12 Voortplanting 12.1 Man en vrouw 12.1 Do-it 1 voortplantingsorganen man zaadbal bijbal zaadleider zaadblaasje prostaat zwellichaam urinebuis eikel functie / omschrijving plaats waar zaadcellen gemaakt worden plaats waar zaadcellen worden opgeslagen buis waardoor zaadcellen naar de urinebuis gaan onderdeel dat zaadvocht maakt onderdeel dat zaadvocht maakt en de blaas kan afsluiten kan volstromen met bloed waardoor de penis stijf wordt buis waardoor sperma het lichaam verlaat gevoeligste deel van de penis Ook andere omschrijvingen kunnen goed zijn. 2 voortplantingsorganen man eierstok eileider baarmoeder baarmoedermond vagina clitoris functie / omschrijving de twee organen in de onderbuik van een meisje, waarin de eicellen zitten en rijp worden hierdoor gaan eicellen uit de eierstokken naar de baarmoeder; hier vindt ook de bevruchting plaats plaats waar uit een bevruchte eicel een baby kan groeien ingang van de baarmoeder verbinding tussen de baarmoeder en de ‘buitenwereld’; een man brengt zijn penis in de vagina. is gevoelig voor seksuele prikkeling Ook andere omschrijvingen kunnen goed zijn. 3 eileider 12.1 Paragraaf 2 a b Dat hun zaadcellen een eicel kunnen bevruchten. De verschillen tussen jongens en meisjes bij de geboorte, heten primaire geslachtskenmerken. Onder invloed van hormonen ontstaan er in de puberteit andere lichamelijke verschillen, de secundaire geslachtskenmerken. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 1 3 a b c 4 a,b,c d e f zaadcellen zaadballen testosteron vanaf de urineblaas ... een mengsel van zaadcellen en zaadvocht uit de zaadblaasjes en de prostaat. … de prostaat opzwelt en daardoor de urinebuis bij de blaas wordt afgeknepen. 5 58317642 6 a b Als ze voor het eerste ongesteld is. ongeveer 3 keer In bron 3 zie je dat de eicel 0,15 mm groot is. Door de lengte van een zaadcel (bron 1) te meten, weet je hoe groot een zaadcel is: ongeveer 0,05 mm. Een eicel is 0,15 : 0,05 = 3 keer zo groot. c d e f onderdeel eierstok eileider baarmoedermond baarmoeder vagina Bij meisjes zijn dit verschillende verbindingen. De urinebuis verbindt de urineblaas met de buitenwereld. De vagina is de verbinding tussen de baarmoeder en de buitenwereld. De urinebuis zit vóór de vagina. oestrogeen Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 2 7 a b c 8 a b c d e 9 400.000, In iedere eierstok 200.000 Nee, als ieder 4 weken een eisprong plaats vindt dan rijpen per jaar 13 eicellen. Een vrouw is gemiddeld 35 jaar (50 – 15) vruchtbaar. In het totaal rijpen dan 13 x 35 = 455 eicellen. Veel vrouwen krijgen kinderen. Gedurende de zwangerschap rijpen geen eicellen. in de eierstokken Een follikel is een met vocht gevuld blaasje, waarin zich een eicel bevindt. vocht De follikel barst open waardoor de eicel vrij komt. eileider 13524 10 a b 11 a b Veel meisjes weten niet precies wanneer ze ongesteld worden. Het is niet prettig om altijd een tampon bij je te moeten hebben. Voorbeelden van goede antwoorden zijn: buikpijn, rugpijn, hoofdpijn, misselijkheid, opgeblazen gevoel, verdrietige buien, snel geïrriteerd zijn Door ziekte, spanning en ingrijpende gebeurtenissen in je leven (stress). Voorbeelden van methodes zijn: – Temperatuurmethode: iedere ochtend voor het opstaan meet de vrouw haar temperatuur op. Na de eisprong stijgt de temperatuur ongeveer 0,2C. – Ovulatietest: een ovulatietest bestaat meestal uit teststrookjes die je in de urine moet houden. De test meet het moment van de eisprong. 12.1 Test jezelf 1 zaadbal X eierstok het hormoon testosteron het hormoon oestrogeen X hormonen die de vruchtbaarheid laten beginnen Testosteron en oestrogeen zijn de hormonen die voor het ontstaan van de secundaire geslachtskenmerken zorgen. 2 a b c 3 Voor de ontwikkeling van zaadcellen zijn hormonen uit de hypofyse nodig. hypofyse X 1 (de urineblaas) 2, 3 (zaadblaasjes en prostaat) 5, 6 (zaadbal, bijbal) Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 3 4 a b c 2, eierstok 1, eileider 2, eierstok 5 a fout De zaadballen beginnen pas vanaf de puberteit met de productie van zaadcellen. goed goed goed goed b c d e 12.2 Bevruchting 12.2 Do-it 1 a b c d e f g 2 a,b c d 4à5 14 12 tot 24 28 20 tot 300 miljoen 15 2à3 oestrogeen en progesteron De hoeveelheid van deze hormonen in het bloed neemt af. Zie ook bron 1. 3 de eicel rijpt → het baarmoederslijmvlies wordt dikker → ovulatie → bevruchting → de bevruchte eicel deelt → innesteling 4 a b condoom de pil Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 4 12.2 Paragraaf 2 a (gemiddeld) 28 dagen b,c Tijdens de menstruatie neemt de dikte van het slijmvlies af. Doordat het groeiende follikel oestrogeen produceert,wordt het slijmvlies dikker. Als de follikel sterft, daalt de hoeveelheid oestrogeen en progesteron: het slijmvlies wordt niet meer dikker. Dat gebeurt omstreeks dag 25. Een dag of drie later begint dan de volgende menstruatie. Kijk ook in het diagram van bron 1. 3 a b c 4 Je ziet dat de eicel verschrompelt (sterft). De (bevruchte) eicel blijft leven, gaat naar de baarmoeder en groeit daar uit tot een baby. Goed, want op het moment dat een vrouw ongesteld wordt, begint er in de eierstok alweer een nieuwe eicel te rijpen. geproduceerd door follikel en oestrogeen progesteron zorgt dat de hypofyse de ovulatie in gang zet en oestrogeen vooral actief in de eerste helft van de menstruatiecyclus en oestrogeen vooral actief in de tweede helft van de menstruatiecyclus en progesteron zorgt dat het baarmoederen oestrogeen slijmvlies groeit progesteron b Zie bij de tekening bij antwoord 1b en c. 5 1 2 De eicel wordt niet bevrucht (en sterft). De eicel wordt wel bevrucht (en er ontstaat een bolletje cellen). Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 5 6 a b c 7 a b c d 8 vagina → baarmoedermond → baarmoeder → eileider Een deel van de zaadcellen is niet goed wat betreft vorm of beweging, een deel blijft steken of zwemt naar de verkeerde eileider. Dus lang niet alle zaadcellen bereiken de eicel. Nee, want er is niet altijd een rijpe eicel in de eileider, alleen kort na de eisprong. Tijdens iedere menstruatiecyclus is een vrouw dus maar een paar dagen vruchtbaar. de kop …is het samensmelten van de kern van de zaadcel met de kern van eicel. …een eileider. Doordat de wand van de eicel na het binnendringen van een zaadcel direct ondoordringbaar wordt voor andere zaadcellen. a b c 5 1 2 9 1 2 3 Een voorbehoedmiddel gebruiken, zoals de pil of een condoom. Alleen in de eerste week en in de laatste week van de menstruatiecyclus geslachtsgemeenschap hebben. Notabene: doordat de menstruatiecyclus vaak niet regelmatig is, is deze methode niet erg betrouwbaar en raken vrouwen toch regelmatig zwanger. Het is beter een voorbehoedmiddel te gebruiken. Het voorkomt een zwangerschap. Het is gemakkelijk te gebruiken. Het is niet schadelijk voor de gezondheid. 10 a,b plaatje 1 eisprong de pil plaatje 2 bevruchting (vrouwen)condoom plaatje 2 innesteling spiraaltje 11 Een condoom, want een condoom voorkomt zwangerschap en beschermt tegen soa’s. Het is altijd verstandig om veilig te vrijen, maar helemaal als je met verschillende jongens of meisjes vrijt. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 6 12 a b c Niet waar, de kans is niet zo groot, maar het is mogelijk dat een vrouw kort na haar menstruatie een eisprong heeft. Niet waar, er kan al vocht met zaadcellen vrijkomen voordat jongens voelen dat ze een zaadlozing gaan krijgen (klaarkomen). Een meisje kan dan zwanger raken, terwijl een jongen nog niet is klaargekomen. Waar, het maakt niet uit of het de eerste of de tiende keer is. Een meisje kan altijd zwanger raken door vrijen zonder voorbehoedmiddelen. 13 Prikpil: injectie met hormonen. Eens in de 10 à 12 weken moet je de prikpil halen. De prikpil werkt net als de pil: het voorkomt dat er een eicel rijpt. Bovendien verandert het baarmoederslijmvlies zodat een bevruchte eicel zich niet kan innestelen. Anticonceptiepleister: pleister met hormonen. Gedurende drie weken plak je wekelijks het pleister op een schoon droog deel van je huid (bil, buik, bovenlichaam, arm). Daarna stop je een week en heb je net als bij het gebruik van de pil een menstruatie. In de pleister zitten hormonen die net zoals de pil werken. Anticonceptiering: is een plastic ring die net als een tampon in de vagina wordt ingebracht. De anticonceptiering gebruik je drie weken. Daarna stop je een week en heb je net als bij het gebruik van de pil een menstruatie. De ring bevat hormonen die net zoals de pil werken. 14 a b Nee, want door de diarree in de eerste week is de pil niet opgenomen, waardoor er toch een eicel kan gaan rijpen. Daardoor kan zij in de rest van de cyclus zwanger raken. Ze moet de rest van de cyclus een condoom gebruiken. 15 Ze kan een overtijdbehandeling laten doen. Voor de morningafterpil is het te laat, die moet binnen 72 uur ingenomen worden. Voor een abortus is het nog te vroeg. 16 Eigen antwoord. 17 a b c d eileiders zaadleiders Sterilisatie is bij een vrouw een veel ingrijpender ingreep dan bij een man. Sperma bestaat voor het grootste deel uit vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat. Na sterilisatie produceren de zaadblaasjes en de prostaat nog steeds dezelfde hoeveelheid vocht tijdens het klaarkomen. Nee, de menstruatiecyclus wordt geregeld door hormonen en deze worden ook na sterilisatie nog gewoon gemaakt. 18 2 → 6 → 4 → 1 → 5 → 3 Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 7 19 a b c d e 20 a b IVF kan een oplossing zijn voor vrouwen van wie de eileiders verstopt (dicht) zijn. Er kan dan geen bevruchting plaatsvinden, want na de eisprong kan de eicel niet de eileider in óf de zaadcel kan niet bij de eicel in de eileider komen. Dat hangt af waar de eileiders precies dicht zitten. – Niet iedere eicel wordt in het schaaltje bevrucht. – Niet iedere teruggeplaatst bolletje cellen groeit uit tot een embryo. oestrogeen Eicellen die bevrucht zijn, gaan zich delen. De artsen kunnen dan na een paar dagen zien welke eicellen wel en welke niet zijn uitgegroeid tot een bolletje cellen. eileider Bij IVF worden meestal een aantal bolletjes cellen teruggeplaatst, omdat niet ieder bolletje zich innestelt en groeit. Soms nestelen zich dan wel meerdere bolletjes in en gaan groeien. Vroeger werden soms wel vijf of nog meer bolletjes teruggeplaatst. Hierdoor nam ook het aantal drie, vier en zelfs vijflingen toe. Eigen antwoord. 12.2 Test jezelf 1 a b A groei baarmoederslijmvlies B eisprong C verdere groei baarmoederslijmvlies D menstruatie voor de menstruatie, rond dag 24 à 25 2 a b eileider vagina, baarmoeder en eileider 3 2→5→4→3→1 4 a b c 5 Het juiste antwoord is: – naar de dokter gaan voor de morning-afterpil 6 bevruchting, want de eileiders zijn afgesloten en daardoor kunnen zaadcellen niet meer bij de eicellen komen en deze niet meer bevruchten. 2 1, 3, 4, 5 1, 4, (5)*, 6 * Het spiraaltje is door een arts in de baarmoeder gebracht, daardoor gebruik je het elke dag Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 8 12.3 Zwanger 12.3 Do-it 1 Voorbeelden van goede antwoorden zijn: – De menstruatie blijft uit. – De buik wordt dikker. – Gevoelige borsten / borsten worden groter. – Last krijgen van ochtendmisselijkheid – Trek krijgen in ander eten. – Vermoeid zijn. In bron 1 staan de veranderingen op een rij. 2 benen hersenen hart oren 3 a b 3,5 tot 8 weken 2 tot 12 weken 2,5 tot 8 weken 3 tot 12 weken ontsluiting, uitdrijving, nageboorte Ontsluiting is het opengaan van de baarmoedermond. 4 eeneiige tweeling a b c d e f 5 a b twee-eiige tweeling X X X X X X X rond de twintigste week 1 Om te bepalen wanneer de baby geboren wordt. 2 Om te kijken of er afwijkingen / aandoeningen zijn bij de foetus. 12.3 Paragraaf 3 2 3 6 4 1 2 5 a 1 2 b Het bolletje bestaat al uit heel veel cellen. Het embryo zit in de baarmoeder en gaat groeien. Het bolletje cellen komt in de baarmoeder. bevruchting Het bolletje cellen bestaat uit vier cellen. Het bolletje cellen nestelt zich in de baarmoederwand. Het zorgt dat het baarmoederslijmvlies dik blijft. Het zorgt dat er geen nieuwe eicellen in de eierstokken rijpen. Het zwangerschapshormoon wordt geproduceerd door het embryo (de placenta) en dus is de vrouw zwanger. Met het zwangerschapshormoon toon je aan dat er een embryo ingenesteld is, met al een (kleine) placenta. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 9 4 Voorbeelden van goede antwoorden zijn: 1 uitblijven van de menstruatie 2 voelen dat het kindje beweegt 3 dikker worden van de buik 5 a onderdeel embryo 1 hart 2 benen 3 oren 4 hersenen b Na 12 weken zijn alle onderdelen van het embryolichaam gevormd. Een miskraam is vaak het gevolg van een fout in de ontwikkeling. De kans daarop is dus na 12 weken veel kleiner. a b De lengte van het hoofd tot stuit (billen). 27 mm 55 mm In bron 2 komt 28,5 mm overeen met 55 mm werkelijke lengte. Het embryo van 8 weken is 22 mm in de tekening, in werkelijkheid is dat: 17/27 × 55 = 42 mm. Doordat het embryo van 8 weken het hoofd bijna rechtop heeft en het embryo van 12 weken gebogen, is het verschil in lengte tussen beide embryo’s in werkelijkheid wat groter. 6 c 7 a b c d 8 gevormd in periode 2,5 tot 8 weken 3,5 tot 8 weken 3 tot 12 weken 2 tot 12 weken 1 voedingsstoffen 2 zuurstof 3 koolstofdioxide 4 afvalstoffen B navelstrengader – longen – dunne darm – longen – nieren Nicotine, alcohol en drugs kunnen via het bloed van de moeder in het bloed van het embryo komen. Door deze stoffen kan een embryo afwijkingen/aandoeningen krijgen en zelfs doodgaan. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 10 9 a b c 10 1 2 C het samentrekken van de spieren in de baarmoederwand Al vóór de geboorte komt de baby met z’n hoofd voor de baarmoedermond te liggen: de indaling. Door weeën gaat de baarmoedermond open: de ontsluiting. Voor of tijdens de ontsluiting breken de vruchtvliezen. Bij de uitdrijving wordt de baby door de vagina naar buiten geperst. Nadat de baby is gaan ademen, wordt de navelstreng doorgeknipt. Ten slotte komen de placenta en de vruchtvliezen naar buiten: de nageboorte. 38 De eicel wordt namelijk rond de veertiende dag van de menstruatiecyclus bevrucht en niet op de eerste dag. Er moeten dus twee weken van af worden getrokken. De verloskundige maakt het mondje schoon, dan kan de baby makkelijker ademhalen. Ze knijpt de navelstreng dicht en knipt ’m door; de baby krijgt zuurstof binnen via de longen en voedingsstoffen via de darmen. 11 a b dwarsligging de huid van de moeder → de buikspieren → de baarmoederwand → de vruchtvliezen van het embryo 12 a b c d eeneiige eeneiige twee-eiige twee-eiige 13 a Twee-eiige tweeling: bij de eisprong komen twee eicellen vrij. Beide eicellen worden bevrucht door een zaadcel. Hieruit ontstaan twee verschillende baby’s. Eeneiige tweeling: Bij de eisprong komt één eicel vrij, die bevrucht wordt door één zaadcel. Tijdens de eerste delingen van de bevruchte eicel splitst het bolletje cellen zich in tweeën. Beide bolletjes groeien uit tot twee gelijke baby’s. voor de innesteling De eicel wordt aan het begin van de eileider bevrucht. Tijdens de tocht door de eileider naar de baarmoeder begint de bevruchte eicel met delen en splitst het bolletje cellen. Bij het innestelen in het baarmoederslijmvlies zijn al twee bolletjes cellen ontstaan. b Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 11 14 a,b b c 15 a b Het is een twee-eiige drieling. Er worden twee eicellen bevrucht, waarbij tijdens de eerste delingen één van de bevruchte eicellen splitst. De twee baby’s die hieruit zijn ontstaan zijn een eeneiige tweeling en dus van hetzelfde geslacht. De kans hierop is erg klein. 1 drie-eiige drieling; bij de eisprong zijn drie eicellen vrijgekomen. 3 eicellen en 3 zaadcellen nodig. Heel soms komen er in één eierstok twee eicellen vrij. Als in de andere eierstok dan ook nog een eicel vrijkomt, zijn er tijdens de ovulatie in totaal drie eicellen vrij gekomen. Dit is héél zeldzaam. 2 eeneiige drieling; tijdens de delingen splitst het bolletje zich in tweeën en daarna doet één bolletje dat nog een keer. 1 eicel en 1 zaadcel nodig Er wordt één eicel bevrucht, die bij de eerste delingen in tweeën splitst tot twee bolletjes cellen. Vlak daarna splitst één van die twee bolletjes cellen ook nog een keer in tweeën. De kans hierop is zéér klein. In de eerste drie maanden ontstaan de organen. De kans dat daarbij iets fout gaat is het grootst. Na 8 weken, dan is het hart helemaal af. 16 Eigen antwoord. 17 a b Eigen antwoord. Eigen antwoord. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 12 18 1 2 3 4 Zijn gescheiden, omdat het risico bij de operatie klein was. Zijn gescheiden, omdat ze dat zelf erg graag wilden. Zijn gescheiden, omdat ze anders beiden dood zouden zijn gegaan. Zijn niet gescheiden, omdat dat volgens de artsen onmogelijk is. 12.3 Test jezelf 1 2641375 2 a b c d 3 4, navelstrengader Zuurstof en voedingsstoffen komen via de navelstrengader in het embryo. 3, navelstrengslagaders De afvalstoffen van het embryo gaan door twee navelstrengslagaders richting het bloed van de moeder. 6, placenta (of moederkoek) 7, vruchtvliezen Bij elkaar horen: persweeën baarmoedermond gaat open vruchtvliezen en placenta komen naar buiten samentrekking van de baarmoederwand en en en en uitdrijving ontsluiting nageboorte weeën 4 Als een zwangere vrouw rookt komt nicotine in haar bloed. Via de placenta gaat nicotine van het bloed van de moeder naar het bloed van het embryo. De nicotine kan schadelijke gevolgen hebben voor het embryo. 5 a b c fout Een twee-eiige tweeling kan uit twee jongens, twee meisjes of een meisje en een jongen bestaan. goed goed De kinderen lijken precies op elkaar en zijn van hetzelfde geslacht. Dat komt doordat ze uit één bevruchte eicel zijn ontstaan. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 13 12.4 Je lijkt op... 12.4 Do-it 1 a b c Een eigenschap die je via (één van) je ouders hebt gekregen. Alleen de aanleg voor een eigenschap heb je van je ouders gekregen, maar de eigenschap moet nog verder worden ontwikkeld. Je kunt bijvoorbeeld de aanleg hebben om goed te kunnen voetballen, maar als je nooit voetbalt kun je toch niet ineens goed voetballen. Je moet deze aanleg door training ontwikkelen. Eigenschappen waarvan het fenotype (dat wat je ziet) volledig is bepaald door de omgeving. Een tatoeage en een litteken zijn voorbeelden van niet erfelijke eigenschappen. 2 a b 3 Het paspoort is een beschrijving van het fenotype, want in het paspoort staat hoe je eruitziet en niet welke genen dit hebben veroorzaakt. 4 a b Op de chromosomen in de kernen van je cellen. aantal Xchromosomen 2 aantal Ychromosomen 0 In een lichaamscel van een meisje In een lichaamscel van een 1 1 jongen Eigen antwoord Als je een meisje bent kun je dat niet zien. Je hebt dan twee X-chromosomen en die lijken op elkaar. Als je een jongen bent kun je dat wel zien. Je hebt één X-chromosoom en die komt van je moeder. Je hebt één Y-chromosoom en die komt van je vader. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 14 12.4 Paragraaf 2 a b c d 3 a b 4 Via de eicel van de oma gaat deze eigenschap naar haar zoon en vervolgens van de zaadcel van haar zoon naar haar kleindochter. De helft van haar bouwbeschrijving komt van haar moeder. a b c … een X-chromosoom. … een X-chromosoom of een Y-chromosoom. d In de tabel zie je dat er in de helft van alle bevruchtingen een meisje ontstaat en in de andere helft een jongen. De zaadcellen, want die leveren het Y-chromosoom. e 5 fout Deze is verdeeld over 46 chromosomen, die bestaan uit 23 chromosomenparen. goed Bij een jongen bestaat dit chromosomenpaar uit een Y- en een X-chromosoom en bij een meisje uit twee Xchromosomen. fout Nee, minder chromosomen, want in een eicel zitten 23 chromosomen en in een huidcel zitten 46 chromosomen. goed a b c d gen - chromosoom - celkern - cel … een variant van een gen. haarkleur: gen blauwe ogen: allel rood haar: allel oogkleur: gen flapoor: allel huidskleur: gen Er is een gen voor haarstructuur (haarvorm), met een allel voor krullend haar en een allel voor steil haar. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 15 6 a b c d e f 7 8 Bij elkaar horen: bevruchte eicel en alle erfelijke eigenschappen en aanleg worden nu vastgelegd baby en erfelijke eigenschappen als haarkleur en oogkleur kun je nu zien kind en de aanleg voor bepaalde dingen kan nu voor het eerst duidelijk worden en nieterfelijke eigenschappen worden al belangrijker puber en fase waarin vooral niet-erfelijke eigenschappen ontstaan (haar verven, kledingkeuze) door eigen keuze en omgeving 1 2 9 ... de informatie voor erfelijke eigenschappen in je genen. ... het resultaat van je genotype en je omgeving. fenotype genotype 1 erfelijke 2 aanleg 3 niet erfelijk genotype invloeden van de omgeving (het krijgen van zangles en oefenen) Het ‘mooi kunnen zingen’ noem je het fenotype. fenotype genotype a b De baby wordt geboren met een fout in één van de chromosomen. De baby heeft een verkeerd aantal chromosomen. meisje, het omcirkelde chromosomenpaar bestaat uit twee dezelfde chromosomen. Dit moeten dan twee Xchromosomen zijn. Het geslachtschromosoom bij jongens bestaat uit twee verschillende chromosomen: een X- en een Ychromosoom. Chromosomenpaar 21 bestaat uit drie in plaats van twee chromosomen. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 16 10 a b c d 11 a b 12 a b … gemiddeld één kind met het syndroom van Down. … de vrouw op latere leeftijd zwanger wordt. ongeveer 71 baby’s met het syndroom van Down Van de 350 vrouwen van 35 jaar is er 1 die een kind met het syndroom van Down krijgt. Van de 25 000 vrouwen zijn er dan 25000 : 350 = 71,4 vrouwen. Met een vruchtwaterpunctie kan een arts het aantal chromosomen in de cellen van de ongeboren baby onderzoeken. In het vruchtwater zweven namelijk losgelaten cellen van de baby. Zo kan de arts nagaan of er te veel chromosomen in de cellen van de baby zitten. Welk deel van een eigenschap erfelijk is en welk deel te beïnvloeden is. B Eeneiige tweelingen die in verschillende gezinnen zijn opgegroeid. Je wilt alleen de invloed van de omgeving op het rookgedrag onderzoeken. Daarom kun je het beste werken met personen waarvan het genotype gelijk is: eeneiige tweelingen. Antwoord A of antwoord B is goed. De helften van de tweelingen moeten dan in verschillende gezinnen zijn opgegroeid. Verschillen in gedrag kun je dan verklaren door verschil in invloed vanuit de omgeving. Antwoord A valt af. Het verschil voor een eigenschap tussen beide helften van eeneiige tweelingen. Bijvoorbeeld de lichaamslengte. Bij eeneiige tweelingen die gescheiden opgroeiden is de variatie tussen beide helften gemiddeld 1,8 cm. Als de één 1,80 m lang is, is de andere helft 1,8 cm kleiner of groter. lichaamslengte en breedte van het hoofd (en lengte van het hoofd) Bij deze eigenschappen is de variatie bij gescheiden en samen opgegroeide eeneiige tweelingen vrijwel gelijk, dus heeft de omgeving weinig invloed op deze eigenschappen. 13 Bloedgroep en oogkleur, want eeneiige tweelingen vertonen voor beide eigenschappen (bijna) 100% overeenkomst. Bij twee-eiige tweelingen is dit percentage veel lager. 12.4 Test jezelf 1 Bij erfelijk horen: de vorm van je neus, een vastgegroeide oorlel, oogkleur. Bij niet erfelijk horen: een man zonder snor, haarlengte, lange nagels. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 17 2 a b c d 3 a b c d gen allelen erfelijke genotype De informatie voor erfelijke eigenschappen in je genen vormen je genotype. fenotype genotype 46 De 46 chromosomen bestaan uit 23 chromosoomparen. 1 Van de 23 chromosoomparen van een man bestaat één chromosoompaar uit een X- en een Y-chromosoom. 50 De zaadcel van een man bevat óf een X-chromosoom, óf een Y-chromosoom. 0 Het chromosoompaar dat bij vrouwen het geslacht bepaalt, bestaat uit twee X-chromosomen. Dat betekent dat een eicel geen Y-chromosoom bevat. 4 Je hebt 23 chromosomen van je moeder en 23 chromosomen van je vader gekregen. De genen die je zo hebt gekregen bepalen je genotype. 5 C de ouders en de omgeving Oftewel: het genotype en de omgeving. 6 a b Er is maar één geslachtschromosoom in plaats van twee. Met een vruchtwaterpunctie kan een arts het aantal chromosomen in de cellen van de ongeboren baby onderzoeken. Als de baby het syndroom van Turner heeft is er één X-chromosoom in plaats van twee of een X- en een Y-chromosoom. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 18 12.5 Blauwe ogen? 12.5 Do-it 1 Eigen antwoord 2 a b voor bruin: B voor blauw: b – hoofdletter – kleine letter – bruine c 3 a – – het allel voor bruine ogen of het allel voor blauwe ogen alleen het allel voor blauwe ogen. b c 50% 12.5 Paragraaf 2 a b c 3 a b allel (gen) allel allel allelen chromosoom homo hetero vader: moeder: kinderen: vader: moeder: kinderen: blauwe ogen blauwe ogen blauwe ogen bb bb bb Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 19 4 5 a vader: bruine ogen moeder: blauwe ogen kinderen: bruine ogen b vader: BB moeder: bb kinderen: Bb c dominante allel: bruin, B recessieve allel: blauw, b d blauwe ogen: bb bruine ogen: BB of Bb Er zijn dus drie combinaties mogelijk. Bij BB en Bb ontstaat het fenotype bruine ogen, bij b ontstaat het fenotype blauwe ogen. a,c,e b d f g bb Bij het fenotype ‘blauwe ogen’ is het genotype altijd bb. Dennis: bb vader: Bb moeder: Bb vader: B of b moeder: B of b BB, Bb, of bb. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 20 6 a dominant allel (zwart): K recessief allel (wit): k Voor de vachtkleur zijn er twee allelen: één voor wit en één voor zwart. Omdat alle jongen die geboren worden zwart zijn, is het allel voor zwarte vachtkleur dominant en het allel voor witte vachtkleur recessief. b 7 c Kk Alle nakomelingen zijn zwart. Het genotype is Kk (en niet KK), omdat ze van de witte ouder de k hebben gekregen. Omdat er géén witte nakomelingen (kk) zijn, weet je dat de zwarte ouder het genotype KK had. a b De ouders van Dennis. – fout De vader van Dennis heeft de allelen B (bruine oogkleur) en b (blauwe oogkleur). – fout Dennis heeft het genotype bb, terwijl zijn vader het genotype Bb heeft. – goed Kijk maar in bron 5 bij generatie 2. – fout Als Dennis van zijn vader het allel B had gekregen en van zijn moeder het allel b (of andersom), dan had Dennis hetzelfde genotype als zijn vader gehad en dus dezelfde oogkleur. 25% c 8 a b De man heeft het fenotype blauwe oogkleur. Omdat het allel blauw recessief is, is het genotype bb. In zijn zaadcellen zit van deze eigenschap dus altijd een allel b. De kinderen van deze ouders kunnen zowel bruine (Bb) als blauwe (bb) ogen hebben. man x vrouw fenotype blauwe ogen bruine ogen genotype bb BB Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 21 voortplantingscellen c b B nakomelingen: genotype Bb fenotype bruine ogen Alleen als de genotypen van de ouders uit twee ongelijke allelen bestaan, maak je een tabel. Bestaat het genotype van beide ouders uit twee gelijke allelen dan hoef je geen kruisingstabel te maken. Het is dan ook zonder tabel snel te zien wat de genotypen van de nakomelingen zijn. 9 a b KK: zwart Kk: zwart kk: wit In dit nest heeft driekwart van de nakomelingen een zwarte vachtkleur en één kwart een witte vachtkleur. 75% Drie van de vier hebben een zwarte vacht. Dat is 75%. 10 Hij kan het beste kiezen voor rijstsoort p208. Als hij twee planten van deze soort kruist is de kans het grootst dat er nakomelingen ontstaan met het genotype: KKAA. Voor de eigenschap veel korrels is de kweeklijn al ‘zuiver’, voor de eigenschap grote korrels kunnen er in een kwart van de kruisingen nog planten met kleine korrels ontstaan. Bij alle andere rijstsoorten zijn de kruisingen ongunstiger. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 22 11 a b b d 12 a Man = vierkant Vrouw = rondje Dat de persoon blond haar heeft. onderaan neef en nicht In het gedeelte wat je hebt omcirkeld, moeten Hans, Karin en Marjet staan. Marjet heeft blond haar. Ze heeft dus minstens één allel voor blond haar. Dit allel heeft ze van één van haar ouders gekregen. Haar ouders hebben beide bruin haar. Bruin moet dus dominant zijn, want anders zou één van haar ouders blond haar moeten hebben. b c BB of Bb 13 C, want het fenotype van de nakomelingen is anders dan dat van beide ouderplanten: de ouderplanten hebben dus twee ongelijke allelen. Aangezien hun fenotype ‘rode bloemen’ is, kun je concluderen dat de eigenschap ‘rode bloemen’ dominant is. Om te concluderen of een eigenschap dominant is, moeten ouders met die eigenschap kinderen krijgen met de andere (recessieve) eigenschap. Dat is bij stamboom C het geval. A is fout, want met drie nakomelingen kun je niet zeker zeggen of er een nakomeling met witte bloemen mogelijk is. Dus de eigenschap ‘rode bloemen’ zou ook recessief kunnen zijn. B is fout, want hier is de eigenschap ‘ witte bloemen’ juist dominant. D is fout, want beide eigenschappen kunnen dominant zijn. Probeer van alle stambomen maar eens een kruisingsschema te maken. 14 a b cellen van de dader In sperma komen meestal veel zaadcellen voor en ook wat andere lichaamscellen. Doordat het DNA-profiel van cellen in het sperma overeen kwam met dat van de man. 15 a b 3 Het bandjespatroon van deze twee DNA-profielen is gelijk. 16 – – Om er achter te komen wie de vader is van een kind. Om erfelijke aandoeningen op te sporen. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 23 17 Eigen antwoord. 12.5 Test jezelf 1 twee recessief Het dominante allel is het allel dat overheerst. a b 2 Mensen met dit genotype kunnen een tongrol maken. Mensen met dit genotype zijn homozygoot. Mensen met dit genotype zijn heterozygoot 3 Aa X X aa X X a b 4 AA X Genotypen: Bb en bb 50% vrouw steil Een man geef je weer met een vierkantje en een vrouw met een rondje. Als het vierkantje of rondje zwart is, is het fenotype krullen (net als bij Karel). Is het wit, dan is het fenotype steil haar. b dominant c 3 met 4 Uit de kruising tussen persoon 3 en persoon 4 wordt een meisje met steil haar geboren. Beide ouders 3 en 4 hebben een recessief allel voor steil haar en een dominant allel voor krullen. d Aa De moeder van Karel heeft steil haar en dus het genotype aa. Van haar heeft hij het allel a gekregen. Omdat hij krullend haar heeft, heeft hij het dominante allel A van zijn vader gekregen. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 24 Verdieping 1 a b c d 2 a b c 3 a b c d Erfelijke aandoeningen Omdat in sommige families een erfelijke ziekte voorkomt. cystic fibrose (CF) of taaislijmziekte Een drager bezit het gen voor de ziekte wel, maar heeft zelf de ziekte niet. Ze kunnen beslissen of ze wel of geen kinderen willen. Fout, want aangeboren afwijkingen kunnen ook ontstaan doordat er iets fout gaat tijdens de zwangerschap. Dat zijn erfelijke aandoeningen die veroorzaakt worden door één gen. – dominante overerving: de aandoening wordt veroorzaakt door een dominant allel. – recessieve overerving: de aandoening wordt veroorzaakt door een recessief allel. Je hebt de aandoening als je van beide ouders het recessieve allel hebt gekregen. – geslachtsgebonden overerving: Het allel dat de aandoening veroorzaakt ligt op het X-chromosoom. recessief nee Kans: 25%. Kinderen met CF hebben het genotype aa. Uit het kruisingsschema blijkt dat de kans op genotype aa 25% is. bron 4 4 Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 25 5 a b c 6 a b 7 a b c d vader, moeder, Tom en Vincent vader, moeder, Miriam, Tom en Vincent: gezond Liset: ziek 25% Nee De vader is geen drager. Beide allelen zijn dus dominant. Hij geeft altijd één van beide door. Alle kinderen hebben dus minstens één dominant allel. Albinisme wordt veroorzaakt door een recessief allel. Je kunt dus alleen een albino zijn als je géén dominant allel hebt. 50% vader XA– moeder XAXa Merel XAXA Jorieke XAXa Daan XA– Rick Xa– 50%. Een draagster heeft het genotype XAXa Van vader krijgen alle dochters XA. Van de moeder krijgen ze of XA, dan zijn ze geen draagster, of Xa, dan zijn ze wel draagster. B vaker voor bij mannen De aandoening ligt op het X-chromosoom en daarvan hebben mannen maar één. Erven mannen een Xchromosoom met het ziekmakende allel, dan hebben ze de ziekte ook. Bij vrouwen moet het ziekmakende allel op beide Xchromosomen aanwezig zijn; die kans is dus kleiner. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 26 8 9 a b geslachtsgebonden recessief 0% c 50% De kans op een jongen is ½ en de kans op kleurenblindheid is in dat geval 1. De kans op een kleurenblind jongetje is dan ½ × 1 = ½ = 50%. a A Alleen bewering 1 is juist. b Bewering 1: Hemofilie is een geslachtsgebonden erfelijke ziekte, dus is het genotype van de gezonde vrouw XHXH en het genotype van de man met deze ziekte XhY. Alle dochters zullen dus draagster zijn (XH van de moeder en Xh van de vader) en de zonen zijn gezond (XH van de moeder en Y van de vader). De kinderen krijgen géén hemofilie, dus bewering 1 is juist. Bewering 2: Ook de ziekte van Duchenne is geslachtsgebonden, dus is het genotype van de zoon XdY. Het X-chromosoom met het ziekmakende allel is dus afkomstig van de moeder. Mevrouw Visser zou dus aan de ziekte kunnen lijden als ze nóg een X-chromosoom met het ziekmakende allel heeft. Maar omdat ze ook draagster kan zijn (XDXd), is bewering 2 niet juist. 10 Eigen antwoord. Nectar 2 havo/vwo biologie uitwerkingen © Wolters-Noordhoff bv 27