Geschiedenis van Japan tot 1868 I. DE GESCHIEDENIS VAN HERVORMINGEN (645) JAPAN TOT AAN DE TAIKA- INLEIDING a. Japans plaats in de geschiedenis - Isolatie door ligging - Continuïteit en onafhankelijkheid - Invloed van China (Sinocentrisme) Japanse geschiedenis is een unieke synthese van buitenlandse beschavingselementen en inheemse tradities. Transformatie van Japan: primitieve tribale maatschappij (voor de 6e eeuw) bureaucratische eenheidsstaat (van 6e tot 12e eeuw) land van feodale heren (13e-19e eeuw) een nationale eenheidsstaat. b. Japans historische omgeving - 4 grote eilanden - Bergachtig - Onder invloed van moesson - Rijk aan water en zon, arm aan grondstoffen - Typisch Aziatisch agrarische staat: intensieve rijstteelt op basis van irrigatie Despotische maatschappij beheerd door kleine heersende elite. Confucianisme rechtvaardigde de hiërarchische maatschappelijke orde bestaande uit vier klassen: de heersende elite (samurai), de boeren, de ambachtslieden en de handelaars (= typisch patroon in landen waar China toonaangevend was). Invloed van shintoïsme ten aanzien van regering en maatschappij, eenzelfde keizershuis doorheen hele geschiedenis symboliseert homogeniteit! Bakermat ligt in noord-Kyushu (Kinai-vlakte). Deze begint vanaf 12e eeuw te wedijveren met Kanto-vlakte (= Tokyo) die in 17e eeuw nieuw centrum wordt. A. HET PRIMITIEVE JAPAN 1. Jomon-periode (ca. 10000-250 v.Chr.) = de overgangsperiode: gebakken aardewerk, cultuur van jagers, vissers en voedselverzamelaars (met concentratie in Tohoku-regio). Mensen woonden in hutten, uitgegraven in de grond. Begraafplaatsen waren gemeenschappelijk er was nog geen onderscheid tussen rijk-arm. 2. Yayoi-periode (2e eeuw v.Chr. 3e eeuw na Chr.) komst van een volk van landbouwers (afkomstig uit Zuid-Korea?) vertrouwd met rijstteelt. Ook zij maken aardewerk (minder geornamenteerd maar van betere kwaliteit). Ook bronzen voorwerpen: zwaarden, dotaku (soort klokken) beiden hadden rituele doeleinden. Werkverdeling en specialisatie! vermeerdering van productiecapaciteit + diversificatie in bezit en status. Kunstmatige bevloeiing productie stijgt en zo ook levensstandaard. IJzer en brons bestaan naast steen twee cultuurstadia bestaan tegelijkertijd naast elkaar 1 3. Kofun-periode (eind 3e eeuw – midden 6e eeuw) heersende elite laat in Yamato hoge aarden tumuli bouwen getuigt van macht van aristocratische krijgslieden B. VORMING VAN DE VROEGE JAPANSE STAAT YAMATO (300-645) I. De specifieke staatsstructuur van Yamato a. De koning als vredestichter 1. Erkenning van China’s suzereiniteit Tumulibouwers zorgden voor eerste vorm van politieke eenmaking. De rivaliteit tussen clans groeide en uit hun behoefte om de macht te bestendigen groeide stilaan een staatsstructuur. De erkenning van de Chinese suzereiniteit verhoogde het gezag van de koning van de plaatselijke rijken. 2. Himiko Door eliminatie en annexatie bleven slechts enkele grote rijken over, o.a. Yamato(gelegen in noord-Kyushu of in de Yamato-vlakte). Het werd bestuurd door een vrouwelijke vorst= Himiko (geen mannelijk erfrecht op de troon dus) + een deel controleorganen 3. Interventie in Korea 4e eeuw: gezag van Yamato drong door tot Zuid-Korea. Weer erkenning van Chinese suzereiniteit en dus in ruil titel van koning met gezag over zuidelijk Korea 5e eeuw: periode van de vijf koningen (= toppunt van de Japanse macht in Korea) 4. Tumuli en haniwa Uit Yamato groeide machtig rijk met erfelijk mannelijke vorst. Uiting van die macht zijn tumuli= kunstmatige grafheuvels omgeven door beelden (haniwa) die krijgers, boeren, … voorstelden. In het graf vindt men een bronzen spiegel, juwelen en een zwaard (later 3 heilige voorwerpen van Japanse keizerschap. b. Interpretatie van de mythologie 1. De Japanse bronnen Dateren uit 8e eeuw, verhalen over begin van de wereld en afstamming der goden tot aan de eerste keizer Jinmu. Ze bevatten kern van waarheid: ze weerspiegelen de macht van Yamato 2. De clan (uji) Bijzondere structuur: aan het hoofd de leider (afstammeling zonnegodin), daaronder groep van families die samen clan van de zonnegodin vormden, daaronder een groep dienende clans (= bovenlaag van de maatschappij), daaronder gewone werkers en daaronder tenslotte slaven. 3. religie wettigde de maatschappelijke structuur en dus belangrijk! Regering en eredienst waren één (“matsurigoto”) II. De Yamato-staat en de stijgende Chinese invloed a. De Yamato-hiërarchie in gevaar 1. Interne spanningen tussen de leidende clans 2 Nieuwe clans winnen aan invloed en komen zo in botsing met Yamato. 2. Het boeddhisme en zijn politieke implicaties Soga-clan (zijtak van Yamato) poogt traditionele elite van de macht te verdringen door te zeggen dat boeddhisme superieur is t.o.v. shintoïsme. In 587 wint de Soga clan en zet een vrouwelijke heerser op de troon en benoemde Shotoku Taishi tot regent. b. China als institutioneel voorbeeld 1. Shotoku Taishi Wou belangen van Yamato toch vrijwaren bouwde staatsstructuur om tot gecentraliseerde bureaucratie in dienst van een soevereine heerser. Hij formuleerde een nieuwe politiek ethiek op basis van Chinese confucianisme. 2. Staatsgreep Naka no Oe zette werk van Taishi verder, pleegde in 645 een staatsgreep en organiseerde het land naar Chinese leest met aan het hoofd een soevereine keizer. 3 II. DE BUREAUCRATISCHE VOORBEELD (645-784) I. De taika-hervormingen (645-710) EENHEIDSSTAAT NAAR CHINEES a. Staat en maatschappij in Yamato 1. Politieke organisatie De okimi deelt zijn macht met de belangrijkste kimi, op een niveau lager vindt men minder machtige clanhoofden die op erfelijke basis een specifieke sector van de uitvoerende macht toegewezen kregen. Naarmate de staat zijn macht uitbreidt groeit ook de macht van deze lagere clans. Vanaf de 5e eeuw eist de okimi meer prerogatieven voor zich op en benoemt hij de andere clanhoofden met eretitels of rangen als ware het zijn ambtenaren. Hij breidt ook zijn invloed op de provinciën uit. Geleidelijk aan zal het uji-karakter afnemen en het karakter van door het hof toegekende rang toenemen. (Clan-rang-systeem) 2. Sociaal-economische structuur De economische onderbouw van het hof van de okimi had haar zwaartepunt in de zogenaamde graanschuren. (Hierin werd graan opgeslagen dat werd geoogst op hofdomeinen, boeren die erop woonden moesten het bewerken) 3. Een maatschappij van horigen en slaven Het gildensysteem had veel weg van een slavenmaatschappij: - de boeren die gegroepeerd waren in landbouwgilden hadden een statuut vergelijkbaar met dat van slaven (= onderdak op hofdomein + voedsel en werktuigen van het hof) - de ambachtelijke gilden moesten hun productie afstaan aan het hof in ruil voor akkerland om in hun eigen onderhoud te voorzien. Hun statuut is vergelijkbaar met dan van een horige. - Nashiro en koshiro stonden als sociale groep in hun geheel in een horige relatie t.o.v. hun heer. Ze moesten privé-grond van de clan van de okimi bewerken. 30% van de bevolking was gildelid, 10% was huisslaaf (persoonlijk bezit van een clanhoofd), de overige 60% waren dus clanleden (ujibito) en dus in principe vrij, maar zij werden vaak uitgebuit door het clanhoofd. Alle geproduceerde goederen moesten worden afgestaan aan het hof en mochten dus niet vrij verhandeld worden. b. Dicatuur van de Soga-clan 1. Invloed in Korea Yamato beschikte over een machtsbasis in Korea én speelde een actieve rol in de strijd tussen de drie Koreaanse rijken (Kudara, Koguryou, Silla). In 562 ging de basis van Japan er wel verloren. 2. Opstand van Iwai (527-528) Het verlies van Mimana had zware gevolgen, o.a. was Japan nu de Koreaanse werk-en anmbachtlieden kwijt (met gevorderde kennis en vaardigheid). In het hof verscheurden twee facties: de haviken en de duiven. De laatste stelde voor 4 prefecturen af te staan aan Kudara, de haviken zonden een grootscheepse Koreaanse expeditie gericht tegen Silla ( werd verhinderd). 4 3. Ontbinding van de shisei-structuur Door bovenstaande opstand te onderdrukken vergrootte het hof de controle over de plaatselijke clans. Staatsgronden werden uitgebreid en zo kregen de financiële instellingen meer belang (= Soga clan streefde naar een bureaucratische staatsstructuur). De traditionele clanmaatschappij begon vanaf de vijfde eeuw zich te ontbinden. Hierdoor moest het individu zelf meer onder staatscontrole gebracht worden. Japan had behoefte aan een meer universalistische staatsideologie en godsdienst voorbeeld van China: sterk uitgewerkte staatstheorie op basis van drie principes: - een absolute heerser wiens gezag wordt verantwoord door het Hemelse Mandaat. - Een regering van de keizer = een corps van ministers (=ambtenaren van de keizer) - Een bestuur door middel van onpartijdige en algemeen geldende wetten en voorschriften. De universalistische godsdienst was het Boeddhisme. 4. Staatsgreep van de Soga-clan Conflict tussen progressieve Soga clan en de conservatieven over de al dan niet officiële erkenning van het Boeddhisme. Contra (Mononobe clan): ‘de hongersnoden en epidemieën zijn te wijten aan de wraak van de Shinto goden omwille van de verering van Boeddha beelden’. Pro: ‘Boeddha is machtiger dan Shintogoden en in staat maatschappelijk onheil te verdrijven’. Soga wint, in 585 besteeg een keizerlijke prins verwant aan Soga de troon als keizer Youmei. Soga no Umako vernietigde in 587 de Mononobe, zette achtereenvolgens een neef (keizer Sushun) en een prinses (Suiko) geholpen door haar neef als regent (Shoutoku Taishi) op de troon. 5. Shotoku Taishi Shotoku Taishi en Umako regeerden dertig jaar lang met absolute macht. - vermeerdering van de hofdomeinen - uitbreiding van hun eigen privé-domeinen De kuni no miyatsuko kregen de functie van uitvoerende ambtenaren, de gildehoofden (tomo no miyatsuko) werden administratieve directeurs. Taishi en Umako inspireerden zich voor de reorganisatie van de staatsstructuur op het pas herenigde China (Sui-dynastie) wiens regeringsapparaat uitmuntte door symmetrie en rationaliteit. Kenmerken: - een centrale uitvoerende macht uitgebouwd in drie ministeries - plaatselijke besturen afhankelijk van de centrale macht - een ver doorgedreven hoofdelijke belasting 603: Taishi kondigt een systeem van 12 hofrangen af 604: grondwet in 17 artikelen (gebaseerd op confucianisme) + Boeddhisme wordt quasistaatsgodsdienst. (Eredienst aan Shinto-goden werd niet afgeschaft want zij waren de voorvaderen van de keizerlijke en aristocratische clans). Taishi liet enorme boeddhistische tempels (niet toegankelijke voor het gewone volk) bouwen, de spectaculaire opgang van het Boeddhisme riep een grote artistieke en scholastieke activiteit in het leven. Japan probeerde op voet van gelijkheid contacten met China te leggen dubbel doel: - via China Silla dwingen om Mimana niet langer bezet te houden - de studie van de Chinese cultuur en staatsbestel bevorderen. Het directe politieke doel van de gezantschappen, om door China op voet van gelijkheid behandeld te worden en zo Japans gezag ten opzichte van Silla te vermeerderen, mislukte. 5 Het Sui-hof behandelde Japan namelijk zoals alle naburige staten als schatplichtige vazalstaat. c. De Taika-hervorming 1. De crisistoestand De imperiale politiek van Taishi en Umako had het volk en de reserves van de staat uitgeput en de sociaal-politieke tegenstellingen verscherpt (conf. Conflict over boeddhisme). Taishi stierf in 622, Umako in 626, langdurige regen had de oogsten doen mislukken hongersnood, dood en chaos! In die verwarring hadden mensen zich vastgeklampt aan de verering van “tomoko no mushi” eredienst nam extatische vormen aan met drinken en dansen. De strijd aan het hof verscherpte, de onderlinge strijd om meer bemin en gronden te verwerven nam de overhand. China een bureaucratische regeringsstructuur en een éénvormig belastgingsstelsel, geregeerd door een absoluut monarch de oplossing voor Japan. 2. Staatsgreep van Taika In 645 pleegde Naka no oe een staatsgreep, benoemde zichzelf tot kroonprins en Nakatomi werd eerste minister. Samen monopoliseerden ze alle macht. Ze kondigden een jaarperiode (Taika= ‘grote hervorming) af. Hervormingen van de Taika: - privé-domeinen van keizerlijke en aristocratische clans en het systeem van gilden wordt afgeschafd. Alle land werd staatsbezit (kouchi) en het hele volk werd staatsonderdaan. - Het rijk werd ingedeeld in administratieve eenheden (kuni of provinciën), die dan weer werden onderverdeeld in commanderieën (gun) en dorpen (ri). - Er kwam een uniform belastingsstelsel, met verschillende vormen van persoonsbelasting en landbelasting + bevolkingsregisters om effectieve inning te kunnen verzekeren. De heersende klasse had haar gronden verloren, maar niet haar macht als klasse en vormde een sterke oppositie tegen de nieuw gedefinieerde macht van de keizer. Deze wou het Koreaanse schiereiland terug veroveren om zijn gezag te verhogen, maar dit mislukte. (zeeslag bij Hakasukinoe). Dan maar interne versterking van keizerlijk gezag: de eerste geschreven wet werd afgekondigd (omi-code). Keizer Tenmu maakte van Japan effectief een eenheidsstaat. Na zijn dood gaf zijn vrouw een herziening van de omi-code uit, deze lag aan de basis van de Code en Statuten van Taiho (702) het wettelijke kader voor de staatsstructuur tijdens de Nara-periode. II. De Nara-periode (710-784) a. Organisatie van de bureaucratische eenheidsstaat 1. De staatsstructuur volgens de Taiho Ritsuryo Door de Taika hervormingen werd de uji-elite niet van de kaart geveegd, maar werd ze omgevormd tot een burgerlijke bureaucratie die haar macht ontleende aan de centrale staat. De staat = de keizer, het hele land en volk waren zijn bezit en zijn macht stond boven de wetten. De praktische uitoefening van het gezag gebeurde door een door de keizer aangesteld apparaat van ambtenaren, die binnen het lader van de wetten en instellingen één welomschreven bevoegdheid kregen. Regeringsstructuur: twee grote delen 6 - de raad voor Godsdienstzaken (Jingikan): eredienst aan de shintogoden en het beheer van de shinto-heiligdommen - de Grote Staatsraad (Dajokan): de civiele administratie van de staat, geleid door een eerste minister (Dajoudaijin), één minister van links (Sadaijin) en één minister van rechts (Udaijin), die toezicht hadden over 8 ministeries (shou) Indeling van het rijk: - naast de hoofdstad meer dan 60 provinciën (kuni) met provinciale ambtenaren (kokushi) voor een termijn van 4 jaar, bevoegd voor administratie, juridische, militaire en politionele aard. De 5 kuni rond de hoofdstad waren aan een speciaal regime onderworpen. - Kuni is onderverdeeld in commanderieën (gun), bestuurd door commanderie-ambtenaren (Gunji) uit de klasse van de kuni no miyatsuko. - Een dorp (ri) bestond uit 50 gezinnen en het hoofd van het voornaamste gezin was dorpshoofd, bevoegd voor belastingen, politie en bevolkingsregistratie. Er was een dienstplicht: elke vrije man tussen 21 en 60 jaar kon worden opgeroepen, volgens een aflossingssysteem was steeds 1/3 van de dienstplichtigen in dienst, hetzij - in het provinciale leger (onder de bevoegdheid van de provinciegouverneur, dat verder was onderverdeeeld in detachementen (gundan) bevolen door officieren uit de Gunji klasse - in de hoofdstedelijke wacht - in de grenswacht (sakimori) van Dazaifu in noord Kyushu Het leger had als voornaamste functie het handhaven van interne orde en gezag. De centrale bureaucratie, met als top de 1e minister, werd gemonopoliseerd door de voormalige clan-aristocratie. Omdat de ambtelijke rangen in Japan erfelijk waren (niet zoals in China met een examensysteem) was er geen sociale mobiliteit. De heersende klasse bleef dezelfde als voor de Taika hervormingen. Deze hervormingen brachten geen sociale omwenteling maar gaven aan de macht van de heersende klasse een institutionele en rationele grondslag. Ook het Hemelse Mandaat nam men niet over. De keizer ontleende zijn legitimiteit aan zijn afstamming van de zonnegod en niemand kon hem die afnemen. 2. De eerste permanente hoofdstad Totnogtoe kende Japan geen permanente hoofdstad (deze verhuisde telkens met de dood van de keizer, ze kreeg dus nooit de tijd om echt uit te groeien tot volwaardige stad). In 694 werd Asuka de hoofdstad, maar al na 14 jaar verhuisde deze naar Nara (gekozen op basis van geomantische techniek van fengshui (noord, oost, west bergen en langs zuidkant open + rivier van noord naar zuid) (710: regeringsdiensten en hof werden er officieel geïnstalleerd officiële begin Nara periode). Nara was naar model van Changan symmetrisch grondplan, in het midden van noordzijde én naar zuiden gericht het paleis. VERSCHIL: Nara had geen stadsmuur, omdat er geen vreemde indringers waren en ook geen gewoon vrij volk, Nara was een zuiver politiek en administratieve hoofdstad. De bevolking bestond dan ook bijna uitsluitend uit: - leden van de keizerlijke familie, aristocratie, ambtenaren en monniken - talrijke slaven, ambachtslui en boeren die in levensonderhoud van bovenstaande klassen moesten voorzien - de soldaten die dienst deden in de hoofdstedelijke wacht 7 Vanuit Nara regeerde de keizer over een gebied van zuid Kyushu, Tsushima, Sendai en Akita uitstrekte. Ten noorden hiervan leefden de ‘barbaren’ (Ainu?) die steeds verder werden teruggedrongen door palissades geplaatst tijdens expedities. De staat moest ook een nieuwe naam krijgen. Yamato was niet langer geschikt omwille van zijn beperkte geografische associatie. De tekens waarmee het geschreven werd waren bovendien denigrerend. Daarom nu Nihon (conf. 1e zin uit brief naar Chinese keizer: ‘keizer van het land van de opgaande zon’. In de hoofdstad waren twee markten waar producten verhandeld werden die afkomstig waren van het innen van belastingen in de verschillende provinciën. Omdat alle producten werden opgezogen kon er gaan vrije handel ontstaan. 3. De maatschappelijke organisatie (zie kader in cursus p. 35!!!!!) Het volk was opgedeeld in twee standen: - de onvrijen (Senmin) 1. slaven (nuhi: staatsslaven en privé-slaven) 2. huisdienaren (kenin) 3. ambachtslieden die werkten voor het hof of de centrale administratie - de vrijen (Ryoumin) 1. de vroegere clanleden (ujibito) 2. de horigen (bemin) die voor de Taika-hervormingen in gilden georganiseerd waren en in dienst van de grote clans stonden. In het ritsuryou-bestel was geen plaats meer voor de clan structuur. Alleen de gezinnen (ko) werden als sociale eenheid erkend en rechtstreeks aan het centrale gezag onderworpen. Één familieconglomeraat (goko) was opgesplitst in kleinere eenheden. Grote goko hadden slaven (nuhi) en huisdienaren (kenin). 4. Landverdeling en belastingen Op basis van volkstellingen werd er oppervlakte (kubunden) toegekend aan de gouko voor verbouwing. De kubunden werd toegekend voor de levensduur van het individu, en het verbouwen ervan was een plicht. Men kon geen kubunden weigeren en op het niet verbouwen ervan stonden zware straffen. In overeenstemming met de toegekende kubunden moest men belastingen betalen, er waren 3 soorten: - so: belasting in rijst, berekend evenredig met de oppervlakte van de kubunden (en dus een soort landbelasting) - you: vroondienst van 10 dagen per jaar, te vervullen in de hoofdstad 1. legerdienst: eens in de drie, vier jaar werd men opgeroepen 60 dagen effectieve dienst te doen. Men kon ook naar Kyushu gestuurd worden om er 3 jaar grenswacht te doen, of voor een jaar in de hoofdstedelijke wacht ingelijfd worden. 2. zouyou (= corvee allerhande): hierin bestonden veel misbruiken en de plaatselijke besturen overschreden vaak de wettelijke limieten qua duur. Verder transport van geïnde goederen naar de hoofdstad, gedwongen tewerkstelling in conctructieprojecten in de hoofdstad, … - chou: opbrengstbelasting, te innen onder de vorm van zijde, katoen en andere plaatselijke specialiteiten. 8 b. De Nara-cultuur 1. De oudste Japanse geschriften Het ritsuryo systeem impliceert dat de bovenklasse genoeg kennis had van schrijven en rekenen om het systeem van de bevolkingsregisters, landverdeling en belastinginning te laten functioneren. De aristocratie uit de Nara-periode vond het Japans schrijven met Chinese karakters uit. Manyoushu (ca. 759): - 4500 gedichten, afkomstig uit alle lagen van de bevolking en uit alle delen van Japan - Thema’s: vooral liefde en natuur, maar ook corvee, landarbeid, visie op de wereld en de maatschappij - Voornaamste dichter: Kakinomoto no Hitomaro Kojiki (712): ‘relaas over de zaken van het verleden’ - eerste officiële geschiedenis van Japan - Hieda no are memoriseerde op keizerlijk bevel alle overleveringen en dicteerde ze aan een ambtenaar - Japans oudst bewaard gebleven historische geschrift, een heilig boek en literair werk Nihongi of Nihonshoki (720): ‘historisch relaas van Japan’ - geschreven in grammaticaal Chinees, gelezen in het Japans beide werken mengen feit en mythe zonder onderscheid door elkaar!! 2. Kosmopolitisme De Nara-aristocratie deed enorm veel inspanning zich de contentinale cultuur eigen te maken. Er waren vele gezantschappen naar China (vooral studenten en monniken). In China maakte men kennis met wetenschap, techniek, kunsten, muziek, Boeddhisme, architectuur, beeldhouwkunst, schilderkunst, klederdracht, gebruiksvoorwerpen en levenstijl van de Chinezen. China had contacten met de Indische en Islamitische wereld voor Japan was China een kennismaking met de wereldcultuur. Toch heeft de Nara-aristocratie zich niet werkelijk de Chinese geleerdheid en literatuut weten eigen te maken. Klassiek Chinees was in Japan zoals het Latijn in Europa een geleerdentaal. 3. Het Boeddhisme Tijdens de Nara-periode kende het Boeddhisme in Japan een enorme groei, vooral onder keize Shoumu: hij liet in elke provincie een staatstempel en een nonnenklooster bouwen, en in de hoofdstad een monumentale tempel: de Todai-ji. De kolossale afmetingen en den schittering van het boeddhabeeld symboliseren het keizerlijke hof, en de keizer werd aanzien als de aardse tegenhanger van de kosmische macht en uitstraling van Boeddha. Toch was het Boeddhisme een zuivere staatsgodsdienst, het werd nauwelijks als een persoonlijke heilsleer beleden. Het diende enkel voor de buitennatuurlijke bescherming van de staatsorde. Monniken deden dus ook geen moeite om de boeddhistische boodschap te verspreiden. Tussen de boeddhabeelden en de manyoushu ligt een wereld van verchil: de iconen zijn een stuk overgeplante continentale cultuur, de bloemezing is het getuigenis van de een eenvoudig primitief en met de natuur verbonden volk. c. De Ritsuryo-orde van meetaf onvoldragen Alles wijst erop dat de Ritsuryo orde slechts onvolkomen ten uitvoer werd gebracht: - de macht van de keizer werd nooit absoluut 9 - het leger stapte vrij snel af van de dienstplicht de administratie stond privé-domeinen toe de mate van implementatie verschilde van gebied tot gebied en was vooral geconcentreerd rond de hoofdstad 1. De absolute monarchie: een ver doel Achter de façade van de bureaucratische eenheidsstaat waren de machtige clans in hevige strijd om zoveel mogelijk macht te verkrijgen. Hierin waren vooral de Fujiwara’s de winnaar. Ze stamden af van Nakatomi. Door de keizer te laten huwen met een Fujiwara dochter hebben ze hun invloed enorm uitgebreid. De keizerlijke verwantschapsgroep deed er alles aan om haar suprematie te consolideren. Dit deden ze door - ervoor te zorgen dat ze de eerste gemalin steeds binnen eigen groep vinden (en hierin gingen ze heel ver) - de troonsbestijging van eigen gemallinnen. (omdat er twee regels waren betreffende de opvolging die eigenlijk met elkaar in strijd waren gebeurde het wel eens dan de gemalin dan eerst de troon besteeg tot het gevaar geweken was) Een grote rivaal van de Fujiwara’s is de Tachibana-clan. De aristocratische clans poogden de keizer zoveel mogelijk te domineren om hun eigen macht te vermeerderen. 2. Aftakeling van het conscriptieleger 731: einde van de grenswachten 739: opheffing systeem conscriptieleger in de meeste gebieden 780: volledige afschaffing van het principe van algemene legerdienst 792: afschaffing van de meeste militaire detachementen afschaffing van de conscriptie was een tweede doodssteek voor het Ritsuryo regime. 3. Vorming van privé-landgoederen Het belastingsstelsel was zo zwaar dat bijna 90% van de bevolking hulpbehoevend was. Wie zijn belastingen niet kon betalen verliet zijn land en vluchtte. Gunji en dorpshoofden hadden veel land toegewezen gekregen via hun slaven. Bovendien moesten zijn het land verdelen, en door de beste velden voor zichzelf te houden konden ze hun bezit en rijkdom steeds verder uitbreiden. Ze hadden dus nood aan veel arbeidskrachten en ontvingen de gevluchte boeren met open armen. Omdat het onmogelijk was alle gevluchte boeren op te sporen stond de regering al gauw toe dat vluchtelingen geregistreerd werden in hun nieuwe woongebied. Maar de families die hen onderdak gaven deden er alles aan om hen uit het zicht van de overheid te houden. Om landontginning te stimuleren erkende de regering het bezit van privé-domein (743). Reeds op het hoogtepunt van het Ritsuryo-regime werd privé-bezit alweer erkend, hetgeen regelrecht indruiste tegen de beginselen van het systeem zelf! Tijdens de Heian verwierven deze gronden 2 privileges: - vrijstelling van belasting - onschendbaarheid van het domein: het domein werd afgebakend of de toegang ervan verhinderd, zodat er geen controle meer gevoerd kon worden op boeren die hun kubunden hadden ontvlucht en als een horige onderkomen hadden gezocht bij een grootgrondbezitter. Landgoederen met dergelijk statuut van verregaande autonomie noemt men shouen. 10 III. DE HEIAN-PERIODE (749-1185) I. De vroege Heian-periode INLEIDING a. Macht en gezag worden gescheiden 1. Keizerlijke macht geprivatiseerd De grote aristocratische clans zochten en vonden middelen om hun rijkdom en bezit te vermeerderen buiten het ambtelijke systeem om. Hoewel hij structurele en functionele veranderingen onderging, bleef de uji een grote politieke en maatschappelijke rol spelen. De keizer kon niet op tegen deze groeiende macht, vooral van de Fujiwara clan. Om beter te kunnen wedijveren moest de keizer ook een gelijkaardige familiale machtsbasis zien te verwerven, en moest hij dus meedoen aan de uitholling van de Ritsuryo orde, aan de privatisering en het nastreven van particulier belang. De hoogste politieke macht wordt uitgeoefend in drie afwijkende vormen die elkaar opvolgen: - keizerlijk bestuur vanuit het privé-secretariaat van de keizer. (Het was keizer Saga die dit voor het eerst invoerde. Het bureau moest geheime documenten opstellen en edicten van de keizer uitvaardigen. Ambtenaren die hier werkten waren geen staatsbeambten, maar persoonlijke bedienden van de keizer. - bestuur door de regent in naam van de keizer - bestuur door de ex-keizer 2. De gunji onder druk Het Ritsuryo systeem moest een radicale breuk met het verleden zijn, en op papier is het dat ook, maar in realiteit is het een wettelijke fictie gebleven. Gunji werden door de centrale overheid benoemt maar ze waren erfgenamen van de kuni no miyatsuko, dus lokale machthebbers. Het systeem valt of staat met het goede functioneren van zijn echelon dat direct aansluit bij de onderdanen: de commanderie. Haar taken: - de registers voor repectieve belastingen bijhouden, de belastingen innen en ze opslaan in schuren. - de gunji was vanaf 811 weer erfelijk geworden - volgens ritsuryo was privé-bezit van wapens verboden. Alle wapen werden verzameld en opgeslagen bij de gunji - ze controleren de productie voor het provinciale gouvernement en de centrale regering - shinto rituelen en boeddhistische tempels stonden onder toezicht van gunji. In 2e helft 9e eeuw komen ze onder druk van de aristocratie. Afgevaardigden van de aristocratie komen ter plaatse belastingen voorafnemen. Zij plaatsen zich tussen gunji en kokushi en bedienen eerst zichzelf vooraleer de staat zijn deel kan opeisen. De gunji protesteren en het aantal geschillen neemt toe. De centrale staat kan de afhandeling ervan niet aan, en geeft het in handen van het provinciale gouvernement zelf. 3. De provinciën: het particularisme neemt gestadig toe Het provinciale gouvernement gaat meer en meer de functies van de gunji overnemen. Het handelt meer autonoom dan voorheen, en wijkt daardoor af van zijn in de rittsyryo voorgeschreven missie. Het gewoonterecht gaat meer en meer primeren in de afhandeling van geschillen. 11 Er worden kyaku (aanpassingen van het ritsuryo systeem) uitgevaardigd en ook shiki (concrete uitvoeringsbesluiten). Het hof, het centrale bestuur en de provinciale gouvernementen gaan steeds meer op grond van deze aanpassingen en het plaatselijke gewoonterecht besturen. In 880 was er de laatste landherverdeling, en dus ook de laatste bevolkingsregistratie, hierdoor gaan de koumin gestadig afnemen. Vanaf de 9e eeuw begint de tendens dat provinciale ambtenaren zich in de plaatselijke maatschappij gaan integreren en zich er permanent vestigen. b. Spectaculaire groei van de privé-landgoederen tijdens de 9e en 10e eeuw 1. De hoofdstedelijke aristocratie verwerft uitgestrekte landeigendommen In de 9e eeuw kan de hoofdstedelijke aristocratie niet meer leven van hun ritsuryo salaris, en gaan ze dus een andere bron van inkomsten zoeken: shoen. Door de annexatie en privatisering van kubunden groeiden er uitgestrekte landeigendommen. Arbeidskrachten werden gehaald bij de komin die hun kubunden verlaten hadden. Bovendien hadden deze shoen fiscale immuniteit. Zo had de hoge aristocratie 2 bronnen van inkomsten. De midden en lage aristocratie bleef echter afhankelijk van haar salaris en moest dus een ambt aanvaarden in het provinciale gouvernement. 2. Privatisering bij keizerlijk decreet De keizer zelf kon geen privé gronden hebben (hij was eigenaar van alle land), maar zijn familie wel. Wanneer hij dan aftrad, kwam dit ook in zijn bezit terecht. Dit is dan decreetland. Vanaf de 9e eeuw nam de heoveelheid decreet-land zeer snel toe. Dit land genoot vrijheid van belastingen. Voor de ontginning en beheer diende men beroep te doen op de gunji. De eigenaar kon namelijk onmogelijk genoeg slaven van het hoofdstedelijk gebied naar het platteland sturen. Vandaar dat het dagelijks bestuur werd toevertrouwd aan een gunji of iemand van de plaatselijke landadel (functie van shouchou) 3. Tsukuda (land onder direct beheer) en staatspachtland Het land werd opgedeeld in twee delen: - tsukuda: gedeelte van het landgoed onder direcht beheer van de landheer. Bewerkt door slaven en horigen die op dat land woonden. - Jishiden: gedeelte van het land dat verpacht werd aan tato (pachters) die zelf ook nog kubunden en privé grond hadden en dus ook een grotere mate van onafhankelijkheid tegenover de kastelein (shouchou). Rang-land, ambten-land en verdienste-land werden ook geleidelijk aan geprivatiseerd, en hiervoor werden de beste akkers genomen. Voor de vrije boeren bleef enkel minderwaardige grond over konden geen belastingen betalen financiële ademnood voor de staat. Vrije boeren werden dan onder dwang tewerk gesteld op direct beheerde landerijen tegen een hongersloon en proviand. De nadruk in de belastingen verschoof naar de so, chou en you kreeg men vrijstelling voor. Men schakelde over van een persoonsbelasting op basis van een bevolkingsregister op een landbelasting op basis van een kadaster. Degene (myoushu) die het naamrecht (myo) droeg over myouden (het land) was landbelasting verschuldigd. Dit proces van registratie gebeurde 10e 11e eeuw. Relatie staat – onderdanen = feodale landheer en pachter. 4. Pachters in de shoen De ontbinding van het kubunden systeem zorgde ervoor dat het aantal tsukuda spectaculair daalde. De structuur van de shoen veranderde dus volledig. De tsukuda werden vanaf nu ook verpacht. (vb: Todai-ji: in 9e eeuw 3430 hectaren, in 10e eeuw nog maar 210 hectaren). 12 5. Samenvatting 8e eeuw: - grote kloof tussen boeren onderling: sommigen werden slaven, anderen stelden slaven te werk. Ontstaan van grote privé-domeinen, in bezit van aristocratie en kloosters. (ontginnen braakliggend land) 9e eeuw: - keizerlijke clan ook privé-grootgrondbezitter (decreet-land met vrijstelling van belasting) later ook aristocratische gronden vrij van belasting. e 10 eeuw: - II. staat bootst directe uitbating van de tsukuda na tato(myoshu) krijgen beperkt pachtcontract op verpachte land (myoden) erfpachtrecht (myo) spectaculaire stijging in productiviteit van de landbouw meer collectief georganiseerde arbeid (onderlinge bedrijfshulp = yui) (vooral bij rijstbouw) meer onafhankelijkheid voor de boeren dan tijdens ritsutryo en meer arbeidsmotivering dan voor corvee. Slaven konden hun status verbeteren recht op gezin (status te vergelijken met die van horige pachter in de westerse Middeleeuwen.) Midden en late Heian: de aristocratische monarchie a. De opstanden van Masakado en Sumitomo De ontbinding van de ritsuryo orde en de gelijklopende ontgwikkeling van de shoen hadden een enorme inslag op de politieke structuur en macht van de troon. Alle controle over landadel was verloren en overal waren bandieten. Er braken ook twee opstanden uit: - de opstand van Fujiwara no Sumitomo: bestormde in 936 de zetel van het provinciale gouvernement. Werd pas in 941 uitgeschakeld door tsuibishi van Sanyoudou. - De opstand van Taira no Masakado: wou carrière maken als kebiishi maar moest naar geboortestreek terugkeren en liet er eiden bebouwen en bouwde een tou uit. Hij was in strijd met andere clanleden en landadel (om grond) en toen de regering zich mengde kwam hij openlijk in opstand (939). Hij bezette gouvernementszetels en bouwde eigen machtsbasis uit in Shimosa, maar zijn rijk duurde maar 3 maanden. Beiden kwamen dus zelf uit hoge aristocratie en beiden waren leider van een tou. De opstanden hadden de regering niet echt doen wankelen, maar het feit dat ze beroep hadden moeten doen op legers van voormalige kokushi, gerusticeerde adel en gemilitariseerde adel was een voorteken. 13 b. Suprematie van de Fujiwara 1. Fujiwara’s monopliseren het regentschap (sekkan seiji) Fujiwara no Nakamaro was dajodaijin en wist de gaiseki op te eisen (= basis latere hegemonie van Fujiwara’s). De prinsen en oude voorname geslachten versterkten dan weer de invloed van vaderszijde op de keizer. De onderlinge strijd binnen de aristocratie was gebaseerd op intrige en samenwerking met het hof. Yoshifusa kon een Fujiwara vrouw uithuwelijken aan twee opeenvolgende keizers versteviging van gaiseki. Toen zijn kleinzoon kindkeizer was maakte hij het tot regent hij was dus niet langer de belangrijkste minister van de keizer maar zijn plaatsvervanger. Later wordt Mototsune (Yoshifusa’s aangenomen zoon) regent, maar die wordt dan later kanpaku. (884). Vanaf nu hebben de Fujiwara’s een quasi-monopolie over beide regententitels (sessho en kanpaku). Ze hadden een dictatoriale greep op de troon zonder hiervoor te moeten usurperen. 2. het “goede bestuur” van de Engi-Tenryaku-periode Engi: regeringsperiode van keizer Daigo (901-923) Tenryaku: regeringsperiode van keizer Murakami (947-957) In deze periode waren de Fujiwara’s geen regenten, maar ze bekleden wel hoge posten aan het hof. Met de verbanning van Tokihara begon een reeks zuiveringsacties op het hoogste niveau die doorgingen tot 969 met de uitschakeling van toenmalig minister van links (Minamoto no Taka’aki). Vanaf toen waren fujiwara’s weer heer en meester. Deze periode was cultureel een periode van bloei met de Kokinshuu en de Engi-shiki. 3. Nieuwe regeringsstijl De macht was weer gedecentraliseerd, men kende nu een familiale administratie, de veel gelijkenis vertoonde met de Nara-periode. De Fujiwara’s maakten van het hof een ceremonieel centrum, terwijl hun besluiten (kudashibumi) afkomstig van haar familiaal administratief bureau (mandokoro) kracht van wet hadden. Bovendien waren zijn beschermers (honjo) van shoen overal in het land enorme bron van inkomsten. Opvallend is dat ze geen politiek-ethisch principe kennen of geen politieke of maatschappelijke visie hadden. De belangstelling voor het buitenland, nieuwe ontwikkelingen en gedachten was weg, er was enkel blinde zelfgenoegzaamheid van het hof. En het is ook maar omdat de landheren en myoshu nog geen cohesie kenden dat haar regering ondanks haar wankelheid overeind bleef. 4. De wapens spreken: Taira en Minamoto manifesteren zich de boeren in de centrale provinciën verenigden zich in bushidan georganiseerd door Taira en Minamoto-clans. Ze protesteerden tegen provinciale bestuur en tegen verhoging van de pachtrente. De macht van de Taira in oost Japan was verzwakt, terwijl die van de Minamoto toenam omwille van 1. Minamoto no Yoriyoshi had de Eerste Oorlog van negen jaar (1051-1062) neergeslagen. Hier waren de bevelhebber van Mutsu en zijn zoon in opstand gekomen. 2. Yoriyoshi’s zoon sloeg de Tweede Oorlog van Drie Jaar neer, die was in zelfde gebied als 1. Het Minamoto leger was samengesteld uit myoshu die in hun gebied woonden of zich onder hun bescherming hadden geplaatst. Gelijktijdig breidde de Taira zijn invloed over Kinai en Westelijke Provincën uit. 14 c. Meervoudig privé-bezit 1. Meervoudig privé-bezit en cliëntelisme Vanaf eind 9e eeuw ontstond het gebruik waarbij de plaatselijke landadel haar landgoederen nominaal overdroeg aan een aristocratisch grootgrondbezitter om ook fiscale immuniteit te verwerven. De eigenaar werd dan shoukan voor de afwezige ryoke. De shoukan kon zijn land nog eens overdragen aan een honjo, die een soort ultieme garantie van wettelijkheid bood. De ryoke kreeg dan bescherming t.o.v. de provinciale gouverneur. In ruil betaalde hij jaarlijkse belasting in rijst. De ryoke kreeg ook recht op vroondienst van de pachters van de shoen. (zie kader p. 57!!!) Elk niveau had rechten en plichten , vastgelegd in de shiki. Voor de ryoshu was dit ryoshiki. Deze beschreef de aard van het eigendomsrecht en bepaalde de categorieën en quota van rechten zoals nengu, kajishi en kuji. Ieder niveau van eigenaar had recht op een gedeelte van de productie van het hele land. In Europa kregen de landheren alle opbrengst! 2. Particuliere verbintenissen De machtsverhouding was er een van landheer tot horige pachter, maar sommige myushu waren zelf shokan. Algemene regel: de machtsverhoudingen tussen de eigenaarsniveau’s waren niet gedefinieerd onder universele wetten maar door persoonlijke verbintenissen. Een bepaalde status werd niet bezoldigd met een salaris maar met rechten op het land. De politieke en maatschappelijke structuur keerde dus terug naar een vorm van patrimonialisme. d. Militarisering van het platteland 1. Zaicho kanjin en zuryo De militaire aristocratie privatiseerde grote brokken land in elke provincie. Privatisering van het land verzekerde een grotere stroom van inkomsten dan het publieke ambt. Maar ze moesten hun bezittingen laten besturen door plaatselijke ambenaren (Zaichou Kanjin). Er was dus een grote kloof tussen bezit en beheer, gezag en macht. Bezit en gezag behoorden tot de hoofdstedelijke elite, beheer en macht tot de plaatselijke leiders. Het duurde lang vooraleer de militaire elite echt haar eigen gang ging omdat de macht van het centrum zo diep geworteld zat. De plaatselijke elite kon dankzij haar milities controle en uitpersing van omliggende boeren versterken, weerstand bieden aan de controle van kokushi, en rivaliserende milities bestrijden. De zuryo speelden ook een belangrijke rol. 2. Krijgersbenden De kokuga wou het verloren gegane land terugwinnen en de shomin opvorderen voor corvee. Dit stuitte op verzet bij de shoen beheerders en hun medewerkers gewelddadige botsingen. Hyakusho bestormden de kokuga. (vb; incident in Owari). Als gevolg van aanhoudend verzet verkregen de shoen vanaf 11e eeuw het voorrecht van onschendbaarheid. De kokushi konden de shoen niet meer betreden voor inspectie en om corvee op te leggen aan de boeren. Doordat de sterksten in de shokan en myoshu klasse steeds in strijd waren, werden ze in toenemende mate gemilitariseerd. De kokugaryo die overbleven werden ook een soort shoen. De plaatselijke beheerders werden het uitvoerende orgaan en evolueerden ook tot militaire landheren. Uit deze klassen komen de grote leiders van de bushi voort. 15 De twee machtigste bushi-clans (Taira en Minamoto) stamden beiden af van een keizer. (destijds waren sommige leden van de keizerlijke clan gedegradeerd tot onderdanen en hadden ze familienamen gekregen) De Minamoto is de machtigste clan in het Kinai gebied en later ook de Kanto regio. De Taira kende grote macht in West-Japan. e. De afgetreden keizers 1. Aftreden om te regeren In 1068 kwam er een keizer op de troon die niet door een Fujiwara prinses was gebaard. Tegenstanders van de Fujiwara’s schaarden zich rond de keizer om een zuivering van de shoen door te voeren. Maar de keizer moest zijn ministers en regent raadplegen. Hierop har keizer Shirakawa een oplossing: hij trad af, en richtte in zijn paleis een eigen administratie op (in no chou) begin van het zogenaamde insei. (van 1068 tot 1185). Ze vaardigden officiële besluiten uit die meer gezag hadden dan die van de keizerlijke regering zelf. Ze schafte alle shoen met ongeldige documenten af en vormden ze om tot chigyoukoku. 2. Van dienaars tot meesters Machtstrijd tussen ex-keizers en leden van Fujiwara. Ex-keizers kozen Taira leden als hun persoonlijke krijgers, Fujiwara kozen Minamoto leden, de strijd werd gewonnen door de Taira (Hougen-incident). Taira no Kiyomori kreeg een functie aan het hof tegen de zin van Minamoto no Yoshitomo en plande een staatsgreep. Kiyomori verijdelde deze (Heijiincident). 3. Suprematie van de Taira Deze 2 incidenten waren een zware klap voor de Minamoto en waren de basis van de heerschappij van de Taira. Kiyomori werd kanselier en zijn familie kreeg belangrijke posten. De Taira bezaten ongeveer evenveel shoen en chigyokoku als de Fujiwara. De machtsverhoudingen waren enorm gewijzigd. Het Taira bewind is de overgang van een oude keizerlijke staat naar een feodale staat, gekenmerkt door de suprematie van de militaire klasse. Provinciale krijgsadel werd provinciale ambtenaren en militaire vazallen werden jitou. 4. De Genpei-oorlogen In 1180 bouwde Yoritomo (zoon van yoshitomo) een leger uit om de Taira te verslaan. Hij bouwde zijn hoofdkwartier te Kamakura + heuse administratie. Centraal stond het samurai-dokoro. Dit bestond uit vazallen die trouw en dienstbaarheid tegenover hun heer van Kamakura moesten betuigen. In ruil kregen ze recht van bezit over hun landerijen. Bij de nederlaag van de Taira tegen Fuijiwara (Minamoto) kwamen overal benden tegen de taira in opstand. Bovendien stierf Kiyomori, en de minamoto legers vielen Kyoto binnen. Keizer go-shirakawa zaaide tweedracht onder de Minamoto’s, terwijl Yoritomo zijn machtsbasis uitbouwde met de kumonjo en de monchujo. Yoshitsune (jongere broer Yoritomo) versloeg de Taira definitief in de zeeslag bij Dan no Ura (1185). Go-shirakawa zette yoshitsune op tegen yoritomo, deze laatste dwong uiteindelijk de keizer het bevel te geven yoshitsune uit te schakelen, en verkreeg het recht om tsuibishi en jitou aan te stellen (zogezegd om yoshitsune zijn trawanten op te sporen.) Officieel verloren de kokushi, de honjo en de ryoke hun rechten niet, maar alle belangrijke functies gingen over in handen van de jitou. Deze personen waren vazallen van de heer van Kamakura Kamakura controleert indirect via zijn eigen instellingen het hele rijk, naast de keizerlijke staatsstructuur BAKUFU!!! 16 III. De Heian-cultuur a. Algemene kenmerken - hoofse karakter: dit valt op omdat de meeste info die we hebben over die groep gaat. Bovendien was deze groep het meest productief op het gebied van cultuur. - Toenemende onafhankelijkheid van Chinese voorbeeld: hoewel de 9e eeuw een periode van intense sinofilie was, ging de leidende groep (de geletterden) de Chinese cultuur minder en minder als norm beschouwen. vreemde tweetaligheid: Het Chinees was een geleerde schrijftaal, gebruikt voor administratieve stukken, godsdienstige teksten, wetenschap, algemeen in de mannenwereld en het publieke leven. Weliswaar was het een verjapanste vorm van klassiek chinees. Het waren vooral vrouwen die Japans gebruikten, ze speelden geen rol in het publieke leven maar schreven dagboeken en verhalen (met poëzie en pschologische diepgang!!) b. Het Boeddhisme 1. De Nara-clerus verliest haar monopolie Tijdens de Nara periode was boeddhisme een staatsaangelegenheid, Nara telde een aantal grote tempels waarin enkel de aristocratische families binnen mochten. Toen de hoofdstad in 794 verhuisde naar Heian-kyo mochten de Nara scholen niet mee verhuizen en verloren ze hun monopolie. Er kwamen 2 nieuwe strekkingen, die beiden hun hoofdkwartier op een berg bouwden na een studiereis naar China. Ze stonden onder bescherming van het hof omdat ze rust en vrede over land afsmeekten door hun rituelen en gebeden. Ze staan voor een syncretistische visie op het Boeddhisme, waarin opvattingen uit alle strekkingen konden worden opgenomen. - Tendai: gesticht door Saichou op de berg Hieizan - Shingon: gesticht door Kuukai op de berg Kouyasan (Japanse versie van het Tantrisme) 2. Tendai - japanse vorm van het Chinese Tiantai. - Lotus-suutra is belangrijkste schrift voor Tendai - Boeddhistische doctrines zijn slecht ogenschijnlijk met elkaar in tegenspraak, het zijn allemaal uitdrukkingen van die ene waarheid. - Belangrijkste verwezenlijking: bij zijn dood werd het wijdingsplatform op zijn berg Hieizan erkend door de regering. (vroeger was dit enkel in Nara) - Hieizan is uitgegroeid tot Mekka van het Japanse Boeddhisme - De drie belangrijkste stromingen van de Kamakura periode (Reine Land, Zen-sekten en Nichiren-sekte) zijn uit deze school ontstaan. - Esoterische riten en magisch karakter. - Haar bijdrage was voor doctrinair en filosofisch - Centrale leerstelling: hongaku houmon. 17 3. Shingon - afgeleid van het Tantrisme synthese van alle boeddhistische en niet-boeddhistische leerstellingen in tien trappen, gaan van rudimentair religieus bewustzijn tot de volmaakte staat van zelfvoltooiing. - De absolute waarheid is aanwezig in alle fenomenen (tantrisme), waarvan drie bij uitstek: mantra, mandala, mudra. - ‘de mens is intrinsiek in staat door genade van Mahavairocana en door eigen inspanning deel te hebben aan de absolute realiteit van Mahavairocana, de kosmische belichaming van de waarheid. 4. Synthese van Shintoïsme en Boeddhisme De synthese van Saicho en Kukai legt de theoretische grondslag van Honji suijaku. Shingon verdeelt het universum in 2 (elk voorgesteld door mandala): - Diamant-sfeer - matrix-sfeer Shintoïstische goden behoorden tot de twee pantheons van deze mandala’s. (ryoubu, shinto) Tendai zegt dat Shintoïsme en Boeddhisme oorspronkelijk één waren (sannou-ichijitsushinto) Zowel Saicho als Kukai vonden het normaal shinto goden en boeddha te vereren in één heiligdom. Later werd de theorie van Honji suijaku omgekeerd door shintoïstische scholastici. 5. Hergeboorte in het Paradijs De leer van het Reine Land was tijdens de Heian zeer populair bij de aristocratie en later ook bij de volksklassen (door verspreiding door monniken). Men verlangde ernaar het aangename leven op aarde te kunnen voortzetten in de andere wereld. Tijdens de Kamakura wordt de Sekte van het Reine Land gesticht. c. Literatuur 1. Vrouwen schrijven in het Japans Enkel vrouwen schreven in het Japans, maar hun geschriften hebben een hoog literair gehalte, waar dat van mannen enkel van historisch belang is. Bekendste voorbeeld is de Genji Monogatari van Murasaki Shikibu. (lid van Fujiwara, zoals de meeste dichters en schrijvers uit die tijd) De mannen-en vrouwenwereld waren compleet gescheiden, de grenzen van een hofdame waren de grenzen van het hof. In hun literatuur komen dan ook weinig beschrijvingen van landschappen, levensstijl of het gewone volk. Kennis van het Chinees was voor een vrouw geen troef want het werd al onvrouwelijk en ongepast beschouwd. Murasaki Shikibu leerde toch het Chinees via haar broer, hierdoor kreeg zij afkeuring van andere hofdames. 2. Thematiek van de Genji Monogatari - geschreven over 20 jaar lang, af in 1022 - hoofdpersonage is Hikaru Genji (schitterende prins), zijn liefdesavonturen en ambtelijke loopbaan worden uitvoerig beschreven, na zijn plotse dood ook over andere personages. - Focus op het dagelijkse leven, ook over magische boeddhistische rituelen, , een objectieve beschrijving, woorden, gedichten van de personages en hun innerlijke gevoelens. Het verhaal baadt in melancholie over het weglopen van de tijd en de vergankelijkheid. Ook de hoop op het Reine Land vindt men terug. 18 d. Beeldende kunsten 1. Japanse vormtaal: wayo De beeldende kunsten staan in dienst van het de uitbeelding van het boeddhistische wereldbeeld. Men maakte talloze beelden van boeddha’s, bodhisattva’s in hout gesneden of op papier of zijde geschilderd. Men stapte af van de typisch Chinese materialen en technieken, en ging nu grondstoffen gebruiken die makkelijker te vinden waren in Japan en technieken aangepast aan die grondstoffen. resultaat: een japanse vormtaal die aan nieuwe esthetiek en sensibiliteit beantwoord. 2. Elegant visioen in het paradijs Tijdens de 9e eeuw (konin-jogan-periode) snijden beeldhouwers volumineuze beelden uit één stuk hout. De meester Jouchou zorgde voor vernieuwing met de hoofde en verfijnde stijl van de wayou. Hij was de pionier van de assemblage techniek. Veel invloed van het Reine Land, vb: paviljoen van Amida, een aardse afspiegeling van het paleis van Amida in zijn Paradijs. 19 IV. DE KAMAKURA-PERIODE (1185-1333) INLEIDING Lezen p.72!!! I. Consolidatie van de macht van het Bakufu a. Volledige feodalisering van japan 1. De macht ontglipt de Minamoto In 1192 wordt Yoritomo shogun, zijn macht lag vooral in het feit dat hij alle eigenaars van rechten op mand aan zich als vazallenwist te binden. Na zijn dood ontstond er een machtstrijd tussen zijn voornaamste vazallen, en is het de Hojo familie die het haalt. Deze familie wist de hoogste positie binnen het bakufu, nl die van shikken, te monopoliseren tot het einde van het Kamakura bakufu in 1333. De shogun was enkel nog een façade en had geen enkele feitelijke macht meer. 2. Het Jokyu-incident Wat? keizer go-Toba trad af en bouwde als ex-keizer een machtig in no cho uit om zo de confrontatie aan te kunnen met het machtscentrum Kamakura. Hij begon een strafexpeditie tegen de Hojo maar zijn legers werden verpletterd (Jokyu-indicent). Bovendien had hij gerekend op de steun van bushi die geen vazal waren van Kamakura maar deze kwamen niet. Zijn eigen leger bleek onvoldoende samenhang en motivatie te hebben. Gevolgen? - de regerende keizer moest aftreden - er kwam een tandai die toezicht moest houden op het keizerlijk paleis - Hojo confisqueerden vele gronden die dan onder toezicht van jito werden gezet die zelf gehaald werden uit bakufu-vazallen. Zij kregen shoen toegewezen waar ze geen belasting op moesten betalen. Zo komt er een belangrijke verschuiving in de bezitsverhoudingen. 3. De Joei-code De bushi waren nu de machtige klasse en Hojo Yasutoki vaardigde een eigen grondwet uit, zijnde de Joei-code. Deze was alleen van toepassing op vazallen van het Bakufu en daarom bleef ook nog de Taiho-code bestaan. Deze was van toepassing op rest van de bevolking. Wel won de Joei aan toepassingsveld doordat de macht van de bushi groeide en ook doordat de rechtspraak van het hof vaak weinig effectief was en men zich dus ging gaan beroepen op die van het Bakufu. Het bakufu slaagde er dus ook in de geschillen tussen zijn vazallen te onderwerpen aan rechtspraak en ze niet meer te laten uitvechten op het slagveld. 4. Feodale staat De machtsstructuur van het Kamakura Bakufu verschilde fundamenteel van de keizerlijke structuur. Het waren de plaatselijke grote en kleine eigenaars van rechten die onafhankelijke van het centrale gezag de boerenbevolking controleerde. De centrale administratie van het Bakufu bestond uit 5 bureau’s 1. Samurai-dokoro: belast met de militaire en politionele zaken en controle over de vazallen. 2. Monchu-jo: juridische instelling om geschillen tussen de vazallen te beslechten. 3. Kumon-jo of Mandokoro: bureau voor algemene politieke en financiële zaken, verantwoordelijk voor de uitvaardiging van de meeste edicten van de shogun. 20 4. Hyojoshu: de staatsraad, een college van raadgevers dat het hoogste gezag van het Bakufu uitoefende 5. Hikitsukeshu: het bureau der coadjutoren, belast met het onderzoek van aanklachten, ondergeschikt aan de staatsraad. Rechtspleging is de voornaamste functie van de instellingen van het Bakufu. Het was een soort arbitrage-instelling die de vrede en orde tussen militaire landheren moest handhaven. Lokaal hadden de jito en de plaatselijke landheer de macht, vaak vielen deze twee functies samen in één persoon. De myoushu waren hem pachtrente en corvee verschuldigd en hadden de status van horige pachter tov hun leenheer, die op zijn beurt dan weer vazal was van het Bakufu duidelijk een feodale staats- en maatschappijvorm! b. Platteland en stad 1. Het dorp Een dorp leefde vaak in hechte gemeenschap omwille van - de bevloeiingslandbouw die vroeg om onderlinge bedrijfshulp en samenwerking - veelvuldige huwelijken De jito en shokan waren vaak de oorspronkelijke eigenaars, en vaak was de gokenin, de jito, de shokan en de konponryoshu één en dezelfde persoon. Als de jito of de shokan niet de oorspronkelijk eigenaar was dan kreeg hij enkel de inkomsten van zoveel land als waar hij statutair recht op had. De hiërarchie binnen een dorp: bovenste laag zijn de myoshu, daaronder de moto, en op de laagste trap de genin. De myoshu hadden het grootste deel van het akkerland in handen en monopoliseerden ook het recht om deel te nemen aan openbare activiteiten. Ze leverden het opperhoofd, en ook al waren ze bovenste laag onder de dorpelingen, ze stonden ver onder de jito en shokan. Tegenover de bushi waren ze niet meer dan bonge. 2. De groei van de handel Jito en de grotere myoshu begonnen handel te drijven in omgeving van tempels (omdat er hier veel mensen kwamen en de tempelslaven de eersten waren om onafhankelijk te worden, zij waren immers minder gebonden aan het land) en belangrijke kruispunten. Aanvankelijk was handel een nevenactiviteit, maar sommigen maakten er hun beroep van. Vooral de senmin (vroegere slaven en horigen) werden handelaar. Ondanks hun verworven rijkdom keken de bushi en de aristocratie op hen neer omwille van hun lage afkomst. De hoofdstad evolueerde van een administratief centrum naar een stad met bloeiende commerciële en ambachtelijke activiteiten, zo ook steden als Nara en Kamakura. Door hun zwakke maatschappelijk positie gingen handelaars zich verenigen in za en kwamen onderbescherming van kerk of aristocratie. In ruil voor tribuut en corvee moesten ze geen tol betalen aan sekisho en hadden ze binnen een gebied monopolie op aankoop/verkoop. c. Bedreiging voor de Hojo-orde 1. Interne moeilijkheden - de hovelingen van Kyoto en bushi die geen gokenin waren vielen niet onder de Joei code en waren moeilijk te controleren. - ook in eigen rangen waren een vaak dissidenten. - de hoofdtak van de Hojo (= Tokuso) monopoliseerden steeds meer hoge ambten: alle zetel is de Staatsraad, meer en meer ambten van shugo. 21 - hongersnoden, tyfoons en aardbevingen maakten de omstandigheden niet makkelijker. Arme boeren werden als slaaf verkocht ondanks het verbod op mensenhandel, er waren talrijke roversbenden en de jito deden aan schromeloze uitbuiting. 2. Externe bedreiging Twee malen vielen de Mongolen Japan binnen (in 1274 en in 1281). De mongolen hadden buskruit terwijl Japan nog met pijl en boog vocht. Maar twee maal verdween de Mongoolse vloot op mysterieuze wijze. Japanse mythes zeggen dat een grote storm van de goden (kamikaze) de Mongoolse vloot uiteen heeft gedreven zodat ze zich moesten terugtrekken. De bushi die mee gevochten hadden eisten hun beloning, maar aangezien er geen nieuwe grond veroverd was kregen ze die niet. Daarom gingen ze nog meer grond afsnoepen van de shoen, en de boeren nog meer verarmen. Zo werden deze bushi onafhankelijke landheren (ryoshu). II. Ondergang van de Hojo a. Voortgaande plaatselijke autonomie 1. Voor boeren en samurai Er kwam een kloof binnen de myoshu: - de bovenlaag werd ofwel gemilitariseerd en dus bushi, ofwel verrijkte ze zich met de handel. - de onderlaag vervielen tot keuterboeren. Ook de slaven werden onafhankelijker. De keuterboeren werden georganiseerd in sou om de ryoshu en de jito meer weerstand te kunnen bieden. De boeren verbeteren hun maatschappelijke status, en er ontwikkelen zich dorpen los van de shoen en publieke domeinen, dus los van grootgrondbezit. Willen landheren deze sociale veranderingen kunnen blijven volgen dan moeten zijn zich vestigen in die dorpen, omdat ze een meervoudig erfrecht kenden. Die erfenis bestond meestal niet uit landeigendom maar uit rechten op het land. En om de opbrengsten nog te kunnen innen moest men zich ter plaatse vestigen, en zo onafhankelijker worden van de pater familias. Om dit tegen te gaan ijverden de oudste zonen voor een onverdeeld recht voor de oudste. Het bakufu kon alle erfrechtgeschillen niet beslechten en verzwakte zo haar controle. 2. Voor rentmeesters en landgoed-beheerders De jito, plaatselijke landbeheerders en shoen-beheerders stuurden alsmaar minder de geïnde belastingen door naar de honjo of de ryoke. Ze zaten in een sterke postitie omdat ze zelf op het land woonden. Ze kwamen tot een overeenkomst (jito-uke) waardoor ze maar een vast bedrag moesten doorsturen, ongeacht de opbrengst van de oogst. Soms werd het land in twee gedeeld: een deel voor de eigenaar en een deel voor de rentmeester. Dit leidde tot ontbinding van de shoen. Het meervoudig grondbezit word dus omgebogen in het voordeel van de lagere echelons in de bezithiërarchie omdat zij ter plaatse gevestigd zijn. 3. Gemilitariseerde benden Zowel de landheer geworden gokenin als de verpauperde gokenin gingen de uitbuiting van de arme boeren nog versterken. Zo werd de kloof tussen de kokujin/jizamurai en de keuterboeren nog groter. De so groeiden uit tot akuto, onderleiding van gokenin en beschermd door de shugo ?! (shugo moesten deze benden net uitroeien). De shugo nemen de gronden van de so over zodat ook zij evolueren tot grote feodale heren. 22 b. Zwanenzang 1. De Tokuso-dictatuur Het bakufu wou de verarmde boeren helpen en schreef een maatregel uit: - alle grond verkocht aan een niet-gokenin moest teruggegeven worden aan eigenaar - alle aanklachten tegen insolvabele eigenaars zijn onontvankelijk - verkoop/verpanden van grond wordt verboden dit maakte de situatie nog erger! Na één jaar alweer terug afgeschaft. Ondertussen wou de Tokuso tak zijn macht vergroten en zo geraakte de instellingen die een evenwicht moesten voorstellen tussen alle machtige clans uit evenwicht. De Tokuso tak kreeg alle misnoegde groepen in de maatschappij tegen zich. 2. Het keizershuis verdeeld In het keizershuis heerste er een strijd tussen de Jimyoin (Go-Fukakusa) en de Daikakuji (Go-Kameyama) om de troon. Het Bakufu had beslist dat ze beurtelings de troon zouden bestijgen, maar Daikakuji was hier niet tevreden mee. Hiertoe behoorde ook Go-Daigo, die ijverde voor het omverwerpen van het Bakufu en het herstel van de keizerlijke macht. 3. De keizer bewerkt (indirect) de val van de Hojo De plannen van de keizer lekten een eerste keer uit, maar hijzelf bleef buiten schot. Hij begon aan een 2e plan werd hierbij geholpen door de jizamurai Kusunoki Masashige uit Nara. De keizer werd dan toch gegrepen, en de Hojo heeft nog geprobeerd om Jimyoin lid op de troon te zetten, maar er heersten al overal anti-Hojo-opstanden. Ashikaga Takauji werd van het Bakufu uit naar de hoofdstad gezonden om de opstanden te onderdrukken maar eens aangekomen wisselt hij van kamp en keert hij zich tegen het Bakufu. Tegelijkertijd viel Nitta Yoshisada Kamakura binnen en roeide de Hojo clan uit (1333) = einde van het Kamakura Bakufu. III. De cultuur tijdens de Kamakura-periode Het Boeddhisme ondergaat vernieuwing in die zin dat het nu verspreid wordt onder het gewone volk, als reactie tegen het te aristocratisch gebleven Boeddhisme van tijdens de Heian. a. Het Reine Land Deze sekte predikte dat men door devote aanroeping van de Boeddha Amida herboren kan worden in het Reine Land (= Westerlijk Paradijs van deze Boeddha). Honen stichtte de sekte van het Reine Land, hij vond dat mensen moesten proberen om de tot mislukking gedoemde poging om op eigen krachten de verlichting te bereiken te volbrengen. Shinran stichtte de Ware Sekte van het Reine Land en ging een stap verder dor te zeggen dat zelfs de aanroeping niet te danken was aan eigen vermogens maar aan Amida. Het traditionele Boeddhisme leerde dat men door oefening en studie de verlichting kon bereiken. b. Nichiren-sekte De leer van Nichiren ligt in dezelfde lijn, maar hij stelde het schrift van de lotus-sutra ipv de Amida. Het volstond om te bidden opdat de miraculeuze kracht van dit sutra de aanroepen tot verlichting zou leiden. Japan zou van nature uit het land van de Lotus-sutra zijn maar omdat men de sutra minachtte ging het land gebukt onder catastrofes enz… c. Zen-boeddhisme Stamt niet af van Tendai zoals de twee vorige, maar komt recht uit China. Het verzet zich tegen de scholastiek en formalistische rituelen en legt meer nadruk op het dagelijkse leven. Fundamenteel is de idee van plotse verlichting, iedereen moet die zelf vinden maar kan hierin geholpen worden door een meester. Men onderscheidt twee vormen: 23 - Rinzai sekte: gesticht door Eisai, maakt gebruik van koans als middel om verlichting te bereiken, veel aanhangers bij samurai. - Soto sekte: gesticht door Dogen, verwacht enkel heil van meditatie, veel aanhangers bij gewone volk. Na de Kamakura wordt het Boeddhisme geformaliseerd (minder creatieve ontwikkelingen), maar het verdwijnt zeker niet, het zal zich nu vooral manifesteren via kunst en cultuur. 24 V. DE MUROMACHI PERIODE (1333-1573) I. Vestiging en consolidatie van het Bakufu a. De Kenmu-restauratie 1. Blind voor de realiteit Bij de val van het Bakufu keerde Go-Daigo terug naar Kyoto, stichtte een eigen administratie en staatsraad. De keizer kondigde een nieuwe jaarperiode af: de Kenmu. Het was van meet af aan een tot mislukking gedoemde poging omwille van: - het feit dat de keizer de klok wou terugdraaien en dit helemaal tegen de tendens van feodalisering inging. - hij de militairen die hem hadden geholpen niet beloonde - hij vervreemde de militairen van zich door de hoge functies door niet-militairen in te vullen. - voor de bouw van een nieuw kasteel liet hij zware belastingen heffen. - hij liet papieren geld drukken en verplichte het gebruik ervan tegen de zin van het gewone volk. 2. Ashikaga Takauji neemt bezit van Kyoto Takauji was een machtig landheer en had indertijd al de ambitie om de Hojo op te volgen als feitelijk heerser van het land. Hij richtte een militair bureau op (bugyousho). Hij trok met zijn legers naar Kamakura om de stad te bevrijden van een groep Hojo-loyalisten en bevrijdde daarna Kyoto van Nitta, Kusunoki en anderen. 3. Takauji wordt shogun Takauji zette een keizer van de Jimyoin op de troon en vaardige de Kenmu-code uit. Hij richtte een nieuw Bakufu op te Kyoto en het hoogste ambt (shitsuji) werd bekleed door een vertrouweling van hem (Kon o Moronao). Go-Daigo was ontsnapt uit ballingschap en richtte in Yoshino een nieuw hof (in ballingschap) op het begin van een tweestrijd tussen de rivaliserende takken. Zuidelijke dynastie (Daikakuji) en Noordelijke Dynastie (Jimyoin). De zuidelijke dynastie stelde weinig voor, van de noordelijke dynastie kreeg Takauji de titel van shogun. Go-Daigo stierf in 1339 maar ook na zijn dood bleef de strijd verder duren. Het was vooral een strijd binnen de klasse van machtige bushi b. Het labiele evenwicht van de macht 1. Gematigde politiek van Takauji Takauji probeerde zoveel mogelijk binnen de machtsstructuur van de Hojo te werken. Leden uit zijn eigen familie kregen posten al shugo en kregen zo gezag over de plaatselijke bushi-gemeenschap. Ook de post van tandai werd ingevuld door familie. De financiële basis was het shoen systeem. 2. Botsing met de radicalen Assistent Kon o Moronao vond de gematigde koers maar niks, en hij wou de macht van de shoen bezitters teniet doen ten voordele van de landsamurai. Tadayoshi (Takauji’s jongere broer) heeft Ko vermoord, later werd deze zelf vermoord door Takauji. De Zuidelijke Dynastie zag hoe verdeeld de Ashikaga clan was en stuurde een leger op pad om Takauji uit te schakelen. Deze liep dan over naar de Noordelijke Dynastie en hij overwon de Zuidelijke Dynastie. 25 3. De grote winnaars: de politiecommissarissen In 1352 deed Takauji een historische toegeving aan de lokale samurai door afbraak van de shoen tot op zekere hoogte toe te staan. Hij kondigde een wet af waarbij de shugo volmacht kregen om de helft van de jaarlijkse pachtrente te verdelen onder bushi als ravitailleringstaks (hyoro). De hanzei verhoogde enorm de macht van de shugo en verkleinde in dezelfde mate de macht van landeigenaars. Dubbele winst: de shugo hadden nu meer macht over de lokale samurai en waren zelf onafhankelijker van het Bakufu door die toegenomen macht. Landheren moesten zich nu richten tot de shugo wanneer ze een klacht hadden, maar die shugo waren zelf de grootste bedreiging voor het landgoed. De landeigenaar kon niet meer op tegen de macht van de shugo en moest het innen van belastingen dan ook aan hem overdragen. In theorie moest de shugo die dan overdragen aan de landeigenaar, maar er verdween steeds meer in eigen zak. 4. De shugo-daimyo Shugo wordt een landheer met gezag over een uitgestrekt gebied waarin de bushi en kleine landheren aan hem onderworpen waren = shugo daimyo. De politiek van het bakufu bestond vooral in het remmen van de groei van de feodale heren., maar hierop protesteerden natuurlijk de shugo. II. Kortstondige schijn van eenheid en centrale macht a. Yoshimitsu: de macht van manipulatie 1. Hosokawa Yoriyuki hervormt de politieke structuur De eerste 2 muromachi shogun (Takauji en Yoshiakira) namen de bestaande instellingen van de voorgaande periode over, maar de 3e shogun, Yoshimitsu, bracht verandering. Zijn assistent Hosokawa Yoriyuki maakte het ambt van assistent tot hoogste politieke ambt onder de shogun vice-shogun (kanrei of kanryo). Deze post werd ingevuld door een lid van volgende drie families: Hosokawa, Shiba en Hatakeyama. Yoriyuki zag in dat de shugo-daimyo zo belangrijk waren geworden dat het regeren zonder hun inbreng onmogelijk was. Er waren vijf centrale instellingen: - 1. Het administratief bureau (Mandokoro) - 2. Het Gerechtelijk bureau (Monchujo) - 3. Het Bureau der samurai (Samurai-dokoro) - 4. De Staatsraad (Hyojoshu) - 5. Het Bureau der coadjutoren (Hikitsukeshu): geschillen ivm land 5 assisteerde 4 (de leden van 5 zaten ook in 4), door de oprichting van 4 verloor 2 veel van zijn bevoegdheid en ook 1 verloor veel van haar macht. 1 werd beperkt tot bevoegdheid voor financiële zaken. 3 was het belangrijkste bureau. Het hoofd ervan (de shoshi) was na de kanrei de belangrijkste persoon in de regering. Het ambt van shoshi werd ingevuld door een lid uit volgende 4 families: Yamana, Akamatsu, Kyogoku, Isshiki. Doel van sankan-shishiki: de machtige shugo-daimyo zoveel mogelijk in de politieke besluitvorming aan bod laten komen en bovendien een machtsevenwicht creëren waarover de shogun presideerde. 2. De Zuidelijke Dynastie geeft zich over Yoshimitsu plukte eigenlijk alle vruchten van alle aanpassingen. Hij maakte uitgebreide reizen naar tempels en heiligdommen, maar eigenlijk was het een inspectiereis om plaatselijke machtsverhoudingen te bestuderen. 26 Hij slaagt er in de Zuidelijke Dynastie, onder het voorwendsel dat men terug zou keren naar afwisselende troonopvolging, ertoe te overhalen zijn exclusieve rechten op de troon te laten varen nanboku-cho gattai. Hij houdt zijn belofte niet want de Noordelijke Dynastie heeft tot nu toe ononderbroken de troon bezet. 3. Yoshimitsu’s keizerlijke ambities Behoud van machtsevenwicht tussen de shugo daimyo stond centraal in Yoshimitsu’s politiek. In 1399 kende hij het toppunt van zijn macht, terwijl hij toen geen shogun meer was maar dajodaijin. Hij verkoos de hoogste civiele post boven de hoogste militaire. Omdat hij besefte dat het Bakufu inherent zwak was wou hij het vereenzelvigen met het keizershuis. Hij ambieerde de titel van ex-keizer, maar hij stierf voor de realisatie ervan. Het bloemenpaleis, Het gouden paviljoen, … zijn uitingen van zijn regale levensstijl. Om de arme schatkist te spijzen bevorderde hij actief de handel met Ming-China. De Mingkeizer gaf hem de titel van ‘koning van Japan’ en dit verhoogde Yoshimitsu’s prestige alleen maar. b. Economische en fiscale politiek 1. Belastingen op de handel De zwakke fiscale onderbouw was een zwak punt van het Bakufu. De 2% die de shugo jaarlijks van hun loon afstonden (en tijdelijk werd verhoog tot 5 maar wegens protest al snel weer afgelast) waren niet genoeg, en Yoriyuki ging belasting heffen op sakebrouwers en lommerds in en rond de hoofdstad. Het brouwen van sake is vooral tijdens de periode van de Dynastieën een belangrijke economische activiteit geworden. De brouwers maakt zulke winsten dat ze hun kapitaal investeerden in nevenactiviteiten, met name geld lenen (werd vaak hoofdactiviteit). Om deze bron van inkomsten te beschermen handhaafde het bakufu het monopolie van de brouwers. 2. Belastingen op het land Yoriyuki voerde ook taks op land en taks op huishoudens in. Ze werden in natura geheven en geïnd door de shugo. Dit is vooral waarom shugo het landgoed mochten betreden. III. De maatschappelijke orde op haar kop. a. Van Yoshimitsu’s dood (1408) tot de onin)oorlog 1. Grotere autonomie voor de boeren O.l.v. van de kokujin en de myoshu gingen boeren zich verenigen in so (per dorp, later zelfs per gun). In een volksvergadering worden gezamenlijke beslissingen genomen. Ze kregen het zover dat de ryoshu geen belastingsambtenaar meer stuurde voor de inning van jaarlijks tribuut, en dat ze hier dus zelf voor instonden. Corvee werd afgeschaft en vroondienst in tribuut werd vervangen door natura-producten of geld. Ze stonden voor hun eigen zelfverdediging in, vele myushu boeren ontpopten zich tot landsamurai, georganiseerd in to, die zo sterk waren dat ze de confrontatie met beheerder van een shoen en zelfs shugo best aankonden. 2. De voermannen in opstand In 1418 kwamen de bashaku in opstand in Kyoto. Dit was de eerste in een hele reeks opstanden die een tokusei (een deugdzaam bestuur) eisten. In 1428 was er voedselschaarste en kwam men opnieuw in opstand. De gebouwen van brouwers en geldschieters werden verwoest. Deze volksopstanden worden do-ikki of tsuchi-ikki genoemd. Het was de 1ste keer dat het volk tot georganiseerde opstanden overging. 27 3. De machtstructuur van het Bakufu takelt snel af Ook de tegenstellingen aan de top werden steeds groter. Het bakufu had een opstand olv Ashikaga Yoshitsugu weten neer te slaan. Shogun Yoshinori haalde steeds meer macht naar zich toe en negeerde zo het sankan shishiki-systeem. De vervreemding van de shugodaimyo werd steeds groter, alle machtige shugo-daimyo keerden zich van het bakufu af. 4. Opstanden van boeren en voermannen In de streek van Kyoto waren weer veel opstanden van boeren en voermannen die van de onstabiele situatie handig gebruik wisten te maken. De ryoshu en shugo verloren alle controle over de opstandige dorpen. In 1457 konden de do-ikki het bakufu leger verslaan, vele soldaten liepen trouwens over naar het do-ikki. 5. de onin-oorlog De Shiba en de Katakeyama verloren veel macht, de Hosokawa versterkten zich. Binnen de shishiki heerste er een strijd tussen de Hosokawa en de Yamana. Door het bestaan van de 2 opvolgings regel (Japanse en Chinese) was er weer maar eens discussie over een opvolging en ook hierin gingen de Hosokawa en de Yamana zich mengen. In 1467 werden alle grote clans in het conflict meegesleurd en volgden er 11 jaar van nutteloze oorlog waarvan de stad Kyoto zelf het slachtoffer van was. De stad werd volledig geplunderd. Toen er geen buit meer te rapen viel doofde de strijd vanzelf. Het oorspronkelijk doel was men al lang uit het oog verloren. b. Do-ikki en kuni-ikki 1. Onderdanen boven hun meesters De machtsstructuur was volledig weg: daimyo’s keerden zich tegen de shogun en de keizer telde niet meer mee gekokujo! Het volk stelde een volkrsregering in (shitokusei). 2. Kuni-ikki van Yamashiro (1485) In 1485 bracht de kokujin opstand in Yamashiro uit. Aanleiding waren de rivaliserende facties van Hatakeyama die daar hun strijd kwamen uitvechten veel doden. De kokujin verenigden zich met de boeren en eisten: - terugtrekking van beide legers - herstel van bezit van tempels en honjo over landgoederen (waren milder dan bushi) - ontmanteling nieuwe tolkantoren. Ze kregen hun eisen ingewilligd en richten een zelfbestuur op dat 8 heeft bestaan. 3. Ikko ikki Volgelingen van de Ikko-sekte (olv Rennyo) kwamen in de streek van Kaga in gewapende opstand tegen de shugo Togashi Masachika. De volgelingen waren verenigd in ko, in de eerste plaats waren dit gebeds-en bezinningskringen maar door hun homogeniteit en hechtheid vormden ze een uitstekend verzet. Ze wonnen dan ook hun strijd en voor een eeuw lang is de provincie Kaga het bezit van de boeren geweest. (hyakusho-mochi). 4. Betekenis van de ikki Zowel de kuni-ikki als de ikko-ikki zijn aan innerlijke verdeeldheid ten onder gegaan. Uiteindelijk zijn de dorpen onder het gezag van nieuwe ryoshu gekomen en waren ze de springplank van de machtsuitbouw van de kokujin en de jizamurai. Hun betekenis zit hem in de opvallende manifestatie van een grotere onderstroom. 28 c. De Sengoku-daimyo 1. Achtergrond Een belangrijke factor in dit proces was de ontvoogding van de genin tot kleine zelfstandige boeren én de splitsing van de myoshu in enerzijds grootgrondbezitters en anderzijds kleine boeren. Een groep landheren slaagt erin de kokujin aan zich te binden en worden grote feodale landheren: Sengoku-daimyo. De rest van de shugo-daimyo en het bakufu gaan ten onder, en dus ook de keizerlijke familie en de kuge, die afhankelijk waren van de bescherming van het Bakufu. 2. Profiel van de voornaamste Sengoku daimyo (zie ook p. 100 in cursus, is belangrijk deel!!) De sengoku-daimyo ontwikkelden zich uit de lokale landheren die weinig of geen banden hadden met het centrale gezag. De voornaamste: - Ise Nagauji: wist te bemiddelen in de opvolgingstrijd in de Imagawa. Als beloning kreeg hij de commanderie Fuji. Hij wist zijn gebied nog uit te breiden door gebruik te maken van de strijd om de kanrei van Kanto. - Nagao Tamkaga en zijn zoon Kagetora: werd vice shogun van Kanto. - Takeda Shingen: heerschappij in Kai, Suruga en Totomi. - Imawaga clan en later de Matsudaira clan in Tokai. (Matudaira Ieyasu de latere Tokugawa Ieyasu. - De oda clan in Owari, vooral onder Oda Nobuhide (zoon is Oda Nobunaga!) - voorbeeld van gekoku: in Chugoku is de ouchi clan meester. Door handel met het buitenland hadden ze rijkdom verworven. Hun vazal Sue Takafusa komt in opstand, maar de Sue clan wordt zelf ten gronde gericht door Mori Motonari, ook vazal van ouchi. Zo kan men voorbeelden aanhalen van over heel het land, behalve van in de streek van Kinki, daar was geen enkele sengoku-daimyo. 3. Karakterisering van de Sengoku-daimyo ‘Kiritorigoto wa bushi no narai’. Constans verweven in allianties, complotten en listen, vriend noch vrijand waren heilih, uiteindelijk werden ze het slachtoffer van hun eigen praktijken. De machtstructuur verschilde in het begin niet zo veel van die van de shugo-daimyo (rechtstreekse controle over klein deel van het gebied + rest is rechtstreeks bezit van kleine ryoshu die onderdanig waren). Maar de sengoku-daimyo wilden rechtstreekse controle over alle land kleine ryoshu zoveel mogelijk als vazal of cliënt. Deze werden hiërarchisch opgedeeld in legerstructuur. Ze hadden een groot staand leger nodig omwillen van niet ophoudende oorlogen ontstaan van beroepssoldaat: bushi zetten hun agrarische bezigheden stop en gaan zich vestigen rond voet van het kasteel van hun daimyo (= kasteelsteden of jokamachi). d. Drukke handelsactiviteiten 1. Officiële handel met China Alleen schepen die daartoe officieel gemachtigd waren mochten deelnemen aan de handel (kango-sen). Die schepen hoefden geen invoerrechten te betalen de verblijfskosten kwamen op de rekening van de chinese overheid. Het tegengeschenk van het Chinese hof had meer waarde en door de handel in de marge van de tribuutrelatie was de totale winst 5 of 6 maal groter dan de kostprijs van de japanse tribuutgoederen. De inkoop van tribuutgoederen en de verkoop van Chinese gebeurde door handelaars in Kyoto, Sakai en Hakata, en zij strijkten de meeste winst op. 29 2. Japanse kapers op de Chinese kusten De Chinese overheid wou dat de Japanse overheid de wako in toom zou houden. Maar de wako stoorden zich noch aan het verbod van het Bakufu noch aan de Chinese kustwacht. Met de val van het Bakufu verdween de certificaten handel en nu ontstond er ook een Chinese piratenhandel.Het Chinese hof greep in, onderdrukte de piraterij en verbood alle handel met Japan. 3. De Ryukyu arhipel De ryukyu fungeerde als tussenpersoon in de handel tussen het Aziatische continent en Japan, hierop steunt ook zijn welvaart. Oorspronkelijk was het verdeeld in stammenrijkjes, geleid door een stgamhoofd, tot er uiteindelijk drie grotere rijken ontstaan (Noordelijke, Midden en Zuidelijke Berg sanzan) Shohashi slaagt er in de 15e eeuw in het hele eiland onder zijn gezag te brengen en zijn macht uit te breiden naar andere eilanden. 4. Liberalisering van de binnenlandse handel De band tussen landheren en gilden werd lossen en minder effectief. Er onstonden kleine handelaars en sommigen begonnen op eigen houtje een zaak. Omdat deze tendens de macht de kleine ryoshu ondermijnde werd hij gesteund door de sengoku-daimyo. Zij voerden een bewuste politiek van ontmanteling van monopolies op markten en gilden. 5. Zelfbestuur in handelssteden De handel ging zich verspreiden over het hele territorium van de daimyo. Handelaars en ambachtslieden verworven een nooit eerder geziene vrijheid. Er werden raden opgericht (egoshu) waarin deze welstellende handelaars zetelden. Sakai was een belangrijke draaischijf tussen japanse binnenzee en de hoofdstedelijke provinciën, en ook van binnenlandse als overzeese handel. Het werd Japans rijkste stad in 16e eeuw. Er waren ook belangrijke nijverheden gevestigd. De stad werd beschermd door een wal en meesterloze samurai. Uiteindelijk heeft Sakai toch de duimen moeten leggen voor de sengoku-daimyo omdat ze niet beantwoordde aan hun visie van kasteelstad. e. Materiële beschaving en geestelijke cultuur 1. De schone schaduw van de adel Tijdens de Muromachi verschemert de aristocratie en haar cultuur. Cultuur is niet langer monopolie van de hogere klasse. Nog enkele werken van aristocratische hand: - Jinno Shotoki (Kitabatake Chikafusa): “Japan is land van de goden, het bezit van de drie goddelijke kostbaarheden is het teken van hun legitimeit en komt toe aan de Zuidelijke dynastie.” Hij erkent dat het bestuur van de bushi gerechtvaardigd is in de mate dat het de goedkeuring van het volk meedraagt. - Tsurezuregusa (Yoshida Kenko): nostalgie naar de aristocratische verfijning maar tegelijk besef van de eigentijdse maatschappij van winstbejag en geld. - Taiheki (Kojima Hoshi): episch werk. Alle aristocratische geschriften behoren tot de periode van de Zuidelijke Dynastie. Verder ook nog Hiden en Yusoku. 2. Synthese van kugi- en bushicultuur Kitayama cultuur gouden paviljoen van Yoshimitsu - beneden-en middenverdieping: aristocratische shinden zukuri stijl - bovenverdieping zen-stijl bushi klasse Higashiyama cultuur zilveren paviljoen van Yoshimasa Beiden zijn een synthese van kuge en bushi-cultuur. 30 Inbreng van de regio’s en de minder respectabele klassen met name die van de kokujin en de stedelingen. 3. Het No-theater In oorsprong gaat het terug op mime, maar het is verweven met elementen uit dengaku. De belangrijkste gezelschappen (za) waren de Kanze, de Konparu, de Hosho en de Kongo. Het Kanze gezelschap kwam onder bescherming van shogun Yoshimitsu te staan en gaf het No zijn definitieve vorm. Het van volkse oorsprong theater kreeg daardoor een aristocratisch tintje. Ook kyogen gaat terug op mime. Het eerste gesproken theater had een satirisch tintje (spottend met bushi en landheren.) 4. De thee-ceremonie Is gegroeid uit bijeenkomsten waarop thee werd geproefd. Boeren die thee verbouwden, maar ook kuge en bushi hielden wedstrijden in het identificeren van theesoorten. Deze verliepen volgens bepaalde gedragscodes (saho) en hieruit ontwikkelde Juko dan ‘wachiba’ artistieke thee. IV. Uit de politieke anarchie groeit een nieuwe maatschappij a. Economische bloei en expansie 1. De landbouwproductie stijgt Door de opkomst van kleine zelfstandige boeren en grote feodale territoria was er een toename in de productie en in verkeer. Boeren moesten minder corvee doen, en hierdoor hadden ze meer vrijheid waardoor ze betere landbouwtechnieken konden ontwikkelen. Er kwamen nieuwe variëteiten van rijst, gebruik van trekdieren werd algemeen en men mechaniseerde de waterbevloeiing. Land werd bemest met groenmest, hierdoor was het bezit van beboste grond een vitaal punt van betwisting. Men teelde sesam voor lampolie, maar ook thee, lakboom, moerbeiboom en katoen. Dit laatste nam een hoge vlucht doordat het een belangrijk element was voor de confectie van kledij. 2. Openbare werken gebruik van waterwegen was traditioneel beperkt maar met de sengoku daimyo nam het waterverkeer spectaculair toe. Grote delen van de bevolking werden gemobiliseerd voor de bouw van kastelen en dammen. (vb: dam die Takeda Shingen liet bouwen). 3. Mijnbouw Koper kende een enorme productiestijging en kon zelfs uitgevoerd worden naar China. ook de productie van zilver nam toe. Naast het goudwassen hechtte men ook belang aan het raffineren van gouderts. De sengokudaimyo hadden geld nodig om hun militaire inspanningen te financieren en hielden daarom de ontginning van goudmijnen goed in het oog. (vb: goudmijnen van Kurokawa en Fuji, ontgonnen door Takeda Shingen. 4. Ambachten en nijverheid Veel streekgebonden specialiteiten: - zijdeweefkunst in Nishijin - vervaardiging van papier in Bitchu, Mino, Harima en Yamato - keramiek in Seto en Owari - sake in Kongo-san, Hakata en Nara. Smederijen en ijzergieterij kenden een enorme groei in de vraag. Niet enkel de bushi en kuge maar ook de gewone stedelingen vragen naar wapens, huisraad, messen,…. Als gevolg zijn die ambachtslui niet meer alleen afhankelijk van de kuge, tempels en bushi. 31 5. Groei van de steden Streekmarkten worden stilaan op meer regelmatigere basis gehouden en waneer ze permanent worden komen de handelaars zich in de buurt vestigen nieuwe steden. Ook in de opgeving van tempels ontstaan nieuwe steden monzenmachi (vb: Tennoji, heiligdom van Ise, Nara). Deze zijn zoals kasteelsteden, waarvan Yamaguchi mooi vb is: ontstaan rond kasteel van ouchi-clan, het trok veel gevluchte elite tijdens onin oorlog en werd een belangrijk cultureel centrum. Kyoto herstelde snel van deze oorlog en werd centrum van handel en nijverheid. 6. De literatuur - Renga: het kettinggedicht. Ontstaan in aristocratie maar pas echt tot ontplooiing bij lagere standen. Hieruit komt later ook haiku voort. Sogi is grootmeester in renga (bloemlezing: Shinsen Tsukuba-shu). Als parodie hierop kent men het speelse kettingvers. - Kanginshu: volksliederen - Otogisoshi: verzameling van korte verhalen, erg geliefd bij gewone volk. Gaat oa over gewone mensen die het tot daimyo of edele scheppen. 7. De zen-clerus Zij produceerden veel poëzie en proza en bestudeerden intens het Chinese NeoConfucianisme. Sommigen blonken uit in de monochrome schikdering (suiboku-ga) Sesshu en Sesson 8. De boekdrukkunst In Yamaguchi en Sakai werden de eerste confucianistische handschriften uitgegeven (vb: Rongo en Isho Daizen). Omdat de studie van het Neo-Confucianisme werd gestimuleerd en er ook handboeken voor kinderen van myoshu werden gevraagd (elementaire kennis van het schrift, etiquette, streekproducten, religieuze feesten en de moraal) steeg de vraag naar drukwerken enorm. 9. Het christendom en de westerse beschaving In 1543 komen Portugezen in Japan aan. Ze lanceren het gebruik van buskruit en vuurwapens Sakai wordt grootste producent hiervan. Er zijn ook missionarissen meegereisd en die proberen zoveel mogelijk daimyo te bekeren zodat het volk makkelijk voor het christendom te winnen is. Daimyo laten prediking en bekering in hun gebieden toe omdat ze de goede handelscontacten met de Portugezen willen behouden. Sommige daimyo bekeerden zich ook zelf (omura Sumitada hij schonk de haven van Nagasaki, vooruil politieke redenen want Nagasaki dreigde geannexeerd te worden door Ryuzoji en zo kon hij tenminste de handel behouden.) Typisch Portugees: Handel, militie en religie versmolten samen. gevaar van botsing met politieke overheden! 32 VI. DE EENMAKING VAN JAPAN I. Oda Nobunaga (1534-1582) legt de grondslag a. Blitzcarrière van een vechtersbaas 1. Nobunaga maakt zich meester van Kyoto Droom van elke sengoku-daimyo was het land te herenigen en onder eigen gezag te brengen. In 1560 probeerde Imawaga Yoshimoto naar Kyoto op te rukken maar hij geraakte niet voorbij Oda Nobunaga (Owari). Na deze slag bij Okehazama begon Obunaga aan een opmars waarbij hij alle daimyo aan zich onderwierp en de keizer ‘in bescherming’ nam. Hij deed herstellingen aan het paleis en garandeerde de keizer een vast jaarlijks inkomen. In ruil kreeg Nobunaga de titel Udajin en hij werd vice-shogun + mocht alle politieke beslissingen nemen. 2. De hoofdstedelijke provincies in zijn macht De kleine myoshu in de hoofdstedelijke provincies worden gemakkelijk onderworpen. Ook Sakai krijgt hij op de knieën, nadat hij dreigde de stad plat te branden. Nobunaga was wel zo slim om de handelaars niet volledig van zich te vervreemden. Hij ontmantelde tolhuizen, schafte monopolies af, maakte de markten vrij en verbeterde het wegennetwerk. b. Nobunaga’s onstuitelijke oorlogsmachine 1. Drie soorten rivalen - de grote kloosters in Nara, Kyoto en Koyasan: eigenaars van grote shoen en eigen sohei. - rivaliserende daimyo clans ( de Asai, de Asakura, de Takeda, de Uesugi en de Mori.) - de religieus geïnspireerde opstanden (ikko-ikki) te Hokuriku, Tokai en Kinki: hadden en grote autonomie bevochten. 1571: Nobunaga brandt de hele Hieizan berg plat 3000 kloostergebouwen + duizenden monniken!! 1573: de shogun (die hij zelf had aangesteld) werd verslagen te Uji en Bakufu schafte hij af. 1575: samen met bondgenoot Tokugawa Ieyasu verslaat hij de Takeda clan te Nagashino. (Nobunaga had hier vuurwapens gebruikt die Portugezen hadden ingevoerd.) Voorgaande campagnes leverden vrij snel resultaat, maar voor de ikko ikki had Nobunaga meer tijd nodig. Na vier jaar kon hij in 1574 de ikko ikki van Nagashima neerslaan en in 1575 de ikko ikki te Echizen. Hij steunde het christendom omdat het kon bijdragen tot een aantasting van de populariteit van de Ikko-sekte. 2. Hoofdkwartier te Azuchi Hij liet een enorm kasteel bouwen te Azuchi aan het Biwa meer, aan het kruispunt van 3 belangrijke postwegen (Tokaido, Tozando en Hokurikudo). Erond moest een kasteelstad ontstaan die moest uitgroeien tot militair, commercieel en cultureel centrum. Hij stuurde Toyotomi Hideyoshi erop uit om Chugoku te onderwerpen. Zelf brandde hij Ishiyama Honganji plat (hoofdkwartier Ikko-sekte). Zijn generaal Shibata Katsuie onderdrukte de ikko ikki te Kaga. Zelf confisqueerde hij shoen van de grote Nara tempels en zijn legers namen Koyasan (hoofdkwartier van Shingon) in. c. Het incident in de Honnoiji-tempel Omdat Toyotomi’s campagne in Chugoku (gericht tegen de machtige Mori clan) een beetje vast zat snelde Nobunage hem ter hulp. Tijdens zijn overnachting in de Honnoji 33 tempel te Kyoto werd hij overvallen door vazal Akechi Mitsuhide. Zelfmoord was de enige waardige oplossong voor Nobunaga. Hierop staakte Toyotomi zijn beleg en sloot vrede met Mori Terumoto. Bovendien nam hij wraak op de moordenaar van zijn meester. Mitsuhide’s leger werd verslagen en tijdens de vlucht naar zijn kasteel werd hij door boeren overvallen, waarop ook voor hem zelfmoord de enige eervolle uitweg was. II. Toyotomi Hideyoshi (1536-1598) herenigt japan a. Hideyoshi de veldheer 1. Hideyoshi maakt Nobunaga’s werk af Hideyoshi stelde Nobunaga’s 2 jaar oude kleinzoon op als opvolger tegen de zin van Shinaba Katsuie en Nobunaga’s derde zoon Hideyoshi wist hen uit te schakelen en begon in eigen naam te regeren. Hij mobiliseerde de daimyo voor de bouw van een nieuw kasteel te Osaka, nog grootser dan dat te Azuchi. De handelaars werden verplicht zich hierrond te vestigen. 1584: gewapend treffen tussen Hideyoshi en Ieyasu besluiten dan toch maar vriendjes te worden: Ieyasu wordt generaal onder Hideyoshi’s bevel. 1585: hij onderwerpt de kloosters van de Koyasan en tempel Negoroji de beste vuurwapenmakers! Hij verovert noord Honshu en zelfs de Matsumae clan (heerser van Hokkaido) erkennen zijn gezag. 2. De winnende coalitie Hideyoshi had zijn succes te danken aan een coalitie van daimyo die de eed van leenman hadden afgelegd. Zij wilden nu natuurlijk beloond worden en kregen uitgestrekte domeinen als leen toegewezen. Zo schopten zijn het toch machtige daimyo. Hideyoshi plaatste zijn vertrouwelingen in de strategische domeinen, terwijl hij de daimyo die hij niet zo vertrouwde in meer afgelegen gebieden plaatste. Zo werd Tokugawa Hideyoshi overgeplaatst van zijn vijf centrale provincies naar een oostelijk gelegen gebied van Kanto. 3. De kaart van Japan: een wemeling van subtiele evenwichten Japan was nu volledig herenigd en gedecentraliseerd. Het was een grote koek verdeeld tussen Hideyoshi en zijn vazallen. Hideyoshi’s territoria lagen her en der verspreid maar omvatten wel de belangrijkste, meest strategische en rijkste gebieden: - de hoofdstedelijke provincies - rijke goud-en zilvermijnen - rijke handelscentra (Kyoto en Sakai) - de havens Hakata en Nagasaki. Drie groepen daimyo - de machtigste met wie hij enkel vrede had gesloten (Mori, Tokugawa,…). Zij herkenden zijn soevereiniteit uit noodzaak. Het waren clans die allemaal al als vijand tegenover Nobunaga hadden gestaan. Ze waren vrij onafhankelijk en bezaten grote leengoederen. - de echte getrouwen van het eerste uur waren heel talrijk maar hun domeinen beduidend kleiner. (vb Kato Kiyomasa en Konishi Yukinaga.) Zijn aangenomen zoon Hidetsugu plaatste hij in Owari, hier kwam Nobunaga vandaan en deze plaats was strategisch zeer belangrijk. - de daimyo die zich onmiddellijk na Nobunaga’s dood aan Hideyoshi’s zijde geschaard hebben. (waren niet zo talrijk) 34 b. Hideyoshi als bestuurder 1. De hoogste civiele facties Hoewel de hoogste civiele ambten holle titels waren, verschaften ze Hideyoshi de ultieme legitimeit, benoeming door de keizer was de consecratie van zijn positie. Bovendien wou hij zo zijn onooglijke afkomst overstijgen en verdoezelen. Hij liet zich adopteren in de Fujiwara familie, en kreeg zo recht op hoge hoftitels. Hij werd kanpaku en dajodaijin. Hij liet een enorm paleis bouwen (Jurakudai) te Kyoto dat al snel weer werd afgebroken maar toch de pracht en praal symboliseerde. Hij ontving er de keizer (zou normaal omgekeerd moeten?!). Hij schonk de keizer landerijen waarvan zijn vazallen moesten zweren dat ze er niet zouden aankomen. Hij gaf zijn aangenomen zoon de titel van kanpaku en nam zelf de titel van taiko aan. 2. Dominale administraties De grote regionale machthebbers zijn niet langer verwikkeld in een wedren naar macht. Hideyoshi regeerde over zijn vazallen maar binnen hun gebied handelden ze autonoom. Iedere daimyo had zijn eigen regionale administratie. Hideyoshi’s eigen administratie had een stabiliserende invloed op het hele land. Zijn vazallen oefenden militaire en civiele functies uit. - Asano Nagamasa: commissaris (bugyo) - Maeda Gen’i: adjunct-militair gouverneur (shoshidai) - Natsuka Masaie: commissaris voor financiële zaken binnen het territorium. Op het einde van zijn leven werkte Hideyoshi een meer formele structuur uit voor landelijk bestuur: - go-tairo: vijf regenten (Tokugawa Ieyasu, Maeda Toshiie, Uesugi Kagekatsu, Mori Terumoto en Ukita Hideie = de vijf belangrijkste onafhankelijke daimyo). politiek (tot zolang zijn zoon meerderjarig was). - go-bugyo: vijf commissarissen puur administratief - Churo: raad van drie bemiddelaars die geschillen tussen go-tairo en go-bugyo moesten bijleggen. 3. Het land wordt opgemeten Landmeting is een instrument voor het heffen van belastingen en het controleren van de boeren die op het land wonen. Hideyoshi laat heel het land opmeten (taiko kenchi). Alle landerijen worden opnieuw opgemeten + hun jaarlijkse opbrengst bepaald adhv grootte en kwaliteit. De jaarlijkse belasting is 2/3 van de opbrengst. Om rijst te meten hanteert men de Kyoto-masu standaard een stroomlijning van de maten in heel Japan. Voor elk opgemeten stuk land wordt ook de eigenlijke bebouwer geregistreerd. Vroeger moest de belastingsrijst vele niveau passeren die elke keer een stuk pikten. Nu is de rechthebbende de daimyo en zijn leenheer Hideyoshi. Grote families moeten in meerdere gezinnen splitsen er komen meer belastingplichtigen. Boerenfamilies werden gegroepeerd in mura, die instonden voor hun eigen bestuur en het stipt betalen van de jaarbelasting. De dorpsoverste (shoya) moest verantwoording afleggen aan de plaatselijke ambtenaar van de daimyo. 4. Bevriezing der klassen en zwaardenjacht De landopmeting was een instrument om een strikte scheiding der klassen door te voeren. Wie als boer opgeschreven stond zou dit voor eeuwig blijven, en omdat de klassen erfelijk waren kan men ook van standen spreken. Om de scheiding te benadrukken werd wapenbezit en wapendracht een voorrecht voor de bushi. Hideyoshi voerde in 1588 een landelijke zwaardenjacht (katana-gari) door. Hiermee werd de basis gelegd voor het 4 standen systeem tijdens de Tokugawa periode. 35 c. Handelspolitiek 1. Strikte controle Gilden en tolbarrières waren afgeschaft om de handel te bevorderen, maar doel was niet om een mercantilistische economie tot bloei te laten komen, Hideyoshi wou enkel zichzelf erdoor verrijken. Daarom kwam er een strenge controle over de handel, ofwel door de daimyo ofwel door Hideyoshi zelf. Rijke handelaren werden econmische adviseurs en kregen statuut van goyoshonin heel wat voordelen maar ook nadelen , zoals goedkope leningen toestaan aan het hof en speciale schenkingen doen. 2. Piraterij en koopvaardij Japanse piraten waren heel actief op Chinese kusten in handel en plundering. Met de komst van de Europese schepen gingen de daimyo van Kyushu deze onder hun bescherming nemen om er zelf zoveel mogelijk uit te halen. Osaka werd de grootse haven van centraal Japan en Hideyoshi probeerde van daaruit alle handel te controleren. Hij had het recht van eerste aankoop op de rijke vrachten, zodat hij de beste goederen voor zich kon nemen voordat de daimyo en handelaars hiertoe de kans kregen. d. Godsdienstpolitiek 1. Bescherming van het Boeddhisme Nadat de macht der kloosters onschadelijk was gemaakt ging Hideyoshi hen terug steunen door Enryakuji in Hieizante herbouwen en door de kloostergemeenschap tempelgronden te schenken. In 1595 hield hij een eredienst in de Hokoji, en eiste dat alle monniken van alle sekten aanwezig zouden zijn. Nichio van de Fujufuse sekte weigerde en werd uit Kyoto verbannen. 2. Wantrouwen tegenover het christendom Hideyoshi had het christendom getolereerd omdat het gelinkt werd met buitenlandse handelaars en rijkdom, maar zijn wantrouwen bleef bestaan en uiteindelijk (na zijn campagne in Kyushu waar hij had gezien wat voor invloed de christenen daar hadden) verbood hij de missionering. Toen hij zag dat de missionering clandestien voortging doordat de handel bleef bestaan, verstrakte hij de vervolging. Vele daimyo en bushi zweerden hun geloof af, maar bij het gewone volk leek het christendom nog meer aan aanhang te winnen. Priesters verkondigden hun geloof, ondanks het gevaar op vervolging, en richtten heel wat democratische organisaties op. Zo werden de Japanners attent gemaakt op het inhumane karakter van sommige zaken (vb: mabiki). e.Hideyoshi en het buitenland 1. Betrekkingen met het Westen Voor de komst van de Portugezen reikte de wereldvisie van Japan niet verder dan Indië. De pracht en praal van Portugese kraken was maar een voorsmaakje van de rijkdom van westerse koningen. Hideyoshi zond een brief aan de Portugese onderkoning waarin hij zijn visie op internationale betrekkingen gaf. Hij zei dat hij Japan vrede en eenheid geschonken had en dat hij nu hoopte zijn heerschappij uit te breiden naar China. vervolgens gaf hij de koning een preek over de godsdienst en filosofie van Japan die gekenmerkt zou zijn door menselijkheid en rechtvaardigheid. Hij meldde verder ook dat de Japanse zeeën bevrijd waren van piraten en handelaars vrij mochten komen en gaan. 36 2. Inval in Korea Hideyoshi zijn imperium uitbreiden met Ryukyu, Taiwan, Korea, China en de Filippijnen. Met China bestonden er al relaties, in Japans opzicht vooral omwille van de commerciële winst, in Chinees opzicht was dit een bevestiging van de tribuutrelatie van Japan tov China. Hideyoshi dacht via Korea China te onderwerpen, maar Korea wou de suzereiniteit van de Japanse keizer niet erkennen. Daarop stuurde Hideyoshi in 1592 troepen naar Korea olv Kato Kiyomasa an Konishi Yukinaga, zijn trouwe vazallen. De japanners boeken enkele zeges maar de Japanse vloot wordt toch vernietigd, en door ziekte en uitputting verdwijnt de moreel, en zo ook de troepen in Korea. In 1596 komt het Chinese gezantschap te Osaka aan, maar Hideyoshi krijgt niet te horen wat hij had verlangd. Voor China was het onaanvaardbaar een andere verhouding met een buitenlands vorst te hebben dan die een tribuutrelatie. Daarop stuurt Hideyoshi in 1597 opnieuw troepen naar Korea. Daar boeken ze opnieuw enkele zeges maar wanneer Hideyoshi sterft in 1598, trekken de Japanse troepen zich weer terug. 37 VII. DE EDO PERIODE (1603-1868) I. Een politiek van afsluiting van de grenzen a. Tokugawa Ieyasu sticht het Bakufu te Edo 1. Tokugawa Ieyasu werkt zich op tot shogun Ieyasu verdedigde door dik en dun de belangen van Oda Nobunaga, maar werkte vooral aan de versteviging van zijn machtsbasis in de Kanto-streek. Na de inval in Korea was hij een van de machtigste daimyo. Kort voor zijn dood had Hideyoshi zijn opvolging geregeld door de go-tairo tot leven te roepen. Ieyasu had hierin de taak om vanuit Edo het bestuur waar te nemen. Maeda Toshiie moest de opvoeding van Hideyori afmaken. Er ontstonden wrijvingen tussen de vazallen en er vormden zich 2 facties: - de bunchiha: degenen die Japan opnieuw door een gespecialiseerde ambtenarij bestuurde staat wensten. - de Budanha: degenen die een sterk militair gezag wensten. (hierbij was Ieyasu) Na de dood van Maeda en onder het voorwendsel dat Uesugi Kagekatsu illegaal forten bouwde, trok Ieyasu ten strijde. Hij had evenwel een geheim bondgenootschap met bunchiha gesloten. In Sekigahara verloeg hij de bunchiha. Dmv kaieki probeerde hij de aanhang van de Toyotomi clan te verwijderen. Toch waren de Toyotomi’s nog niet volledig uitgeschakeld: Hideyori bezat nog het kasteel te Osaka en drie aangrenzende provincies. Omdat hier de trouw een Toyotomi bleef de Ieyasu dus weinig aanhang had, bleef hij voor de schijn trouw betuigen aan Hideyori. 2. Tokugawa vernietigt de Toyotomi-clan Ieyasu kreeg van de keizer de titel Seii Tai-shogun en stichtte het Bakufu te Edo (16031868). Na twee jaar zelf bestuurd te hebben trok hij zich terug als ogosho, maar hij bleef ijveren voor de uitbouw van een stevig bestuur en de uitroeiing van de Toyotomi. Naar aanleiding van een heel vergezochte reden (2 inscripties in een klok waardoor Ieyasu zich heel beledigd voelde) greep hij naar de wapens. Het werd een bloedige strijd in 2 campagnes (winter 1614 en zomer 1615) maar de Tokugawa’s slaagden erin de Toyotomi clan volledig uit te roeien. Kort hierna stierf Ieyasu zelf, maar hij blijft de rest van de tokugawa periode vereerd als een god. Hij werd begraven te Nikko tempel aan hem gewijd. 3. Hiërarchisering van de daimyo: bakuhan-taisei Het Bakufu streefde naar zo groot mogelijke controle over daimyo en boeren. De bestuursstructuren waren eigenlijk op nationale schaal toegepaste ‘huiswetten’ die golden op alle domeinen van de Tokugawa en zijn vazallen. Het centrale politieke en administratieve bestuur werd gemonopoliseerd door de shinpan en de fudai. De tozama daimyo werden zoveel mogelijk gecontroleerd door de shinpan en de fudai, omdat men vreesde dat zij zich zouden gaan verenigen en tegen de Tokugawa keren. Ze kregen geen functies in het Bakufu bestuur en hun han lagen zo veel mogelijk afgelegen. De go-sanke kregen han toegewezen op strategische plaatsen, de fudai werden tussenin geplaats om de tozama te kunnen controleren. ( dit systeem bleek effectief te zijn want het heeft meer dan 200 jaar gewerkt, het was pas in de 19e eeuw dat de macht van het Bakufu verzwakt zou worden door tozama uit het verre westen, mn Shimazu en Mori). Dit systeem wordt Baku-han-taisei genoemd de nationale macht is in handen van het Bakufu, de regionale macht in handen van de han = daimyo. De top van dit systeem was feodaal: alle daimyo zijn trouw verschuldigd aan de shogun, in ruil voor diens go-on (welwillende 38 toegeeflijkheid binnen de han was de autoriteit van de daimyo absoluut, ze gaven eigen wetgeving uit). b. Een strenge wetgeving voor bushi en kuge 1. Buke shohatto Tokugawa Hidedata vaardigde de eerste versie uit (genna-rei) met 13 artikelen: - geen nieuwe forten of kastelen bouwen - zonder vergunning geen herstellingen of bouwwerken uitvoeren - geen allianties of fusies van clans aangaan - geen huwelijk zonder de toestemming van de shogun -… De derde shogun Iemitsu legde een definitief stramien. De geest van de buke shokatto bleef vanaf nu min of meer onveranderd. - verbod op het bouwen van schepen - verbanning van de jezuïeten in Japan - beperkingen inzake verkeer van goederen en personen. - sankin kotai-sei - o tetsudai bushin -… Sankin kotai: om het jaar moeten de daimyo met heel hun gevolg een reis naar Edo maken. Dit is een enorme kostelijke affaire, zo blijft er weinig geld over om eventueel een opstand te beramen en staan ze zwakker. Het gezin van de daimyo moet permanent in Edo verblijven. Zo moest de daimyo twee residenties onderhouden ook zeer kostelijk. Voordelen aan dit systeem: - elke daimyo wist af van de besluiten en wetten van het Bakufu - de gebieden om weg naar Edo kregen een financiële en economische stimulans - er kwam een goed wegennetwerk - de geldeconomie werd enorm gestimuleerd. O tetsudai bushin: solidariteitsbijdragen om forten te herstellen, bruggen en wegen aan te leggen. Een enorm geldopslorpend project was de bouw van Toshogo in Nikko een mausoleum voor de geest van Ieyasu. Dit alles onderstreepte de macht van het Bakufu en de rijkdom van de samurai klasse maar tegelijkertijd werd deze laatste al gauw armer door de nieuwe wetten. 3. Kinchu narabi ni kuge shohatto Het hof kreeg wel geld om paleizen te bouwen en grond om een minimum inkomen te garanderen, maar niks meer dan nodig was. Opdat daimyo en hofaristocratie geen banden zouden kunnen leggen was het verboden voor daimyo om tijdens hun jaarlijkse reis naar Edo via Kyoto te reizen. Ook het hof kreeg een reeks wetten opgelegd kinchu narabi ni kuge shohatto. - de keizer is beperkt tot ceremoniële zaken en moet zich bezighouden met kunsten en wetenschap - een hiërarchie aan het hof - reglementen inzake toegestane kledij - sommige prinsen moesten een religieus bestaan gaan leiden Het hof stond onder permanent gezag van het Bakufu via de Kyoto soshidai, deze had recht van controle maar ook van sancties uitschrijven. Incident van het purperen habijt (shie-jiken): hoge kerkelijke benoemingen mochten niet meer door de keizer gedaan worden omdat dit een grote bron van inkomsten was. Toen keizer Go-Mizuno’o zich hier niet aan hield ontnam het Bakufu de keizer alle recht inzake 39 hoge religieuze benoemingen en ontnam een 70 tal eerder benoemde priesters van hun rang. De keizer deed troonafstand en werd gedwongen zijn dochter tot keizerin te kronen (= kleindochter van Ieyasu.) Vanaf dit moment had de troon geen enkele macht meer. Ook de Boeddhistische sekten werden onder strikt toezicht geplaatst. Hun bezittingen werden afgenomen en verdeeld onder rivaliserende groepen. Tempels verloren hun onafhankelijkheid en moesten deel uitmaken van een erkende sekte onder controle van de hoofdtempel. II. Totalitair regime en xenofobie a. Inrichting van het bestuur 1. Het centrale bestuur In vredestijd berustte de militaire macht op de hatamoto en gokenin. Zij leefden van erfelijke salarissen (karoku) voor bestuurlijke of politionele functies (vooral bewakingsopdrachten). Eind 17e eeuw viel 25% van de landbouwgrond in handen van het Bakufu (tenryo). Het Bakufu sloeg ook al ff zijn eigen munt, daimyo’s mochten dus niet meer hun eigen munt slaan. Door de politieke controle op de grote steden die commercieel gunstig gelegen waren werd de greep op de economie nog versterkt. Er werd een netwerk van officiële hoofdwegen uitgebouwd (tevens stimulans voor de eco). De vijf kernen: - Tokaido (Edo naar Kyoto) - Nakasendo (Edo naar Kusatsu) - Nikko-kaido (Edo naar Nikko) - Oshu-kaido (Edo naar Shirakawa) - Koshu-kaido (Edo naar Shimosuwa) Langs deze wegen stonden mijlpalen en aflossingsposten, onderhouden door locale boeren. Er stonden ook officiële tolposten (vuurwapentrafiek naar Edo en het vertrekken van echtgenotes en kinderen van daimyo controleren) en aan rivieren was maar één overzetplaats zodat het oversteken van groepen bemoeilijkt werd. De belangrijkste organen van de bestuurlijke instellingen: - roju: raad van wijzen adviserende en administratieve opdracht. 4 à 6 roju die elkaar afwisselen - wakadoshiyori: jonge wijzen zij stonden de roju bij en moesten toezicht houden op de hatamoto. - ometsuke en metsuke: grootinspecteur en inspecteur militaire politie van het Bakufu, ze moesten alle daimyo in het oog houden. - san-bugyo: drie commissarissen a. jisha-bugyo (4): verantwoordelijk voor controle op religieuze instellingen en supervisie van de geestelijken. b. machi-bugyo (2): bestuur van de hoofdstad op juridisch, politioneel en administratief vlak. c. kanjo-bugyo: financiën van het Bakufu en de rechtspraak over het gewone volk in de Tokugawa gebieden. - Hyojosho: deliberatieraad hier gebeuren collectieve besluiten bij betwistingen die de bevoegdheid van één bugyo te buiten gaan. - soba-yonin: kamerheren van de shogun naaste medewerkers die als verbinding dienden tussen de shogun en de roju. 40 2. Het plaatselijke bestuur Plaatselijk bestuur, regionale Bakufu-ambtenaren: - 4 gundai (intendanten): controleerden in een paar sleutelgebieden - 44 daikan (assistenten): deden hetzelfde voor de andere Tokugawa-gebieden - jodai (kasteelbheerders): stonden in voor forten van Osaka en Sunpu. Bestuur van de han: een kopie van de Bakufu administratie maar dan op kleine schaal. - hoogste ambten waren voor Kashin en toshiyori - de hanshi (vazallen van de daimyo) werden uitbetaald in stipendia Lokaal bestuur - shoshidai in Kyoto: militair gouverneur van de stad en hoofdstedelijke provinciën - machi-bugyo: stadscommissarissen van de belangrijkste steden ( deze functies waren allen voor fudai of hatamoto) Het bestuur in een Bakufu-dorp - murakata sanyaku-systeem met drie functies: 1. nanushi (dorpshoofd): organiseren en superviseren van de registratie van de burgerlijke stand, registers van tempels en heiligdommen, werking van de gonin gumi, financiële beleid, … werd verkozen uit Honbyakusho. 2. Kumigashira (groepshoofd): secretarissen of assistenten van het dorpshoofd. Vooral administratieve aspecten van het bestuur. 3. Hyakushodai: vertegenwoordigers van de boeren, een soort auditeurs die opkwamen voor de belangen van de boeren wanneer lasten der heffingen werden toegewezen. - gonin-gumi: een groep van vijf gezinnen die gold als juridische entiteit de overtreding van één lid bracht straf over de hele groep. Verantwoordelijkheid voor blussen van brand, voorkomen van diefstal, aandragen van christenen, tekenen van contracten, testamenten. Belastingen werden per dorp geheven (1 dorp = 50-60 gezinnen). De yoriai (dorpsraap) besliste over de wijze waarop het werk werd verdeeld. De beslissingen lagen vast in de mura-okite. De meest voorkomende straf was ostracisme (mura-hachibu): persoon werd als uitgestotene behandeld, behalve bij brand of sterfgeval. b. Internationale contacten in het begin van de Edo-periode 1. Herstel van de betrekkingen met Korea Na de militaire escapades van Hideyoshi in Korea waren de betrekkingen ronduit slecht en Ieyasu wou deze herstellen. Na bemiddeling van de heer van Tsushima ontstond de gewoonte dat er telkens bij een nieuwe shogun er een Koreaanse delegatie Japan zou bezoeken. Japan kreeg een vergunning om in de stad Pusan een handelsmissie te openen en er beperkte handel te voeren. 2. China weigert officiële contacten Ming bleef alle contacten met Japan weigeren en zo ontstond er een afspraakhandel (Deai Bouki): handel met Chinese schepen van openbare en privé reders buiten de territoriale wateren van de Ming in afgesproken havens. Vanuit Nanjong naar noord Kyushu onstond een bloeiende zijdehandel. 3. De Ryukyu-archipel Ook de Ryukyu stuurde bij elke nieuwe shogun een gezantschap hoort niet bij Japan. De daimyo van Satsuma en zijn clan hadden de koning Shonei gevangen genomen en zij regeerden mee over Ryukyu. De keizer maakte koning shomei schatplichtig aan Satsuma (hij werd dus vazal van Shimazu) maar hij bleef ook zijn tribuut naar de Ming-keizer sturen. 41 4. Contacten met Europese mogendheden In Europa was het politiek-economische zwaartepunt van het zuiden (Portugal, Spanje) naar het noorden (Engeland, Verenigde Provinciën) verschoven. Door de Oost-Indische Compagnie gingen zij het Verre Oosten verkennen. In 1600 kwal ‘De Liefde’ aan in Japan, provincie Bungo. De leiders van deze handelsmissie, William Adams en Jan Joosten, werden tot raadgevers inzake buitenlandse handel benoemd. Engeland en Holland kregen de toestemming om in Nagasaki een handelsfactorij te openen, en nadat de Engelsen hun afzagen van hun handel in Japan had Holland als enige Europees land dat recht. 5. Japanse schepen buitengaats Ieyasu stimuleerde de handel onder vergunning met het vermiljoenzegel. Het gedrag van de japanse schepen had veel weg van piraterij en andere landen zette de regering onder druk hier iets aan te doen. De vergunningenregeling was hieraan een tegemoetkoming. Enkel hofleveranciers onder bescherming kregen een vergunning. Pruducten van invoer: - onbewerkte (Chinese)zijde - uurwerken - katoen - glas - huiden - suiker - kleurstoffen Producten van uitvoer: - zilver, koper, ijzer - solfer - kamfer - rijst - waaiers - ijzerwaren In de meeste havens aangedaan door japanse schepen ontstonden nihon machi (San Miguel in Manila, Pnom-Penh in Cambodja,…) deze kwamen ten einde bij de isolatie van Japan. De Japanse scheepsbouw en navigatietechnieken kenden een snelle vooruitgang, mede dankzij de Portugezen. Ze leerden het gebruik van kompas, zeekaarten en andere navigatie-instrumenten. c. Verbod op christendom en afkondiging van het isolement 1. Vervolging van de christenen De invloed van het christendom was erg groot geworden, en zo ook diens invloed op kunst en wetenschappen. Dit veroorzaakte het wantrouwen van het Bakufu, dat in 1613 een volledig missioneringsverbod uitgaf (kinkyo-rei). Redenen van deze ommezwaai: - de inhoud van de christelijke boodschap was een kritiek op de Japanse samenleving: christenen erkende maar 1 god, keurden zelfmoord en polygamie van de samurai af, … - bedreiging voor de autochtone shintoïstische en boeddhistische liturgie. - Ieyasu besefte dat handel ook kon voortbestaan zonder het neveneffect van de missionering. - De engelsen en hollanders beschuldigden de Portugezen en Spanjaarden ervan via missionering Japan te willen veroveren. - de tozama daimyo maakten enorme winsten door de buitenlandse handel, en konden zo sterk genoeg worden om macht van Bakufu te ondermijnen. 42 alle havens werden afgesloten van buitenlandse handel. Het Bakufu wou een greep krijgen op de handel en contacten met het buitenland en vermijden dat anti-Bakufuelementen een coalitie zouden vormen of middelen zouden verwerven om zich tegen het centraal bestuur te keren. De Tokugawa’s wilden een stabiel en welvarend regime en schakelden systematisch alle elementen uit die deze doelstelling kon schaden. 2. Sakoku: het isolement 1633: verbod op a lle schepen zonder vermiljoenzegel om naar buitenland te varen 1635: alle handelsschepen mochten niet buiten Japan, japanse emigranten mochten niet naar hun vaderland terugkeren en geen enkele japanner mocht nog buiten Japan. 1636: eiland Deshima wordt gebouwd verblijfsmogelijkheden voor westerlingen. 1637: Shimabara no ran: arme boeren gesteund door meesterloze samurai en soldaten onder christelijke generaals komen in opstand tegen de dwingelandij van de daimyo van Shimabara en Amakusa. Het Bakufu beschouwt het als een christelijke opstand en gaat nog verder in haar anit-buitenland-beleid. Enkel Chinese en Nederlandse schepen mochten Japan nog binnen. Het neerslaan van de Shimabara opstand is het einde van de openlijke belijding van het christelijk geloof. Er komen controles die spreiding en belijdenis van christelijk geloof moeten tegengaan: - shumon aratame cho: alle kloosters en heiligdommen moet registers aanleggen waarin hun parochianen met alle bijzonderheden (huwelijk, reizen,…) moesten opgetekend worden. - fumi-e: verdachten moesten op een afbeelding van Christus of Maria gaan staan en hun geloof afzweren. Deed je dit niet dan stierf je een marteldood. Op Kyushu blijven wel nog lang geheime christelijke sekten bestaan. 3. Diplomatie en buitenlandse handel na de afsluiting Japan verloor alle contact met de buitenwereld, enkel Deshima was een sleutelgat op de buitenwereld. De hoogste ambten in het Bakufu onderhielden contacten met de Nederlanders die er woonden. Dankzij het Oranda fusetsugaki bleven ze minimaal op de hoogte van de wereldsituatie. Ook enkele westerse literaire werken vonden hun weg naar Japan, vooral over positieve wetenschappen, zolang er maar niks christelijks instond. Diplomatieke contacten waren onbestaande, het isolement was vrijwel compleet. Ondanks dat bleef Japan een interessante handelspartner en bleef het deelnemen aan handelsactiviteiten. Maar omdat ze meer invoerden dan uitvoerden moesten ze vaak ook zilver uitvoeren om hun schulden te dekken, en dit bracht op einde 17e eeuw een enorme inflatie met zich mee. d. Een standenmaatschappij 1. De samurai Door kenchi en katanagari was er een strikt klassenonderscheid gekomen. Er waren er 4: - de bushi: samurai (weinig eco productie maar wel aantal privileges) - de nomin: boeren (boerenstand is hooggeprezen, de boer is misprezen) - de shonin: ambachtslieden - de shokunin: handelaars 10% van de bevolking behoorde tot de bushi-klasse. Binnen een klasse bestond er ook nog een groot verschil in rang en stand. De bushi hielden zich vooral bezig met militaire oefening en strategie, maar ook met filosofische studie. Zij hadden het privilege van zwaardendracht en een voornaam. Boeren en stedelingen die hen onrespectvol behandelden mochten ze doden (kitisute gomen). Rang binnen de bushi - hatamoto en gokenin genoten meeste aanzien (onder directe controle van shogun). 43 - hanshi: samurai in dienst van daimyo die verder hun eigen ondergeschikten hadden (ashigaru of doshin.) - ronin: meesterloze samurai (hoorden vroeger tot daimyo van wie Tokugawa dan grond heeft afgepakt als straf). Zij waren met 400.000, en gaven les in gevechtstechnieken, deden wetenschappelijk onderzoek of gaven les in een tempelschooltje (terakoya). Behalve de daiymo en de hoge ambtenarij was de kwaliteit van het bestaan van een samurai niet zo rooskleurig! 2. De boeren Qua status stonden ze net onder de samurai, maar vaak waren ze soc-eco slechter af dan de stedelingen. Rangen binnen boerenstand: - honbyakusho: moest de belasting opbrengen (50 à 60 procent van de productie) - pachters - hele hiërarchie van knechten Dorpen waren voor grootste deel zelfvoorzienend. Om zorgen te verlichten en onverwachte tegenspoed te kunnen opvangen werden er wederzijdse hulporganisaties opgericht, bv de tanomoshi-ko financiële instellingen waar boeren in plotse geldnood uit de gemeenschappelijke pot konden lenen. Qua cultuur en vermaak kende men de jaarlijks terugkerende feesten en ook lokale vermakelijkheden zoals toneel en worstelen. De dorpsjeugd was georganiseerd in wakashu nakama (jongens die hielpen bij organisatie evenementen, arbeid op het land, openbare orde bewaren) en jo nakama (meisjes die huishoudelijke taken leerden zoals weven). 3. De stedelingen Zij stonden ook onder gonin-gumi stelsel diepgaande sociale controle, het opsporen van verdoken christenen en het controleren van ronin. Aan het hoofd van een goningumi stond een kumicho die administratie moest bijhouden, ervoor zorgen dat belastingen tijdig werden betaald en misdaden werden opgespoord en gerapporteerd. Afdwinging van deze plichten gebeurde door het solidariteitsbeginsel kumicho kan aansprakelijk gehouden worden. Verder was er ook nog een stadsbestuur, bestaande uit de rijksten. Ze stonden onder rechtstreekse controle van daimyo of zijn afgevaardigde. Soorten belastingen: - handelaar: myoga-kin - ambachtsman: unjo-kin - eigenaar: jishi-sen Vergeleken met de boeren werden zijn niet zo zwaar belast. 4. De ‘outcasts’ Eta of Hinin, werden pol-soc-eco zwaar gediscrimineerd. Mochten enkel in hun aangewezen gebieden wonen en niemand uit andere klasse huwen. Ook geen beroep uitoefenen dat voor stedelingen bestemd was. 5. De familie Het beleid van het Bakufu was afgestemd op de familie en niet op het individu. De pater familias (katoku) had absoluut gezag en de andere leden waren economisch volledig van hem afhankelijk omwille van zijn stipendia. Deze status ging over van vader naar oudste zoon. De positie van de vrouw was waardeloos. - sanju: drievoudige gehoorzaamheid (als kind aan haar ouders en broers, als vrouw aan haar man en als moeder aan haar zonen. - Enkel de man had het recht een echtscheiding in te roepen, de vrouw kon dit in geen geval. 44 III. Economische evolutie tijdens de Edo-periode a. Economie van het Bakufu en de han Rijst groeide uit tot hét economische betaalmiddel en ruilmiddel bij uitstek. De hele geldeconomie was erop gebaseerd. Bij een groot deel van de betalingen in rijst werd het merendeel verder verkocht voor andere goederen en geld. In Osaka en Edo ontstonden enorme rijstbeurzen en handelsmarkten. De stedelingen profiteerden het meeste van deze evolutie en van de enorme productiviteitsstijging. De boeren en samurai waren beperkter in hun vrijheden. Ze zochten nieuwe afnemers, nieuwe leveranciers voor de nieuwe behoeften die ontstaan waren. Uit hun groeiende welvaart kregen ook zij nieuwe interesses en bestedingspatronen. b. Toenemende productiviteit in de landbouw Bakufu en han concentreerden zich op het doen toenemen van de opbrengsten om zo financieel welvarend te worden. Op lange termijn gedoemd tot mislukking (handelaars waren vrij distributiekanalen te monopoliseren en samurai hadden geen verstand van commerce) maar op korte termijn zeer stimulerend: er kwamen nieuwe gronden in cultuur en nieuwe technieken werden aangemoedigd. De ontginner kreeg nu belastingsvoordeel landbouwareaal groeide enorm! Stedelingen gingen ook investeren in het ontginnen van nieuwe gronden, de aanleg van vervoerskanalen, etc. Verbeterde landbouwwerktuigen en nieuwe meststoffen (visoverschotten kinpi) deden de productiviteit enorm stijgen: - de bitchuguwa: schoffel - senba-koki: dorskam - wannen en weven De boeren zagen de mogelijkheid extra inkomsten te maken door ook producten voor de stad te maken. Zo ontstonden aan de rand van de steden vele tuinbouwbedrijven. Grondstoffen voor ambachtelijke nijverheid werden ook een belangrijke bron van inkomsten. Japan was niet langer afhankelijk van de chinese zijde. Door het ontstaan van de tuinbouw werd de kloof binnen de boerenklasse groter: je had de rijke boeren rond de steden en je had de verarmde massa die zijn inkomsten nog steeds moest halen uit enkel de rijstbouw. Voor landbouw en transportwezen werden ook dieren gefokt, vooral paarden. (Sendai, Tsugaru en Nanbu) en de rundermarkt in Tennoji. Bosbouw was belangrijk voor de papiernijverheid. Kan’yurin was bron van inkomsten voor de daimyo en Bakufu, min’yurin voor dorpen doe collectief bepaalde stukken bos beheerden. De visvangst groeide uit tot winstgevende nijverheid. Sardien werden zo talrijk gevangen dat ze rechtstreeks op de velden als mest belandden en ook walvisvangst en haringvisserij namen een hoge vlucht. Hierdoor ontstonden er typische vissersdorpjes met bijhorende vismijnen die volledig afhingen van de visvangt. Zoutwinning, en de handel in allerlei eetbare zeewieren, gedroogde bonito (tonijn). Niet alleen landbouw maar ook ambachten en nijverheid namen een vlucht, er ontstonden tal van nieuwe productiewijzen; ateliers waarvan de naam nu nog bekend is. Al snel ontstond er een nationale markt, vooral voor sake en keramiek. - sake: in Itami en Nada - pottenbakkerij in Seto, Hideyoshi had na zijn campagne in Korea bekwame pottenbakkers meegebracht en die aan het werk gezet. 45 Door de aanmoedigingen en inspanningen van de han om een eigen specifieke productie te creëren ontstonden een hele reeks nieuwe ambachtelijke nijverheden. Onder impuls van de ton’ya die kapitaal en grondstoffen voorschoten om bepaalde producten en masse te produceren zodat zij die weer opkochten en verder doorverkochten, kwam er veel specialisatie. Het ton’ya sei kana stelsel doet een nieuwe klasse ontstaan: de industriële arbeidersklasse. Door taakverdeling en nog meer specialisering konden zij een goedkope productie garanderen. De volgende fase was dan het manufactuursysteem, vooral gebruikt in de weefsector en alcoholbrouwerijen. - weefkunst vooral in Nishijin-ori: een soort brokaat - sakebrouwerijen vooral in Kobe (toen Nada). Ook de mijnbouw groeide uit: goud-, zilver en koperontginning! Ofwel werden mijnen door het Bakufu uitgebaat (ojiki-yama) ofwel door privé-uitbaters (unjo-yama kopermijn van Besshi, uitgebaat door Sumitomo!) (dus net zoals bij bosbouw). Het Bakufu monopoliseerde het recht om munt te slaan. Soms verleende het bepaalde han het recht om lokaal geld uit te geven, als dit nodig was voor evenwicht van het financieel beleid. Door verspreiding van geld ontstonden al snel financiële instellingen en diensten: - ryogae-jo: wisselaars - fudasashi: rijstdepots, hier konden overheidsombtenaren hun salaris omzetten in geld. - Tanomoshi: coöperatieven vooral op het platteland. Het Mitsui huis is schandalig rijk geworden met goud- en zilververrichtingen. Halfweg 18e eeuw waren in zowat alle belangrijke han en steden financiële instellingen gevestigd van welke de dienstverlening enorm heeft bijgedragen tot de soc-eco ontwikkeling van Japan en die de fundamenten zouden vormen voor het ontstaan van het moderne Japanse bankwezen. Bloei van de steden en opgang van de stedelingen dankzij de handel Ieyasu had net als Hideyoshi eerste keus in de ingevoerde goederen. In ruil voor extra belastingen liet hij toe dat handelaars en grootwarenhuizen zich gingen verenigen in gilden die het monopolie kregen over de aankoop, prijsbepaling, … De ontwikkeling in de verschillende nijverheidstakken en de landbouw stimuleerde de groei van een verkeers- en distributienet en de groei van de steden als zenuwcentra van de nieuwe welvaart. Osaka, Edo en Kyoto. Deze evolutie ging de feodale grondvesten van het bestuur meer en meer aantasten, boeren en stedelingen hadden nu de middelen om voor zichzelf in te staan. Omdat de bushi zich als non-productieve klasse concentreerde in de steden riepen ze de nieuwe klasse van leveranciers en dienstverleners in het leven. Ze moesten beroep doen op stedelingen om in hun behoeften te kunnen voorzien. De stedeling past in dat beeld als het mechanisme dat de productie naar de afnemer brengt. De bushi hadden geen rekening gehouden met de nieuwe eco ontwikkeling en vooruitgang die dat met zich mee zou brengen. Edo was niet meer enkel het politieke centrum maar ook de grootste handelsstad. Osaka was de grootste havenstad en de draaischijf van heel de Japanse eco. Drie soorten goederen: - kuramono: de goederen die boeren als belasting betaalden en die het Bakufu opsloeg in haar opslagplaatsen, waar ze dan deels door het Bakufu zelf geconsumeerd worden, en deels op de markt worden aangeboden. - Nayamono: goederen die door het brede publiek op de markt werden gebracht. 46 - Hakuraimono: geïmporteerde goederen, zijn erg zeldzaam. Hun circulatie was beperkt en werden bijna niet in omloop gebracht. De handelaars als klasse doelden niet op politieke en bestuurlijke macht, ze gebruikten hun fortuin alleen om aan hun eigen wensen te voldoen. Genroku-cultuur!! Het bakufu trad wel op tegen die extravagantie maar hoe meer de bushi als klasse eco afhankelijk werden vna de handel, hoe minder ze de handel belemmerden. Distributieketen: - top: kurayashiki (opslagplaatsen van het bakufu) - eronder de ton’ya (groothandelaars) - shokoku ton’ya (groothandelaars uit de provincies) - tussenpersonen - ko’uri (kleinhandelaars) - consument De groothandelaars en de tussenpersonen waren de belangrijksten. Naast de door het Bakufu toegestane gilden waren er ook privé-gilden (kabunakama) zij monopoliseerden als conglomeraten van groothandelaars de aankoop van goederen uit de opslagplaatsen. In ruil betaalden zij penningen. Deze waren een stabiel maar schraal inkomen voor het Bakufu. Door het creëren van kunstmatige tekorten en overschotten konden zij de prijs in hun voordeel manipuleren. nadelig voor samurai wiens inkomen afhangt van de rijstprijs. IV. Wetenschap en cultuur a. Intellectuele en wetenschappelijke ontwikkelingen 1. Neo-Confucianisme 2. Historische compilaties 3. Onderwijs b. De Genroku cultuur 47