.
De additionele pensioenvoorziening moet worden opgebouwd tijdens het
werkzame leven van een individu door een deel van het inkomen niet aan te
wenden voor consumptie, maar in een individuele pot onder te brengen. Om
de hoogte ervan te bepalen is een financieel plan nodig tijdens de opbouwfase,
gebaseerd op de financiële mogelijkheden en de eisen aan het inkomensniveau
na pensionering.
Zorg
De toename van het aantal levensjaren betekent niet dat dit allemaal gezonde
levensjaren zijn. Met name in de laatste levensjaren stijgen de zorgkosten
enorm. Ook is nog niet duidelijk of de verlenging van het arbeidzame leven (door
verhoging van de pensioenleeftijd) in goede gezondheid kan worden volbracht
of dat dit ook leidt tot extra zorgkosten. De impact van de ontwikkelingen in de
zorgkosten en de impact op het op te bouwen pensioenvermogen zijn nog niet
echt onderzocht. Nader onderzoek op dit vlak is wenselijk en de uitkomsten
ervan dienen te worden meegenomen in de discussie over de herijking van het
pensioenstelstel.
Woning
De derde component betreft wonen. De aankoop van het eerste huis wordt
meestal via schuld gefinancierd, tot voor kort vaak aflossingsvrij met maximale
rentelasten. Dit betekent dat het vrij beschikbaar inkomen na pensionering
onder druk staat en steeds meer mensen beginnen dat te beseffen. Als zij hun
schuld reduceren levert dat hen later meer financiële armslag op. Het voordeel
De Pensioenwereld in 2017 | 141
van dergelijke vermogensvorming via het eigen huis is dat dit ongemerkt kan
plaatsvinden. Immers, de overwaarde is tussentijds niet in cash beschikbaar en
daarom is de verleiding om dit te gebruiken voor consumptie beperkt. Op zeker
moment zal de overwaarde liquide moeten worden door bijvoorbeeld verkoop.
Dit verkoopmoment is niet vrij te kiezen, want dit is afhankelijk van het individuele
tijdstip van pensioneren, en van vraag en aanbod op de huizenmarkt. Dat vraagt
om een instrument voor de verzilvering van overwaarde. Mogelijk ligt hier een
kans voor pensioenfondsen en levensverzekeraars: via hun beleggingen kunnen
zij als een soort buffer/intermediair werken. Dit in aanvulling op de enkele partij
die zich thans op deze markt begeeft.
Andere trends die op dit moment nog maar een beperkte rol spelen in de
discussies over een nieuw pensioenstelstel zijn als volgt te schetsen:
–– Uit financiële statistieken blijkt dat veel gepensioneerden weten te sparen
van hun pensioen en AOW. De gezondheid laat het voor deze mensen veelal
niet meer toe om ‘leuke dingen te doen’ en daaraan hun geld uit te geven,
waardoor ze geld overhouden. Alhoewel zogenaamde ‘hoog/laag’ pensioenen
hierop inspelen, waarbij in de eerste jaren van pensionering een relatief
hoog pensioenbedrag wordt ontvangen en in latere jaren een relatief laag
pensioenbedrag wordt ontvangen, maken relatief weinig gepensioneerden
van deze mogelijkheid gebruik.
–– Blijkens onderzoek van NIVEL (www.nivel.nl) is de babyboomgeneratie bereid
om meer te betalen voor goede gezondheidszorg voor zichzelf. Daarmee lijkt
er een voedingsbodem te zijn om een kwalitatief betere oude dag (deels) uit
eigen middelen te financieren.
Zo bekeken lijkt er een basis te zijn voor het aanleggen van een individueel
spaarpotje vanwaaruit uitkeringen voor levensonderhoud en zorg kunnen
worden gefinancierd. Volledige vrijheid is daarbij waarschijnlijk geen goed idee,
omdat de mens geneigd is om te kiezen voor de consumptie vandaag en de
zorgen van overmorgen te vergeten. Op enig moment kan dus voortijdig het
potje leeg zijn.
De discussie over het herijken van ons pensioenstelstel zou eigenlijk alle
kosten van levensonderhoud in de laatste levensjaren moeten omvatten. Dat
vraagt onder meer om een financieel plan voor de uitkeringsfase waarbij de
© 2017 KPMG Advisory N.V.
142 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 143
beschikbare middelen bij aanvang van de pensionering, rekening houdend met
de verwachte uitkeringsduur en geschatte zorgkosten, worden verdeeld over de
gehele uitkeringsfase.
Uiteraard biedt dit geen garanties voor individuele gevallen. Het volledig
individualiseren is niet mogelijk, omdat het onmogelijk is om overlijden of
(chronische) ziekte te voorspellen. Deze risico’s dienen dan ook collectief te
worden opgevangen, bijvoorbeeld door voor chronisch zieken en het langlevenrisico een omslagfonds verplicht te stellen, waaraan iedere Nederlander
naar draagkracht moet bijdragen. Ook andere modellen uitgevoerd door een
verzekeraar of pensioenfonds zijn denkbaar.
Conclusie
Gezien vorenstaande is het van belang om te onderzoeken of alle mensen in
staat zijn om een voldoende uitkeringsniveau (basispensioen) te halen, en wat
de oorzaken zijn als niet het geval is. De vraag hierbij is of een geïndividuali­
seerde maatschappij bereid is haar solidariteit te tonen.
Er is geen eenvoudige oplossing en een individuele aanpak stelt hoge eisen aan
individuen. Het maken van een financieel plan is immers al geen sinecure; het
periodiek onderhouden hiervan vergt discipline. De vraag is of mensen dit kunnen
en willen opbrengen. Ook nader onderzoek op dit punt zal nog nodig zijn.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
144 | KPMG 100 jaar
KPMG 100 jaar | 145
Jonge mensen
zijn zich niet
meer bewust
van het nut van sparen
NAAM: Theo Frencken
LEEFTIJD: 73
WOONPLAATS: Doetinchem
PENSIOEN IN ÉÉN WOORD:
mooi
© 2017 KPMG Advisory N.V.
146 | KPMG 100 jaar
| 147
De Pensioenwereld
KPMG 100 in
jaar
2016
Interview
Theo Frencken stond meer dan dertig jaar voor de klas. Hij com­
bineerde zijn leraarschap na vijftien jaar met een directeurs­functie.
En de laatste jaren was hij bovenschools directeur van veertien
basisscholen in de Achterhoek. Bij zijn pensionering viel hem
weinig vrije tijd ten deel. ‘Ik werd nogal bezig gehouden. Het
voordeel was, dat ik geen heimwee kreeg naar de schoolbankjes.’
Wanneer ging u met pensioen en
hoe verging u dat?
‘Op mijn 61ste, nu twaalf jaar geleden.
Nadat ik was gestopt, heb ik heel princi­
pieel “nee” gezegd tegen verzoe­
ken
om in besturen en commissies plaats te nemen.
Ik wilde even helemaal
niets. Zo kon ik bewust
ontdekken wat mijn
nieuwe vrijheid mij zou
geven. Ik ben toen gaan
fotograferen. Een heer­
lijke hobby waarin ik mij­
zelf kan blijven ontwikkelen. Toch kreeg ik het
vrij snel druk met andere
zaken. Zo kwakkelden
mijn schoon­
ouders met
hun gezondheid en ging ik regelmatig
naar Limburg, waar zij woonden. In
diezelfde tijd werd mijn vrouw ziek.
Zij is vorig jaar overleden. Samen hebben we wel nog enkele mooie jaren
beleefd. Hoewel ik nu alleen ben en
mijn kinderen en kleinkinderen te ver
weg wonen om zomaar even op de
koffie te komen, vind ik
het leven toch boeiend
genoeg om er elke dag
weer wat van te maken.’
De overheid
moet een veel
menselijker
gezicht tonen.
Alles draait maar
om cijfers.
Hoe oud hoopt u te
worden? Heeft u daar­­­
voor voldoende pensioen?
‘Ik hoop nog wel twintig jaar te kunnen leven.
Ik ben gezond en fiets
graag, al wordt het lijf
wel wat strammer. Door
in een koor te zingen, kan ik me ook
heerlijk ontspannen. Financieel kom
ik wel uit. Bij mijn pensionering kon ik
nog net gebruikmaken van de regel,
dat je bij veertig dienstjaren 70% van
je laatstver­diende loon kreeg. Aan de
andere kant heb ik sindsdien nooit een
inflatie­correctie gehad, dus ik verdien
eigenlijk nog hetzelfde als in die tijd.
Maar ach, ik heb niet het gevoel dat
ik iets heb hoeven inleveren. Ik heb
ook nog een reservepotje. Al slinkt
de waarde van mijn pensioen met
een kwart, dan heb ik nog voldoende
marge.’
Wie is er verantwoordelijk voor uw
pensioenopbouw? Is dat de werkgever, de staat of uzelf?
‘Alle drie, vind ik. Idealiter legt iedere
werknemer iets opzij. De werkgever
stelt hem daartoe in staat met een
percentage “loon voor later”. De overheid zou erop moeten toezien dat de
werknemer dat bedrag ook echt voor
het geëigende doel gebruikt. Nu zie
je toch dat mensen die wat gemakkelijker met geld omspringen, dat geld
gewoon opmaken. Jonge mensen
zijn zich niet meer bewust van het nut
van sparen. Dat vind ik best zorgelijk,
want ze snijden zichzelf in de vingers.
De inkomensverschillen groeien alleen
maar. Sommige mensen hebben
speciale talenten, waardoor ze veel
geld kunnen verdienen. Daarnaast
zijn er mensen met andere talenten,
maar die zijn niet “winstgevend” in
termen van financieel gewin. Ik vind
dat de regering die groep niet in de
steek moet laten. We hebben een
regering nodig die niet meer alleen in
economische cijfers denkt, maar een
menselijk gezicht toont. Het is niet
goed gesteld met gelijkwaardigheid
en solidariteit. Waarom kan een bankmanager een riante oudedagsvoorziening met bonus en emolumenten
krijgen, en moet een bus­chauffeur het
doen met een AOW-tje en een matig
pensioen? Ik zou best iets voor deze
gelijkwaardigheid willen inleveren. Dat
klinkt misschien idealistisch, maar ik
zou het niet verkeerd vinden als de
meeste Nederlanders daar ook zou
over denken.’
Wat zou u doen als u één dag mocht
bepalen wat er gebeurt met alle
pensioenen?
‘Ik zou ervoor willen zorgen dat nie­
mand meer dubbeltjes hoeft om te
draaien voor dat extra pakje boter.’
© 2017 KPMG Advisory N.V.
148 | De Pensioenwereld in 2017
16
Wat is het beste
alternatief voor een
Defined Benefitpensioenregeling?
De Pensioenwereld in 2017 | 149
Werkgevers zijn al langere tijd niet meer bereid om de marktrisico’s van
hun pensioenregeling voor lief te nemen en op hun balans op te nemen.
Het aantal Defined Benefit (DB)-regelingen neemt dan ook al jaren af en er
zijn hybride vormen ontstaan. De lage rente zorgt intussen voor een hoog
kostenniveau (premies) en werpt vragen op over wat de beste optie is voor
de toekomst. Een algemene conclusie: streef naar goede afspraken over
een redelijk pensioenbudget met een evenwichtige risicoverdeling tussen
alle partijen.
Het aantal DB-regelingen nam de afgelopen tien jaar flink af. Werkgevers willen
af van deze risicovolle regelingen, ten eerste omdat de aanhoudend lage rente
leidt tot hogere premies en dure pensioenregelingen. Ten tweede omdat ze
onder IFRS (of soortgelijke verslagleggingsregels) de verplichting op de balans
moeten opnemen. Dat is niet gewenst, mede omdat er sprak is van grote
volatiliteit in deze balanspost, onder meer vanwege rentebewegingen.
De individuele defined contribution (hierna: DC)-regeling, of beschikbarepremieregeling, kent deze risico’s niet. Toch bleek de overstap naar individueel DC
om uiteenlopende redenen voor veel ondernemingen een (te) grote stap. In de
afgelopen jaren doken dan ook allerlei varianten van pensioenregelingen op die
het DB-karakter proberen te behouden, in ieder geval vanuit het perspectief van
de deelnemer. Sommige varianten beperken de premieschommelingen, maar
zijn niet opgewassen tegen een scenario waarin de rente langdurig laag blijft,
sommige elimineren maar een deel van het risico voor de werkgever. Hierna
volgt een nadere analyse.
De vele gezichten van Collectief DC
Auteur:
Alexander van Stee
De eerste zogenoemde Collectief DC (CDC)-regelingen ontstonden rond 2005,
het jaar waarin IFRS van toepassing werd voor beursgenoteerde ondernemingen
binnen de Europese Unie. Ondernemingen met een pensioenregeling buiten de
onderneming, zoals in Nederland verplicht is, moesten een balansverplichting
opnemen. Ook niet-beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen waren in
© 2017 KPMG Advisory N.V.
150 | De Pensioenwereld in 2017
eerste instantie verplicht dit te doen, maar deze verplichting verviel na enkele
jaren weer, vooral om de regeldruk te verzachten en om recht te doen aan het
Nederlandse pensioenstelsel. Niet-beursgenoteerde ondernemingen met een
beursgenoteerde buitenlandse moedermaatschappij ontsprongen de dans niet
helemaal en moesten voor consolidatiedoeleinden toch een berekening laten
uitvoeren.
Het belangrijkste kenmerk van de CDC-regelingen van het eerste uur was dat de
premie als een vast percentage van de (pensioengevende) loonsom werd bepaald
voor een duur van (minimaal) vijf jaar. De werkgever betaalde een vast percentage
ongeacht de economische omstandigheden. De werkgever hoefde nooit bij te
storten als het pensioenfonds tekorten zou hebben, maar kon ook geen aanspraak
maken op overschotten, bijvoorbeeld in de vorm van premiekortingen.
In de loop der tijd zijn varianten van CDC-regelingen ontstaan – althans
regelingen die onder IAS 19 als DC kwalificeren en die we gemakshalve CDC
noemen. Bij veel van dergelijke regelingen is de premie niet langer een vast
percentage van de loonsom, maar gaat het om een – al dan niet gedempte –
kostendekkende premie volgens het FTK (Financieel Toetsingskader) aan het
pensioenfonds. Om te zorgen dat er geen IAS 19-verplichting op de balans
ontstaat zijn er wel voorwaarden aan verbonden. De premie mag bijvoorbeeld
geen elementen bevatten die betrekking hebben op reeds verstreken
dienstjaren, zoals indexatie en herstelpremie. Het is dan mogelijk dat de
onderneming de zuivere kostendekkende premie betaalt en de volatiliteit in de
premie dus op de koop toe neemt, maar wel een pensioenregeling heeft die
onder IAS 19 als DC kwalificeert. Indien de gedempte kostendekkende premie
wordt betaald is de premievolatiliteit uiteraard minder, maar ontstaat een risico
dat de financiële positie van het fonds wordt uitgehold omdat de gedempte
premie eigenlijk te laag is om de werkelijke kosten van de jaarlijkse pensioen­
opbouw te dekken. Uiteindelijk betalen de deelnemers aan het fonds dan de
rekening hiervoor.
Ook verzekeringsmaatschappijen lieten zich niet onbetuigd in de zoektocht
naar minder risicovolle pensioenoplossingen die ondernemingen verlost van
hun zorgen over IAS 19. Veel middelloonregelingen die zijn ondergebracht
in verzekeringscontracten kunnen onder bepaalde (overigens vrij strikte)
voorwaarden kwalificeren als DC. Ook hier geldt onder meer dat de premies
of andere betalingen geen betrekking mogen hebben op verstreken diensttijd.
De Pensioenwereld in 2017 | 151
Een aantal verzekeraars geeft ook de mogelijkheid om de premie, bijvoorbeeld
als percentage van de loonsom, vast te zetten. Dit heeft als mogelijke
consequentie dat de jaarlijkse pensioenopbouw variabel wordt.
De onderstaande tabel geeft inzicht in de meest voorkomende varianten:
Uitvoeringsvorm
pensioenregeling
IAS 19
balansrisico
(DC-­kwalificatie)
Volatiliteit
premie
Risico op
korten op­­
gebouwde
rechten
Risico op
korten
jaaropbouw
Vaste premie
(pensioenfonds)
4
4
6
6
Gedempte KDP
(pensioenfonds)
4
~
6
6
Zuivere KDP
(pensioenfonds)
4
6
6
4
Vaste premie
(verzekeraar)
4
4
4
6
Actuariële premie,
vaste rekenrente
(verzekeraar)
4
~
4
4
Actuariële premie,
variabele rekenrente
(verzekeraar)
4
6
4
4
(KDP = kostendekkende premie)
Pensioenrisico’s versus pensioenkosten
De bovenstaande tabel is maar een deel van het verhaal. De opties moeten
immers niet alleen worden beoordeeld op basis van de geëlimineerde risico’s,
maar ook op basis van de pensioenkosten in absolute zin, de belangrijkste
drivers van deze kosten en de houdbaarheid van het huidige kostenniveau.
Onderstaand volgt een nadere analyse hiervan.
Vaste premie
Als we ervan uitgaan dat een vaste premie ook echt vast is, dan is dus ook
duidelijk wat de pensioenkosten zijn tot het moment dat de afspraak wordt
herzien. De premiehoogte, of eigenlijk het premiebudget, is feitelijk waarover
(periodiek) wordt onderhandeld en de in te kopen aanspraak is een afgeleide
daarvan. Het risico dat de premie, bijvoorbeeld door marktomstandigheden,
te laag is om de jaarlijkse opbouw te financieren is dan voor de deelnemer.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
152 | De Pensioenwereld in 2017
Gedempte premie of vaste rekenrente
Indien er sprake is van een gedempte kostendekkende premie (pensioenfonds) of een premie op basis van een vaste rekenrente (verzekeringscontract)
is de premievolatiliteit beperkt, maar is er wel een risico dat de premie sterk
kan stijgen als deze wordt herzien. De Nederlandsche Bank (DNB) eist dat bij
CDC-regelingen de premie voor de duur van maximaal vijf jaar mag worden
vastgezet. Een blijvend laag renteniveau zal de gedempte premie dus op enig
moment opdrijven – ervan uitgaande dat de gedempte premie is gebaseerd op
de voortschrijdend gemiddelde rente.
Een vaste rekenrente, zoals die in veel verzekeringscontracten wordt
gehanteerd, zal worden herzien bij expiratie van het huidige contract. De
huidige praktijk leert dat premiestijgingen van 80% geen uitzondering zijn bij
verlenging van contracten die enige tijd geleden met een rekenrente van 3%
zijn afgesloten. Naast een vaak lagere rekenrente (en dus een hoger tarief) in
het nieuwe contract zijn ook de kosten voor de tariefgarantie doorgaans veel
hoger. Deze laatstgenoemde kosten heeft de verzekeraar nodig ter dekking
van met name het renterisico. Tot slot heeft de invoering van Solvency II –
het financiële toetsingskader voor verzekeraars – tot gevolg gehad dat het in de
boeken nemen van garanties voor verzekeraars duurder is geworden vanwege
zwaardere kapitaalseisen. De soms zeer grote premiestijgingen brengen veel
werkgevers ertoe over te stappen naar een (individuele) DC-regeling, al dan niet
met compenserende maatregelen voor de bestaande deelnemers.
Premie op basis van marktrente
Bij een premie die jaarlijks wordt berekend op basis van de marktrente (lees:
risicovrije rente) geldt ook dat de kosten in absolute termen hoog zijn in een
periode van lage rente. Indien de pensioenregeling bij een verzekeraar is
ondergebracht, is een mogelijk voordeel dat de kosten voor de tariefgarantie
iets lager zijn, omdat de verzekeraar minder renterisico loopt. Echter, zolang
de rente laag blijft zal een werkgever diepe zakken moeten hebben om de
pensioenregeling in stand te houden.
De Pensioenwereld in 2017 | 153
De toekomst: van pensioenaanspraak naar pensioenbudget?
De aanhoudend lage rente dwingt spelers in de pensioenmarkt tot het zoeken
naar betaalbare oplossingen. Veel pensioenfondsen kunnen nu de pensioen­
regeling nog enigszins betaalbaar houden door premiedemping, maar dit biedt
slechts tijdelijk soelaas als de rente niet gaat stijgen in de nabije toekomst. En
zelfs als dat wel gebeurt zal de rente een grote risicofactor blijven, waarvan een
werkgever of uitvoerder niet afhankelijk wil zijn. Het lijkt daarom zinvoller om
de gewenste en betaalbare mate van zekerheid te vertalen in een pensioenbudget. Zekerheid heeft een prijs en een hoger budget leidt uiteraard tot meer
zekerheid voor de deelnemers aan de pensioenregeling. Hoe dan ook is de tijd
dat werkgevers bereid zijn de marktrisico’s van de pensioenregeling voor lief
te nemen voorbij. Het is realistischer om afspraken te maken over een redelijk
pensioenbudget met een evenwichtige risicoverdeling tussen alle partijen. Dus
dat is in de kern een hybride regeling met zowel DB- als DC-kenmerken… ofwel
een CDC-regeling.
Op de volgende pagina enkele voorbeeldberekeningen op basis van een
pensioenbudget van 20% van de pensioengrondslagsom. Bij relatief wat hogere
rentes wordt het maximum van 1,875% pensioenopbouw bereikt en worden
premieoverschotten in een premiedepot aangehouden om een tekort in opbouw
bij lagere rentes op te vangen. In de getoonde scenario’s leidt een (te) lage
rente in verschillende mate tot lagere opbouwpercentages.
De voorbeelden zien alleen op toekomstige opbouw en zouden representatief
kunnen zijn voor een direct verzekerde pensioenregeling op basis van een vast
budget.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
154 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 155
Toelichting: de lijn in de grafiek geeft het rentescenario weer (zoals geplot
op de verticale as rechts) en de staafdiagram geeft de gemiddelde jaarlijkse
pensioenopbouw weer (geplot op verticale as links), over een horizon die van
1 tot 40 jaar loopt (horizontale as).
Gemiddeld te bereiken jaarlijkse pensioenopbouw bij variabele rente
3,5%
3,0%
1.800%
2.5%
1.700%
2.0%
1,5%
1.600%
Rente
Gemiddelde jaaropbouw
1.900%
1.0%
1.500%
0.5%
1.400%
In de tweede grafiek schommelt de rente tussen 1% en 1,5%, dus zien we een
relatief lage gemiddelde pensioenopbouw van 1,1% à 1,2% per jaar voor een
horizon vanaf vijf jaar.
0.0%
Horizon
In de derde grafiek stijgt de rente na een aanvankelijke dip naar 2,5% à 3%,
waardoor de gemiddelde opbouw voor een langere horizon op 1,5% à 1,7% komt.
Gemiddeld te bereiken jaarlijkse pensioenopbouw bij variabele rente
1.6%
1.4%
1.250%
1.2%
1.0%
1.200%
0.8%
1.150%
Rente
Gemiddelde jaaropbouw
1.300%
In de eerste grafiek daalt de rente in de eerste zes jaar en stijgt daarna en zien
we dat bij een horizon van tien jaar de gemiddelde opbouw het laagst is (ca.
1,6%).
0.6%
0.4%
1.100%
0.2%
0.0%
1.050%
Horizon
3,5%
1.600%
3,0%
1.400%
2.5%
1.200%
1.000%
2.0%
0.800%
1,5%
0.600%
Rente
Gemiddelde jaaropbouw
Gemiddeld te bereiken jaarlijkse pensioenopbouw bij variabele rente
1.800%
1.0%
0.400%
0.5%
0.200%
0.000%
0.0%
Horizon
© 2017 KPMG Advisory N.V.
156 | De Pensioenwereld in 2017
17
Andere blik op
Maatschappelijk
Verantwoord
Beleggen kan voor
doorbraak zorgen
Auteur:
Lars Kurznack
De Pensioenwereld in 2017 | 157
Op 18 maart 2017 is het precies tien jaar geleden dat de ZEMBLA-­aflevering
‘Het clusterbom gevoel’ te zien was op de Nederlandse televisie. Dit was
een belangrijk moment voor het thema Maatschappelijk Verantwoord
Beleggen (MVB) bij Nederlandse pensioenfondsen. Toch is een echt grote
doorbraak in de tien jaar daarna uitgebleven. Pas als het besef landt dat
MVB nodig is voor het tegengaan van kortetermijndenken in de sector en
daarmee voor het maximaliseren van de hoogte en houdbaarheid van de
pensioenen op de langere termijn, kan de echte doorbraak volgen.
Grofweg zijn er binnen veel pensioenfondsen en pensioenuitvoerders twee
werelden: een groep mensen die MVB omarmen en geloven dat het bijdraagt
aan betere beleggingsresultaten en een groep mensen die MVB vooral
als een ‘nice to have’ beschouwt. In een dergelijke situatie blijft een echte
paradigmashift uit. Het wekt dan ook geen verbazing dat pensioenuitvoerders
nog steeds negatief in het nieuws komen als het gaat om hun duurzaamheidprestaties. APG ondervond dat onlangs met zijn investeringen in Saoedische
staatsobligaties (Het Financieele Dagblad, 21 oktober 2016 ‘Pensioenbelegger
APG stapt in Saoedische staatsobligaties’).
Wanneer zal er een kentering komen?
Een aantal actuele ontwikkelingen in de sector zullen pensioenfondsen en
pensioenuitvoerders gaan dwingen om te gaan innoveren op het vlak van MVB.
Onderstaand gaan we in op vier actuele factoren die daaraan kunnen bijdragen.
1. Verschuiving van duurzaamheid naar financiële stabiliteit
Steeds vaker gaat het bij MVB niet zozeer meer om de maatschappelijke
verantwoordelijkheid, maar om het managen van de financiële stabiliteit van
zowel individuele pensioenfondsen als de gehele sector.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
158 | De Pensioenwereld in 2017
Deze belangrijke verschuiving komt onder meer doordat MVB nadrukkelijk op
de agenda is komen te staan van nationale centrale banken en internationale
financiële toezichthouders. De Nederlandsche Bank ziet dat MVB bijdraagt
aan duurzame welvaart en daarmee aan de financiële stabiliteit van de
Nederlandse economie (De Nederlandsche Bank (2016) Duurzaam beleggen
in de Nederlandse pensioensector); de Bank of England beschouwt klimaat­­
verandering als een megatrend die de stabiliteit van de financiële sector
negatief kan beïnvloeden; de Financial Stability Board (FSB), de internationale
waakhond voor de financiële sector heeft een Taskforce on Climate-related
Financial Disclosures in het leven geroepen met onder andere als doel de
transparantie van klimaatgerelateerde financiële risico’s binnen de financiële
sector te vergroten.
Deze instituten hebben als taak om de stabiliteit van de financiële sector te
waarborgen. Het feit dat deze partijen MVB op de agenda hebben staan, is een
indicator dat MVB steeds belangrijker wordt voor een optimale stabiliteit van de
financiële prestaties.
2. Toenemende verankering MVB in wetgeving
Ook de wetgever heeft MVB in toenemende mate op het netvlies.
MVB-­gerelateerde aspecten komen in toenemende mate in wetgeving
ten aanzien van cultuur en gedrag voor de investment management sector
(KPMG (2016) Evolving Investment Management Regulation 2016). Een goed
voorbeeld is de Europese pensioenfondsenrichtlijn IORP II. Deze wetgeving
verplicht pensioenfondsen milieufactoren, sociale factoren en governance
factoren te verankeren in hun risicomanagement. Verder hebben 187 nationale
overheden in november 2015 in Parijs, tijdens de COP21 Klimaatconferentie,
wettelijke afspraken gemaakt ten aanzien van CO2-reductiecommitments. Deze
voorbeelden komen bovenop Pensioenwet artikel 135 waarin pensioen­fondsen
reeds worden verplicht om in het bestuursverslag aan te geven op welke
wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat,
mensenrechten en sociale verhoudingen.
De Pensioenwereld in 2017 | 159
3. Veranderingen in behoeften bij pensioenfondsen zelf
Ook pensioenfondsen zorgen voor verandering. Concreet gaat het om drie
ontwikkelingen daarbij.
Ten eerste stelt een aantal koplopers concrete doelstellingen ten aanzien van
hun MVB-prestaties. ABP, bijvoorbeeld, heeft zichzelf ten doel gesteld om
tussen 2015 en 2020 de CO2-voetafdruk van de aandelenportefeuille met 25%
te verlagen. Pensioenfonds Zorg en Welzijn streeft ernaar om in 2020 minimaal
EUR 20 miljard belegd te hebben in duurzame oplossingen. De verwachting is
dat ook middelgrote en kleinere pensioenfondsen zullen volgen met concrete
doelstellingen. Dit alles zal hogere eisen stellen aan de wijze waarop pensioen­
uitvoerders MVB verankerd hebben in hun organisatie, bijvoorbeeld in hun risk
management frameworks.
Ten tweede willen pensioenfondsen, mede door deze prestatiedoelstellingen
en druk vanuit de maatschappij, in toenemende mate de positieve en negatieve
bijeffecten van hun beleggingen zien. Er is een verschuiving gaande van
‘integratie van MVB in beleggingsprocessen’ naar ‘welke concrete duurzaamheidsimpact hebben de beleggingen op de reële economie’.
Ten derde zullen langetermijnbeleggingen met een goede cashflow de komende
jaren aan populariteit winnen onder druk van lage rendementen. Bij dergelijke
langetermijnbeleggingen worden duurzaamheidsgerelateerde factoren
rele­vanter bij het optimaliseren van de beleggingsprestaties van deze assets.
4. Toenemende complexiteit van de beleggingsketen
De toenemende complexiteit van de beleggingsketen vraagt om een
andere benadering van MVB en borging ervan in de beleggingsprocessen.
Pensioenfondsen zijn hun beleggingsportefeuilles steeds meer gaan uitbesteden
aan professionele pensioenuitvoerders en hebben daarbij te maken met een
groot aantal partijen. Dit maakt het lastiger om ‘in control’ te zijn ten aanzien
van duurzaamheidrisico’s en- kansen. De beleggingen van APG in Saoedische
staatsobligaties zijn een goed voorbeeld. In deze casus hadden de interne
fondsmanagers van APG besloten niet in Saoedi-Arabië te beleggen, maar de
externe fondsmanagers wel, omdat Saoedi-Arabië niet op de zogenoemde
‘uitsluitingslijst’ van APG stond.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
160 | De Pensioenwereld in 2017
Van Maatschappelijk Verantwoord Beleggen naar lange
termijn waardecreatie
Deze vier factoren laten zien dat MVB steeds meer verweven raakt in de
beleggingsstrategie en kernprocessen van pensioenfondsen en pensioen­
uitvoerders. Het gevolg: MVB is niet langer een zaak voor alléén de (duurzaamheids)specialisten binnen de organisatie maar voor de hele organisatie. Dit
vraagt om een andere, meer holistische, benadering van MVB. In plaats van
MVB vorm te geven door het formuleren van een eigen MVB-strategie en
-instrumentarium, dient het gepositioneerd te worden als kernelement van
het langetermijn­beleggen. Er kan per slot van rekening maar één beleggings­
strategie zijn en in feite is de kerntaak van een pensioenfonds om de gelden
zodanig te beleggen dat waarde gecreëerd wordt voor de reële economie op
de langere termijn. In essentie worden de hoogte en houdbaarheid van de
pensioenen namelijk bepaald door de gegenereerde toegevoegde waarde in
de reële economie, op korte én langere termijn.
Om met pensioenvermogen economische groei binnen de reële economie
te stimuleren, is het zaak dat alle beschikbare economische hulpbronnen
(menselijk kapitaal, natuurlijk kapitaal, intellectueel kapitaal, fysiek kapitaal,
sociaal kapitaal, et cetera), en niet alleen financiële hulpbronnen, de meest
productieve bijdrage leveren aan de economische waardecreatie op kortere én
langere termijn (WRR (2016) Samenleving en financiële sector in evenwicht).
Echter, door de kortzichtigheid binnen delen van de asset management-sector
(WRR (2016) idem) worden de niet-financiële factoren en waardecreatie op
langere termijn niet altijd even zwaar gewogen als de financiële factoren en
financiële prestaties op korte termijn.
Dat is waar de echte toegevoegde waarde van MVB in zit: als tegenhanger
van kortetermijndenken, door het omzetten van pensioengelden in maximale
waardecreatie voor de reële economie op de langere termijn. Dat is de belang­rijkste
maatschappelijke rol van een pensioenfonds en wanneer we er met die
blik naar kijken is MVB niet meer een doel op zich, maar onderdeel van de
dagelijkse bedrijfsvoering van een pensioenfonds en pensioenuitvoerder. Het
doel van MVB wordt dan het leveren van een bijdrage aan het maximaliseren
van de hoogte en houdbaarheid van de pensioenen. Daarmee wordt ook een
einde gemaakt aan de strijd tussen de ‘believers’ van MVB en de rest van de
organisatie.
De Pensioenwereld in 2017 | 161
Ingrediënten om langetermijnbeleggen vorm te geven
Er is een aantal ingrediënten nodig om MVB daadwerkelijk onderdeel te maken
van het langetermijnbeleggen.
1. Strategisch beleggingsbeleid voor lange termijn waardecreatie
–– Concretiseer en operationaliseer de begrippen ‘Maatschappelijk
Verantwoord Beleggen’ en ‘langetermijndenken’ in de missie, beleggingsdoelstellingen en -beginselen van het fonds.
–– Formuleer een bijpassende beleggingsstrategie die gericht is op het
optimaliseren van beleggingsresultaten op de korte én langere termijn.
–– Formuleer in de mandaten heel concreet de verwachtingen op het gebied
van de langetermijnprestaties van een fonds.
2. Uitvoering
–– Zorg ervoor dat er bij het nemen van beleggingsbeslissingen ook oog is
voor de bredere economische waardecreatie, de zogenaamde positieve
en negatieve externaliteiten, van de belegde pensioengelden door deze
externaliteiten te kwantificeren en monetariseren.
–– Optimaliseer als pensioenfonds het control framework richting de
pensioenuitvoerders, onder andere middels periodieke due diligence van
de langetermijnbeleggenprestaties en -competenties van elke pensioen­
uitvoerder.
–– Integreer MVB verder in het organisatiebrede risico management
framework van het fonds.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
162 | De Pensioenwereld in 2017
3. Cultuur en prestatiemeting
–– Integreer langetermijngerelateerde doelstellingen en KPI’s in de prestatiedashboards van alle relevante organisatieonderdelen en in SLA’s en
mandaten.
–– Beoordeel de prestaties van interne en externe fondsmanagers niet alléén
op basis van behaalde financiële resultaten op korte termijn: neem óók
impactprestaties op lange termijn en op maatschappij mee.
–– Zorg dat langetermijndenken een organisatiebreed gespreksonderwerp
wordt binnen de gehele organisatie.
4. Rapportage en communicatie
–– Rapporteer over de impact van het langetermijnbeleggen op de korteen langeretermijnresultaten van de beleggingen richting de relevante
stakeholders (bijvoorbeeld veranderingen in samenstelling portefeuille over
periode van vijf jaar).
De Pensioenwereld in 2017 | 163
Conclusie
Een echte doorbraak van MVB binnen de Nederlandse pensioensector is pas
mogelijk als het daadwerkelijk wordt beschouwd als onderdeel van de kerntaak
van een pensioenfonds, het maximaliseren van de hoogte en houdbaarheid van
de pensioenen. Door het te positioneren als kernelement van het lange­­termijn­
beleggen kan dit worden bewerkstelligd. Uiteindelijk worden de hoogte
en houdbaarheid van pensioenen bepaald door de in de reële economie
gegenereerde toegevoegde waarde op de korte én langere termijn. Om dit te
realiseren dient niet alleen naar financieel rendement gekeken te worden, maar
ook naar de impact op factoren zoals milieu, mens en samenleving. Vanwege de
lange beleggingshorizon zijn pensioenfondsen bij uitstek goed gepositioneerd
om MVB op die manier vorm te geven binnen de organisatie. Door MVB te
koppelen aan het langetermijnbeleggen kan de pensioensector een belangrijke
brugfunctie vervullen tussen de Nederlandse economie en de Nederlandse
samenleving.
–– Rapporteer (kwantitatief, financieel) richting relevante stakeholders over
maatschappelijke impact van de beleggingen, als indicator van de bredere
economische waardecreatie van de pensioengelden.
–– Rapporteer over (impact van) toekomstige maatschappelijke trends en
maatregelen om daarmee samenhangende risico’s te mitigeren en kansen
te verzilveren.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
164 | De Pensioenwereld in 2017
18
Het effect van
solidariteit in een
individualiserend
pensioenstelsel
Auteurs:
Machiel Koper & Ilona van Mechelen
De Pensioenwereld in 2017 | 165
Het pensioenstelsel lijkt af te stevenen op individualisering van pensioen­
potten en solidariteit is lastig in te bouwen in zo’n systeem. Een analyse
van de (on)mogelijkheden en de toekomstige gevolgen hiervan voor
pensioenverzekeraars, een markt waar nu feitelijk ook sprake is van
solidariteit in de regelingen.
In de discussie rondom de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel
wordt onderzocht hoe de huidige tweede pijler (pensioenopbouw via de
werkgever) kan worden verbeterd. Daarbij is er enerzijds een roep om meer
keuzevrijheid en anderzijds de wens voor eenvormigheid om te zorgen voor
efficiency. Er wordt veel gesproken over een systeem met individuele pensioenpotten. Dit heeft echter één groot nadeel: het is erg individueel. In een andere
markt – die van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen – zien
we de nadelen van een individuele aanpak. Zo’n verzekering blijkt voor zelfstandigen in een risicovolle beroepsgroep (waar het gemiddelde loonniveau relatief
laag ligt) bijna niet betaalbaar.
Is het haalbaar om het goede van solidariteit te combineren met individuele
keuzevrijheid in het toekomstige pensioensysteem?
Mogelijkheden vanuit het risicovereveningssysteem in
de zorg
Bij dit vraagstuk wordt vaak verwezen naar het zorgstelsel. In Nederland is de
financiering daarvan ondergebracht bij de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars
hebben een acceptatieplicht voor de basisverzekering en mogen geen
premie­differentiatie toepassen. Daarom worden zorgverzekeraars gecompenseerd voor verzekerden met relatief ongunstige gezondheidsrisico’s via het
risicovereveningssysteem. Zou een dergelijk stelsel wellicht ook mogelijkheden
bieden voor de tweede pijler van het pensioen? Door een combinatie van
individuele keuzevrijheid voor deelnemers, marktwerking tussen pensioen­
uitvoerders, een verplichting tot pensioensparen voor deelnemers en een
acceptatieplicht voor pensioenuitvoerders?
© 2017 KPMG Advisory N.V.
166 | De Pensioenwereld in 2017
Verevening zou leiden tot solidariteit in de vorm van het delen van ongelijke
risico’s tussen verschillende deelnemers, net zoals in het zorgstelsel. In essentie
geschiedt het verevenen van deze ongelijke risico’s in dat stelsel op basis van
verschillende verzekerdenkenmerken (zoals leeftijd, geslacht, regio en historisch
zorgkostengebruik). In de verkenning van het pensioenmodel ging het Actuarieel
Genootschap (AG) al in op deze optie.1
Een van de conclusies was dat een vereveningssysteem in de pensioen­sector
in de praktijk lastig in te voeren zal zijn. Volgens dit onderzoek zouden de
complexiteit en de subjectiviteit bij het implementeren van een verevenings­
systeem in de pensioensector erg groot zijn.
Complexiteit: voor het pensioenstelsel zou niet sprake zijn van één
vereveningssysteem, maar meerdere afzonderlijke vereveningssystemen
(namelijk voor zowel ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen als
premie­­vrijstelling bij arbeidsongeschiktheid). In elk van deze systemen zullen
grote bedragen tussen uitvoerders worden uitgewisseld. Dit vereist strak
data- en procesmanagement waar in de praktijk grote risico’s en kosten aan
verbonden kunnen zijn.
Subjectiviteit: de uitvoerders zijn voor hun resultaat (vergelijkbaar met de
huidige zorgmarkt) afhankelijk van de aannames gehanteerd bij het vaststellen
van de vereveningsbijdrage.
De spreiding in risico’s zal voor de pensioenmarkt kleiner zijn dan binnen de
meer diverse zorgmarkt. In de zorgmarkt zijn er immers enkele verzekerden
met jaarlijks honderdduizenden euro’s aan kosten terwijl er veel deelnemers
met lage zorgkosten zijn. In de pensioenmarkt zijn de verschillen kleiner:
elke werkende leeft naar verwachting nog een periode na de pensioendatum.
Toch is de subjectiviteit in de pensioenmarkt groter, omdat het gaat om
aannames voor een aanzienlijk langere termijn, tot aan het einde van de
overlevingstafels en dus voor de jongste deelnemers al snel 80 jaar de
toekomst in. Deze subjectiviteit zal leiden tot scherpe en lastige discussies
tussen uitvoerders en het vereveningsfonds. Ter vergelijking: in de huidige
zorgmarkt is de horizon voor verevening slechts enkele jaren.
De Pensioenwereld in 2017 | 167
Premiedifferentiatie kan tegemoetkomen aan deze complexiteit en subjectiviteit. Deze premiedifferentiatie (c.q. verschil in uitkering) is toepasbaar op basis
van geslacht, inkomen, opleiding, postcode, et cetera. Op deze wijze komt het
stelsel echter ver af te staan van een solidair stelsel.
Een pensioensysteem conform het zorgstelsel zou dus weliswaar wat knelpunten
kunnen oplossen in de pensioenmarkt, maar zou ook weer nieuwe problemen
met zich mee brengen, zoals de hiervoor genoemde complexiteit en subjectivi­
teit. De voordelen van een pensioenstelsel vergelijkbaar met het zorgstelsel
lijken daarmee niet op te wegen tegen de nadelen. De AG-werkgroep geeft wel
aan dat het interessant is om een aantal facetten uit het zorgstelsel verder te
onderzoeken, zoals de verplichte deelname voor alle werkenden, meer uniformi­
teit in pensioenregelingen en/of een nationaal pensioenstelsel zonder verevening.
Op deze plaats gaan wij hier niet verder op in.
Solidariteit in de huidige defined contribution-regelingen
In de discussie over pensioenen en het zorgstelsel komt een aantal elementen
duidelijk naar voren.
Allereerst is er binnen een pensioenfonds sprake van indirecte solidariteit.
Bijvoorbeeld van relatief arme naar relatief rijke mensen, aangezien hetzelfde
pensioen wordt toegezegd. Binnen de context van een ondernemingspensioen­
fonds of een bedrijfstakpensioenfonds is er enige homogeniteit in de groep
mensen met vergelijkbare overlijdenskarakteristieken, maar aangezien sterfte
bijvoorbeeld sterk correleert met inkomens is eigenlijk ook binnen deze fondsen
sprake van indirecte solidariteit van arm naar rijk. Dergelijke solidariteit van arm
naar rijk speelt ook een rol in defined contribution (DC)-regelingen (aangezien
rijke mensen naar verwachting langer leven), op het moment dat de pensioen­
uitvoerder gebruikmaakt van gelijke omruilfactoren.
Een versimpeld voorbeeld van een verzekeraar die een gelijke omruilfactor voor
twee deelnemers hanteert maakt dat duidelijk.
1 Een verkenning van een pensioenstelsel op basis van het zorgmodel, werkgroep “Zorgverzekeringsmodel” van het Actuarieel Genootschap,
24 mei 2016.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
168 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 169
–– Rekenkundig: met bijvoorbeeld big data-technieken en marketing­
campagnes kunnen verzekeraars ‘gericht’ risicoselectie toepassen.
Rekenvoorbeeld direct ingaande lijfrente op de pensioendatum bij interest van 0%
Pensioenpot
(in euro’s)
Verwacht
aantal jaren
leven na
pensioen­
datum
Omruilfactor
gegeven dis­
conterings­
rente van
0%
Pensioen­
uitkering
(in euro’s)
Contante
waarde
pensioen­
uitkeringen
Solidariteits­
bijdrage
(in euro’s)
Deel­­nemer 1
150.000
10
1/15
10.000
100.000
-50.000
Deel­­nemer 2
150.000
20
1/15
10.000
200.000
50.000
Gemiddeld
150.000
15
1/15
10.000
150.000
0
Een vergelijkbare constructie is ook van toepassing bij doorbeleggen na de
pensioendatum, aangezien naar onze verwachting in een dergelijk systeem
ook sprake zal zijn van het ophogen van de pensioenpot indien de deelnemer
een jaar overleeft (ter compensatie van het gegeven dat de pensioenpot vrijvalt
aan de verzekeraar bij overlijden). Op dit moment is er in de DC-markt voor de
meeste deelnemers bij de verzekeraars sprake van een vaste omruilfactor op
de pensioendatum en als gevolg daarvan is er in DC-regelingen dus sprake van
solidariteit.
De vraag is welke invloed deze vorm van solidariteit heeft op de toekomst van
de DC-markt. De volgende twee scenario’s zijn bijvoorbeeld mogelijk:
1. Aangezien er sprake is van een vrije keuze om je DC-pensioenpot onder te
brengen is het voorstelbaar dat in de toekomst deelnemers scherper gaan
kiezen voor de verzekeraar met het gunstigste tarief. Dit kan leiden tot een
‘race to the bottom’ waarbij een verzekeraar marketingcampagnes in gaat
zetten om deelnemers met de meest gunstige risico’s (in dit geval een hoge
overlijdenskans) aan zich te binden.
–– Ethisch: het is de vraag in welke mate de verzekeraars campagnes mogen
voeren ten aanzien van indirecte risicoselectie, alsmede hoe ver big data
ingezet mag worden op individuele risicoselectie. In de zorgverzekerings­
industrie zijn er bijvoorbeeld verzekeraars die bepaalde doelgroepselectie
doen. Er is veel discussie in deze sector of dit een wenselijke ontwikkeling is.
–– Juridisch: op dit moment moeten verzekeraars bijvoorbeeld unisex­­factoren
hanteren voor het omzetten van het gespaarde pensioengeld naar
een pensioen­uitkering op de pensioendatum. Het is aannemelijk dat
verdergaande segmentering van het vaststellen van omruilfactoren zal
neigen naar niet toegestane discriminerende omruilfactoren. Verzekeraars
die hier het dichtste tegen de randen van de wet aan gaan zitten zullen
hier aanzienlijke voordelen mee kunnen behalen.
Conclusie
Naar het zich laat aanzien is het erg bewerkelijk om verregaande vormen van
solidariteit op te nemen in een individueel pensioensysteem. Feitelijk is echter
op dit moment ook al sprake van solidariteit in de wijze waarop verzekeraars de
aanwezige middelen in een DC-regeling omzetten in een levenslange uitkering.
Dit zal op termijn gevolgen hebben. Een mogelijk scenario is dat pensioen­
verzekeraars marktacties zullen nemen (of moeten gaan nemen) om de
financieel meest gunstige groep aan te trekken.
2. Verzekeraars zullen de solidariteit die verkapt aanwezig is bij een gelijke
omruilfactor van de pensioenpot op de pensioendatum laten varen en
overgaan op omruiltarieven die afhankelijk zijn van specifieke karakteris­
tieken van de deelnemers. Dit kan grote rekenkundige, ethische en
juridische uitdagingen opleveren:
© 2017 KPMG Advisory N.V.
170 | KPMG 100 jaar
KPMG 100 jaar | 171
Als je ouder
wordt, heb je
steeds minder
nodig
NAAM: Herman Vermeire
LEEFTIJD: 85
WOONPLAATS: Amersfoort
PENSIOEN IN ÉÉN WOORD:
vrijheid
© 2017 KPMG Advisory N.V.
172 | KPMG 100 jaar
| 173
De Pensioenwereld
KPMG 100 in
jaar
2016
Interview
Dat Herman Vermeire van bier houdt, is niet verwonderlijk als
je bedenkt dat hij in België geboren is. Maar hij weet er ook
alles van: in zijn loopbaan was hij expert in het analyseren van
grondstoffen voor de brouwerij. ‘Het was prachtig. Ik ging elke
dag fluitend naar mijn werk.’
Wat betekent pensioen voor u?
‘Toen ik met de vut ging, had ik er niet
zulke prettige gevoelens bij. Het is heel
vreemd om na een leven lang wer­ken
zomaar thuis te zitten. Het eerste
jaar had ik wel enige afleiding, want
ik was nog één dag
in de week adviseur.
Daarna ben ik hobby’s
gaan oppakken. Ik
hield altijd al van klussen. Zo ging ik rustig
een paar weken naar
mijn ouder­
lijk huis
in België, waar mijn
zussen nog woonden.
Ging ik de buitenboel
schilderen. Inmiddels
geniet ik van de vrijheid die pensioen
mij geeft. En dankzij de uitstekende
pensioenregeling die ik heb, hoeven
mijn vrouw en ik ons niet zoveel te
ontzeggen.’
Hoe lang denkt u pensioen nodig te
hebben?
‘Zolang we leven redden wij het
gemakkelijk. Ik heb naar mijn pen­sioen
nooit omkijken gehad. Toen ik op mijn
60ste in de vut ging, was de regeling zo dat je na 40
dienstjaren 70% (of
1,75% per dienstjaar)
van het laatstgenoten
salaris kreeg. Het was
een goede tijd: toen
ik aan de slag ging bij
het Nationaal Instituut
voor Brouw­gerst Mout
en Bier, kwam ik di­­
rect in het pensioen­
fonds van TNO te-­
recht. Omdat wij aan
TNO gelieerd waren,
maakten wij aanspraak op dezelfde
salarisschalen en pensioenvoorwaar­
den. En die waren riant. De omstandigheden waren er ook naar, toen.
Als we de jeugd laten
opdraaien voor het
pensioen van de
ouderen, trekken we
een wissel op de
toekomst.
Boven je vijftigste was je eigenlijk al
een ouwe. Vervroegde uittreding werd
gepromoot, de rente was nog hoog en
pensioenfondsen hadden genoeg geld
in kas om dat te betalen.’
Stelt u vertrouwen in de instelling
die uw pensioen beheert?
‘Op zichzelf wel. De beheerder is
het pensioenfonds van TNO. Jaarlijks
ont­vang ik een duidelijk financieel overzicht en een prognose voor de volgende periode. Het is wel jammer dat de
pensioenfondsen over de gehele linie
niet meer indexeren. Mijn pensioen
groeit dus niet mee met de inflatie en
is minder waard geworden. Voor mijn
vrouw en mij is dat niet zo erg. Als je
ouder wordt, heb je steeds minder
nodig. Vakanties zitten er niet meer in.
En doordat ik niet goed kan zien, rijd ik
ook geen auto meer.’
Wie is er verant­woor­­delijk voor pen­­
sioen­­opbouw? Vindt u, dat jonge­ren
het pen­­
sioen van ouderen moeten
op­brengen?
‘Ik vind dat een verkeerd principe. Het
is niet solidair dat de jeugd betaalt voor
de ouderen. Als we dat doen trekken
we een wissel op de toekomst. Er is
al vergrijzing en er komen steeds meer
ouderen bij. Ik adviseer mijn kinderen
om zelf hun financiën op orde te krijgen.
Het gevaar van jonge mensen is dat ze
altijd denken: “Pensioen? Dat komt
later wel”. Nee, je wordt vlugger oud
dan je denkt. Als je nu geen geld opzij
zet, een lijfrente of een levensverzeke­
ring afsluit of deelneemt aan een goed
bedrijfspensioen, dan heb je straks
alleen AOW. Daar kun je je oude dag
niet mee uitzingen.’
Wat zou u doen als u één dag mocht
bepalen wat er gebeurt met alle pensioenen?
‘Ten eerste: de AOW verhogen. Daar­
naast zou ik ervoor zorgen dat pensioenen niet meer belast worden.
Bij mijn weten is de pensioenpremie
belas­tingvrij. Feitelijk is een deel - circa
30% - van de reserves in alle pensioenkassen dus achter­stallige belasting. Het
grootste deel (70%) echter is spaargeld,
dat je hoogstens als vermogensbelas­
ting en niet als inkomstenbelasting kan
vorderen. Je zou kunnen zeggen tegen de overheid: pak de achterstallige
belasting, laat dat bedrag in een fonds
beheren en betaal daarmee de AOW,
maar laat de pen­sioenen ongemoeid.’
© 2017 KPMG Advisory N.V.
174 | De Pensioenwereld in 2017
19
Kanttekeningen bij
voorstellen nieuw
pensioenstelsel
De Pensioenwereld in 2017 | 175
Transparantie en kostenefficiëntie. Het zijn twee belangrijke uitgangs­
punten bij de introductie van nieuwe pensioenstelsels die passen bij
een moderne arbeidsmarkt. Het kabinet zet in op een stelsel met onder
meer een persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling.
Een analyse leert dat er daarbij nog wel wat af te dingen valt op beide
uitgangspunten, zeker in combinatie met de problematiek van het invaren
van rechten die onder het oude systeem zijn opgebouwd. De werking van
de beleggingsbuffer en de deling van biometrische risico’s vertroebelen
het beeld voor de deelnemer, en ook op het uitgangspunt van de kosten­
efficiëntie lijken de doelstellingen maar deels te worden behaald.
Op 8 juli 2016 bood staatssecretaris Klijnsma de Perspectiefnota ‘Toekomst
pensioenstelsel’ aan de Tweede Kamer aan. Deze nota omvat de hoofdlijnen
van het nieuwe pensioenstelsel (beoogde invoeringsdatum 1 januari 2020).
Het uitgangspunt van collectiviteit, solidariteit en verplichtstelling blijft behouden
volgens de plannen en het kabinet wil nieuwe pensioencontracten mogelijk
maken, zoals de ambitieovereenkomst1 en een nieuwe variant op de beschikbare
premieregeling: het persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling.
In dit artikel analyseren we voor- en nadelen van het persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling en gaan wij in op de daarmee samenhangende
invaarproblematiek.
Persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling
Een deelnemer aan een persoonlijk pensioenvermogen krijgt een eigen
pensioenrekening waarop de premie-inleg en positieve beleggingsrendementen
worden bijgeschreven en waarop pensioenuitkeringen en negatieve beleggingsrendementen worden afgeschreven.
Auteurs:
Victor Vincent & Olivier Roodenburg
1 Het belangrijkste verschil met de huidige uitkeringsovereenkomst is dat de pensioenaanspraken in de ambitieovereenkomst volledig
voorwaardelijk zijn. Schommelingen in de dekkingsgraad kunnen over een periode van maximaal 10 jaar worden uitgesmeerd, zowel in
positieve als negatieve zin.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
INTE
Externe manager176 | De Pensioenwereld in selectie
2017
& -monitoring
Renteoverlay
De Pensioenwereld in 2017 | 177
OPERATIONEEL VERMOGENSBEHEER
Er is ook een variant hierop: de variant met collectieve risicodeling. Daarbij
delen deelnemers een aantal risico’s met elkaar, zoals arbeidsongeschiktheids­
risico en kort- en langlevenrisico. Concreet: Op het moment dat een deelnemer
arbeidsongeschikt raakt, kan hij of zij rekenen op een premievrije toekomstige
opbouw; bij overlijden van een deelnemer ontvangt de nabestaande een
nabestaandenpensioen. Als een deelnemer langer blijft leven dan van tevoren
is ingeschat, dan blijft de deelnemer ouderdomspensioen ontvangen. Het
positieve of negatieve resultaat op bovengenoemde risico’s wordt door het
collectief gedeeld en dus bijgeschreven of afgeschreven op de individuele
pensioenrekening.
Rendement
Premies
Persoonlijk
pensioenvermogen
begin
periode
Uitvoeringskosten
Resultaat
collectieve
risicodeling
dempt daarmee de fluctuaties in pensioenuitkeringen. Voor het opvangen van
het langlevenrisico zijn andere mechanismen uitgewerkt om het risico tussen
deelnemers collectief te delen. Dit vindt met name plaats door een zogeheten
uitsmeermechanisme.
Bovenstaande methoden van risicodeling wijken af van de gangbare methoden
die op dit moment gebruikt worden om pensioenopbouw te administreren.
Kort gezegd zullen de administratiesystemen voor beschikbare premie­regelingen
verrijkt moeten worden met extra mogelijkheden om de diverse vormen van
risico­deling correct te administreren. Naast het eenmalig opzetten hiervan
zorgt dit ook voor additionele administratie- en onderhoudslasten. Dit kan een
verhogend effect hebben op de kosten van de pensioenuitvoering.
Communicatie
Persoonlijk
pensioenvermogen
begin
periode
Figuur 1: Ontwikkeling persoonlijk pensioenvermogen opbouwende fase
Het voordeel van dit systeem is dat de deelnemer precies ziet hoeveel
pensioen­vermogen hij opbouwt en waar de toe- of afname door wordt
veroorzaakt.
Het huidige voorstel voor het persoonlijk pensioenvermogen met collectieve
risicodeling kent een variant waarbij, naast het arbeidsongeschiktheids­
risico en het kort- en langlevenrisico (de zogeheten biometrische risico’s) ook
beleggings­risico’s op zakelijke waarden tussen deelnemers worden gedeeld
door het vormen van een collectieve buffer. Simpel gesteld wordt de buffer
gevuld bij goede beleggingsrendementen en aangesproken in tijden van
slechte rendementen. De buffer kan overigens niet negatief worden. De buffer
Een contract met een persoonlijk pensioenvermogen biedt jongere en
oudere deelnemers de keuze om respectievelijk risicovoller en defensiever te
beleggen (volgens het lifecycleprincipe). Bovendien is er minder noodzaak tot
het afdekken van renterisico’s, omdat er geen nominale aanspraken worden
gegarandeerd.
De vraag is of deelnemers deze variant goed gaan doorgronden. Met name het
hanteren van een collectieve buffer en de mechanismen voor het delen van de
biometrische risico’s zijn tamelijk ingewikkeld voor velen. De hoogte van het
pensioenvermogen mag dan inzichtelijk zijn voor de deelnemer, de ontwikkeling
ervan – vertroebeld door mutaties vanuit de buffer voor beleggingsrendementen
of aanpassingen vanwege biometrische effecten – is lastiger uit te leggen.
Pensioenuitvoerders moeten deelnemers goed informeren over de verschillende mogelijkheden onder het nieuwe pensioencontract. De kosten van
deze communicatie gaan ten koste van behaalde beleggingsrendementen.
In ‘De Pensioenwereld in 2015’2 formuleerden wij in het artikel met betrekking
tot het wetsvoorstel variabele pensioenuitkering soortgelijke inzichten.
2 Nieuw alternatief voor pensioenknip leidt tot onnodige complexiteit’. De Pensioenwereld in 2015, p. 147.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
178 | De Pensioenwereld in 2017
Invaren van oude rechten in een nieuw contract
Er speelt ook nog wat anders: het probleem van ‘invaren’, het onderbrengen van
reeds bestaande pensioenrechten, opgebouwd onder het oude contract, in het
systeem van een persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling.
Hierna gaan we nader in op de bijbehorende uitdagingen. Het uitgangspunt hier
is een onder het huidige financieel toetsingskader (FTK) opererend bedrijfstakpensioenfonds. De analyse geldt echter ook voor een ondernemingspensioenfonds en in mindere mate voor een verzekerde regeling. Voor individueel
beschikbare premieregelingen is invaren naar verwachting relatief eenvoudig,
omdat daar al een vorm van een persoonlijk pensioenvermogen wordt
aangehouden (in ieder geval gedurende de opbouwfase).
Voornemen kabinet en juridische haalbaarheid
Het kabinet wil invaren faciliteren om de overstap naar dit nieuwe contract
aantrekkelijker te maken en sluit daarmee aan op de wensen van de
Sociaal-Economische Raad (SER).
De vraag is hoe het kabinet invaren wil faciliteren. Het onderbrengen van
oude pensioenrechten in een nieuwe overeenkomst kent de nodige juridische
haken en ogen. Pensioenrechten vallen onder de eigendomsbescherming van
Europese verdragen en een eventuele inbreuk daarop zal moeten worden
gerechtvaardigd. Hierbij noemt het kabinet zelfs de mogelijkheid om het thans
geldende individueel bezwaarrecht bij een collectieve waardeoverdracht uit te
sluiten en wellicht te opteren voor massaal invaren. Dit massale invaren van
oude pensioenrechten was echter één van de grote bezwaren tegen de reële
ambitieovereenkomst die enige jaren terug (mede hierdoor) niet tot stand is
gekomen. Wat het kabinet in ieder geval wil, is samenwerken met sociale
partners aan de vormgeving van invaren. Hierbij denkt het kabinet onder andere
aan de volgende acties:
De Pensioenwereld in 2017 | 179
–– Het bieden van een voorgeschreven procedure voor sociale partners ten
behoeve van het besluitvormingsproces.
–– Het opstellen van toetsingscriteria voor een zorgvuldige belangenafweging.
–– Het wijzigen dan wel schrappen van het individuele bezwaarrecht bij een
collectieve waardeoverdracht uit de Pensioenwet.
–– Het stellen van eisen aan het toezicht.
–– Het maken van afspraken met de Stichting van de Arbeid en/of een aantal
pensioenuitvoerders.
De wens voor massaal invaren lijkt bepaald nog geen gelopen koers, mede
vanwege het hierboven beschreven juridische punt van het recht op ongestoord
genot van eigendom.
Voordelen, nadelen en overwegingen bij invaren
Los van de juridische haalbaarheid van invaren, brengt invaren een aantal andere
overwegingen met zich mee.
Eén van de belangrijkste voordelen is dat fondssplitsing kan worden vermeden.
Hierdoor ontstaat geen afgescheiden verouderend fonds waarin geen
pensioenopbouw meer plaatsvindt. Een dergelijk afgescheiden fonds brengt
immers relatief hoge uitvoeringskosten met zich mee en zal steeds minder
risicovol kunnen beleggen door de veroudering. Dit heeft gevolgen voor de
hoogte van de verwachte pensioenuitkering uit dit oude fonds.
Een tweede belangrijk voordeel is dat generatie-effecten ten gevolge van de
afschaffing van de doorsneesystematiek gedeeltelijk worden gecompenseerd.
Waar de afschaffing van de doorsneesystematiek voornamelijk nadelig is voor
werknemers tussen de 35 en 65 jaar, zorgt invaren in het nieuwe pensioen­
contract voor een tegengesteld effect, omdat naar verwachting minder buffer­
opbouw dan onder het Financieel Toetsingskader (FTK) benodigd zou zijn. Juist
deze generatie financiert de bufferopbouw.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
180 | De Pensioenwereld in 2017
Een derde voordeel is dat het overzichtelijker is voor de deelnemers. In plaats
van een gescheiden administratie met daarin premievrije aanspraken onder
het FTK én een pensioenvermogen in een nieuw pensioencontract, heeft
de deelnemer na invaren van oude rechten (hoewel wellicht bij meerdere
uitvoer­ders) één type pensioenvermogen.
Een belangrijk nadeel van invaren, naast de genoemde juridische uitdagingen is
dat de huidige lage dekkingsgraad, die veelal onder de 100% ligt, ervoor zorgt
dat verliezen direct moeten worden genomen. Daarnaast moeten in het nieuwe
stelsel eerst buffers worden opgebouwd en zou dit (overigens evenals in het
huidige stelsel) nog altijd tot verlies- en winstgeneraties kunnen leiden.
Een ander nadeel is dat een dergelijke overgang veel extra kosten met zich
mee brengt. Denk hierbij aan additionele kosten voor analyses, advisering,
accountants, etc. Dit is onwenselijk in een sector waar het kostenniveau toch
al een kritiek punt is.
Tot slot zijn er ook nog wat andere aandachtspunten rondom invaren:
–– Er is geen uniek scenario voor invaren. Wie er profiteren en wie juist niet is
sterk afhankelijk van de samenstelling van een fonds en de actuele financiële
situatie. Ook de hoogte van de buffers in het nieuwe contract is bepalend
voor eventuele generatie-effecten.
De Pensioenwereld in 2017 | 181
Conclusie
Het kabinet streeft met de introductie van een nieuwe pensioenstelsel onder
andere naar transparantie en kostenefficiëntie.
Ten aanzien van het eerste punt is duidelijk dat in geval van het persoonlijk
pensioenvermogen met collectieve risicodeling deelnemers inzicht hebben in
hoeveel pensioenvermogen zij op enig moment bezitten en hoe dit tot stand is
gekomen. Niettemin zijn de werking van de beleggingsbuffer en de deling van
biometrische risico’s ingewikkeld en dit zal voor menig deelnemer het inzicht
vertroebelen. Los daarvan zal voor de deelnemer niet altijd op voorhand duidelijk
zijn hoe het pensioenvermogen zich vertaalt in de uiteindelijke hoogte van
het pensioen. De doelstelling van een transparant pensioenstelsel is dan ook
slechts ten dele geslaagd in deze opzet.
Ook ten aanzien van het tweede punt – de kostenefficiëntie – zijn er twijfels.
Hoewel in beginsel vormen van individueel pensioen, zoals de beschikbare
premieregelingen, lagere kosten met zich meebrengen dan de huidige
middelloonsystemen leiden de buffervorming en de deling van biometrische
risico’s tot additionele administratieve uitdagingen met bijbehorende kosten.
–– Een veel voorkomende variant is dat de hoogte van buffers lager is in het
nieuwe contract dan onder het huidige FTK. Bij een dekkingsgraad van 100%
zou dat een positief effect voor de oudere generaties betekenen, zij financieren
immers deze bufferopbouw het sterkst.
Wat de problematiek van het invaren betreft, is het duidelijk dat er grote
vraagstukken liggen ten aanzien van de juridische haalbaarheid. Het is verder
voor sociale partners van groot belang dat zij, indien zij voor de keuzes gesteld
worden, goed onderzoeken wat de generatie-effecten van de eventuele
keuzes zijn. Deze effecten zullen per fonds verschillen en dienen dan ook
goed overwogen en onderbouwd te worden om een draagvlak voor invaren te
creëren.
–– Hoe moeten eventuele huidige collectieve buffers of tekorten worden
verdeeld? Een voor de hand liggende keuze is naar rato van de nominale
waarde van de pensioenaanspraken. Maar ook in dat geval moet goed
worden gekeken naar de generatie-effecten.
Alles overwegend is het persoonlijk pensioenvermogen een aantrekkelijke
toevoeging aan het mogelijk keuzepalet van pensioensystemen in de toekomst.
Maar het is niet de enige mogelijke oplossing en er zijn zeker nog wel wat
(juridische) drempels te nemen.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
182 | De Pensioenwereld in 2017
20
Komst APF zorgt voor
nieuwe vraagstukken
in verslaggeving
De Pensioenwereld in 2017 | 183
De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft zich in een Uiting uitgesproken
over de jaarverslaggeving bij algemene pensioenfondsen (APF’s). Uit
analyse blijkt dat er twee bijzondere aandachtspunten zijn voor deze
nieuw­komer in de pensioenwereld. De eerste is dat afzonderlijke verslag­
geving per collectiviteitkring het uitgangspunt moet zijn en dat ver­ge­lij­
king van collectiviteitkringen niet de overhand moet krijgen. Het tweede
aandachtspunt betreft onderlinge verhoudingen en transacties tussen de
bedrijfs­omgeving en de collectiviteitkringen. Een analyse van de Uiting
en de gevolgen.
Vanaf 1 januari 2016 is het mogelijk geworden om een APF op te richten. Het
doel hiervan is om meer keuzemogelijkheden voor werkgevers en werknemers
voor een kwalitatief hoogstaande en veilige pensioenuitvoering tegen een
scherpe prijs te realiseren.
Een APF wordt daarbij aangeduid als ‘een pensioenfonds dat een of meerdere
pensioenregelingen of beroepspensioenregelingen uitvoert en daarvoor een
afgescheiden vermogen aanhoudt per collectiviteitkring (kring)’. Er is daardoor
binnen het APF een zogenaamde bedrijfsomgeving en er zijn collectiviteit­
kringen: dit is een belangrijk verschil met bestaande pensioenfondsen wat
ook vragen oproept voor de jaarverslaggeving. Eind 2016 heeft de Raad voor
de Jaarverslaggeving (RJ) de Uiting 2016-17: ‘ontwerp-richtlijn verslaggeving
algemeen pensioenfonds’ uitgebracht over verslaggeving door een APF.
Auteurs:
Jacco van Kleef & David van Walraven
© 2017 KPMG Advisory N.V.
184 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 185
Het gaat onders in de diverse pensioenregelingen:
Oprichter
–– de werkgevers die de pensioenregeling hebben ondergebracht bij het APF;
–– het Belanghebbendenorgaan (BO) c.q. Verantwoordingsorgaan (VO) per
collectiviteitkring;
–– het Bestuur en de Raad van Toezicht van het APF;
–– De Nederlandsche Bank (DNB).
Startkapitaal - garanties
Stichting Algemeen
Pensioenfonds
Governance
Al deze stakeholders hebben een eigen belang en daarmee ook een andere
informatiebehoeften. Zo zullen de deelnemers, werkgevers en BO’s (en VO’s)
vooral zijn geïnteresseerd in de eigen collectiviteitkring, terwijl er bij een Raad
van Toezicht en DNB sprake is van een bredere blik, op het gehele APF. Deze
verschillende informatiebehoeften zijn door de RJ vertaald in een aanvulling op de
bestaande Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving voor Pensioenfondsen (RJ 610).
In deze Uiting geeft de RJ aan dat de jaarverslaggeving van een APF de
volgende elementen dient te bevatten:
–– bestuursverslag, met onder meer aandacht voor de ontwikkelingen in de
bedrijfsvoering van het APF en de kenmerken van en de ontwikkelingen
binnen de verschillende collectiviteitkringen;
BO
Collectiviteitkring B
Dekkingsgraad Z%
BO
Collectiviteitkring B
Dekkingsgraad Y%
BO
Collectiviteitkring A
Dekkingsgraad X%
Indexatie- en kortingsbesluiten
BO
Kosten en bijdragen aan weerstandsvermogen
Financiële stromen
Weerstandsvermogen
= Belanghebbendenorgaan
Figuur 1: de opzet van een APF
Relevante verslaggeving
Verslaggeving dient de wensen van stakeholders in te vullen. Om de relevantie
te bepalen is het dan ook van belang om vast te stellen wie de stakeholders zijn
van een APF. De opzet van een APF maakt dat er sprake is van een veelvoud
aan stakeholders zoals ook blijkt uit Figuur 1.
–– balans, staat van baten en lasten, kasstroomoverzicht en toelichting inzake
de bedrijfsvoering van het APF;
–– per collectiviteitkring een financiële verantwoording, bestaande uit balans,
staat van baten en lasten, kasstroomoverzicht en toelichting; en
–– overige gegevens.
Kringen zijn geen segmenten: voorzichtig zijn met
vergelijkingen
Een APF is een stichting en het uitgangspunt voor de verslaggeving in de
Nederlandse wet is het inzicht in de financiële gegevens van de collectivi­teit­
kringen en de bedrijfsomgeving samen. De afzonderlijke vermogenseisen
© 2017 KPMG Advisory N.V.
186 | De Pensioenwereld in 2017
maken echter dat vooral de financiële informatie per collectiviteitkring en de
bedrijfsomgeving separaat relevant is. Daardoor is onderscheid te maken tussen
de ontwikkelingen en financiële positie van de verschillende collectiviteitkringen
en de bedrijfsomgeving.
Dit is een nieuw fenomeen in Nederland en er is, hoewel niet geheel vergelijkbaar, een analogie met de verslaggeving van een organisatie met verschillende businessunits. In dergelijke gevallen wordt segmentatie toegepast om
organisatie­onderdelen met elkaar te vergelijken.
Toch gaat de analogie maar deels op, want in een dergelijke vergelijking
van collectiviteitkringen schuilt een gevaar. Er is immers geen sprake van
risico­deling tussen de verschillende collectiviteitkringen. Elke collectiviteitkring
heeft zijn eigen ‘risk appetite’, beleggingsbeleid, producten en samenstelling
van de deelnemerspopulatie. Het vergelijken van de financiële gegevens per
collectiviteitkring kan daarmee een keuzemogelijkheid voor de deelnemers en
werkgevers suggereren die niet bestaat. Beleidskeuzes die zouden worden
ingegeven vanuit een dergelijke vergelijking kunnen bovendien geheel verkeerd
uitpakken. Wij pleiten er dan ook voor om in het bestuursverslag de informatie
per kring duidelijk separaat te presenteren en geen gecombineerde overzichten
op te stellen.
Maximale transparantie over vermogens- en kostenallocatie
Een ander aandachtspunt zit in het allocatievraagstuk rondom kosten en
weerstandsvermogen. Zowel de voorwaarden voor toetreding tot als de
voorwaarden voor uittreding uit een pensioenregeling of collectiviteitkring
vragen aandacht in de verslaggeving.
Uitgangspunt in het model van een APF is dat de collectiviteitkringen bijdragen
aan het weerstandsvermogen van het APF en gezamenlijk de kosten van de
bedrijfsomgeving dragen. Daarbij is het van belang dat de verslaggeving inzicht
geeft op de volgende onderdelen:
De Pensioenwereld in 2017 | 187
Kosten
–– Hoe worden opstartkosten en -verliezen gedeeld tussen de verschillende
collectiviteitkringen en/of de oprichtende partij(en)?
–– Wat gebeurt er met deze opstartkosten en -verliezen als er in de jaren na de
opstart een collectiviteitkring bijkomt?
–– Hoe gaat het APF om met de kosten indien een kring uittreedt (kosten­­­
verzwaring voor de overige collectiviteitkringen)?
Weerstandsvermogen
–– Op welke wijze dragen de collectiviteitkringen bij aan het weerstands­
vermogen bij toetreding en in continuïteit?
–– Op welke wijze kan een collectiviteitkring aanspraak maken op (een deel van)
het weerstandsvermogen bij uittreding?
Deze vraagstukken zullen per APF moeten worden bekeken en zijn relevant voor
huidige deelnemers en werkgevers, maar ook voor potentiële werkgevers die
zich willen aansluiten bij het APF.
Ons inziens zou deze informatie zowel in de toelichting op de jaarrekening van
de bedrijfsomgeving als in de toelichting bij de afzonderlijke collectiviteitkringen
moeten terugkomen. Wij pleiten dan ook voor volledige transparantie over dit
onderwerp binnen de jaarverslaggeving van een APF.
Conclusie
Een APF vraagt om een nieuwe vorm van verslaggeving. Hierbij is er onder­scheid
tussen de verslaggeving over de bedrijfsomgeving van het APF en de verslag­geving
van de verschillende collectiviteitkringen. Daarbij zijn twee punten van belang
in aanvulling op de richtlijnen die door de RJ zijn uitgebracht. Allereerst dient
een APF zich ervan bewust te zijn dat een onderlinge vergelij­king van cijfers
per kring een niet bestaande keuze suggereert. Afzonderlijke verslaggeving in
jaarrekening en bestuursverslag per collectiviteit­kring is daarom het uitgangspunt.
Ten tweede is het van belang dat de verslaggeving goed inzicht geeft in de
onderlinge verhoudingen en transacties tussen de bedrijfs­omgeving en de
collectiviteitkringen.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
188 | De Pensioenwereld in 2017
21
APF biedt
mogelijkheden
bij strategische
koerswijziging
onderneming
De Pensioenwereld in 2017 | 189
Splitsing en fusie van een onderneming kunnen gevolgen hebben voor
het ondernemingspensioenfonds. Door proactief te anticiperen op
een dergelijke koerswijziging kunnen ondernemingspensioenfondsen
eventuele negatieve gevolgen daarvan beperken of ombuigen. Het
ondernemingspensioenfonds kan hier door middel van de inzet van het
algemeen pensioenfonds (hierna: APF) op anticiperen. De inzet van een
APF heeft echter behoorlijk wat voeten in de aarde, meer dan men op
voorhand denkt.
Splitsing van de onderneming
In geval van een splitsing van de onderneming kan een ondernemings­
pensioenfonds de beide regelingen van de twee nieuwe ondernemingen
uitvoeren. De pensioenregelingen vormen financieel dan wel één geheel. Als
de pensioenregelingen van de gesplitste ondernemingen zich onafhankelijk van
elkaar gaan ontwikkelen, kan dit leiden tot een druk op de onderlinge solidariteit.
Bijvoorbeeld als een verschil in indexatie (maatstaf en / of ambitie) leidt tot een
onevenredige verdeling van een gezamenlijk indexatiedepot.
Het uit elkaar lopen van de pensioenregelingen kan aanleiding zijn om
de uitvoering van de pensioenregelingen te splitsen. Er zijn ook andere
aanlei­dingen denkbaar om de uitvoering te splitsen, zoals het verlies van
identiteit en het daarmee samenhangende solidariteitsgevoel van één van
de gesplitste ondernemingen met het ondernemingspensioenfonds.
Vóór 1 januari 2016 waren er twee mogelijkheden om de uitvoering van
pensioenregelingen te splitsen:
Auteur:
Sabine Swaak
1. overdracht van de pensioenaanspraken en -rechten naar een nieuwe
pensioenuitvoerder; of
2. splitsing van het ondernemingspensioenfonds.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
190 | De Pensioenwereld in 2017
Bij de eerste mogelijkheid wordt de uitvoeringsovereenkomst tussen een van
de gesplitste ondernemingen en het ondernemingspensioenfonds beëindigd,
waarna die onderneming een uitvoeringsovereenkomst overeenkomt met een
andere pensioenuitvoerder. Pensioenaanspraken en -rechten die zijn opgebouwd
vóór de splitsing kunnen op verzoek van de werkgever door het ondernemings­
pensioenfonds worden overgedragen aan de nieuwe pensioenuitvoerder.
De Pensioenwereld in 2017 | 191
Vóór 1 januari 2016 waren er twee mogelijkheden om de uitvoering te
centraliseren, ingeval beide regelingen worden uitgevoerd door een
ondernemings­pensioenfonds:
1. fuseren van de ondernemingspensioenfondsen;
2. nieuwe uitvoeringsovereenkomst met één ondernemingspensioenfonds.
Een andere mogelijkheid om de uitvoering van de pensioenregeling te splitsen,
is het ondernemingspensioenfonds te splitsen in twee nieuwe pensioenfondsen.
Een splitsing van de uitvoering van de pensioenregeling is niet altijd in
het belang van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Door
de splitsing kan het huidige ondernemingspensioenfonds inboeten aan
schaalgrootte. Het gevolg hiervan is dat de uitvoeringskosten kunnen stijgen,
omdat er minder schaalvoordelen worden behaald. Dit zet druk op het pensioenresultaat van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.
Ingeval de splitsing van de uitvoering tot gevolg heeft dat de pensioenregelingen
worden uitgevoerd door twee pensioenfondsen, kan er ook ten aanzien van de
governance druk ontstaan. Na de splitsing zijn er twee keer zo veel mensen
nodig om de fondsorganen van beide pensioenfondsen te bezetten.
Fusie van de onderneming
Bij een fusie tussen twee ondernemingen blijven in beginsel de pensioen­
regelingen van beide ondernemingen van kracht. De overnemende onderneming
neemt ook de uitvoeringsovereenkomst over van de overdragende onderneming,
en heeft dan twee uitvoeringsovereenkomsten. Door de pensioenregelingen te
harmoniseren en/of de uitvoering van de pensioenregelingen te centraliseren
bij één uitvoerder zijn vaak kostenvoordelen mogelijk voor de gefuseerde
onderneming.
Bij een fusie worden de rechten en verplichtingen van het ene onder­nemings­
pensioenfonds onder algemene titel overgenomen door het andere
onder­­­nemingspensioenfonds. Het gaat hier om een intensief traject, waarin
verschil in dekkingsgraden, transitie van de beleggingen en de governance/
bemensing van de fondsorganen van het gefuseerde fonds veelal de
belang­rijkste aandachts­punten zijn.
Bij de tweede mogelijkheid zegt de werkgever de uitvoeringsovereenkomst
met één ondernemingspensioenfonds op en gaat een nieuwe overeenkomst
voor alle werknemers aan met het andere ondernemingspensioenfonds.
Eén ondernemingspensioenfonds wordt dan een gesloten pensioenfonds.
De horizon van een gesloten pensioenfonds is eindig en het gesloten
ondernemingspensioenfonds dient op een gegeven moment te besluiten
het fonds te liquideren en de opgebouwde waarden over te dragen naar een
andere pensioenuitvoerder, zoals het andere ondernemingspensioenfonds.
Een onwenselijk scenario voor het ondernemingspensioenfonds.
Het APF als nieuw strategisch instrument
Het APF kan een of meerdere pensioenregelingen (van verschillende
ondernemingen) uitvoeren en houdt daarvoor een afgescheiden vermogen aan
per collectiviteitkring. Elk ondernemingspensioenfonds kan zich omvormen tot
een APF en daarmee komt de vraag op of dit een goed nieuw instrument is
voor ondernemingspensioenfondsen om te reageren op de gevolgen van een
splitsing of een fusie van de onderneming.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
192 | De Pensioenwereld in 2017
Het APF als instrument na splitsing van de onderneming
Zoals eerder uiteengezet kan na de splitsing van de onderneming een behoefte
ontstaan om ook de uitvoering van de pensioenregeling te splitsen. Het
belang­rijkste nadeel hiervan is verlies van schaalgrootte en daaraan verbonden
schaalvoordelen van het ondernemingspensioenfonds.
Bij omvorming tot een APF, kan het fonds de pensioenregelingen van de
gesplitste ondernemingen financieel gescheiden uitvoeren, waarbij de
schaalgrootte van het ondernemingspensioenfonds en de daaraan verbonden
schaalvoordelen grotendeels behouden kunnen blijven.
Daarnaast komt ook de governance van het pensioenfonds minder onder druk
te staan, omdat er slechts één bestuur is, in plaats van twee besturen van twee
aparte pensioenfondsen.
Het APF als instrument na fusie van ondernemingen
Bij een fusie van twee ondernemingspensioenfondsen kan De Nederlandsche
Bank (hierna: DNB) een verbod tot fusie opleggen, ingeval de dekkingsgraden te
veel afwijken. Het APF kan uitkomst bieden voor de problematiek van dekkingsgraden bij de fusie van twee ondernemingspensioenfondsen.
In dit scenario vormt één ondernemingspensioenfonds zich om tot een APF
met twee kringen. Het vermogen van het omgevormde ondernemingspensioenfonds komt in de ene collectiviteitkring, waarna het vermogen van het andere
pensioenfonds door middel van een fusie of collectieve waardeoverdracht wordt
overgedragen aan de andere collectiviteitkring. Er is dan geen probleem ten
aanzien van dekkingsgraden, omdat beide vermogens financieel gescheiden zijn
en geen van de geledingen een nadeel ondervindt van het verschil in dekkingsgraden.
De Pensioenwereld in 2017 | 193
Tot slot kan het ondernemingspensioenfonds waarde toevoegen aan de
uitbrei­dings­ambities van een onderneming door zich om te vormen tot een APF.
De onderneming kan bij een overname dan relatief eenvoudig de uitvoering van
de pensioenregelingen van de overnemende ondernemingen integreren, met
kostenbesparingen tot gevolg.
Omvorming van een ondernemingspensioenfonds tot een APF
Op de procedure van omvorming van het ondernemingspensioenfonds tot een
APF zijn de vormschriften van artikel 84 Pensioenwet (collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van de pensioenuitvoerder) van toepassing. Daarnaast dient
het ondernemingspensioenfonds een vergunning te hebben voor de uitvoering
van het bedrijf van APF. Concreet betekent dit dat het ondernemingspensioenfonds de volgende vormschriften moet doorlopen om zich te kunnen omvormen:
1. toekennen van de vergunning door DNB voor het uitoefenen van het bedrijf
van APF.
2. positief advies van het verantwoordingsorgaan over / instemming van het
belanghebbendenorgaan met de omvorming.
3. goedkeuring van DNB voor de overdracht van de pensioenaanspraken van het
ondernemingspensioenfonds aan het APF (kan worden gecombineerd met
de vergunningsaanvraag).
4. omvorming geschiedt op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
Het APF biedt ook oplossingen op het vlak van de governance en de bemensing
van fondsorganen die kunnen spelen bij een fusie. Doordat iedere collectiviteit­
kring een eigen verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan heeft, is
er meer ruimte om huidige bestuurders en leden van het verantwoordings­
orgaan zitting te laten nemen in een fondsorgaan van het APF. Hiermee wordt
de zeggenschap van een bepaalde geleding over de eigen pensioenregeling
gewaarborgd.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
194 | De Pensioenwereld in 2017
Deze procedure lijkt relatief eenvoudig, maar kan toch aardig wat voeten in de
aarde hebben. Dit komt onder andere doordat de huidige wetgeving omtrent het
APF op onderdelen onnodig belastend is voor ondernemingspensioen­fondsen
die zich willen omvormen. Voorbeelden zijn:
1. het APF moet beschikken over een minimumweerstandsvermogen. De
hoogte daarvan is afhankelijk van de omvang van het APF. Bij een groot
ondernemingspensioenfonds gaat het om een groot weerstandsvermogen.
Door de beperkte financieringsmogelijkheden is de financiering van het
weerstandsvermogen voor ondernemingspensioenfondsen een aandachts­
punt; en
2. omvorming van een ondernemingspensioenfonds tot een APF leidt niet
automatisch tot een splitsing van het vermogen van het ondernemings­
pensioenfonds. Om het vermogen in twee of meer collectiviteitkringen onder
te brengen, is een aanvullende (rechts)handeling nodig.
Een haalbaarheidsanalyse kan bijdragen aan het tijdig signaleren en mitigeren
van aandachtspunten met betrekking tot de omvorming en geeft inzicht
in de haalbaarheid van de omvorming vanuit verschillende perspectieven
(bijvoorbeeld: governance, juridisch, financieel, et cetera). Daarnaast toetst de
haalbaarheids­analyse of de omvorming daadwerkelijk bijdraagt aan het reali­­seren
van de doelstellingen van de omvorming. Daarbij worden ook alternatieven
onderzocht om deze doelstellingen te realiseren.
De Pensioenwereld in 2017 | 195
Slot
Ondernemingspensioenfondsen moeten anticiperen op belangrijke strategie­
wijzigingen van de onderneming, zoals een fusie of splitsing. Het omvormen
van een ondernemingspensioenfonds tot een APF biedt daartoe mogelijkheden.
In theorie is dit een eenvoudig proces, maar in de praktijk heeft het meer voeten
in de aarde dan in eerste instantie gedacht. Een goede haalbaarheidsanalyse
draagt bij aan het tijdig signaleren van aandachtspunten met betrekking tot de
omvorming.
Het omvormen tot een APF is een mogelijke uitkomst van de herijking van de
strategie van het ondernemingspensioenfonds. Ongeacht de uitkomst is het
van belang dat ondernemingspensioenfondsen periodiek hun strategie herijken,
waarbij ondernemingspensioenfondsen:
–– periodiek met de onderneming in gesprek gaan over de strategische koers
van de onderneming;
–– de gevolgen van de (mogelijke) strategische koers van de onderneming voor
het pensioenfonds in kaart brengen;
–– de robuustheid van de eigen strategie van het ondernemingspensioenfonds
toetsen om de wendbaarheid van het ondernemingspensioenfonds te
analyseren; en
–– de eigen strategie bijsturen indien blijkt dat het ondernemingspensioenfonds
mogelijk onvoldoende effectief kan reageren op de koerswijziging van de
onderneming.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
196 | KPMG 100 jaar
KPMG 100 jaar | 197
In mijn tijd
deed je het
kalm aan
en was je
met weinig
tevreden
NAAM: Sophie Koning-Sep
LEEFTIJD: 90
WOONPLAATS: Wijk bij Duurstede
PENSIOEN IN ÉÉN WOORD:
goed
© 2017 KPMG Advisory N.V.
198 | KPMG 100 jaar
| 199
De Pensioenwereld
KPMG 100 in
jaar
2016
Interview
Ze ging van haar 6e tot 12e levensjaar naar kostschool, omdat
haar vader binnenvaartschipper was. In de oorlog maakte ze de
hongerwinter van dichtbij mee. En later, toen ze getrouwd was,
zou ze zeven kinderen krijgen. Mevrouw Koning-Sep weet wat
het is om met weinig rond te komen.
Wanneer is uw echtgenoot met
pensioen gegaan?
‘Op zijn 58ste. Hij kon eerder weg,
omdat hij werd afgekeurd. Bij het klussen thuis was hij namelijk de topjes
van enkele vingers
kwijt­­geraakt.
Mijn
man maakte daar niet
zo­
veel van, hoor. Hij
klaagde nooit. Twaalf
jaar geleden is hij
over­­leden. Sindsdien
woon ik alleen, maar
mijn zeven kinde­
ren komen geregeld
langs.’
ons trouwen, in 1950, begon mijn
man bij de posterijen en daar is hij tot
zijn pensionering gebleven. De PTT
was een goed, sociaal werkgever. De
oude­
dagsvoorziening van mijn man
was voldoende. We
hebben nooit ergens
leningen voor hoeven
aanvragen. Daar komt
bij, dat wij het ook
wel kalm aan deden.
Ik gooide nooit iets
zo­
maar weg. Eten
al helemaal niet, dat
vond ik zonde. Ik
verstelde de kleren
van de kinderen,
zo­
dat ze die weer
konden dragen. Als er iets stuk was
in huis, repareerde mijn man dat zelf.
Dat leer je wel, als je de oorlog hebt
meegemaakt. Weet je hoe dat toen
was? Bittere armoede. In 1944 was ik
Als je tevreden
bent met een kleiner
huis, hoef je over je
AOW ook niet zo
snel te klagen
Hoe lang denkt u
het pensioen nodig te hebben?
‘Voor mij is dat niet zo’n belangrijke
vraag meer. Ik ben al behoorlijk oud.
Wij hebben het met ons grote gezin
altijd kunnen redden. Een jaar voor
Het zou in ons land wel wat
eerlijker verdeeld mogen zijn
achttien en woonden wij in Dordrecht.
Mijn vader was schipper, maar hij
mocht van de bezetter niet meer varen.
Om aan eten te komen, maakte mijn
moeder linnen en ondergoed. Dat nam
mijn vader mee in de handkar. Bij de
boer ruilde hij dat voor aardappels en
eieren.’
Hebben ze een veel te hoge hypotheek
en staan ze onder water. Als je tevreden bent met een wat kleiner huis,
hoef je over je AOW ook niet zo snel te
klagen. Die vind ik namelijk best rede­
lijk. Maar tegenwoordig moet iedereen
maar kopen, kopen, kopen. Dat wordt
de mensen opgedrongen, hoor.’
Wat betekent pensioen voor u?
‘Het geeft rust. Voor de huidige gene­
ratie is dat er niet meer. In onze tijd
kon je tot aan je pensioen bij een baas
blij­ven. En daarna was je klaar. Nu zijn
er zoveel ontslagen. Jonge mensen
kunnen nergens meer op rekenen. En
dan is alles ook nog eens hartstikke
duur. Ons eerste huis in Tuindorp, in
Utrecht, kochten wij voor twaalfeneenhalfduizend gulden. Kun je nagaan.
Daar koop je nu nog niet eens een
garage voor. Aan de andere kant leven
veel mensen ook wel boven hun stand.
Wat zou u doen als u één dag mocht
bepalen wat er met alle pensioenen
gebeurt?
‘Ik zou ervoor zorgen dat het wat
eer­lijker wordt verdeeld in ons land. Dat
de sterken zorgen voor de zwakken. Ik
zou de mensen adviseren wat zuiniger
te zijn. En ik zou de mensen op het hart
drukken, dat ze minder moeten klagen.
Vooral de ouderen. Die zijn altijd zo
verongelijkt, terwijl ze het helemaal
niet zo slecht hebben.’
© 2017 KPMG Advisory N.V.
200 | De Pensioenwereld in 2017
22
Pas op voor
schijnzekerheid bij
assurance over
uitbesteding
De Pensioenwereld in 2017 | 201
Wie activiteiten uitbesteedt, wil graag zekerheid over de kwaliteit en
integriteit van deze activiteiten. Een assurance-rapport kan hierin voorzien.
In dit artikel zetten we uiteen welke valkuilen er zijn bij het gebruik van zo’n
assurance-rapport en geven we aan hoe die ontweken kunnen worden.
Pensioenfondsen besteden veel diensten, waaronder pensioenadministratie en
vermogensbeheer, uit aan uitvoeringsorganisaties (ook wel serviceorganisaties
genoemd). De Nederlandsche Bank (DNB) vindt de beheersing van uitbesteding
belangrijk en gaf al eerder guidance aan pensioenfondsen om duidelijk te maken
waaraan uitbesteding zou moeten voldoen, waaronder de volgende onderwerpen:
––
––
––
––
het opzetten van een uitbestedingscontract;
het kiezen van een pensioenuitvoerder;
het inrichten van de interne organisatie en de uitbestedingsrelatie; en
het monitoren en het evalueren van de uitbesteding.
De pensioenfondsen moeten kritisch kijken naar de geleverde prestaties én
moeten kritisch kijken naar de rapportages van serviceorganisaties. De meeste
fondsen kiezen voor brede verantwoordingsrapportages en verlangen ook
steeds vaker brede assurance bij deze rapportages van de serviceorganisatie
(de uitvoeringsorganisatie). In zo’n assurance-rapport, soms ook wel ingevuld
door een Service Organisatie Control (SOC)-rapport, legt de serviceorganisatie
verantwoording af aan haar gebruikersorganisatie(s).
De vraag is of dit er echt toe leidt dat pensioenfondsen beter in control zijn.
Voor het antwoord op die vraag stellen we eerst vast dat het nog wel eens
misgaat in de praktijk, zoals uit de volgende twee voorbeelden blijkt.
Auteurs:
Rosemarie van Alst & Suzanne Stoof
© 2017 KPMG Advisory N.V.
202 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 203
Top 5-valkuilen bij het gebruik van assurance-rapportages
Voorbeeld: ISAE 3402 is de standaard
Een serviceorganisatie verzorgt voor een pensioenfonds naast de pensioen­
administratie, premie-incasso en uitkeringen ook het opstellen van de UPO’s
en de rapportages aan DNB (jaarstaten). Het pensioenfonds heeft afgesproken
dat de serviceorganisatie één keer per jaar een ISAE 3402-rapport aanlevert
om assurance te verstrekken over deze diensten en gaat er bij ontvangst
van dat rapport van uit dat dit betekent dat de afgesproken dienstverlening
volgens afspraak is verlopen. Wanneer zij het rapport goed doorneemt, blijkt
dat de diensten rondom het opstellen van de UPO’s en DNB-staten niet in
het assurance-rapport zijn opgenomen en dat er dus over deze processen
geen zekerheid wordt verstrekt. Bij navraag blijkt dat het ISAE 3402-rapport
is opgesteld ten behoeve van de jaarrekeningcontrole van het fonds en dat
het rapport daarom alleen inzicht geeft in processen die een relatie met de
jaarrekening hebben.
Voorbeeld: Afspraak is afspraak
Een pensioenfonds wil maatschappelijk verantwoord beleggen en bedrijven
die in verband worden gebracht met clusterbommen uitsluiten. Het fonds
besteedt dit uit aan een vermogensbeheerder en legt afspraken hierover vast
in een Service Level Agreement (SLA). Een accountant controleert jaarlijks de
gemaakte afspraken en bevestigt dat alles volgens afspraak is verlopen.
Een jaar later herhaalt dit proces zich. Maar dan ontdekt het pensioenfonds dat
het tien maanden geleden een risico heeft gelopen. Het pensioenfonds heeft
belegd in bedrijven die in verband worden gebracht met kinderarbeid. In de
afspraken was kinde­r­arbeid niet uitgesloten. Tien maanden lang had het pensioenfonds zijn aandeel in deze bedrijven kunnen terugtrekken, maar deed het niks.
Er leven nogal wat misverstanden over de strekking van een assurance-rapport.
Pensioenfondsen komen daardoor soms in een situatie waarin ze ten onrechte
denken dat de beheersing van uitbestede processen afdoende is. Dat levert
serieuze risico’s op. Het gebruik van assurance-rapporten verdient dan ook een
goede afweging waarbij de volgende vijf vragen relevant zijn.
1 Scope: Waar heeft assurance betrekking op?
De scope van het assurance-rapport komt vaak niet overeen met de
verwach­tingen van het pensioenfonds. Dit kan bijvoorbeeld de verslagperiode
zijn, die in het geval van pensioenfondsen vaak loopt van 1 januari tot en met
31 december. Het assurance-rapport kan echter ook op een andere periode
betrekking hebben.
Daarnaast is ook tijdige en frequente afstemming nodig over welke processen
deel uitmaken van het rapport, om verrassingen achteraf te voorkomen.
De standaarden ISAE 3402 en COS 3000 geven geen inhoudelijke norm over
welke processen moeten worden opgenomen in de scope. De service­organisatie
bepaalt de scope, de beheersingsdoelstellingen en de beheersingsmaat­regelen
van het rapport en daarmee de norm, vaak in overleg met pensioenfondsen.
ISAE 3402-rapporten zijn echter hoofdzakelijk gericht op de relatie met de
jaarrekening van het pensioenfonds en raken daardoor mogelijk niet alle
relevante risicogebieden. Een COS 3000-rapport kan een oplossing bieden,
omdat het mogelijk is hierin een bredere scope van processen op te nemen.
2 Bevindingen: Wat staat er in het assurance-rapport ?
Gebruikers van een assurance-rapport denken vaak dat een assurance-rapport
betekent dat de dienstverlening conform afspraak is uitgevoerd. Dat is echter
niet het geval, want een assurance-rapport is geen certificaat en garandeert
dan ook niet dat de beheersingsdoelstellingen zijn behaald. De lezer dient
zelf aan de hand van het rapport vast te stellen in hoeverre de beheersing van
de uitbestede processen aan de (kwaliteits)eisen voldoet. De rapportage kan
ernstige tekortkomingen bevatten met, in de meest negatieve situatie, een
afkeurend oordeel van de auditor.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
204 | De Pensioenwereld in 2017
Omdat een rapport meestal achteraf eenmalig per jaar wordt verstrekt door
een serviceorganisatie, is het voor het pensioenfondsbestuur raadzaam om
periodiek tussentijds met de serviceorganisatie (en eventueel haar accountant)
te overleggen of sprake is van relevante tussentijdse bevindingen.
3 Multiclient: Op welke wijze maakt een pensioenfonds deel uit van een generiek assurance-rapport ?
Naast rapporten bestemd voor een specifiek pensioenfonds zijn er ook
rapporten die bestemd zijn voor een groep gebruikers (bijvoorbeeld meerdere
pensioenfondsen en/of andere organisaties). Deze aanpak is vaak efficiënter
voor de serviceorganisatie dan een audit specifiek voor één pensioenfonds.
Dit betekent wel dat het individuele fonds maar beperkt invloed heeft op de
formulering van de beheersingsdoelstellingen waar het rapport inzicht in geeft.
Pensioenfondsbestuurders moeten zich realiseren dat veel rapporten zijn
opgesteld voor een brede gebruikerskring. Dit heeft tot gevolg dat het mogelijk
is dat het pensioenfonds beperkt in de geselecteerde deelwaarnemingen van
de accountant is opgenomen. Tevens bestaat het risico dat indien het pensioenfonds wel is opgenomen in de deelwaarnemingen van de accountant en er
bevindingen zijn geconstateerd, de overige gebruikers van het rapport ook
kennis kunnen nemen van de bevindingen voor dit pensioenfonds. Dit kan niet
altijd wenselijk zijn.
De Pensioenwereld in 2017 | 205
Pensioenfondsen blijven verantwoordelijk voor alle uitbestede diensten, ook
voor diensten die zijn uitbesteed bij een subserviceorganisatie. Het pensioenfonds moet daarom goed inzichtelijk houden welke processen nu feitelijk zijn
uitbesteed aan welke partij, en nagaan of het voor alle relevante processen
voldoende assurance heeft ontvangen. In de praktijk schiet het bewustzijn over
de relevantie van eventuele subserviceorganisaties vaak tekort.
5 Gebruikerscontrols: Wat wordt er van gebruikers verwacht?
Een belangrijk onderdeel van assurance-rapportages is de paragraaf ‘user
control considerations’ of in het Nederlands ‘Aanvullende beheersingsmaat­
regelen binnen de gebruikende entiteit’. Het gaat hier om controles door de
gebruikersorganisatie die door de accountant van de gebruikersorganisatie
worden gecontroleerd. Deze paragraaf bevat de beheersingsmaatregel die
de gebruikersorganisatie (het pensioenfonds) zelf ingeregeld moet hebben
om überhaupt gebruik te kunnen maken van het rapport. Veelal zijn dit zaken
als het waarborgen dat gegevens juist, tijdig en volledig worden aangeleverd
aan de serviceorganisatie. Het pensioenfonds moet zich bewust zijn van deze
‘gebruikerscontroles’ en vaststellen of het hieraan kan voldoen om gebruik te
kunnen maken van het rapport. In de praktijk zijn veel pensioenfondsbesturen
zich niet bewust van hun eigen verantwoordelijkheden op dit punt.
Proces voor succesvolle assurance
4 Subserviceorganisaties: Hoe gaat de uitvoerder om met uitbesteding?
Uitvoerders kunnen processen – zoals IT-beheer - op hun beurt weer
uitbesteden aan andere serviceorganisaties, de zogeheten subservice­
organisaties. Deze kunnen op twee manieren een plaats krijgen in het
assurance-rapport: inclusive1 en carve-out2. De carve-outmethode komt
vaak voor en impliceert dat het oordeel mogelijk niet het gehele proces van
uit­besteding betreft.
De vraag naar zekerheid over uitbestede diensten is de laatste jaren fors
toegenomen en de verwachting is dat deze vraag blijft toenemen. Het principe
van ‘trust me, show me, prove me’ geeft aan dat partijen elkaar niet zomaar
meer vertrouwen, maar dat de serviceorganisatie moet bewijzen dat zij ‘in
control’ is. Dit zorgt ervoor dat meer en meer afspraken worden gemaakt
tussen het pensioenfonds en de serviceorganisaties.
De hiervoor genoemde valkuilen laten zien dat er veel zaken zijn om rekening
mee te houden om te komen tot een goed gebruik van assurance-rapporten.
De volgende aandachtspunten kunnen helpen om deze valkuilen te vermijden:
1 Inclusive: het aan de subserviceorganisatie uitbestede proces wordt in het rapport opgenomen (in de Nederlandse standaard wordt dit de
‘opnamemethode’ genoemd).
2 Carve-out: het aan de subserviceorganisatie uitbestede proces wordt niet in het rapport betrokken (in de Nederlandse standaard wordt dit
de ‘uitsluitingsmethode’ genoemd).
© 2017 KPMG Advisory N.V.
206 | De Pensioenwereld in 2017
‘Regisseer zekerheid’
Wet- en regelgeving veranderen continu, waardoor ook de risicoanalyse van een
pensioenfonds steeds moet worden bijgewerkt. Deze update vraagt ook om
een vertaling naar de bedrijfsprocessen die mogelijk zijn uitbesteed. Hierdoor
zullen de onderwerpen en uitbestede processen waarover een pensioenfonds
zekerheid wil verkrijgen steeds veranderen. Het is daarom goed om regelmatig
(minimaal jaarlijks) met de serviceorganisatie in gesprek te gaan om deze
wijzigingen in behoefte aan zekerheid kenbaar te maken en om afspraken te
maken over hoe de serviceorganisatie deze zekerheid kan verstrekken. Valkuil 1
kan hiermee worden voorkomen.
Het is hierbij van belang de juiste personen om tafel te krijgen zodat de
afwegingen op een efficiënte wijze kunnen worden gemaakt en opgevolgd.
‘Timing is everything’
Een assurance-rapport wordt door serviceorganisaties veelal eenmaal per jaar
verstrekt voor een verslagperiode van het voorliggende jaar. Het effect hiervan is
dat in geval van bevindingen reparatie of herstel dan vaak niet meer mogelijk is.
In geval van ernstige bevindingen is het voor het pensioenfonds dan te laat om
daar nog actie op te ondernemen. Frequente afstemming met en monitoring
van de serviceorganisatie over de risicobeheersing voorkomt zo’n situatie.
De Pensioenwereld in 2017 | 207
Conclusie
Het is belangrijk dat het pensioenfonds goed weet wat het nodig heeft om
zekerheid over de uitbestede processen te kunnen krijgen. Pensioenfonds en
serviceorganisatie moeten duidelijke afspraken over verantwoordelijkheden
maken. Het is goed om ook deze verantwoordelijkheden en afspraken vast te
leggen in een uitbestedingsovereenkomst en deze ook periodiek te herzien.
Hierbij dient voldoende balans te bestaan tussen de verwachtingen van het
pensioenfonds en de dienstverlening van de serviceorganisatie: transparantie en
persoonlijk contact zijn hierbij van groot belang. Er moet periodieke afstemming
tussen het pensioenfonds en de serviceorganisatie zijn om de dienstverlening en
wijze van verstrekken van zekerheid te evalueren en indien nodig te verbeteren.
Vroegtijdige en continue communicatie tussen pensioenfonds en service­­
organisatie is van essentieel belang bij dit thema. Pensioenfondsen moeten zich
bewust zijn van hetgeen zij nodig hebben met betrekking tot uitbesteding en
dit aangeven bij de serviceorganisatie. Aandachtspunt daarbij is het formuleren
van maatregelen die inzicht geven in het gevolg van incidenten, gebrek aan
transparantie en daardoor gebrek aan vertrouwen in elkaars deskundigheid.
Daarnaast is het ook wenselijk om afspraken te maken over de verslagperiode
van het rapport en de verwachte datum van verstrekking. Immers, als dit pas na
afronding van het jaarwerk is, neemt de toegevoegde waarde van het rapport af.
‘Lees het assurance-rapport’
Binnen het pensioenfonds zijn er verschillende belanghebbenden bij een
assurance-rapport. Het is van belang om goede afspraken te maken over wie
het rapport moet ontvangen en lezen. De valkuilen 2 tot en met 4 dienen hierbij
aan de orde te komen.
Het is mogelijk dat niet alle uitbestede processen in scope zijn van het
assurance-rapport. Het pensioenfondsbestuur moet daarom goed inhoudelijk
kennis nemen van het rapport om na te gaan of alle relevante risico’s voor het
pensioenfonds zijn afgedekt. De eigen risicoanalyse van het pensioenfonds
vormt hiertoe de basis.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
208 | De Pensioenwereld in 2017
23
Strakkere regels in
strijd tegen terrorisme­
financiering raken ook
pensioen­fondsen
Auteurs:
Evelyn Bell, Leen Groen & Eric Bernaert
De Pensioenwereld in 2017 | 209
Terrorismefinanciering staat vol in de schijnwerpers en er is sprake van
nieuwe wet- en regelgeving rondom integriteit die ook pensioen­fondsen
raakt. Zij zullen aantoonbaar moeten maken dat ze aan de wettelijke
verplichtingen voldoen. Dat betekent dat zij (opnieuw) een systematische
integriteitsrisicoanalyse (hierna: SIRA) moeten uitvoeren en waar nodig
aanvullende maatregelen moeten treffen. Een analyse.
Dat er grote vraagstukken op tafel liggen ten aanzien van de houdbaarheid van
ons pensioenstelsel zal weinigen zijn ontgaan. Daarnaast hebben echter ook
andere thema’s hun weerslag op pensioenfondsen. Terroristische aanslagen in
de westerse wereld, onthullingen door klokkenluiders en voorvallen van fraude
en corruptie bij bedrijven en financiële instellingen hebben geleid tot strengere
integriteitseisen. Zijn pensioenfondsen daar voldoende op voorbereid?
SIRA en uitbesteding
Pensioenfondsen zijn verplicht de integriteitsrisico’s die zij lopen in kaart te
brengen en zij moeten maatregelen nemen om de geïdentificeerde risico’s te
beheersen.1 Voorbeelden van integriteitsrisico’s zijn: fraude, corruptie, belangenverstrengeling, omzeilen van sanctieregelgeving, terrorismefinanciering,
witwassen, fiscale fraude, cybercrime, maatschappelijk onbetamelijk gedrag
en marktmanipulatie.2 Pensioenfondsen zullen aan bepaalde integriteitsrisico’s,
zoals witwassen en fiscale fraude, op het eerste gezicht niet of nauwelijks
worden blootgesteld. Geld van individuele deelnemers wordt immers giraal
ingelegd door de werkgever die het bedrag (deels) inhoudt van het legaal
verdiende inkomen van de werknemer, dat vervolgens door het pensioenfonds
wordt belegd. Een complicerende factor is echter dat pensioenfondsen vaak
professionele vermogensbeheerders inschakelen voor het beleggen van gelden.
Pensioenfondsen behouden daarbij echter wel de verantwoordelijkheid voor het
herkennen van integriteitsrisico’s en het treffen van mitigerende maatregelen.
1 Zie artikel 19 Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Bij uitbesteding van werkzaamheden zijn pensioenfondsen op grond van
artikel 14 Besluit uitvoering Pensioenwet verplicht om een SIRA te maken van de risico’s die gepaard gaan met uitbesteding op zowel het
niveau van de gehele organisatie als op het niveau van de separate bedrijfsonderdelen. Zie ook: ‘De integriteitrisicoanalyse. Meer waar dat
moet, minder waar dat kan’, DNB, http://www.toezicht.dnb.nl/binaries/50-234068.pdf, p. 7.
2 ‘De integriteitrisicoanalyse. Meer waar dat moet, minder waar dat kan’, DNB, http://www.toezicht.dnb.nl/binaries/50-234068.pdf, p. 16.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
210 | De Pensioenwereld in 2017
Dat begint met het bepalen van wat voor hen een acceptabel risico is met
het oog op de doelstellingen. Het behalen van een hoog rendement is een
primair doel van pensioenfondsen, maar het SIRA-proces vraagt om een balans
tussen maatschappelijke verantwoordelijkheid en een hoog rendement. De
essentie van de SIRA – en daarmee ook de toetsing door De Nederlandsche
Bank (hierna: DNB) – is dat pensioenfondsen zorgvuldig nadenken over alle
integriteitsrisico’s waaraan zij mogelijk worden blootgesteld. Dit lijkt nogal
overtrokken voor een laagrisicobranche die er alles aan doet om met beperkte
middelen kostenefficiënt te blijven en bovendien haar werk vaak uitbesteedt.
Pensioenfondsen beleggen gelden van ons allemaal en ook vanuit die rol dienen
zij potentiële integriteitsrisico’s te identificeren en waar mogelijk voor te zijn.
Integriteitsrisico’s
Het is een feit dat integriteitrisico’s steeds vaker een rol spelen bij pensioenfondsen. Zo kondigde PGGM in 2014 aan dat het stopt met beleggen in vijf
Israëlische banken, omdat deze banken zouden meewerken aan het financie­
ren van de bouw van Joodse nederzettingen. De Verenigde Naties (hierna:
VN) hebben deze nederzettingen als illegaal bestempeld en de Nederlandse
overheid ‘ontmoedigt’ het doen van zaken met bedrijven in bezette gebieden.3
Een ander risico speelt bij vermogensbeheerders die zich bezighouden met
private equity: het opkopen van bedrijven, deze rendabel maken en vervolgens
met winst verkopen. In 2010 kocht Waterland Private Equity (met het geld
van pensioenfondsen) de onderneming Intertrust van Fortis (op dat moment
in handen van de Nederlandse Staat) voor circa EUR 210 miljoen.4 Waterland
verkocht het vervolgens in 2012 voor circa EUR 675 miljoen. Financieel een
goede deal, maar er klonk ook kritiek. Intertrust heeft namelijk brievenbusmaatschappijen op de Kaaimaneilanden en andere bekende belastingparadijzen.5
Risico’s inzake fiscale fraude en witwassen komen daarmee toch dichterbij
pensioenfondsen.
3 Esther Bijlo, ‘Geen belegger hoeft te twijfelen over kwestie-Israël’, Trouw, 13 februari 2014, http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/article/
detail/3596067/2014/02/13/Geen-belegger-hoeft-te-twijfelen-over-kwestie-Israel.dhtml; ‘PGGM stopt met beleggen in Israëlische banken
uit protest tegen nederzettingen’, Volkskrant, 8 januari 2014, http://www.volkskrant.nl/buitenland/pggm-stopt-met-beleggen-in-israelischebanken-uit-protest-tegen-nederzettingen~a3573690/.
4 Pieter Lalkens, ‘Blackstone koopt trustbedrijf Intertrust’, Het Financieele Dagblad, 5 december 2012; Zwarte Zwanen, ‘Gokken met uw
pensioenpremie’ (documentaire), 1 juli 2013.
5 Zwarte Zwanen, ‘Gokken met uw pensioenpremie’ (documentaire), 1 juli 2013; Wilco Dekker, ‘Fiscaal dienstverlener’ Intertrust naar de
beurs’, De Volkskrant, 21 september 2015.
De Pensioenwereld in 2017 | 211
Ook de Sanctiewet6, op grond waarvan het is verboden tegoeden beschikbaar
te stellen aan personen, entiteiten of landen die voorkomen op een sanctielijst
die is uitgevaardigd door de Europese Unie, de VN of de Nederlandse overheid7
speelt een rol voor pensioenfondsen. Een voorbeeld is wanneer een geradi­ca­
li­seerde Nederlander, die jarenlang als leerkracht heeft gewerkt en in die
hoedanigheid pensioenpremie heeft afgedragen, naar Syrië afreist om daar te
strijden voor terrorismebeweging Islamitische Staat (IS). Deze persoon kan als
terrorist worden aangemerkt en op een sanctielijst worden geplaatst. Vanaf dat
moment mogen geen tegoeden aan deze persoon beschikbaar worden gesteld.
De nationale terrorismelijst8 is de afgelopen jaren sterk in omvang toegenomen.
Een sanctierisico kan zich ook voordoen als pensioenfondsen deelnemen in een
beleggingsfonds dat belegt in niet-beursgenoteerde instrumenten waarvan de
uiteindelijk belanghebbende (UBO) een gesanctioneerd individu is. In dat geval
is de kans reëel dat (indirect) middelen ter beschikking worden gesteld aan
dit individu of aan verbonden rechtspersonen, waarmee een kans bestaat dat
terrorisme wordt gefinancierd.
Het verschil tussen de integriteitsrisico’s gerelateerd aan sancties en de overige
integriteitsrisico’s is dat een pensioenfonds verplicht is de sanctieregelingen uit
te voeren, terwijl het voor andere integriteitsrisico’s een bepaalde risicobereidheid kan hanteren afhankelijk van de doelstellingen. De kans mag dan klein zijn
dat een pensioenfonds te maken krijgt met het financieren van terrorisme, de
impact ervan kan juist groot zijn.
Rol als poortwachter
Pensioenfondsen worden door de toezichthouder gezien als poortwachter in de
strijd tegen terrorismefinanciering en de controle hierop is, sinds de terroristische aanslagen in de westerse wereld, alleen maar zijn toegenomen. In een
handreiking9 maakt DNB duidelijk dat een pensioenfonds altijd zelf gehouden
is na te gaan wat de Sanctiewet vereist en om daar adequaat invulling aan te
6 Sanctiewet 1977.
7 De Nederlandse overheid kan, naast internationale sancties, ook zelfstandig sanctiemaatregelen treffen. Personen en organisaties die
betrokken zijn bij terroristische activiteiten worden op de nationale terrorismelijst geplaatst in overeenstemming met Resolutie 1373 (2001)
van de Verenigde Naties. De tegoeden van de personen en organisaties op deze lijst moeten worden bevroren.
8 Zie voor de nationale terrorismelijst 2016, https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2015/08/27/nationaleterrorismelijst/ned-terrorismelijst.pdf.
9 ‘De integriteitrisicoanalyse. Meer waar dat moet, minder waar dat kan’, DNB, http://www.toezicht.dnb.nl/binaries/50-234068.pdf.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
212 | De Pensioenwereld in 2017
geven. De Regeling toezicht Sanctiewet 1977 bepaalt dat een pensioenfonds
doorlopend controleert of zijn relaties voorkomen in, dan wel zijn diensten en
transacties betrekking hebben op, de sanctieregelingen. De handreiking biedt
handvatten voor invulling van deze rol.
Veel van deze maatregelen richten zich op controle van het deelnemersbestand
of de beleggingsportefeuille. Daarnaast zijn ook preventieve maatregelen nodig
die kunnen leiden tot aanpassingen van beleid, procedures, processen en
werkinstructies.
Invulling van de verantwoordelijkheid
Een van de maatregelen is een controle of zich personen in de pensioenadmini­
stratie bevinden die op de sanctielijsten staan. Deze controle dient doorlopend
plaats te vinden en daarnaast moet het fonds formeel, voorafgaand aan het
toetreden van een deelnemer een controle met de sanctielijsten uitvoeren en
de deelnemer eventueel toegang tot het fonds ontzeggen. Omdat dit in de
praktijk niet altijd haalbaar blijkt (bijvoorbeeld omdat een pensioenfonds verplicht
is een deelnemer te accepteren) kan volgens DNB worden volstaan met een
screening per kwartaal. Het is in dat geval wel verstandig om duidelijk vast te
leggen waarom screening bij toetreding niet is gedaan, dat het pensioenfonds
bekend is met het risico dat het hiermee loopt en dat het dit risico accepteert.
Het is niet aan te bevelen de screening minder dan eens per kwartaal uit te
voeren, want de Sanctiewet vraagt namelijk om onverwijlde melding. Mocht dat
pas na meer dan drie maanden blijken, dan kan dat tot de nodige vragen leiden.
Een moment waarop in ieder geval een controle moet plaatsvinden is bij een
afkoop of een individuele waardeoverdracht. Het strekt verder tot aanbeveling
om ook bij wijzigingen van de sanctielijsten het gehele deelnemersbestand aan
een screening te onderwerpen.
De Pensioenwereld in 2017 | 213
tot het opzeggen van de overeenkomst bij non-compliance. Blindelings
vertrouwen dat de uitbestedingspartij de benodigde maatregelen treft is in elk
geval onvoldoende.
Een belangrijk moment om extra controles (opnieuw) uit te voeren is wanneer
er wijzigingen in de beleggingsportefeuille zijn. In dat geval zullen de nieuwe
beleggingen onder de loep moeten worden genomen. In het geval van wijzigingen
in de sanctielijsten wordt ook geadviseerd de volledige portefeuille opnieuw te
screenen. Ook doen pensioenfondsen er verstandig aan door middel van een
audit trail aantoonbaar te maken dat zij deze controles daadwerkelijk uitvoeren.
Voor sanctiescreening zijn goede technische hulpmiddelen beschikbaar die
bijdragen aan een eenvoudige en betaalbare aanpak.
Conclusie
Pensioenfondsen worden geacht hun verantwoordelijkheid te nemen ten
aanzien van integriteitsrisico’s. Ten aanzien van de SIRA kunnen ze eigen keuzes
maken over welke risico’s zij acceptabel vinden; de Sanctiewet is een stuk
dwingender en heeft een inspanningsverplichting: pensioenfondsen moeten er
alles aan doen om te voorkomen dat zij – of de aan hen gelieerde organisaties –
zaken doen met gesanctioneerde (rechts)personen.
Het uitvoeren van controles op basis van de Sanctiewet is niet nieuw en
pensioenfondsen zouden deze controles al ingericht moeten hebben. Maar een
aanscherping is zinvol met het oog op recente maatschappelijke ontwikkelingen,
de door DNB uitgevaardigde handreiking en aangekondigde aanpassingen op
het gebied van wet- en regelgeving. Pensioenfondsen moeten aantoonbaar
voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en dit onderwerp
meenemen bij het (opnieuw) uitvoeren van de SIRA.
Ten aanzien van beleggingen geldt dat het pensioenfonds zelf de verantwoordelijkheid heeft voor het doorlopend screenen van de beleggingsportefeuille.
Daarnaast zal het in uitbestedingsovereenkomsten, vermogensbeheerovereenkomsten, service level agreements en mandaten juridische waarborgen moeten
treffen met betrekking tot de activiteiten van de door het fonds ingeschakelde
vermogensbeheerders. Deze bepalingen variëren van rapportageverplichtingen
© 2017 KPMG Advisory N.V.
214 | KPMG 100 jaar
KPMG 100 jaar | 215
Ik maak al zo
lang gebruik van
het pensioen
- soms denk ik
dat ze het me
kwalijk nemen
NAAM: Bep Ritchi-de Boer
LEEFTIJD: 101
WOONPLAATS: Driebergen
PENSIOEN IN ÉÉN WOORD:
inkomen
© 2017 KPMG Advisory N.V.
216 | KPMG 100 jaar
| 217
De Pensioenwereld
KPMG 100 in
jaar
2016
Interview
Een eerste baan vinden in de jaren ’30, eten bij elkaar sprokkelen
in de oorlog. ‘Het was geen vetpot’, vat mevrouw Ritchi-de Boer,
geboren in 1915, de beginjaren samen. Maar haar pensioen is
prima geregeld.
Heeft u uw eigen pensioen opgebouwd?
‘Gedeeltelijk. Ik heb de kweekschool
gedaan in Amsterdam en daarna ging
ik op zoek naar een baan. Dat viel nog
niet mee, want het was crisis en de
werkloosheid was groot. Dus begon ik
als vrijwilliger. Later
kreeg ik mijn eigen
klas, maar dat veran­
derde weinig aan het
salaris: vijftien gulden.
Nee niet per week,
per maand! Toen ik
meer wilde verdienen, ben ik met mijn
collega naar de voorzitter van het schoolbestuur gegaan. Mijn
man, ook onderwijzer, ging ook mee.
“En wat doet u hier eigenlijk?”, vroeg
de voorzitter aan mijn man. Want een
beetje vreemd was het natuurlijk wel,
dat hij erbij was. “Ik ben hier om mijn
meisje te steunen”, antwoordde hij. In
juni 1940 zijn we ge­trouwd en dat betekende dat ik moest stoppen met werken.
Zo ging dat in die tijd. In de oorlog kreeg
ik twee kinderen, na de oorlog volgden
er nog twee.’
U hebt dus niet lang
gewerkt?
‘Oh jawel, ik ben later
weer aan de slag
gegaan. Toen mijn
man met zijn zang­
koor twee weken naar
Zweden ging, moest
hij zelf een vervanger
regelen. En betalen!
Dus hij vroeg mij –
want bij mij hoefde dat
natuurlijk niet. In die tijd was er een groot
tekort aan onderwijzend personeel. Ik
werd zelfs op straat aangesproken door
een voormalig collega, die zich afvroeg
waarom ik niet aan het werk was! Dus
Toen ik trouwde,
stopte ik met werken.
Zo ging dat in die tijd.
Maar later ging ik weer
aan de slag hoor!
dat deed ik. Ik viel in op verschillende
scholen verspreid over Amsterdam. Dat
vond ik leuk, het was weer eens wat
anders. Op de school in Betondorp heb
ik Johan Cruyff nog in de klas gehad.
Vanaf dat moment bouwde ik ook
pensioen op.’
Wanneer gingen jullie met pensioen?
‘Mijn man stopte met werken toen hij
58 was. Hij had er toen veertig dienst­
jaren opzitten en was ziek. De arts
advi­
seerde hem op dat moment om
te stoppen met werken en dat vond hij
prima. “Ik heb genoeg gewerkt”, zei hij.
Het werk dat hij deed, als hoofd van de
school, was ook best zwaar. Er is altijd
wel wat, met het personeel of met de
kinderen. Zelf heb ik toen nog een jaar
doorgewerkt en daarna ben ik ook met
pensioen gegaan.’
Keek u uit naar uw pensioen?
‘Nou nee, je weet nooit hoe het zal zijn,
dus daar op vooruitkijken is moeilijk.
Maar een heerlijkheid is het wel hoor!
Je hoeft niks meer. Niet opstaan als de
wekker gaat, of op tijd ergens zijn. En
we hebben mooie reizen gemaakt.’
Hebben jullie geldzorgen gehad?
‘In de beginjaren was het geen vetpot.
Bij mijn ouders had ik het goed, maar
daarna volgden wel een aantal pittige
jaren. We hadden bijvoorbeeld geen
echte douche, maar een door mijn man
zelf gefabriceerde kuip met een buis
naar de tuin. Maar ik kan me niet herinneren dat we ons veel zorgen hebben
gemaakt over geld of over de toekomst.
En pensioen, dat was er gewoon. Dus
we gebruikten het. En nog steeds
maak ik er dankbaar gebruik van. Ik heb
weleens het gevoel dat men dat mij
kwalijk neemt. Maar ik kan er ook niks
aan doen dat ik zo lang meega!’
Wat zou u doen als u geen pensioen
had gehad?
‘Dan hadden we ons spaarpotje moeten
oppeuzelen. We hebben er wel bewust
voor gekozen om ons koophuis zo snel
mogelijk af te lossen. Een hypotheek
kost toch geld, je betaalt er iedere
maand weer voor. Dat zeg ik ook tegen
mijn kinderen: probeer af te lossen. Je
weet nooit hoe het straks gaat met het
pensioen. Als het tegenvalt, hoef je in
ieder geval geen rente meer te betalen.’
© 2017 KPMG Advisory N.V.
218 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 219
Colofon
Daarnaast werkten mee:
Redactiekamer KPMG
Wilt u in contact komen met KPMG en/of nadere informatie over deze uitgave,
dan kunt u gebruikmaken van onderstaande contactgegevens:
Marketing KPMG
Alex Wouters
Yvette Timmermans
KPMG, marktgroep Financial Services
Laan van Langerhuize 1
1186 DS Amstelveen
Angelique Willenborg
Realisatie:
Marktgroep Financial Services
Postbus 74500
1070 DB Amsterdam
Interviews:
LVB, Amersfoort
E-mail: [email protected]
Fotografie bij de interviews:
Pieter Kiveron
KPMG Advisory
T. +31 (0)20 656 7632
E. [email protected]
Erik van der Horst
Jan Stigter
Meijburg & Co
T. +31 (0)88 909 2562
E. [email protected]
Drukwerk:
Vormgeving en productie:
IN10, Rotterdam
Reijnen Media, Amstelveen
Januari 2017
Wim Teeuwissen
KPMG Audit
T: +31 (0)30 658 3094
E: [email protected]
© 2017 KPMG Advisory N.V., ingeschreven bij het handelsregister in Nederland onder nummer 33263682,
is lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International
Cooperative (‘KPMG International’), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland.
De naam KPMG, het logo en ‘cutting through complexity’ zijn geregistreerde merken van KPMG International.
De in dit document vervatte informatie is van algemene aard en is niet toegespitst op de specifieke
omstandigheden van een bepaalde persoon of entiteit. Wij streven ernaar juiste en tijdige informatie te
verstrekken. Wij kunnen echter geen garantie geven dat dergelijke informatie op de datum waarop zij wordt
ontvangen nog juist is of in de toekomst blijft. Daarom adviseren wij u op grond van deze informatie geen
beslissingen te nemen behoudens op grond van advies van deskundigen na een grondig onderzoek van de
desbetreffende situatie.
© 2017 KPMG Advisory N.V.
220 | De Pensioenwereld in 2017
De Pensioenwereld in 2017 | 221
© 2017 KPMG Advisory N.V.
Contact
KPMG, marktgroep Financial Services
Laan van Langerhuize 1
1186 DS Amstelveen
Postbus 74500
1070 DB Amsterdam
E-mail: [email protected]
Pieter Kiveron
KPMG Advisory
T. +31 (0)20 656 7632
E. [email protected]
Jan Stigter
Meijburg & Co
T: +31 (0)88 909 2562
E: [email protected]
Wim Teeuwissen
KPMG Audit
T: +31 (0)30 658 3094
E: [email protected]
www.kpmg.nl
Download