Hoofdstuk 17 17.4 Bestrijding werkloosheid Afname conjuncturele werkloosheid Conjuncturele werkloosheid; er wordt te weinig besteed in verhouding tot wat kan worden geproduceerd. De conjuncturele werkloosheid neemt af bij: - Daling van belastingen en sociale premies. Als men minder premies hoeft te betalen kan men meer uitgeven. (Productie en werkgelegenheid neemt toe) Nadeel: daling van overheidsinkomsten leidt tot overheidstekorten - Toename van de overheidsuitgaven: Meer wegen meer scholen betekent meer productie voor bedrijven. Nadeel: overheidsuitgaven leidt tot overheidstekorten - Daling van de rente. Minder sparen meer lenen en meer uitgeven - Deeltijd-WW: Personeel minder werken zonder ontslag. Afname Kwantitatieve structurele werkloosheid Kwantitatieve structurele werkloosheid: Er zijn (zélfs bij volledige bezetting / maximale productie) onvoldoende arbeidsplaatsen om iedereen uit de beroepsbevolking een baan te verschaffen. Deze neemt af bij: - Daling van de loonkosten per product. Betere concurrentiepositie, lagere loonkosten, hogere winsten, leidt tot investeringen en meer arbeidsplaatsen > Verlaging loonbelasting en sociale werknemerspremies (nettoloon stijgt maar loonkosten niet) > Verlaging van de sociale werkgeverspremies > loonkostensubsidies en stijging/daling van het minimumloon dalen de loonkosten > Afkondiging van een loonpauze (Wet op de loonvorming) - Daling van de rente. Minder sparen meer lenen en meer uitgeven. - Verlaging belastingtarieven en verruiming aftrekposten voor bedrijven. Toename nettowinst - Investeringssubsidies en belastingvoordelen op nieuwe investeringen - Verlenging van de bedrijfstijd. Bijvoorbeeld op zondag - Versoepeling van verboden en geboden. Bedrijfskosten dalen en investeringen stijgen. - Arbeidsduurverkorting en arbeidsontmoediging. Afname kwalitatieve structurele werkloosheid - Om-, her-, bijscholing en inburgeringscursussen. Kansen op de arbeidsmarkt vergroten. - Kinderopvang. Werkloze ouders accepteren zo een baan. - Wetgeving ter bevordering van de arbeidsmobiliteit. Vergoeding van bijvoorbeeld het woon-werk verkeer. - Wetgeving gelijke behandeling. Werkloosheid door discriminatie wordt op de arbeidsmarkt tegengegaan. - Wet op sociale werkvoorziening. Aangepast werk voor mensen met een beperking. Afname frictie- en seizoenswerkloosheid - D.m.v. UWV WERKbedrijv - Spreiding van schoolvakanties 1 17.5 Gespannen arbeidsmarkt Werkloosheid: het aanbod van is groter dan de vraag naar arbeidskrachten. (Ruime arbeidsmarkt) Gespannen arbeidsmarkt: wanneer de vraag van werkgevers groter is dan het aanbod van arbeidskrachten. Er is dan een tekort aan arbeidskrachten. Oorzaken krappe arbeidsmarkt: - Daling van de omvang van de beroepsbevolking in Nederland (Vergrijzing, daling schoolverlaters) - Toename van de vraag naar arbeidskrachten. (Productie stijgt dan meer arbeid nodig) - Verschillen in scholing en vaardigheden tussen vraag en aanbod. (onjuiste scholing of geringe mobiliteit) Gevolgen krappe arbeidsmarkt: - Toenemende loonstijgingen (Personeel aantrekken) - Daling van de winst (Loonkosten stijgen) - Toenemende inflatie (Prijzen stijgen) - Loon-prijsspiraal (Lonen stijgen, winst daalt, inflatie stijgt: herhaalt zich) - Verslechtering van de internationale concurrentiepositie (Afzet Nederland neemt af) - Snelle procesinnovatie. (Personeel wordt vervangen door machines) Bestrijding gespannen arbeidsmarkt - Beleid dat is gericht op het laten toenemen van het arbeidsaanbod > Verlengen van werkweek, verminderen vakantiedagen > Verhogen van AOW-gerechtigde leeftijd, verlagen leerplichtleeftijd > Afschaffen van prepensioen > Belastingmaatregelen ten gunste van de werkenden > Tegemoetkoming voor kinderopvang > Soepeler toelatingsbeleid voor buitenlanders - Beleid gericht op de toenamen van de arbeidsproductiviteit Hetzelfde werk met minder mensen. Innovatiesubsidies en verbetering onderwijs. - Beleid gericht op betere kwaliteit van arbeid op de eisen in het bedrijfsleven Betaling om-,her en bijscholing, inburgeringscursussen, tegemoetkoming verhuiskosten etc. 2 Hoofdstuk 18 18.1 categoriale inkomensverdeling Categoriale inkomensverdeling: De verdeling van het in een land verdiende inkomen in arbeidsinkomens en vermogensinkomens. Arbeidsinkomen Totale loonsom bedrijven + toegerekend loon zelfstandigen Arbeidsinkomensquote bedrijven = Netto toegevoegde waarde bedrijven X 100 Totale loonsom bedrijven: het totale door bedrijven aan werknemers betaalde arbeidsinkomen Toegerekende beloning voor zelfstandigen: het aantal arbeidsjaren van zelfstandigen x het gemiddelde loon van werknemers Netto toegevoegde waarde bedrijven = productiewaarde in de bedrijven = totaal van in de bedrijven verdiende inkomens. Arbeidsinkomensquote: geeft aan hoeveel procent van het in de bedrijven verdiende inkomen wordt uitbetaald in de vorm van arbeidsinkomen Vermogensinkomens Inkomens uit bezittingen als rente, winst, dividend, huur en pacht. Vermogensinkomensquote: Geeft aan hoeveel procent van het in de bedrijven verdiende inkomen wordt uitbetaald in de vorm van vermogensinkomen. Vermogensinkomens bedrijven Netto toegevoegde waarde bedrijven (Als de arbeidsinkomensquote stijgt neemt de vermogensinkomensquote af.) Vermogensinkomensquote bedrijven = X 100 Winstquote: geeft aan hoeveel procent van het bruto binnenlands inkomen bestaat uit in ondernemingen behaalde winst. Winstinkomen X 100 Bruto binnenlands product/inkomen (Als de reële arbeidskosten per werknemer meer toeneemt dan de arbeidsproductiviteit, daalt de winstmarge) Winstquote = Gevolgen van veranderingen arbeidsinkomensquote en winstquote Waar de arbeidsinkomen stijgt en de winstquote daalt ontstaan er gevolgen: - Dalende winst leidt tot minder investeringen, groei aantal arbeidsplaatsen neemt af. - Als winsten verliezen worden gaat een bedrijf failliet. (ontslagen) - Dalende winst leidt tot afnemende kredietwaardigheid. (Moeilijk lenen, minder investeringen) - Arbeid wordt vervangen door kapitaal - Verplaatsing van productie naar lagelonenlanden (lagere arbeidsinkomensquote) 3 18.2 Inkomensbronnen en –verschillen Personele inkomensverdeling: de verdeling van het in een land verdiende inkomen over personen. Primair inkomen Primaire inkomen: bruto arbeidsinkomen + vermogensinkomen Primaire personele inkomensverdeling: Verdeling van de bruto arbeids- en vermogensinkomens over personen. Gemiddelde brutoloon per werknemer: Het totaal in een jaar verdiende looninkomen / het aantal werknemers Modale inkomen: Bruto inkomen van een modale werknemer (Alleen verdiener met partner en 2 kinderen met een inkomen van 32988,- net onder de grens van de premie-inkomensgrens v.d zorgverzekering) Gemiddelde inkomen per inwoner: Totaal in een jaar verdiende inkomen (netto nationaal inkomen tegen factorkosten) / aantal inwoners Secundair inkomen Secundair inkomen: het primaire inkomen + overdrachtsinkomen – de belastingen op inkomen/vermogen – premies (ook wel: besteedbare inkomen) Overdrachtsinkomen: inkomen dat mensen zonder tegenprestatie van de overheid ontvangen, omdat ze geen/onvoldoende inkomsten uit arbeid of vermogen hebben. Secundaire personele inkomensverdeling: verdeling van inkomens over personen nadat rekening is gehouden met persoonsgebonden overdrachtsinkomens, belastingen, premies en overige inhoudingen op het inkomen. Tertiair inkomen Tertiair inkomen: het secundaire inkomen + ontvangen prijsverlagende subsidies – prijsverhogende belastingen. Prijsverlagende subsidies: Subsidie voor bijvoorbeeld een zonnestroominstallatie Prijsverhogende belastingen: btw en accijnzen Tertiaire personele inkomensverdeling: verdeling van inkomens over personen nadat rekening is gehouden met overdrachtsuitgaven, belastingen, premies en overige inhoudingen op het inkomen, prijsverlagende subsidies en prijsverhogende belastingen. Functies van inkomensverschillen - prikkel tot betere arbeidsprestaties: Wie meer wil verdienen moet er voor werken - Prikkel tot mobiliteit: Ergens anders een baan zoeken om meer te verdienen - Invloed op investeringen en werkgelegenheid: hogere lonen kunnen leiden tot minder winst en minder investeringen. Hierdoor wordt arbeid vervangen door investeringen in kapitaal. - Herverdeling door overheidsingrijpen: het kan als onrechtvaardig worden beschouwd. 4 18.3 Lorenzcurve Inkomensverdeling Lorenzcurve: geeft aan hoeveel procent van het totale inkomen in een jaar wordt verdiend door hoeveel procent van de mensen. Blz 87 + Bron 18.11! Als de Gini-index groter is zijn de inkomens schever verdeeld. De ontwikkeling van inkomensverdeling kun je ook meten door de verhouding tussen het inkomensaandeel in het hoogste en laagste deciel in verschillende jaren berekenen. Vermogensverdeling Het inkomen is een stroomgrootheid in een bepaalde periode (loon, salaris) en het vermogen is een voorraadgrootheid op een bepaald tijdstip. (spaargeld, waarde woning minus alle schulden) In Nederland zijn de vermogens veel schever verdeeld dan de inkomens. 62% van het totale vermogen is in het bezig van de 10% meest vermogende Nederlanders. 18.4 Nivellering en denivellering Inkomensnivellering: inkomensverschillen worden naar verhouding kleiner (L: dichter bij de 45 lijn) Inkomensdenivellering: inkomensverschillen worden naar verhouding groter (L: dikkere hangbuik) (Let op: verhoudingen, geen euro’s) Overheidsingrijpen in de primaire inkomensverdeling De overheid streeft naar een rechtvaardige inkomensverdeling. De overheid kan dit beïnvloeden door: - Ingrijpen via het minimumloon (bescherming werknemers met een zwakke positie op de arbeidsmarkt) Verhoging van minimumlonen: Nivellerend. Verlaging van minimumlonen Denivellerend - Vaststelling van maximumtarieven voor de vrije beroepen en bonussen Verlaging van het reële maximuminkomen werkt Nivellerend. Verhoging Denivellerend - Ingrijpen via wetgeving gelijke behandeling. (Inkomensverschil man – vrouw wordt kleiner) - Subsidiëring van het onderwijs: iedereen moet naar school en krijgt kansen. - Koppeling of ontkoppeling van ambtenarensalarissen. De overheid kan het salaris van ambtenaren laten stijgen met hetzelfde percentage als in het bedrijfsleven, zo niet, dan is er sprake van denivellering. Overheidsingrijpen in de secundaire inkomensverdeling 1. Belastingstelsel (werkt herverdelend) - Progressief belastingtarief: Naarmate je inkomen hoger is, betaal je gemiddeld een hoger belasting percentage. De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. – Nivellerend (Degressief belastingtarief: belasting daalt als inkomen stijgt en proportioneel tarief: iedereen hetzelfde) - Heffingskorting: Korting op het berekende belastingbedrag. Bij iedereen het zelfde – Nivellerend - Aftrekposten: Mag van het inkomen worden afgetrokken. Waardoor je minder belasting hoeft te betalen. Mensen met hoger inkomen hebben meer/hogere aftrekposten. – Denivellerend 5 2. Inkomensoverdrachten - Sociale uitkeringen en voorzieningen: iedereen met inkomen moet belasting en sociale premies betalen. Dit wordt gebruikt voor de uitkeringen. Het stelsel van sociale zekerheid werkt dus nivellerend. - Sociale premies: de heffing van sociale premies werkt denivellerend voor degene die ze moeten betalen. - Huurtoeslag: Als de huur in verhouding tot het inkomen hoog is kan de huurder in aanmerking komen voor huurtoeslag. Verhoging leidt tot nivellering en verlaging tot denivellering - Zorgtoeslag: Lager betaalden krijgen een zorgtoeslag. Hoe lager het inkomen hoe hoger de toeslag nivellerend. - Kind gebonden budget: extra tegemoetkoming boven de kinderbijslag afhankelijk van het aantal kinderen en het inkomen: nivellerend - Studiefinanciering – verschillen tussen ouders van en de studenten zelf worden kleiner – nivellerend Herverdeling tertiaire inkomens - Prijsverhogende (indirecte) belastingen op goederen zoals accijnzen (Denivellerend) - Prijsverlagende subsidies zoals een studenten ov werken nivellerend - Prijsdifferentiatie in de overheidssector heeft ook invloed op de tertiaire inkomens (Denivellerend) - Het deels vergoeden van extra kosten; kinderdagverblijf, extra kosten gehandicapten (Nivellerend) - Particulieren herverdelingsinvloeden; Spoorwegpersoneel kan gratis gebruik maken van de trein. Wijziging overheidsbeleid Verandering in de belasting- en premietarieven etc. zorgen voor veranderingen in inkomensverdeling. (bron 18.18) Inkomensherverdeling en levensloop Levensinkomen: is het inkomen dat iemand gedurende zijn hele leven bij elkaar verdient. De primaire levensinkomens zijn veel minder scheef verdeeld dan de primaire jaarinkomens. 6 18.5 Internationale inkomensverdeling Internationale welvaartsvergelijking Hoe worden de welvaartsverschillen tussen ontwikkelingslanden en andere landen gemeten? Alleen inkomens vergelijken is beperkt omdat er geen rekening gehouden wordt met: - Niet-geregistreerde productie; veel zelfvoorziening, zwart werk en onbetaald werk. - Ongelijkmatige inkomensverdeling: Een land kan een hoog gemiddeld inkomen hebben terwijl er miljoenen arme zijn tegenover een paar hele rijke. - Uitputting van de natuurlijke hulpbronnen en milieuvervuiling: toename van de productie kan leiden tot toename van het inkomen maar daarmee wordt het milieu soms erg aangetast. - Prijsverschillen: Inkomens zeggen niets over de goederen die je ervoor kunt kopen. - Vrije tijd: sommige mensen vinden vrije tijd belangrijker voor welvaart dan het verdienen van geld. Daarom wordt er bij de vergelijking van internationale welvaart gelet op: - De ontwikkeling van de prijzen en de koopkracht van het inkomen - De hoeveelheid voedsel en schoon water per inwoner - Het energieverbruik per inwoner - Het percentage (an-)alfabeten - Het aantal artsen per 100000 inwoners - De kindersterfte en de levensverwachting Human Development Index (HDI) = De index van menselijke ontwikkeling (qua welvaart) United Nations Development Programme (UNDP) berekent dit. Interne oorzaken van armoede in ontwikkelingslanden Interne oorzaken van armoede: oorzaken van de groeiachterstand van de productie, in het land zelf - Tekort aan natuurlijke hulpbronnen (weinig vruchtbare grond) - Beperkte scholing en lage arbeidsproductiviteit; Onvoldoende vakbekwaam personeel en men weet niet hoe ze moeten omgaan met moderne kapitaalgoederen. - gebrekkige infrastructuur: door gebrek aan geld zijn er weinig havens, wegen etc. Ook is de energievoorziening beperkt. - Snelle bevolkingsgroei: De bevolkingsgroei kan botsen met de gewenste stijging van de arbeidsproductiviteit. - Politieke instabiliteit en burgeroorlog: burgeroorlogen en corruptie brengen landen economisch in gevaar. Hierdoor zijn ze niet betrouwbaar genoeg voor banken, bedrijven en overheden uit rijke landen. - Natuurrampen; deze vergroten de achterstand van het land. Maatregelen zijn duur. Diverse oorzaken versterken elkaar en hierdoor komen ontwikkelingslanden in een Vicieuze cikel van armoede (Bron 18:24) 7 Externe oorzaken van armoede in ontwikkelingslanden Externe oorzaken van armoede: buitenlandse veroorzaken problemen in ontwikkelingslanden. - protectie door rijke landen: Douanerechten, contingenten (max. import) belemmeren de economische groei van ontwikkelingslanden. Ook subsidie voor onze boeren is ten nadelen van de boeren daar. - Ongunstige ontwikkeling van ruilvoet en schuldencrisis. De prijzen van de importgoederen stijgen daar sneller dan de prijzen van hun exportgoederen. Ruilvoet: De verhouding tussen de exportprijs en de importprijs Ruilvoet = Prijsindex exportgoederen X 100 Prijsindex importgoederen Ruilvoetverslechtering: Arme landen moeten meer goederen en diensten uitvoeren om dezelfde hoeveelheid goederen te kunnen invoeren. Schuldencrisis: Sommige landen kunnen de rente en aflossingen van de leningen niet meer betalen. - Afhankelijkheid van buitenlandse investeringen: landen kiezen ervoor om buitenlandse investeerders in het land toe te laten. Maar deze concurreren de inheemse bedrijven weg. Lorenzcurve in ontwikkelingslanden Primaire en secundaire inkomens in ontwikkelingslanden zijn doorgaans veel schever verdeeld dan in de rijkere landen. Oorzaken binnen het primaire inkomen zijn: - Hogere werkloosheid - Lagere arbeidsproductiviteit - Lager opleidingsniveau en analfabetisme - De grotere verschillen in vermogensbezit - Machtsverschillen Oorzaken binnen het secundaire inkomen zijn: - Beperkt of geen stelsel van sociale zekerheid. - Degressieve belastingtarieven: naarmate je meer verdient betaal je minder belasting. 8 Hoofdstuk 19 19.1 Consumentenprijsindex, gevolgen inflatie en geldillusie Prijsveranderingen hebben een verschillende invloed op de koopkracht Inflatie is de stijging van het gemiddelde prijspeil in een land Deflatie is de daling van het gemiddelde prijspeil in een land Meting inflatie In Nederland gemeten door het CBS. Als de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) ten opzichte van de overeenkomstige periode in het voorgaande jaar. Consumentenprijsindex: het prijsverloop van een pakket producten en diensten zoals dit gemiddeld wordt aangeschaft door de Nederlandse huishoudens. Goederen waaraan veel wordt uitgegeven wordt zwaarder meegeteld. (Bron 19.4) CPI bereken je door de gemiddelde prijsstijging te vermenigvuldigen met bijbehorend gewicht. Afgeleide consumentenprijsindex: Gelijk aan de CPI maar dan zonder het effect van veranderingen in de tarieven van product gebonden belastingen (btw, accijns) en subsidies. Dit geeft dus weer hoe hoog de inflatie zou zijn zonder deze tarieven. (gebruikt bij onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers organisaties.) Europees geharmoniseerde HICP dient speciaal voor het vergelijken van de inflatie in de landen van de EU. Er wordt uitgegaan van een Europees standaardpakket goederen. Gevolgen inflatie Dit zijn de belangrijkste gevolgen van een stijging van het prijspeil: 1. Daling van de koopkracht inflatie leidt tot waardedaling van geld. Hierdoor kan je minder goederen kopen. 2. Herverdeling van de inkomens inkomensverschillen kunnen toenemen als er geen prijscompensatie wordt gegeven. Waardevaste stijging van je inkomen: stijgt even hard als de inflatie. Welvaartsvaste uitkeringen: als uitkeringen meestijgen met de koopkrachtstijging van het gemiddelde loon. 3. Veranderingen in de waarde van je vermogensbezit. Geldleners hebben voordeel van inflatie. Gelduitleners gaan er op achteruit. 4. Loon-prijsspiraal Lonen omhoog, prijzen omhoog, prijscompensatie etc 5. Verslechtering van de internationale concurrentiepositie Als de prijzen van Nederlandse bedrijven sterker stijgen dan dat van buitenlandse concurrenten, verslechtert de internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven. Export zal dalen en import neemt toe; NE bedrijven kunnen minder verkopen en krimpen de productie; werkloosheid. 6. Daling van de besparingen Spaargeld wordt door inflatie minder waard. De koopkracht van je spaargeld daalt als het inflatiepercentage hoger is dan het rentepercentage. Inflatie maakt sparen minder aantrekkelijk. Lenen kan voordelig zijn. 7. Onzekerheid in het economisch verkeer en sociale onrust. Inflatie leidt tot veel veranderingen wat leidt tot onzekerheid in de economie. Hyperinflatie: De betekenis van geld vervalt, men gaat over op ruileconomie. Vertrouwen gaat verloren en dit leidt tot onrust. 9 Geld, inflatie en geldillusie Geldillusie: men laat zich leiden door de absolute waarde in plaats van door de koopkracht van het geld - Mensen rekenen zich rijker als ze meer verdienen ook al stijgt hun inkomen net als het inflatiepercentage. - Iemand die meer verdient dan jij, kan zich armer voelen. - De omzet van gulden naar euro gaf veel illusie f2,20 werd ineens 1,- vakantiegangers beoordelen de internationale waarde van de euro in het buitenland anders dan in werkelijkheid. - Mensen beoordelen de waarde van een product verschillend. Deflatie Deflatie: algemene daling van het gemiddelde prijspeil. Je kunt hierdoor met je inkomen meer goederen kopen: koopkracht neemt toe. Deflatie is slecht voor de economie omdat de winst afneemt en investeringen afnemen en dalende investeringen slecht zijn voor de werkgelegenheid. Als consumenten deflatie verwachten wachten zij met besteden. 19.2 Bestedings- en kosteninflatie Inflatie heeft veel nadelen. De overheid bestrijd inflatie. Er zijn twee soorten inflaties: 1. Bestedingsinflatie Oorzaak: Als de effectieve vraag naar goederen groter is dan de productiecapaciteit in een land, is er een tekort aan goederen. Er is dan sprake van overbesteding. Kopers zijn dan bereid meer voor de goederen te betalen. En de bedrijven zijn niet afkering van een prijsverhoging: Bestedingsinflatie ontstaat dus bij overbesteding van de economie. (19.12) Oplossingen: - Overheidsbezuinigingen. Door bezuinigingen nemen de bestedingen af. - Verhogen van belastingen en premies. Hierdoor daalt het netto-inkomen en daalt de vraag naar goederen. - stijging van de rente en beperking van de kredietverlening. Sparen wordt aantrekkelijker en lenen duurder. 2. Kosteninflatie Als bij bedrijven de kosten per product toenemen daalt de winst. Als ondernemingen deze kostprijsstijging doorberekenen in hun verkoopprijzen ontstaat er kosteninflatie er zijn verschillende soorten: - Loonkosteninflatie Oorzaak: Als ondernemers de stijgende loonkosten per product doorberekenen in hun verkoopprijzen Oplossing: loonmatiging. Als de stijging van lonen kleiner is dan de stijging van de arbeidsproductiviteit kan loonkosteninflatie worden voorkomen. De overheid doet dit door: - Centraal Akkoord - cao’s onverbindend verklaren - loonstop of loonpauze (lonen mogen gedurende bepaalde periode niet stijgen) - Minimum(jeugd)lonen bevriezen, als de A.p.t. stijgt dan dalen de loonkosten per product. 10 - Rente-inflatie Oorzaak: ondernemingen financieren hun investeringen meestal met geleend geld. De banken berekenen een rentepercentage. Dit kan stijgen en daardoor stijgen de rentekosten. Hierdoor daalt de winst, de gestegen rentekosten kunnen worden doorberekend in de verkoopprijzen. Oplossing: Rente-inflatie kan worden tegengegaan door daling van de rentelasten door de Europese Centrale Bank. - Belastinginflatie Oorzaak: De overheid heeft al tallozen malen prijsverhogende belastingen zoals btw en accijnzen verhoogd. Dit verhoogt de prijzen. Verlagen van subsidies werkt ook prijsverhogend. Oplossing: Als de overheid prijsverhogende belastingen verlaagt of subsidies verhoogt wordt inflatie bestreden. - Geïmporteerde inflatie Oorzaak: Nederlandse ondernemingen kopen veel goederen in het buitenland. De prijzen komen tot stand op de wereldmarkt. Internationale prijsstijgingen leiden tot duurdere geïmporteerde goederen, duurdere grondstoffen worden doorberekend in de prijzen van de eindproducten. - Stijging van de prijzen zelf, de olieprijs stijgt bijvoorbeeld per vat - Door daling van de wisselkoers euro: Amerikaanse auto wordt duurder omdat de dollar duurder wordt. Oplossing: Bedrijven met een machtspositie kunnen de prijzen opdrijven. De overheid verbiedt onderlinge prijsafspraken. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) controleert de bedrijven. 19.3 Prijsrigiditeit en –flexibiliteit Sommige prijzen zijn erg flexibel. (aandelen/vis/benzine) Van prijsflexibiliteit is sprake als de prijzen zich door veranderingen in vraag en aanbod snel aanpassen aan de nieuwe marktsituatie. Je kunt deze voor een land afleiden uit twee lijnen: De geaggregeerde prijsvraaglijn: geeft het verband weer tussen de gevraagde hoeveelheid binnenlands product en het prijs- of inflatieniveau in een land. (Collectieve prijsvraaglijn voor een land) De geaggregeerde prijsaanbodlijn: geeft het verband weer tussen de aangeboden hoeveelheid binnenlands product en het prijs- of inflatieniveau in een land (Collectieve prijsaanbodlijn in een land) Een toename van de EV doet de g.p.vraaglijn naar rechts schuiven. Dit leidt tot stijging van het evenwichtspijl: bestedingsinflatie Kostenstijgingen zullen de g.p. aanbodlijn naar links doen schuiven. Hierdoor zal het evenwichtsprijspeil stijgen: kosteninflatie. Op korte termijn zijn de prijzen van de meeste goederen niet zo flexibel. 11 Van prijsrigiditeit of prijsstarheid is sprake als de prijzen ondanks veranderingen in vraag en aanbod op korte termijn toch gelijk blijven. oorzaken: - Bestaande contracten. (tussen bedrijven afspraken over prijzen) - Bedrijven wachten op prijsverandering van concurrent. - Bedrijven verlagen de prijzen niet onmiddellijk, risico op verhoging en minder winst. - Bedrijven verlagen de prijzen niet zo snel omdat dat lijkt op ‘slechtere kwaliteit’ - Specifieke marktomstandigheden en marktgedrag van producenten zorgen voor weinig prijsaanpassingen Neerwaartse prijsrigiditeit: Dalende prijzen worden vermeden omdat dit tot een lagere winstmarge leidt. Dit is over het algemeen vaker het geval, pas op langere termijn passen de prijzen zich aan. Als op langere termijn de productiecapaciteit in een land wordt bereikt loopt de G.p. aanbodlijn verticaal. Als op korte termijn er sprake is van prijsrigiditeit loopt de G.P. aanbodlijn horizontaal. (Bron 19.19) 12